1934
a°o
KERSTDAG
ET BESNEEUWDE
HUIS.
«o
o9)
cP)
O Q O O
'cfli
00
O Groote God
geworden een kleen kind,
waarom toch is 't
dat gij mij zoo bemint?
Wat ben ik U
die niet met al en ben;
en, kennend mij,
mij waarlijk niet en ken?
Gij wordt hetgeen
ik nimmer wezen zou,
ware ik uw woord
fO 611 uwer wet getro"w:
,,'t En zij gij wordt
een arrem kind gelijk,
en komt gij ooit,"
zoo zeidt ge, „in *t Hemelrijk."
Uw woord, Uw wet,
uw doen, uw zeggen staat,
o Groote God
hier in ,dit kindgelaat
Gij heet en doet
ik doe noch durve oh neen
'k en ben, o God,
Ts: ben noch kind noch kleen.
En maakt Gij mij
niet dat Gij doet en zeit
't is uit met mij
o God, bermhertigheid!
GU 11)0 GEZELLE.
„Het lijkt me haast niet te gelooven, ik
voer geregeld met moeder briefwisseling,
al schrijven we nu ook niet druk."
Richard Harmsen keek verwonderd, maar
toch óók verschrikt in het jonge gezicht
met de pittige bruine oogen.
„Jawel, ik hoorde van moeilijkheden,
een gevoelig geldelijk verlies; doch, op
mijn woord, Elsa, als ik vermoed had, dat
er zóóveel op het spel stond, was ik naar
huis teruggegaan, al weken geleden.
Waarom maakte moeder er voor mij een
geheim van?"
„We! juist om de reden, die je noemt".
Elsa van ii2snen zag haar veel langeren
metgezel van terzijde aan en merkte, hoe
zich een rimpel groefde in het anders
gladde voorhoofd en de grijze oogen stroef
en strak voor zich uitkeken.
..Zie eens, Richard, ze gunden je thuis
zoo graag, na al je ingespannen werken en
blokken, het genot van een groote, buiten-
landsche reis en zoo'n mooie gelegenheid
deed zich misschien in jaren niet meer
voor; vooral je moeder wilde niet, dat je
genoegen zou worden bedorven door on
gunstige berichten."
„Wie vertelde 't jou?"
„Margreet natuurlijk. We zijn ook zoo
lang vriendinnen! „Was Rick maar hier!"
tobde ze soms tegen me, „dan zou alles
anders, misschien beter gaan." En dat ge
loof ik óók, Richard". Elsa knikte met
eigenaardigen nadruk, haar kleine voeten
repten zich, om de lange passen van haar
buurman bij te houden.
,,'k Heb nog zoo weinig verstand van za
ken en heelemaal geen routine" Het klonk
besluiteloos en ook een beetje onwillig.
Elsa stond stil, hun korte wandeling was
ten einde en nu legde 't meisje even haar
o» on arm van -j forschen jongen
man naast haar. „Ik wilde, dat je opstond
en naar je moeder terugging. Je behoeft
heelemaal niets te zeggen, als je maar
gaat."
't Volgend oogenblik stond Richard al
leen op het voetpad vóór zijn hotel.
„Wat zei ik u, tantetje?" Elsa van Ree-
nen deed met een zegevierende beweging
de vereischte schepjes thee in den trek
pot en schonk er, met 't gebaar van een
A
overwinnaar, kokend water bij. „Rick
Harmsen had maar één wenk noodig, om
aan zijn plicht herinnerd te worden. Hij
is vanmorgen in de vroegte afgereisd en :k
begrijp best, waarheen. Wat zegt u daar
wel van?"
„Dat je dan toch heel wat tijd hèbt noo-
ui hem dien eenen wenk te
geven," zei de oude dame droogweg. „Jul
lie wandeling duurde haast een uur. En, als
gewoonlijk bemoeide je je weer met din
gen, die je niets aangingen."
Elsa telde op de vingers. „Een-en-twin
tig, twee-en-twintig, drie-en-twintig
O, tante, denk eens aan: hij kan nog net op
Kerstavond thuis zijn!"
Er klonk zoo'n onderdrukte jubel in
haar stem, dat tante alleen de schouders
ophaalde en verder zweeg.
Hij zat in den sneltrein en in het regel
matig horten der wielen meende Richard
telkens dezelfde woorden te hooren: „Naar
huis, naar huls!" 't Was koud, zelfs in de
behoorlijk verwarmde coupé en de jonge
man zette zijn jaskraag hooger op. trok de
reisdeken dichter om de knieën en zijn
gedachten dwaalden af naar Elsa van Ree-
nen. Wat had het meisje eigenlijk bewogen
haar prettige omgeving in het ouderlijk
huis te verlaten en die bejaarde, ziekelijke
onredelijk-knorrige bloedverwante te ver
gezellen op een reis naar het Zuiden? Niets
dan goedhartigheid en zelfopoffering,
schuil gaande achter een lachend, onbe
zorgd uiterlijk!
Richard Harmsen schaamde zich voor het
eenvoudige vriendinnetje van zijn jongere
familieleden. Zij verstond de kunst, hem
de oogen, op meer dan één punt te openen.
Wat was hij, na vaders dood, een niets
waardig egoist geweest! Eerst als student,
't Grootste deel der vacanties bij vroolijke
vrienden, op gezellige zeil- en fietstochten,
nu en dan een paar dagen thuis, maar nooit
vragend, hij, de oudste toch, naar moeders
zorgen en moeilijkheden. En later, toen hij
meester in de rechten was geworden?
Gretig gebruik makend van de gelegen
heid om met een paar zeer gefortuneerde
bloedverwanten, die hem uitnoodigden ui
net buitenland
te gaan, genietend in ieder opzicht, zijn
geest verrijkend in een omgeving, die vol
komen strookte met zijn verlangens.
Maar moeder, teeder, onzelfzuchtig moe
dertje, ging gebukt onder eindelooze zor
gen; z'n zonnige Margreet. Elsa's boezem
vrienden, tobde over bezwaren, die haar
krachten te boven gingen; Sven en WiL 't
vroolijke tweetal, werden van kinderen
knapen, van knapen jongelingen zonder
de leiding, den raad, den steun te kennen
van hun veel ouderen broer; en Elly, zijn
lieveling, zijn speelpop van vroeger, zette
den stoel voor hem neer, Richie's stoel,
waarop niemand zitten mocht, dan hij, Ri
chard, alleen.
En dan was daar nog het kleine kindje,
geboren, toen broers en zusters al vader
loos waren
Hij had zich geen slecht gedrag, geen
lage handeling te verwijten; maar z'n ge
brek aan liefde, aan zorgvuldige belang
stelling, aan hartelijk meeleven deze te
kortkomingen drukten zwaar op den een
zamen reiziger.
Maar nu ging hij czn toch naar huis. op
Kerstavond naar huis, „naar huis, naar
huis!" antwoordden de donderende wiel-
Wc-ndingen in haar dreunend gestamp.
Nu nog een wandeling over de besneeuw
de boschDaden, tusschen de kale boom
stammen door, en dan groeten den terug
gekeerde de licit,pp uit de ouderlijke wo
ning, die hy, tang reeds geleden, den rug
toekeerde, om vrij, zelfstandig, orn eens
heelemaal „zichzelf" te zijn.
Daar verwelkomden hem de verlichte
vensters van het woonvertrek, de gordij
nen waren niet neergelaten, zacht schijnsel
straalde naar buiten. Richard zag de wat
gebogen gestalte van zijn moeder, de flinke
krachtige figuren van Sven en Wil, het
kleintje op Margreet's schoot. Margreet
die met den linkerarm steunde op een ledi
gen stoel zijn stoel, waarvoor Elly op
een iaag voetbankje was neergehurkt het
blonde kopje tegen de zitting; een geheel
van vrede en eendracht, maar ook van
ongestild verlangen en uitgestelde hoop.
't Volgend oogenblik stond Richard mid
den in den kring, met sterke armen omvat
tend de ^engere, moederlijke gestalte. Hij
zag, dat haar wangen bleek en heur haren
vergrijsd waren, maar in de oogen lichtte
het van sterke liefde en groot geluk. Toen
werd Margreet omhelsd, tegelijk met haai
lieven, lichten last; toen kregen de tweelin
gen hun beurt, en eindelijk tilde hij Elly
op en zette zich met haar in den gereed
gehouden ruimen stoel, 't Werd een vragen
en betuigen en verzekeren, een wedstrijd
van vroolijk-liefdevolle woorden en plech-
tiggemeende beloften onder schertsenden
vorm, vele minuten achtereen.
„Heeft 't Kerstkindje je gevonden, Ri
chie?" vroeg Elly met haar zangerig stem
metje. ,,'t Kon geen lichtjesboom brengen,
dit jaar, zei moeder, en geen geschenken;
Vley-tranen
van Bethlem
Komt hooren
Den Nieu-geboren
In 't Bethlems krebbeken.
Wilt mereken
't Geluyd en wereken
Van 't kleyne Kindeken.
Het schreyt soo seer,
Maer vleyt noch meer:
„Verdwaelde zielen, ey! komt toch weer."
Verbonden
Heeft mij uw sonden
(Houdt des geheugenis)
In d^ecken;
Wis sou hier soecken
Den Prins die eeuwigh is?
Ghy waert die 't deed,
Laet 't u sijn leed
Als ghy onteerde u bruylofs-kleed.
Een krebbe
Most lek ook hebben
Tot meer ootmoedighyd.
Daer inne
Lagh my uyt minne
Tot meer ootmoedigheyd.
K^mt in en siet,
Uw' ooren bied,
En laet mijn traentjes verloren niet.
JOHANNES STALPAERT VAN DER
WIELEN (1579—1630).
toen vroeg ik Hem jou naar ons toe te stu
ren. Heeft 't Kerstkindje je gezegd te ko
men?"
Een oogenblik lichtte het in Richard's
oogen met ondeugenden spot, hij wilde iets
zeggen van een Kerstkindje in damesklee-
ren, met gekapt haar en een kranige, jonge
gestalte; maar toen de pas teruggekeerde
Margreet's waarschuwenden blik ontmoette
daarin in Elly's vertrouwend opgeheven ge
zichtje keek, boog hij snel-toestemmend
hoofd.
„En de geschenken komen óók nog", ver
zekerde hij, zijn valies opnemend, „die heeft
het Kerstkind mij meegegeven. Wacht
maar."
Nog later op den avond toen zelfs de
oudere kinderen ter rust waren, zette Ri
chard zich dicht naast zijn moeder en nam
haar hand. „Kunt u 't mij vergeven, dat
ik u zoo lang alleen liet? Kunt u verge
ven, dat ik onwetend bleef van de zorgen,
die u drukten, er geen belang in stelde, er
nooit naar vroeg?"
Mevrouw Harmsen glimlachte, in moe
derlijk begrijpen, streelde zij Richard's
bruin haar.
„En zelfs geen waardevolle Kerstgave
bracht ik u mee," beschuldigde hij zichzelf.
„Maar misschien is dat nog goed te maken.
Toe, moederlief, zeg uw liefste verlangen.
Wat zal uw feestgeschenk zijn?"
„Ik heb het al ontvangen, Richard, mijn
jongen! Zou ik beter of grooter geschenk
verlangen, dan wat jij me vanavond wou
geven? Nu heb ik jou immers!"
Zoo begeleidden de Kerstklokken het
feest der Nieuwe Geboorte in 't besneeuw-
!e huisje aan den lrndweg.