DREIN DRENTEL EN PIET PRIKKEL
DINSDAG 16 OCTOBER 1934
DE LEIDSCHE COURANT
VIERDE BLAD. - PAG. 13
INGEZONDEN STUKKEN
Geachte Redactie.
Het zij mij vergund nog een antwoord
neer te schrijven op het naschrift der re
dactie voorkomende onder mgn ingezon
den stuk.
Bijkomstigheden wil ik kortheidshalve
onbesproken laten en mij beperken tot de
hoofdzaak. De noten 16 van het naschrift
kan ik derhalve terzijde stellen en blijven
alleen de no's 79 ter beantwoording.
Het gaat hier om het feit, dat mijn cri-
tiek te ver gaat volgens de redactie. Ik
schreef in mijn artikel: „Men weet heel
goed, dat het anders moet, en dat zulks niet
geschiedt is te wijten aan tekort aan durf
en energie en niet omdat men het niet
weet". Dit is volgens de redactie een ern
stige beschuldiging, die men alleen mag
neerschrijven, als men haar bewijzen kan.
Een beschuldiging mag men nooit uiten
als men niets kan bewijzen. Dat is volko
men logisch.
Maar ik heb een feit geconstateerd, dat
niet valt te weerleggen.
De R. K. Staatspartij steunt een regee
ring, die niet die maatregelen blijkt te
treffen, die in dezen hoogst ernstigen tijd
dringend noodig zijn, doch integendeel vele
maatregelen treft, die practisch blijken een
geheel ander resultaat op te leveren dan
men ervan verwachtte.
Is dat waar. dat de regeering niet doet,
wat mogelijk is in dezen tijd? En is het
waar, dat er maatregelen getroffen wor
den, die eerder tot een verslechtering van
den toestand leiden?
Ongetwijfeld heeft de regeering de macht
bronnen van staatsinkomen aan te boren,
die zij tot heden ongerept heeft gelaten.
Meent men b.v., dat op salarissen van
ambtenaren in overheidsdienst niet méér
kan worden gekort dan thans geschiedt?
En dan doel ik hier op de salarissen van
ambtenaren van den hoogsten rang.
Een zoodanige korting, die ook inderdaad
wordt gevoeld. Een korting dus, die een
zeer speciaal karakter draagt, n.l. een b e-
1 a n g r ij k deel van zijn overvloed prijs
geven ten bate van diegenen, die nog niet
eens het hoog noodige hebben voor hun le
vensonderhoud.
En degenen, die ten aanzien van sala
riskorting niet vallen onder de bevoegdheid
van de regeering, doch, die een inkomen
genieten in welken vorm dan ook, dat met
overvloed kan worden bestempeld, kunnen
door middel van belastingen, die ook" al
weer het hierboven omschreven zeer spe
ciale karakter dragen, een belangrijke
bron van staatsinkomen vormen.
Dan is er nog de veel besproken kwestie
der cumulatie. Al mag er dienaangaande
overdreven worden, ingrijpen in deze
kwestie is indezen tijd een zaak, die
feitelijk geen uitstel duldt.
Deze maatregelen, die onherroepelijk
kunnen worden getroffen, evengoed als
normale salariskorting, die altijd het
zwaarst neerkomt op de minst bezoldig
den, en evengoed als de herhaalde steun-
kortingen, zullen dus alleen die categorie
van menschen treffen, die, ondanks ver
hoogde belastingen en in. bepaalde geval
len reeds toegepaste salariskorting, toch
nog in weelde kunnen leven, zeker in ver
gelijking met de crisis-slachtoffers.
Met deze maatregelen tevens heeft de
overheid de gelegenheid vóór te gaan in
het brengen van offers, die zg zelf van de
reeds gedupeerde massa eischt.
Het is natuurlijk ondoenlijk alles, wat
betrekking heeft op de staatsbegrooting,
aan een bespreking te onderwerpen. Ik heb
slechts een greep gedaan en van datgene,
wat ik heb genoemd, loochent geen enkel
weldenkend mensch de mogelijkheid.
Die is er ongetwijfeld 1 En al zijn wij
daarmede natuurlijk niet uit de put, het
zal verzachting brengen voor de zwaarst
getroffenen en het geheele volk zal in elk
geval één zijn in het getroffen zgn door
de crisis. Als dit geschiedt zal de wanhoops-
6temming luwen, omdat de al te schrille
tegenstellingen worden weggenomen.
Dat de regeering maatregelen treft, die
eerder een verergering dan een verbete
ring teweeg brengen, daarover zal ik kort
zijn, hoewel ik door mijn practische ken
nis, die ik in mijn beroep hiervan heb op
gedaan, er veel van zou kunnen zeggen.
Vrijwel alle crisis-maatregelen zijn een
débècle geworden. Hierover zijn ook in de
„Leidsche Courant" meermalen artikelen
geschreven en men behoeft het getuigenis
van mij en anderen niet aan te nemen; laat
men te rade gaan bij diegenen, die de ver
schillende crisis-maatregelen aan den lijve
hebben ondervonden, om te ontdekken, wat
de resultaten zijn.
Dat alles zóó bezien, wettigt dit niet de
opmerking, dat door de regeering weinig
opbouwende politiek wordt gevoerd? En
als men daar dan in forsche bewoordingen
tegenop komt heet men dat „doordraven"
en „afbrekende critiek".
Neen, geachte redactie, dat is ten slotte
opbouwende critiek, hoewel deze gepaard
gaat met een verwijt; natuurlijk! Men kan
niet tegelijkertijd afkeuren en goedpraten,
dat is zuivere tegenspraak.
Natuurlijk wordt er veel uitsluitend af
brekende critiek ten opzichte van regeering
en regeeringspersonen geuit. Maar een cri
tiek als van Rater Henricus, en, zooals ik
gepoogd heb te geven, is toch werkelijk niet
louter afbrekend. Dit temeer, daar ik niet
spreek ten gunste van een andere partij of
staatsinrichting, doch alleen verwachtin
gen koester van eigen Roomsche partij en
eigen Katholieke maatschappijleer.
Uit dit alles volgt, dat mijn critiek ook
uitgaat naar de R. K. Staatspartij, die de
regeering steunt en zelf met koers-wijzi-
gende initiatief-voorstellen achterwege
blijft. Waarom wordt in onze Katholieke
partij niet een radicaler geluid gehoord?
Door een dergelijke critiek wordt het
volk niet naar een wanhoopsstemming ge
dreven maar door het feit, dat, ondanks
alle rechtmatige critiek, de regeering door
gaat haar inzichten te volgen onder het
negeeren van de wenschen van het volk,
wenschen, die billijk zijn.
Dat men daaraan eens meer aandacht
schenke; aan de stemming onder het volk.
Het is werkelijk niet alleen een zekere ca
tegorie van revolutionairen, die ontevreden
zijn. Ontevreden zijn allen, die door de
crisis zwaar getroffen worden en ook die
genen, die misschien niets met crisis uit
staande hebben, doch die in zich dragen
een heilige opvatting van rechtvaardigheid
en naastenliefde.
Wij behoeven in Regeering en R. K.
Staatspartij niet alleen het verkeerde te
zien, maar een bijzondere tijd eischt bij
zondere daden en die blijven, zooals reeds
gezegd, uit. En dan is het goed en noodig,
dat hierop wordt gewezen en als het noo
dig is in forsche bewoordingen.
Pater Henricus zegt, dat er veel meer
geschreven, gesproken en gecongresseerd
moest worden. Verstaan in den geest, waar
mede hij dat bedoelt is dat zoo.
De laatste zin van het naschrift der re
dactie is op mij niet van toepassing. Ik ver
keer bij lange niet in een verbitterde stem
ming en ben God-dank zelfs persoonlijk
geen- crisis-slachtoffer.
Wat ik geschreven heb heb ik geschre
ven uit eerlijke, onpartijdige overtuiging.
J. A. M. DE GRAAF.
Wat de laatste twee alinea's betreft: wat
daarin wordt beweerd, aanvaarden wjj on
voorwaardelijk.
Verder noemt inzend^- eenige zaken,
waaromtrent ook wij het met hem eens
kunnen zijn. Meer om psychologische, ziel
kundige, dan om financieele redenen
moét worden ingegrepen in de cumulatie.
Hoewel het niet waar is, dat de ambtenaren,
„in den hoogsten rang" bij Rijk, Provincie
en Gemeente veel verdienen (in verhou
ding tot personen, die in de „vrije maat
schappij" een soortgelijken arbeid verrich
ten) moet bij voortgaande salariskorting
relatief bij hen belangrijk meer worden
gekort. Als inzender dit bedoelt, bestrijden
wij hem ook op dit punt niet.
Over de crisis-maatregelen zou men ko
lommen vol moeten schrijven, wil men
deze rechtvaardig beoordeelen. Wij
hebben critiek op de afzonderlijke maat
regelen nooit gesmoord. Maar daarnaast
.stellen wij onze overtuiging, dat het geheel
dier maatregelen niet gemist had kunnen
worden, tenzij tot groot nadeel van de be
volking. De regeering verkeert nu eenmaal
vaak in de positie van een tandarts, die de
kies, welke pijn doet, niet kan trekken om
dat de mond geheel en al ziek is, en die
dan voorloopig niets beters kan doen,
dan de pijn wat te verdooven.
Voorloopig. De regeering zal al
haar aandacht moeten wijden aan recon-
ptructieyen arbeid, aan industrialisatie, enz.
Uitvoerig hierover uitwijden kunnen wij
nu niet. De kwestie, waarover het tusschen
ons en inzender eigenlijk in hoofdzaak
ging, de devaluatie, laat hij nu onbespro
ken.
Geachte Redactie,
Als velen, heb ik met voldoening de rede
gelezen door pater Henricus O.Cap. de
vorige week te Helmond gehouden, en ook,
maar dit heeft me verbitterd, de stof, ik
zou bijna zeggen verontwaardiging, welke
deze rede in een gedeelte der Katholieke
Pers heeft doen opwaaien. Ik vraag me ech
ter af, waarom al die critiek? Heeft pater
Henricus te veel gezegd, of soms op te een
voudige wijze, te goed verstaanbaar voor
het volk? Pater Henricus is nu eenmaal
geen staatsman, die ellenlange redevoerin
gen kan houden, waar niemand iets van
snapt, zooals te Genève waar ze nu al 12
jaar of langer zitten te broeden op het
woordje „ontwapening", wat kapitalen kost,
en tenslotte een kalkei blijkt te zijn. Neen,
hier sprak een man, die beter dan een mi
nister weet, dat er op het oogenblik ellende
en diepe armoede geleden wordt, die weet,
als het zóó doorgaat, dat het volk, met
wiens belangen nu nauwelijks rekening
gehouden wordt, moreel naar de bliksem
gaat en nog eens, en misschien wel heel
spoedig, een gevaar zou kunnen zijn voor
de regeering. Hier sprak een mensch, nog
niet verstrikt in eigen belangen, wanneer hij
zegt: „Lieden die stikken van den kommer
en straks weer vader en moeder worden
met vreugde en wanhoop tegelijk", maar
tevens voelt hij als priester het g r o o t e
gevaar wat hier schuilt! Zijn onze
Katholieke Kamerleden daar wel van door
drongen en durven zij dat voor hun verant
woording nemen?
Was er alleen maar op die rede te rea-
geeren met kritiek? Op de wanhoopskreet
van een priester, die een groot gedeelte van
ons Katholieke volk ziet gedreven worden
naar Communisme cn ongeloof?
„Ik had een drenkeling gezien, zegt hij,
had gemeend te moeten waarschuwen, had
geroepen, help, help en.... in plaats van
hulp te bieden, hoorde ik ze smoezen overal,
wat spreekt die man de „h" en de „e" gek
uit!"
„De Tijd" acht het noodig te zeggen, dat
het beter was wanneer pater Henricus met
een goed geargumenteerd program kwam!
Maar waar hebben we dan onze Kamer
leden voor? Uitsluitend om het te persen
uit die lagen der bevolking, die toch al dik
wijls tot wanhoop gebracht zijn?
Om ecnerzijds de levensmiddelen zwaar
te belasten en anderzijds de sloten er mee
te dempen? Levensmiddelen vernietigen,
alleen om de prijzen op te jagen! Levens
middelen, door God ons gegeven, is het geen
wraakroepende zonde? Of wordt dat niet
meer zoo gevoeld? Waarom, dan nog dage
lijks te bidden: „Geef ons heden ons dage
lijks brood?" Is het geen spotten met Gods
liefde?
Waarom geen zware belastingen te hef
fen voor menschen, die zich nog de luxe
kunnen veroorloven reisjes te maken naar
Zwitserland of de Rivièra, naar Madeira en
de Kanarische eilanden?
Waarom zulke hooge salarissen voor Ka
merleden en ministers?
Waarom moet een rede van 10 min. van
Baron de Vos van Steenwijk 1000 gulden
kosten?
Waarom een spoorlijntje van Gouda naar
Alphen, wat 4 millioen boven de beraming
kost, geen winst maar verlies zal opleveren
en welk bedrag de vrachtrgdertjcs en „pa
rasitische beunhazen" in het verkeersfonds
mogen storten, terwijl de autobus-onderne
mers waarschijnlijk wel naar Maatschappc-
10k Hulpbetoon zullen worden verwezen?
Onze scheepvaartmaatschappijen worden
gesteund, goed, voor upze „Nationale trots"
zijn wel enkele millioonen beschikbaar,
maar waar zijn de kapitalen gebleven, die
in den gouden tijd verdiend zijn, of zijn die
toen ook in de schatkist gestort? Ik geloof
het niet.
Wel zie ik nog de „Limburgia" en „Bra-
bantia" naar Argentinië vertrekken, sche
pen die, dat wist iedereen, maar schatten
van geld konden kosten, maar het kon niet
op; ik zie nog het Lloydsgebouw verrijzen
op de hoek van de Martelaarsgracht, niet té
spreken van het Lloydshotel, ingericht met
een weelde en luxe die aan het krankzin
nige grensde en waarvan een eenvoudig
Amsterdammer zei: „Het praalgraf van de
Lloyd". Z'n voorspelling kwam uit, maar
moet nu de kleine man die verkwistingen
betalen?
Moesten daarvoor den afgeloopen zomer
de ondersteuningen nog meer naar beneden,
den menschen die sedert jaren in de bitter
ste armoede verkeeren, een deel van hun
eten afgenomen, dat veelal bestaat uit oen
boterham met of zonder een beetje mar
garine? Is het wonder dat in de groote ste
den dezen zomer de werkloozen probeer
den hun ellende op straat uit te schreeu
wen en winkels plunderden? Ze werden
neer gesabeld, het recht is aan de sterkste!
De dagbladen verdraaiden de zaak en
noemden het gewroet van politieke radraai-
ers. Neen, die hebben geen vat op de men
schen, wanneer ze voor vrouw en kinderen
kunnen zorgen, het was de ellende die tot
uitbarsting kwam. Laat de regeering het
toch begrijpen, voor het tc laat is! Heb
ben we nog geen voorbeelden genoeg aan
het buitenland, waartoe het volk in staat
is, wanneer de honger nijpt?
Een werklooze wordt gestraft met inhou
ding van ondersteuning of gevangenis,
wanneer hij enkele verdiende guldens ver
zwegen heeft, enkele guldenns, niet om zich
een luxe auto te kunnen permitteeren, maar
om kleertjes te kunnen koopen voor hun
kinderen, maar de beter gesitueerde werd
de gelegenheid gegeven om ongestraft
verzwegen millioenen aan inkom
sten voor de belasting op te geven, zoodat
blijkt, dat men van ruim 1200 millioen gul
den „vergeten" had opgave te doen. Door
het bankgeheim is de staat voor m i 1-
1 i o e n e n benadeeld, maar de werkloozen
moesten hun „bankgeheim" te niet doen,
opdat gesnuffeld kon worden naar enkele
gespaarde guldens.
Daarom vraag ik me af, als zulke onbil
lijkheden bestaan cn zulk een vertwijfe
ling en ellende, in vele, heel vele, ook Ka
tholieke gezinnen, en daar tegenover de
rijkdom en weelde van anderen, moeten dan
Katholieke bladen nog de woorden becriti-
seeren van een geestelijke, die dagelijks de
wanhoop en ellende van zoovele menschen
meemaakt, het uitschreeuwt in angst voor
hun geestelijke verwording? Het was beter
als die bladen pater Henricus steunden en
steeds weer onze kamerleden wezen op
hun plicht tegenover hen, die zich niet in
weelde baden, maar de diepste armoede
lijden. Niet alleen in het kerkgebouw moe
ten we God dienen en daarbuiten slechts
het gouden kalf aanbidden.
J. A. VAN KLEEF.
Deze laatste zin formuleert een levens
beginsel, hetwelk ten grondslag moet liggen
aan het leven van iederen christen! Maar
wij zouden heel funest, heel verkeerd han
delen, als wij, terwijl wij overtuigd zijn, dat
wij zelf er wel naar leven, anderen
beschuldigen, dat zij er niet naar hande
len, zonder daarvoor in feiten ernstige te
kortkomingen te kunnen aanvoerenOf
om het anders te zeggen: als wij, zonder
afdoende bewijzen, onze mede-chris
tenen, die regeeren en besturen, die ons
vertegenwoordigen, als onchristelijk be
schouwen, in tegenstelling met., ons zelf.
Dit willen wij in het algemeen dus
niet persoonlijk bedoeld eerst even op
merken.
Wat de critiek van den inzender betreft;
hij somt zooveel op, dat wij de punten niet
stuk voor stuk onder de loupe kunnen
nemen. Dat vraagt hij trouwens ook
niet van ons. Met eenige punten van cri
tiek zijn wij het eens. Met andere niet of
niet geheel.
Hij de geachte inzender neme het ons
niet kwalijk, dat wU het ronduit zeggen
schrijft hier en daar op een demagogische
wijze, hoewel hij het, ongetwijfeld, niet
zóó bedoelt. Een voorbeeld. Hij schrijft:
„Levensmiddelen vernietigen, om de prijzen
op te jagen". Ziet, als wij nu ook 'ns
„forsch" mogen spreken: dat is de regeering
belasteren! Wij zijn het met die vernieti
ging van levensmiddelen evenmin eens
alsschrijver. Maar de Regeering heeft
daartoe niet besloten „om de prijzen o p t e
jagen"! De Regeering heeft dit nog
maals: ook ons zeer onsympa
thieke— middel gebruikt, om te b e r e i-
k e n, dat boeren, tuinders, enz. een prijs
van de overblijvende producten zouden
kunnen maken, waarvan zij zouden kun
nen leven, waardoor velen hunner aan het
nijpend gebrek, althans ©enigermate, zou
de k urmen ontkomen.
Wij hebben gaarne Inzenders aan het
woord willen laten, hoewel zij zoo veel be
weren, dat wij niet op alles kunnen rea-
geeren. Wij ontvingen nog een ingezonden
stuk naar aanleiding van de rede van pater
Henricus. De geachte inzender onderteekent
echter niet. Wij achten het beter hoe
zakelijk de „kwestie" ook is in dit ge
val een niet-onderteekend stuk niet op te
nemen. Trouwens: onze lezers zouden ook
wel 'ns van het goede te veel kunnen krij
gen. Wij kunnen nu wel een punt zetten.
Nieuwkoop, 15 October.
De geleidehond van dc blinden.
Herhaalde malen kom ik in dc gelegen
heid om in „De Bllnden-Bode" te lezen cn
krijg ik stóeds opnieaiw diop medelijden
met hen, die niet kunnen zien, des te moor
daar wij ook in Nieuwkoop dergelijke on-
gclukkigon kennen. Dezer dagen las ik in
genoemd blad een artikel getiteld „Do
staart van de Hond". Hier werd bedoeld
de geleide-hond voor blinden. Het belang
rijkste van hot artikel is wellicht het slot:
de z.g. tien geboden voor het publiek daar
aan deze tien geboden in onze omgeving
nog te weinig gedacht wordt of men er
niet moe bekend ls.
Deze tien punten zullon wij hier Laten
volgen:
1. Denk er aan, dat de geleidehond in
de eerste plaats dc oogen zijn van den
blinde en dat h0 in dc tweodu plaats
hond is.
2e. Bemoeit u in geen geval met den
geleide-hond noch met den blinden moes
ter.
3e. Spreekt nooit tot den hond en noemt
onder geen omstandigheden den naam van
den hond.
4e. Kaakt den hond niet aan en streelt
hem niet.
5e. Fluit den hond niet of traoht niet
op andere wijzen zijn aandacht te trekken
en aldus zijn aandacht van zijn werk af
te leiden.
6e. Geeft den hond geen voedsel.
7e. Schreeuw niet of slaak geen uit
roep als gij den hond voorbij ga»i of hem
onverwachts ontmoet
8e. Geeft den hond dc gelegenheid voor
bij te gaan en legt hem niets in den weg,
met het doel om tc zien wat bÜ doen zal.
9c. Spreekt den meester aan, alvorens
hem aan te raken.
10e. De blinde meester kan zichzelf of
zijn hond niet beschermen. De hond kan
zichzelf of zgn meester beschermen door
te brommen cn bet publiek is door dit
brommen gebelgd. Noodzaakt daarom den
hond niet om onaangenaam te zijn.
Geaahte Redactie. WU hopen, dat de le
zers van uw blad van het bovenstaande
nota willen nemen en de noodige mede
werking willen verlcencn in het belang
van die blinden.
Dankend voor de verleende plaatsruimte,
W. v. KOERT.
„Spokenjacht" te Wassenaar.
Mijnheer de Redacteur,
Met eenige verbazing lazen wij Uw be
richt aangaande „Spokenjacht" in Uw blad
van Zaterdag LI. We vragen ons af, hoe
het mogelijk is. dat Uw verslag zóó neven
de waarheid kan zijn. Haast zouden we gc-
looven, dat het volksgezegde bewaarheid
wordt „de krant brengt leugens in het land".
We kunnen niet gelooven dat Uwe Redactie
zich daarvoor leent. Hoe/1 U niet gedacht,
dat wanneer de Kantoniochter Uw opge-
zwiept stuk leest, hij het m0n zoontje „erns
tig" zou kunnen aanrekenen, zoodat wy
door Uw gcschryf om .sensatie" onaange
naamheden krijgen, terwijl do Haagsche C.,
't Vadorland, 't Wossenaarsche blad e.a. het
oen „grap" noemen.
Verleden Maandug regende het, en toen
waren de jongens ten mijnent, eveneens
Dinsdag cn Woensdag. Gedurende dio
regonavonden amuzccrcn ze zich door van
alles te kuntsclen cn zoo hadden dc jongen#
met hun vriendjes uit een in hun nabij
heid liggend boekje van Eerste Hulp bij
Ongelukken een mensch el ijk geraamte ge
knipt, dat toen door „toeval" het er achter
viel, cr een hoeratje opging. Toon dan den
daarop volgenden Donderdagavond het
mooi weer was. lagen zij met hun lichtbak
het boschterrein in, waar bijna niemand
k<lint<>f het moei mi vrijend p.nu 1 je Ijn.
Kleinere jongens der school zouden des
avonds na het Lof in de R. K. Kerk er langs
komen om „lol" to hebben, wat dan ook
gobcurde. Maar met hen kwam ook een
tuinknecht van een in de nabijheid liggende
ziekenverpleging. By navraag door my
werden én de tuinknecht én de chef min
of meer boos, omdat ik hen vroeg, of Iemand
er van geschrokken was, en ten slotte lach
ten allen er mode, „neen. er ls niemand van
geschrokken" werd mij hvhll]4t Hoi komt
U nu nan Uw „weken 1 a n g" nan politie
die er kennis van had, aan onthutste Was
senaars!
Toen de tulnknocht de medodeellng nan
zijn chéf had gedaan, dacht deze, dat zich
daar een individu bevond met voor k n le
ren slechte bedoelingen, en hot was toen,
en daarom, dat dc politie door hem werd
opgebold, om het spook (deze titel word
door hem gegeven) to vangen.
Toon dus politic cn de 2 mannen er heen
gingen, riepen toeschouwende kinderen cn
ook grooteren, om de jongens tc waarschu
wen. Dezen dachten, «int opgeschoten Jon
gens hun speelgood wilden afnemen, doch
hadden van politie geen fluuw vermoeden.
Zg holden rechts on links, zoodat mijn zoon
tje alleen de doos, of het zoogenaamde
spook, trachtte in veiligheid te brengen,
hetwelk zyn vlucht belemmerde en het pu
blick aanschouwde den kryg, had lol in de
spookachtige zaklantaornjrs der Politie in
het struikgewas, in dc bokkensprongen van
deze groote mannen op die kleine kinde
ren.
Er gingen uitroepen op ja, maar niet
tegen hot z.g. spook. Men riep hè, wat
flauw, loop,loop.'t Slot was, dat een
agent liggende van moeheid mijn zoontje
te pakken kreeg, hom bijna wurgde! z.oo-
dat buren riepen, een beetje kalm maart
Don volgende dag constateerde de Gemeen
tedokter eenige schrammen in zyn hals en
noemde het „benauwend beetgepakt" wat
voor mü onvoldoende is, om wegana kinder
mishandeling een klacht in te dienen.
De zaak was zóó ernstig, dat toen de
agent over myn Jongen triompheerde en
deze in de wacht op het Bureau was, dc
daar aanwezigen agenten toikens het licht
uitdraaiden en de pop verlichtten tot el
kanders vermaak.
C> hef niet schrikken hoor, doe 't licht
'ns uit en „Chef" lachtte (zal wel een hoo-
gero agent geweest zijn).
Wachtende kinderen buiten aangeachouw-
den hot aan- en uitgaan van het licht en de
arrestant kreeg „goedkeurende complimen
tjes. dat hy het mooi gemaakt had enz.
Een ding vond ik mooi, hy verraadde
zyn kameraden niet. Toeken van karakter.
M. VAN HEMERT.
LEEST DE ADVERTENTIES
IN UW DAGBLAD.
267. Een voor-een moesten ze bg den commissaris komen.
Hallo, zei Drein toen ie binnenkwam. Dat was natuuriyk
erg brutaal en onbeschoft en 't was dan ook begrUpeiyk.
dat de commissaris het tweetal in het arrestantenhok liet
brengen.
268. Ze zouden cr niet zoo gauw zijn uitgekomen, als Piet
cn Drein intusschen niet door hun avonturen over dc heele
v/ereld bekend waren geraakt. Ook nu werd hun arrestatie
in alle kranten en door de radio over de heele wereld be
sproken.