DREIN DRENTEL EN PIET PRIKKEL DINSDAG 16 OCTOBER 1934 DE LEIDSCHE COURANT VIERDE BLAD. - PAG. 13 INGEZONDEN STUKKEN Geachte Redactie. Het zij mij vergund nog een antwoord neer te schrijven op het naschrift der re dactie voorkomende onder mgn ingezon den stuk. Bijkomstigheden wil ik kortheidshalve onbesproken laten en mij beperken tot de hoofdzaak. De noten 16 van het naschrift kan ik derhalve terzijde stellen en blijven alleen de no's 79 ter beantwoording. Het gaat hier om het feit, dat mijn cri- tiek te ver gaat volgens de redactie. Ik schreef in mijn artikel: „Men weet heel goed, dat het anders moet, en dat zulks niet geschiedt is te wijten aan tekort aan durf en energie en niet omdat men het niet weet". Dit is volgens de redactie een ern stige beschuldiging, die men alleen mag neerschrijven, als men haar bewijzen kan. Een beschuldiging mag men nooit uiten als men niets kan bewijzen. Dat is volko men logisch. Maar ik heb een feit geconstateerd, dat niet valt te weerleggen. De R. K. Staatspartij steunt een regee ring, die niet die maatregelen blijkt te treffen, die in dezen hoogst ernstigen tijd dringend noodig zijn, doch integendeel vele maatregelen treft, die practisch blijken een geheel ander resultaat op te leveren dan men ervan verwachtte. Is dat waar. dat de regeering niet doet, wat mogelijk is in dezen tijd? En is het waar, dat er maatregelen getroffen wor den, die eerder tot een verslechtering van den toestand leiden? Ongetwijfeld heeft de regeering de macht bronnen van staatsinkomen aan te boren, die zij tot heden ongerept heeft gelaten. Meent men b.v., dat op salarissen van ambtenaren in overheidsdienst niet méér kan worden gekort dan thans geschiedt? En dan doel ik hier op de salarissen van ambtenaren van den hoogsten rang. Een zoodanige korting, die ook inderdaad wordt gevoeld. Een korting dus, die een zeer speciaal karakter draagt, n.l. een b e- 1 a n g r ij k deel van zijn overvloed prijs geven ten bate van diegenen, die nog niet eens het hoog noodige hebben voor hun le vensonderhoud. En degenen, die ten aanzien van sala riskorting niet vallen onder de bevoegdheid van de regeering, doch, die een inkomen genieten in welken vorm dan ook, dat met overvloed kan worden bestempeld, kunnen door middel van belastingen, die ook" al weer het hierboven omschreven zeer spe ciale karakter dragen, een belangrijke bron van staatsinkomen vormen. Dan is er nog de veel besproken kwestie der cumulatie. Al mag er dienaangaande overdreven worden, ingrijpen in deze kwestie is indezen tijd een zaak, die feitelijk geen uitstel duldt. Deze maatregelen, die onherroepelijk kunnen worden getroffen, evengoed als normale salariskorting, die altijd het zwaarst neerkomt op de minst bezoldig den, en evengoed als de herhaalde steun- kortingen, zullen dus alleen die categorie van menschen treffen, die, ondanks ver hoogde belastingen en in. bepaalde geval len reeds toegepaste salariskorting, toch nog in weelde kunnen leven, zeker in ver gelijking met de crisis-slachtoffers. Met deze maatregelen tevens heeft de overheid de gelegenheid vóór te gaan in het brengen van offers, die zg zelf van de reeds gedupeerde massa eischt. Het is natuurlijk ondoenlijk alles, wat betrekking heeft op de staatsbegrooting, aan een bespreking te onderwerpen. Ik heb slechts een greep gedaan en van datgene, wat ik heb genoemd, loochent geen enkel weldenkend mensch de mogelijkheid. Die is er ongetwijfeld 1 En al zijn wij daarmede natuurlijk niet uit de put, het zal verzachting brengen voor de zwaarst getroffenen en het geheele volk zal in elk geval één zijn in het getroffen zgn door de crisis. Als dit geschiedt zal de wanhoops- 6temming luwen, omdat de al te schrille tegenstellingen worden weggenomen. Dat de regeering maatregelen treft, die eerder een verergering dan een verbete ring teweeg brengen, daarover zal ik kort zijn, hoewel ik door mijn practische ken nis, die ik in mijn beroep hiervan heb op gedaan, er veel van zou kunnen zeggen. Vrijwel alle crisis-maatregelen zijn een débècle geworden. Hierover zijn ook in de „Leidsche Courant" meermalen artikelen geschreven en men behoeft het getuigenis van mij en anderen niet aan te nemen; laat men te rade gaan bij diegenen, die de ver schillende crisis-maatregelen aan den lijve hebben ondervonden, om te ontdekken, wat de resultaten zijn. Dat alles zóó bezien, wettigt dit niet de opmerking, dat door de regeering weinig opbouwende politiek wordt gevoerd? En als men daar dan in forsche bewoordingen tegenop komt heet men dat „doordraven" en „afbrekende critiek". Neen, geachte redactie, dat is ten slotte opbouwende critiek, hoewel deze gepaard gaat met een verwijt; natuurlijk! Men kan niet tegelijkertijd afkeuren en goedpraten, dat is zuivere tegenspraak. Natuurlijk wordt er veel uitsluitend af brekende critiek ten opzichte van regeering en regeeringspersonen geuit. Maar een cri tiek als van Rater Henricus, en, zooals ik gepoogd heb te geven, is toch werkelijk niet louter afbrekend. Dit temeer, daar ik niet spreek ten gunste van een andere partij of staatsinrichting, doch alleen verwachtin gen koester van eigen Roomsche partij en eigen Katholieke maatschappijleer. Uit dit alles volgt, dat mijn critiek ook uitgaat naar de R. K. Staatspartij, die de regeering steunt en zelf met koers-wijzi- gende initiatief-voorstellen achterwege blijft. Waarom wordt in onze Katholieke partij niet een radicaler geluid gehoord? Door een dergelijke critiek wordt het volk niet naar een wanhoopsstemming ge dreven maar door het feit, dat, ondanks alle rechtmatige critiek, de regeering door gaat haar inzichten te volgen onder het negeeren van de wenschen van het volk, wenschen, die billijk zijn. Dat men daaraan eens meer aandacht schenke; aan de stemming onder het volk. Het is werkelijk niet alleen een zekere ca tegorie van revolutionairen, die ontevreden zijn. Ontevreden zijn allen, die door de crisis zwaar getroffen worden en ook die genen, die misschien niets met crisis uit staande hebben, doch die in zich dragen een heilige opvatting van rechtvaardigheid en naastenliefde. Wij behoeven in Regeering en R. K. Staatspartij niet alleen het verkeerde te zien, maar een bijzondere tijd eischt bij zondere daden en die blijven, zooals reeds gezegd, uit. En dan is het goed en noodig, dat hierop wordt gewezen en als het noo dig is in forsche bewoordingen. Pater Henricus zegt, dat er veel meer geschreven, gesproken en gecongresseerd moest worden. Verstaan in den geest, waar mede hij dat bedoelt is dat zoo. De laatste zin van het naschrift der re dactie is op mij niet van toepassing. Ik ver keer bij lange niet in een verbitterde stem ming en ben God-dank zelfs persoonlijk geen- crisis-slachtoffer. Wat ik geschreven heb heb ik geschre ven uit eerlijke, onpartijdige overtuiging. J. A. M. DE GRAAF. Wat de laatste twee alinea's betreft: wat daarin wordt beweerd, aanvaarden wjj on voorwaardelijk. Verder noemt inzend^- eenige zaken, waaromtrent ook wij het met hem eens kunnen zijn. Meer om psychologische, ziel kundige, dan om financieele redenen moét worden ingegrepen in de cumulatie. Hoewel het niet waar is, dat de ambtenaren, „in den hoogsten rang" bij Rijk, Provincie en Gemeente veel verdienen (in verhou ding tot personen, die in de „vrije maat schappij" een soortgelijken arbeid verrich ten) moet bij voortgaande salariskorting relatief bij hen belangrijk meer worden gekort. Als inzender dit bedoelt, bestrijden wij hem ook op dit punt niet. Over de crisis-maatregelen zou men ko lommen vol moeten schrijven, wil men deze rechtvaardig beoordeelen. Wij hebben critiek op de afzonderlijke maat regelen nooit gesmoord. Maar daarnaast .stellen wij onze overtuiging, dat het geheel dier maatregelen niet gemist had kunnen worden, tenzij tot groot nadeel van de be volking. De regeering verkeert nu eenmaal vaak in de positie van een tandarts, die de kies, welke pijn doet, niet kan trekken om dat de mond geheel en al ziek is, en die dan voorloopig niets beters kan doen, dan de pijn wat te verdooven. Voorloopig. De regeering zal al haar aandacht moeten wijden aan recon- ptructieyen arbeid, aan industrialisatie, enz. Uitvoerig hierover uitwijden kunnen wij nu niet. De kwestie, waarover het tusschen ons en inzender eigenlijk in hoofdzaak ging, de devaluatie, laat hij nu onbespro ken. Geachte Redactie, Als velen, heb ik met voldoening de rede gelezen door pater Henricus O.Cap. de vorige week te Helmond gehouden, en ook, maar dit heeft me verbitterd, de stof, ik zou bijna zeggen verontwaardiging, welke deze rede in een gedeelte der Katholieke Pers heeft doen opwaaien. Ik vraag me ech ter af, waarom al die critiek? Heeft pater Henricus te veel gezegd, of soms op te een voudige wijze, te goed verstaanbaar voor het volk? Pater Henricus is nu eenmaal geen staatsman, die ellenlange redevoerin gen kan houden, waar niemand iets van snapt, zooals te Genève waar ze nu al 12 jaar of langer zitten te broeden op het woordje „ontwapening", wat kapitalen kost, en tenslotte een kalkei blijkt te zijn. Neen, hier sprak een man, die beter dan een mi nister weet, dat er op het oogenblik ellende en diepe armoede geleden wordt, die weet, als het zóó doorgaat, dat het volk, met wiens belangen nu nauwelijks rekening gehouden wordt, moreel naar de bliksem gaat en nog eens, en misschien wel heel spoedig, een gevaar zou kunnen zijn voor de regeering. Hier sprak een mensch, nog niet verstrikt in eigen belangen, wanneer hij zegt: „Lieden die stikken van den kommer en straks weer vader en moeder worden met vreugde en wanhoop tegelijk", maar tevens voelt hij als priester het g r o o t e gevaar wat hier schuilt! Zijn onze Katholieke Kamerleden daar wel van door drongen en durven zij dat voor hun verant woording nemen? Was er alleen maar op die rede te rea- geeren met kritiek? Op de wanhoopskreet van een priester, die een groot gedeelte van ons Katholieke volk ziet gedreven worden naar Communisme cn ongeloof? „Ik had een drenkeling gezien, zegt hij, had gemeend te moeten waarschuwen, had geroepen, help, help en.... in plaats van hulp te bieden, hoorde ik ze smoezen overal, wat spreekt die man de „h" en de „e" gek uit!" „De Tijd" acht het noodig te zeggen, dat het beter was wanneer pater Henricus met een goed geargumenteerd program kwam! Maar waar hebben we dan onze Kamer leden voor? Uitsluitend om het te persen uit die lagen der bevolking, die toch al dik wijls tot wanhoop gebracht zijn? Om ecnerzijds de levensmiddelen zwaar te belasten en anderzijds de sloten er mee te dempen? Levensmiddelen vernietigen, alleen om de prijzen op te jagen! Levens middelen, door God ons gegeven, is het geen wraakroepende zonde? Of wordt dat niet meer zoo gevoeld? Waarom, dan nog dage lijks te bidden: „Geef ons heden ons dage lijks brood?" Is het geen spotten met Gods liefde? Waarom geen zware belastingen te hef fen voor menschen, die zich nog de luxe kunnen veroorloven reisjes te maken naar Zwitserland of de Rivièra, naar Madeira en de Kanarische eilanden? Waarom zulke hooge salarissen voor Ka merleden en ministers? Waarom moet een rede van 10 min. van Baron de Vos van Steenwijk 1000 gulden kosten? Waarom een spoorlijntje van Gouda naar Alphen, wat 4 millioen boven de beraming kost, geen winst maar verlies zal opleveren en welk bedrag de vrachtrgdertjcs en „pa rasitische beunhazen" in het verkeersfonds mogen storten, terwijl de autobus-onderne mers waarschijnlijk wel naar Maatschappc- 10k Hulpbetoon zullen worden verwezen? Onze scheepvaartmaatschappijen worden gesteund, goed, voor upze „Nationale trots" zijn wel enkele millioonen beschikbaar, maar waar zijn de kapitalen gebleven, die in den gouden tijd verdiend zijn, of zijn die toen ook in de schatkist gestort? Ik geloof het niet. Wel zie ik nog de „Limburgia" en „Bra- bantia" naar Argentinië vertrekken, sche pen die, dat wist iedereen, maar schatten van geld konden kosten, maar het kon niet op; ik zie nog het Lloydsgebouw verrijzen op de hoek van de Martelaarsgracht, niet té spreken van het Lloydshotel, ingericht met een weelde en luxe die aan het krankzin nige grensde en waarvan een eenvoudig Amsterdammer zei: „Het praalgraf van de Lloyd". Z'n voorspelling kwam uit, maar moet nu de kleine man die verkwistingen betalen? Moesten daarvoor den afgeloopen zomer de ondersteuningen nog meer naar beneden, den menschen die sedert jaren in de bitter ste armoede verkeeren, een deel van hun eten afgenomen, dat veelal bestaat uit oen boterham met of zonder een beetje mar garine? Is het wonder dat in de groote ste den dezen zomer de werkloozen probeer den hun ellende op straat uit te schreeu wen en winkels plunderden? Ze werden neer gesabeld, het recht is aan de sterkste! De dagbladen verdraaiden de zaak en noemden het gewroet van politieke radraai- ers. Neen, die hebben geen vat op de men schen, wanneer ze voor vrouw en kinderen kunnen zorgen, het was de ellende die tot uitbarsting kwam. Laat de regeering het toch begrijpen, voor het tc laat is! Heb ben we nog geen voorbeelden genoeg aan het buitenland, waartoe het volk in staat is, wanneer de honger nijpt? Een werklooze wordt gestraft met inhou ding van ondersteuning of gevangenis, wanneer hij enkele verdiende guldens ver zwegen heeft, enkele guldenns, niet om zich een luxe auto te kunnen permitteeren, maar om kleertjes te kunnen koopen voor hun kinderen, maar de beter gesitueerde werd de gelegenheid gegeven om ongestraft verzwegen millioenen aan inkom sten voor de belasting op te geven, zoodat blijkt, dat men van ruim 1200 millioen gul den „vergeten" had opgave te doen. Door het bankgeheim is de staat voor m i 1- 1 i o e n e n benadeeld, maar de werkloozen moesten hun „bankgeheim" te niet doen, opdat gesnuffeld kon worden naar enkele gespaarde guldens. Daarom vraag ik me af, als zulke onbil lijkheden bestaan cn zulk een vertwijfe ling en ellende, in vele, heel vele, ook Ka tholieke gezinnen, en daar tegenover de rijkdom en weelde van anderen, moeten dan Katholieke bladen nog de woorden becriti- seeren van een geestelijke, die dagelijks de wanhoop en ellende van zoovele menschen meemaakt, het uitschreeuwt in angst voor hun geestelijke verwording? Het was beter als die bladen pater Henricus steunden en steeds weer onze kamerleden wezen op hun plicht tegenover hen, die zich niet in weelde baden, maar de diepste armoede lijden. Niet alleen in het kerkgebouw moe ten we God dienen en daarbuiten slechts het gouden kalf aanbidden. J. A. VAN KLEEF. Deze laatste zin formuleert een levens beginsel, hetwelk ten grondslag moet liggen aan het leven van iederen christen! Maar wij zouden heel funest, heel verkeerd han delen, als wij, terwijl wij overtuigd zijn, dat wij zelf er wel naar leven, anderen beschuldigen, dat zij er niet naar hande len, zonder daarvoor in feiten ernstige te kortkomingen te kunnen aanvoerenOf om het anders te zeggen: als wij, zonder afdoende bewijzen, onze mede-chris tenen, die regeeren en besturen, die ons vertegenwoordigen, als onchristelijk be schouwen, in tegenstelling met., ons zelf. Dit willen wij in het algemeen dus niet persoonlijk bedoeld eerst even op merken. Wat de critiek van den inzender betreft; hij somt zooveel op, dat wij de punten niet stuk voor stuk onder de loupe kunnen nemen. Dat vraagt hij trouwens ook niet van ons. Met eenige punten van cri tiek zijn wij het eens. Met andere niet of niet geheel. Hij de geachte inzender neme het ons niet kwalijk, dat wU het ronduit zeggen schrijft hier en daar op een demagogische wijze, hoewel hij het, ongetwijfeld, niet zóó bedoelt. Een voorbeeld. Hij schrijft: „Levensmiddelen vernietigen, om de prijzen op te jagen". Ziet, als wij nu ook 'ns „forsch" mogen spreken: dat is de regeering belasteren! Wij zijn het met die vernieti ging van levensmiddelen evenmin eens alsschrijver. Maar de Regeering heeft daartoe niet besloten „om de prijzen o p t e jagen"! De Regeering heeft dit nog maals: ook ons zeer onsympa thieke— middel gebruikt, om te b e r e i- k e n, dat boeren, tuinders, enz. een prijs van de overblijvende producten zouden kunnen maken, waarvan zij zouden kun nen leven, waardoor velen hunner aan het nijpend gebrek, althans ©enigermate, zou de k urmen ontkomen. Wij hebben gaarne Inzenders aan het woord willen laten, hoewel zij zoo veel be weren, dat wij niet op alles kunnen rea- geeren. Wij ontvingen nog een ingezonden stuk naar aanleiding van de rede van pater Henricus. De geachte inzender onderteekent echter niet. Wij achten het beter hoe zakelijk de „kwestie" ook is in dit ge val een niet-onderteekend stuk niet op te nemen. Trouwens: onze lezers zouden ook wel 'ns van het goede te veel kunnen krij gen. Wij kunnen nu wel een punt zetten. Nieuwkoop, 15 October. De geleidehond van dc blinden. Herhaalde malen kom ik in dc gelegen heid om in „De Bllnden-Bode" te lezen cn krijg ik stóeds opnieaiw diop medelijden met hen, die niet kunnen zien, des te moor daar wij ook in Nieuwkoop dergelijke on- gclukkigon kennen. Dezer dagen las ik in genoemd blad een artikel getiteld „Do staart van de Hond". Hier werd bedoeld de geleide-hond voor blinden. Het belang rijkste van hot artikel is wellicht het slot: de z.g. tien geboden voor het publiek daar aan deze tien geboden in onze omgeving nog te weinig gedacht wordt of men er niet moe bekend ls. Deze tien punten zullon wij hier Laten volgen: 1. Denk er aan, dat de geleidehond in de eerste plaats dc oogen zijn van den blinde en dat h0 in dc tweodu plaats hond is. 2e. Bemoeit u in geen geval met den geleide-hond noch met den blinden moes ter. 3e. Spreekt nooit tot den hond en noemt onder geen omstandigheden den naam van den hond. 4e. Kaakt den hond niet aan en streelt hem niet. 5e. Fluit den hond niet of traoht niet op andere wijzen zijn aandacht te trekken en aldus zijn aandacht van zijn werk af te leiden. 6e. Geeft den hond geen voedsel. 7e. Schreeuw niet of slaak geen uit roep als gij den hond voorbij ga»i of hem onverwachts ontmoet 8e. Geeft den hond dc gelegenheid voor bij te gaan en legt hem niets in den weg, met het doel om tc zien wat bÜ doen zal. 9c. Spreekt den meester aan, alvorens hem aan te raken. 10e. De blinde meester kan zichzelf of zijn hond niet beschermen. De hond kan zichzelf of zgn meester beschermen door te brommen cn bet publiek is door dit brommen gebelgd. Noodzaakt daarom den hond niet om onaangenaam te zijn. Geaahte Redactie. WU hopen, dat de le zers van uw blad van het bovenstaande nota willen nemen en de noodige mede werking willen verlcencn in het belang van die blinden. Dankend voor de verleende plaatsruimte, W. v. KOERT. „Spokenjacht" te Wassenaar. Mijnheer de Redacteur, Met eenige verbazing lazen wij Uw be richt aangaande „Spokenjacht" in Uw blad van Zaterdag LI. We vragen ons af, hoe het mogelijk is. dat Uw verslag zóó neven de waarheid kan zijn. Haast zouden we gc- looven, dat het volksgezegde bewaarheid wordt „de krant brengt leugens in het land". We kunnen niet gelooven dat Uwe Redactie zich daarvoor leent. Hoe/1 U niet gedacht, dat wanneer de Kantoniochter Uw opge- zwiept stuk leest, hij het m0n zoontje „erns tig" zou kunnen aanrekenen, zoodat wy door Uw gcschryf om .sensatie" onaange naamheden krijgen, terwijl do Haagsche C., 't Vadorland, 't Wossenaarsche blad e.a. het oen „grap" noemen. Verleden Maandug regende het, en toen waren de jongens ten mijnent, eveneens Dinsdag cn Woensdag. Gedurende dio regonavonden amuzccrcn ze zich door van alles te kuntsclen cn zoo hadden dc jongen# met hun vriendjes uit een in hun nabij heid liggend boekje van Eerste Hulp bij Ongelukken een mensch el ijk geraamte ge knipt, dat toen door „toeval" het er achter viel, cr een hoeratje opging. Toon dan den daarop volgenden Donderdagavond het mooi weer was. lagen zij met hun lichtbak het boschterrein in, waar bijna niemand k<lint<>f het moei mi vrijend p.nu 1 je Ijn. Kleinere jongens der school zouden des avonds na het Lof in de R. K. Kerk er langs komen om „lol" to hebben, wat dan ook gobcurde. Maar met hen kwam ook een tuinknecht van een in de nabijheid liggende ziekenverpleging. By navraag door my werden én de tuinknecht én de chef min of meer boos, omdat ik hen vroeg, of Iemand er van geschrokken was, en ten slotte lach ten allen er mode, „neen. er ls niemand van geschrokken" werd mij hvhll]4t Hoi komt U nu nan Uw „weken 1 a n g" nan politie die er kennis van had, aan onthutste Was senaars! Toen de tulnknocht de medodeellng nan zijn chéf had gedaan, dacht deze, dat zich daar een individu bevond met voor k n le ren slechte bedoelingen, en hot was toen, en daarom, dat dc politie door hem werd opgebold, om het spook (deze titel word door hem gegeven) to vangen. Toon dus politic cn de 2 mannen er heen gingen, riepen toeschouwende kinderen cn ook grooteren, om de jongens tc waarschu wen. Dezen dachten, «int opgeschoten Jon gens hun speelgood wilden afnemen, doch hadden van politie geen fluuw vermoeden. Zg holden rechts on links, zoodat mijn zoon tje alleen de doos, of het zoogenaamde spook, trachtte in veiligheid te brengen, hetwelk zyn vlucht belemmerde en het pu blick aanschouwde den kryg, had lol in de spookachtige zaklantaornjrs der Politie in het struikgewas, in dc bokkensprongen van deze groote mannen op die kleine kinde ren. Er gingen uitroepen op ja, maar niet tegen hot z.g. spook. Men riep hè, wat flauw, loop,loop.'t Slot was, dat een agent liggende van moeheid mijn zoontje te pakken kreeg, hom bijna wurgde! z.oo- dat buren riepen, een beetje kalm maart Don volgende dag constateerde de Gemeen tedokter eenige schrammen in zyn hals en noemde het „benauwend beetgepakt" wat voor mü onvoldoende is, om wegana kinder mishandeling een klacht in te dienen. De zaak was zóó ernstig, dat toen de agent over myn Jongen triompheerde en deze in de wacht op het Bureau was, dc daar aanwezigen agenten toikens het licht uitdraaiden en de pop verlichtten tot el kanders vermaak. C> hef niet schrikken hoor, doe 't licht 'ns uit en „Chef" lachtte (zal wel een hoo- gero agent geweest zijn). Wachtende kinderen buiten aangeachouw- den hot aan- en uitgaan van het licht en de arrestant kreeg „goedkeurende complimen tjes. dat hy het mooi gemaakt had enz. Een ding vond ik mooi, hy verraadde zyn kameraden niet. Toeken van karakter. M. VAN HEMERT. LEEST DE ADVERTENTIES IN UW DAGBLAD. 267. Een voor-een moesten ze bg den commissaris komen. Hallo, zei Drein toen ie binnenkwam. Dat was natuuriyk erg brutaal en onbeschoft en 't was dan ook begrUpeiyk. dat de commissaris het tweetal in het arrestantenhok liet brengen. 268. Ze zouden cr niet zoo gauw zijn uitgekomen, als Piet cn Drein intusschen niet door hun avonturen over dc heele v/ereld bekend waren geraakt. Ook nu werd hun arrestatie in alle kranten en door de radio over de heele wereld be sproken.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1934 | | pagina 13