DE FINANCIËN DER PLATTELANDS GEMEENTEN. MAANDAG 15 OCTOBER 1934 DE LE1DSCHE COURANT VIERDE BUD. - PAG. 13 De uitgaven der gemeente De plaatselijke armenzorg door A. A. C. M. VAN IERSEL Burgemeester van Noord w ijker hout. XXXIV De tijd ligt nog niet zoo heel ver achter ons, dat in vele plattelandsgemeenten voor de bedeeling van armen geen beroep werd gedaan op de publieke kassen, daar de kerkelijke instellingen van liefdadigheid (R.K. Armbestuur, Diaconieën, St. Vincen- tius- en St. Elisabethvereenigingen) volle dig in de noodzakelijke behoeften der ar men voorzagen. Hoe is dit alles als gevolg van de het geheele maatschappelijk leven ontwrich- tenda omstandigheden thans anders ge worden! De kassen der kerkelijke liefda digheidsinstellingen zijn niet meer in staat in de zich steeds uitbreidende behoeften te voorzien. Een beroep op de middelen der overheid is noodzakelijk, wil de leniging van den nood der armen in eenigszins vol doende mate geschieden. Op welke wijze en in welken vorm wordt de overheidssteun aan de armen verstrekt? Bij de beantwoording dezer vraag heb ben wij drie verschillende soorten van overheidshulp te onderscheiden, t.w.: Ie. de steun aan werkloozen; 2e. de kosten van verpleging van behoef tige krankzinnigen; 3e. de gewone armenzorg. De steun aan werkloozen en de verple- gingskosten van behoeftige krankzinnigen schakelen wij vandaag bij onze bespreking uit. Wij hebben het dus heden over de ge wone armenzorg, die alles omvat, wat niet onder le of 2e moet worden gerangschikt, schikt. Voor zoover de armenzorg gefinancierd wordt uit de publieke geldmiddelen, komen de betreffende uitgaven uitsluitend ten las te der gemeente. Het Rijk, noch de Provin cie dragen daarin geen cent bij. Bij de uitgaven, die de gemeenten ten behoeve der armenzorg doen, valt te onder scheiden in gemeenten waar een Burger lijk Armbestuur aanwezig en in gemeen ten, waar dit niet bestaat. Is een Burgerlijk Armbestuur in de steden spreekt men veelal van Instelling voor Maatschappelijk Hulpbetoon, dat klinkt prettiger voor de ondersteunden aanwezig, dan is het Burgerlijk Armbe stuur de instelling, die met de bedeeling van de ten laste der pubieke kas komende armen is belast. Rechtstreeks door het ge meentebestuur wordt dan geen onder stand verstrekt. De artt. 28 en 30 der Armenwet zeggen daaromtrent: „Ondersteuning kan slechts worden ver leend aan hen, die zich het noodzakelijk „onderhoud niet kunnen verschaffen en „het, hoewel een verzoek daartoe gedaan „is, niet ontvangen van anderen, ingevolge „de wet tot het verstrekken daarvan ge houden, of van de kerkelijke of bijzon dere instellingen van weldadigheid. „Het Burgerlijk Armbestuur en bij ge breke daarvan Burgemeester en Wethou ders van de gemeente, waar de arme „zich bevindt, beslissen zonder be- „roep op het verzoek om ondersteuning". Er zijn in sommige gemeenten Burger lijke Armbesturen, die over ruime fondsen beschikken, zoodat zij, zelfs in de tegen woordige tijdsomstandigheden, uitsluitend uit de opbrengst van die fondsen de nood zakelijke uitgaven kunnen bestrijden. Doch dat zijn er slechts zeer enkele; de over- groote meerderheid der Bugerlijke Arm besturen drijven dat hun financiën aangaat op de subsidies uit de gemeen tekas. Is in een gemeente geen Burgerlijk Arm bestuur dan hebben de armen, in wier nood niet op de een of andere wijze wordt voor zien, zich te wenden tot Burgemeester en Wethouders. Zij worden dan rechtstreeks door de gemeente bedeeld. De rechtstreeksche bedeeling door de ge meente heeft echter haar schaduwzijden. Maar al te zeer zijn de bedeelden geneigd de bijdrage der gemeente niet als bedee ling, doch als een toelage van de Over heid in de kosten van onderhoud van hun gezin te beschouwen. Het gevolg daarvan is soms, dat weinig pogingen worden aan gewend om financieel weer op eigen bee- nen te kunnen staan. Ten einde deze bezwaren te ondervangen, wordt zeer vaak door de gemeenten finan- cieele hulp geboden aan de kerkelijke arm besturen, ten einde deze in staat te stel len in den nood der hun toevertrouwde ar men volledig te voorzien. Er doen zich hier echter moeilijkheden voor. De groote moei lijkheid is wel deze, dat de Armenwet eischt, dat, indien subsidies aan de kerke- STADSNIEUWS DE NOOD IN DE MELKVEEHOUDERIJ. Vrijdagavond j.l. werd door de melkfede- ratie „Zuid-Holland' in Den Burcht een openbare vergadering gehouden voor con sumptiemelkers. Te 7.30 uur werd de vergadering geopend door den heer C. van Vliet uit Leiden met een woord van welkom tot de sprekers en de talrijke aanwezigen. Met een uiteenzetting wat de melkfede- ratie wil,«en de mededeeling dat deze be staat uit de mannen van de „C.B.T.B.", De samenwerking van gemeentebe stuur en armbestuur ter ondersteuning van behoeftige armen wordt in dit arti- el door schrijver onder de oogen gezien lijke armbesturen uit de gemeentekas wor den verleend, deze hunne rekeningen en begrootingen aan den gemeenteraad moe ten inzenden. De kerkelijke instellingen van weldadigheid worden daardoor als het ware rekenplichtig aan den gemeenteraad. Daartegen hebben zij als regel groot be zwaar. En dit bezwaar is allesbehalve onge motiveerd. De functionarissen, die het ker kelijk armbestuur vormen, plegen hun vaak ondankbare taak pro deo te verrich ten. Dat zij bij de uitoefening daarvan niet op de vingers wenschen te worden gezien door de gemeenteraadsleden is alleszins te begrijpen en te billijken. Ook voor hen, die door de kerkelijke armbesturen in alle stil te worden ondersteund, kan kennisname van het feit hunner bedeeling door ande ren, soms onaangenaam zijn. Om aan de bezwaren, die de kerkelijke armbesturen hebben tegen inzending hun ner begrootingen en rekeningen aan den Gemeenteraad, tegemoet te komen, heeft men in verschillende gemeenten naar een andere wijze van samenwerking met de kerkelijke armbesturen dan in den vorm van subsidies uit de gemeentekas, gezocht. En men is daarin vrijwel geslaagd. De hier bedoelde geven geen subsidies aan de ker kelijke armbesturen, doch dragen een be paald percentage gewoonlijk 50 pet. bij in den. onderstand, die wordt verstrekt aan bepaalde armen, indien omtrent den aard en omvang dier verstrekking te voren met burgemeester en wethouders overleg i? gepleegd. Deze methode wordt in deze streek op verschillende plaatsen tot wederzijdsche be vrediging zoowel van het armbestuur als van het gemeenbestuur toegepast, terwijl er aanleiding is tot de onderstelling, dat op die manier ook de belangen der armen be ter behartigd worden. Zooals boven werd aangegeven, bepaalt de armenwet, dat het burgerlijk armbe stuur en bij gebreke daarvan, burgemees ter en wethouders van de gemeente, waar de arme zich bevindt, zonder beroep op het verzoek om ondersteuning beslissen. Oppervlakkig zoude men zeggen, dat de gene, op wiens verzoek ten onrechte af wijzend wordt beschikt nu maar aan zijn lot wordt overgelaten en ten gronde moet gaan. Zoo scherp moet het evenwel niet worden gesteld, immers art. 32 der Ar menwet laat de mogelijkheid open, dat bij oen- ten onrechte genomen afwijzende be- sohikking, op 't verzoek om ondersteuning, van hoogerhand wordt ingegrepen. Art 32 der Armenwet luidt als volgt: „Indien ondersteuning wordt geweigerd „met de kennelijke bedoeling om armen van „ondersteuning uit te sluiten op gronden, „niet overeenkomende met de bestemming „van de burgerlijke armenverzorging, kan „door Ons (d.i. de Kroon) worden beslist, „dat ondersteuning moet worden toege kend. „De burgerlijke instellingen, bij gebreke #„van zoodanige instelling. Burgemeester en „Wethouders, zijn gehouden tot uitvoering „van die beslissing. Weigert de burgerlijke „instelling die uitvoering, dan zijn Burge meester en Wethouders daartoe voor hare „rekening gehouden". Al heeft men dus bij een ongerechtvaar digde afwijzing van een verzoek om onder steuning redres op de Koon, dat neemt niet weg, dat terzake zeer veel afhangt van het inzicht der plaatselijke besturen. Er zijn aangelegenheden, speciaal op het gebied der geneeskundige armenverzorging, waar in in de eene gemeente behoorlijk wordt voorzien, terwijl het in de andere alles te wenschen overlaat. In dezen benarden tijd, nu het getal van hen, die niet meer in staat zijn volledig in hun eigen onderhoud te voorzien, steeds grooter wordt, is het zaak, dat de gemeen tebesturen en de burgerlijke armbesturen zich wel bewust zijn van de verantwoorde lijke taak, die de wet op hunne schouders heeft gelegd. Financieele argumenten mo gen nooit een motief zijn om den arme de noodzakelijke hulp te onthouden. Alleen dan zal de wensch verwezenlijkt worden, die destijds prof. Aalberse in het Parlement uitsprak, toen hij zëide, dat hij hoopte, dat zelfs in dezen zwaren tijd er geen honger zoude worden geleden in Nederland! Rectificatie: De zetter heeft mij weer parten gespeeld. In mijn artikel ofer de kosten van het nijverheidsonderwijs moet ik de volgende correctie aanbrengen. De kosten van een leerling eener buiten gemeente op de Nijverheidsschool komen voor 70 procent voor rekening /an het Rijk, voor 15 pet. voor rekening der gemeente, waar de school is gevestigd en voor 15 pet. ten laste van de buitengemeente. Holl. Maatsch. van Landbouw en L.T.B., gaf de voorz. het woord aan den heer J. Biemond. Deze zette uiteen, dat met het doen ge boren worden van een consumptie-contract ook is gekomen een zeer hooge eisch wat de kwaliteit betreft van dit product. Deze controle geschiedt helaas niet bij het afleveren van dit product, maar bij het ontvangen der melk, bij koopers aan huis en onder weg. Spreker gaf echter de vergadering in overweging: vertrouw deze bureau's vol komen, maar als ge twijfelt, ga niet naar uw buurman, ga daarvoor niet naar de veemarkt, maar ga naar uw organisatie, die alleen kan u helpen. Het product moet goed behandeld wor den, omdat bet is voor zieken, zwakken cn zuigelingen. Wij zullen ook mede gaan. al dus spr., met de T.B.C.-bestrijding onder het rundvee, maar daartegenover vragen wij een loonenden prijs. Wat betreft het graanmonopolie, meende spreker, dat alles moet worden aangegre pen wat er toe kan leiden in dezen crisis tijd eigen land en volk te voorzien wat eigen bodem geeft; Nederland moet niet koopen, maar zich zelf helpen. Daarom is de steun aan den akkerbouw juist, daarom is het graanmonopolie juist, maar dit mag nimmer gaan ten koste der melkveehouders; de melkwinning mag niet verhoogd worden door het gebruik van buitenlandsch krachtvoer. Ten laatste behandelde spreker het „Or ganisatieleven" bezien in verband met de verschillende regeeringsinstellingen, waar na het woord werd verleend aan den heer W. de Kroes, die er op wees, dat de nood van de melkveehouderij zoo hoog is geste gen, dat de Regeering maatregelen moet nemen, om duizenden melkveehouders van den ondergang te redden. Het eigenaardige is echter, dat de gel den, die hiervoor noodig zijn, wel door de Nederlandsche burgerij worden opge- braoht, doch dat deze voor een groot deel weer onmiddellijk worden opgeofferd om den boter-export naar Engeland in stand te houden. De boter-export naar Engeland heeft de laatste jaren wegens verlies van andere afzetgebieden een zeer grooten omvang aangenomen, echter tegen prijzen, die voor den Nederlandschen veehouder niet meer acceptabel zijn. Voor landen als Dene marken, Canada, Australië en Zuid-Afri- ka, landen met gedcprecieerde valuta, zjjn die prijzen niet te verwerpen, daar de pro ductiekosten in die landen naar verhou ding ook lager zijn. In Nederland, dat den gouden standaard tot eiken prijs wil hand haven, is dit echter niet het geval. Door dit afzetgebied geheel of gedeelte lik prijs te geven, en de binneniandsche productie van melk in dezelfde mate te be perk^ komt dus het geld, waarmede die export geforceerd in stand gehouden wordt, vrij, waardoor aan de veehouders een groo- tere toeslag kan worden betaèld dan op heden het geval is. Met den huldigen toe slag kan de veehouder zijn bedrijf niet in stand houden. Vermindering van productie door de melkveehouders geeft dus een hoo- gere opbrengst voor die melkveehouders. Bij een inkrimping van b.v. 2ü pet. der productie zou een melkveehouder met een bedrijf van 60.000 Liter per jaar, 12.000 Li ter minder moeten melken. Voor 60.000 Li ter ontvangt hij nu 4 cent per Liter is 27000.Voor 48.000 Liter zal hh 6 cent per Liter ontvangen is ƒ2880.dus 180 meer. Bovendien zal hij minder krachtvoej; noodig hebben en zijn unkosten zullen over het algemeen iets la^ar zijn, zoodat hij alle belang heeft bij een inkrimping van productie. Van zeer groot belang bij toepassing van dezen maatregel is ook, dat de veestapel in stand gehouden wordt, zoodat bij een event, verbetering der conjunctuur, het productie-apparaat (veestapel) direct weer voor de volle 100 pet. te werk kan worden gesteld, hetgeen bij afslachting van vee niet bereikbaar is. Afslachting van het jonge vee is te zeer ingrijpend en in den grond verwerpelijk, omdat hierdoor het hart en het bloed van den veestapel wordt aangetast. De boeren en ook '{het publiek voelen dit bezwaar, en zijn daarom fel ge kant tegen afslachting van vee. Het jonge vee kan niet worden gemist voor een goede selectie, want deze selectie verheogt immers het peil van den veesta pel. De afslachting die nu reeds is toegepast heeft trouwens zijn doël gemist en heeft geen verlichting gebracht voor de melk veehouderij. Integendeel. De melkproductie is totaal niet achteruitgegaan. In totaal wordt 4.420.000.000 K.G. melk per jaar geproduceerd, met als hoofdpro ducten: Consumptiemelk, boter, kaas, an dere melkproducten en melk voor het voe ren van vee. Het zwaartepunt ligt echter bij de botcr- fabricatie, daar de andere eindproducten tot redelijken prijs worden afgezet. Nu blijkt, dat 2.240.000.000 K.G. melk worden gebruikt voor de fabricatie van 85.000.000 K.G. boter. Van deze 85.000.000 K.G. worden 20.000.000 K.G. uitgevoerd naar Engeland, 10.000.000 K.G. worden gebruikt voor bij menging in de margarine en de overblij vende 55.000.000 K.G. zijn bestemd voor binnenlandsch verbruik en uitvoer naar Duitschland, Frankrijk, België enz. Zou dus de export naar Engeland geheel worden opgegeven, dan zou dit een ver mindering van productie moeten geven van 560.000.000 K.G. melk (is 20.000.000 K.G. boter) hetgeen overeen' nt met 12% pet. der totale productie. De hiervoor uitgespaarde export-steun komt ten goede aan de melkveehouderij, waardoor de toeslag van 2.56 tot ten min ste 3.25 a 3.50 ptr 100 Liter melk kan worden verhoogd. Bij opheffing van het menggebod voor margarine zou de productie nog met 270.000.000 K.G. melk (is 10.000.000 K.G. boter) verminderd moeten worden, hetgeen dus nog een beperking van 6 pet. der to tale productie beteekent, samen dus een besparing van 18% pet. Door deze maatregelen te nemen, be hoeft geen wijziging te worden gebracht in den binnenlandschen boterprijs, terwijl bij afschaffing van het menggebod het ge bruik aan grondstoffen voqr de margarine industrie met 25 pet zal toenemen. Het groote voordeel van inkrimping der productie boven afslachting ligt vooral hierin, dat men de melkproductie van Re- geeringswege kan regelen, en dat de te treffen maatregelen onmiddellijk effect hebben, hetgeen echter bij afslachting vooreerst niet merkbaar zal zijn. Bovendien kan men de productie-beper king op kleine schaal beginnen, byv. met 10 pet en deze later op 15 pet. of 20 pet. brengen. Mocht productie-beperking niet meer noodig zijn, dan kunnen de maatre gelen onmiddellijk worden opgeschort. Bij afslachting is dit niet het geval: de gedoode dieren zijn voor altijd uit de pro ductie geschakeld. Heeft men t.z.t. een grootere productie noodig, dan kan men over deze productie-middelen niet meer be schikken. Productie-beperking is dus moreel en effectief te verkiezen boven afslachting en heeft tenslotte nog dit voordeel, dat een zoodanige maatregel meer sympathiek is by de boeren en bU de burgerij. Voor controle van de uitvoering dezer bepalingen zullen niet veel menschen noo dig zijn, daar van het overgroote deel der boeren nauwkeurige cijfers over de laat ste jaren bekend zyn, en overigens de boete-bepalingen zoodanig kunnen worden gemaakt, dat men zich wel zal wachten in breuk te maken op gegeven voorschriften. In het kort is de situatie zoo, dat het Engelsche publiek goedkoope boter eet, daartoe in staat gesteld door het geld van de Nederlandsche burgerij, ten koste van de Nederlandsche melkveehouderij, en het geld dus niet komt op de plaats waar het zijn moet. Hierna verkreeg nog de heer Klapwijk het woord, die aan wensch te te toonen waar het in den Haag mank aan gaat. De samenstelling van het dag. bestuur der Crisis-Zuivel-Ccntrale is als volgt: een belanghebbende bij de kaas, een belang hebbende bij de Coöp. Zuivel-, een be langhebbende bij den handel, een belang hebbende bij de margarine, en deze man nen moeten beslissen over het wel en wee der Consumptiemelkers. Wel is dit bestuur van een grooteren vorm, maar deze vergadert zeer zeldzaam. De samenstelling der plaatselijke com missies bestaat, enkelen uitgezonderd, uit de menschen van den handel, welke daarin een meerderheid hebben verkregen, terwijl de voorzitters dezer commissies over het algemeen zijn menschen van den handel. loeiden maakt wat deze commissie be treft een gunstige uitzondering. Afslachting van vee is gebleken een fias co te zijn, tooh gaat men hot nu weer doen. Nadat deze drie sprekers het woord had den gevoerd werden de aanwezigen in de gelegenheid gesteld vragen te stellen, wel ke door de verschillende sprekers werden beantwoord. Na nog enkele besprekingen werd de vergadering gesloten. MAATSCHAPPIJ DER NED. LETTERKUNDE. Zooals reeds gemeld, is Vrijdagavond al hier de eerste vergadering in het nieuwe 169ste maatschappelijk jaar gehouden van de Maatschappij der Nederlandsche Letter kunde. Zij werd gepresideerd door den oud- voorzittel- A. J. Bothenius Brouwer, die de vergadering opende met een rede ter her denking van Prins Hendrik. Voorts werden herdacht de afgestorven medeleden W. C. Capel, H. Beckering Vin- ckers, dr. H. P. Berlage, mr. E. J. Thomas sen a Thuesaink v. d. Hoop, mr. G. M. van Loghcm en C. Peltenburg. Mededeeling werd gedaan dat op 18 Juli door het bestuur tot loden waren benoemd de heer S. Bottenheim, dr. A. M. Brou wer, mej. E. J. Belinfante en de hoeren Jo- han Koning, J. C. v. d. Loos en Maurits de Meyer. Geplukt worden de vruchten van het ge lukkige streven waartoe de Nederlandsche Uitgeversbond zijn gewaardeerde mede werking verleent om de Boekerij van Let terkunde te maken tot een centraal natio naal depot van wat or in Nederland gepu bliceerd wordt op de gebieden die behoo- ren tot de werkingssfeer der maatschappij. Vervolgens werd overgegaan tot de be noeming van een nieuwen voorzitter. Als zoodanig werd aangewezen prof. dr. Jan de Vries. Dr. Mr. A. van Andel uit Gorinchem hield vervolgens een voordracht over Heksen waan cn Geneeskundig Volksgeloof. Militaria. Bij Kon. besluit zijn met ingang van 1 November benoemd en aangesteld: bij het reserve-personeel der landmacht tot reserve-kapitein bij het 4e regiment in fanterie de eerste-rcserve-luitenanta G. A. Verheijden, H. J. ter Beeke, C. J. Kloots, W. J. L. de Lange. T. O. B. Glinther, J. H. G. P. Matla en J. Koens, allen van dat re giment. Voor het analyst-examen 2e gedeelte voor diploma A (analysten in laboratoria voor toegepast chemisch onderzoek en bedrijfa- laboratoria) slaagde te Delft mej. J. J. van Eek, alhier. CONTINGENTEERINGS- PROBLEMEN. Nu de nieuwe contingcntccrlngsms.ntrege- len eenigen tijd in de praktijk zijn gebracht, worden er bewaren daartegen vernomen, die de moeite van het beschouwen waard zijn. Gelijk bekend ia de Criais invoer wot 1931 in don loop van het tegenwoordige jaar zoodanig gewijzigd, dat er een alge meen minimum-contingent van invoer wordt vastgesteld, meestal ter grootte van slechts 3035ró van den normalen invoer, terwijl de minister van economische zaken de bevoegdheid heeft daarboven extra con tingenten te verleenen voor invoer uit die landen, die voor d«n Nedcrl. export groote beteekenis hebben of speciale concessies op het gebied v&n den invoer uit Nederland doen. Dientengevolge staan thans de contingen ten niet vast. Het minimum contingent, dat over alle erkende importeurs wordt ver deeld, is vaak zoo gering, dat de betrokke nen niet in de gelegenheid zijn op grond daarvan bestellingen in het buitenland te plaatsen. Het is begrijpelijk, dat in don groothandel een zekere minimale hoeveel heid besteld moet worden, vooral wanneer het om artikelen van uiteenloopende maten en qualiteitcn gaat, opdat de Importeur zijn afnemers hier te lande kan bedienen. Is het minimum-contingent daarvoor te klein, dan kan de importeur of in het geheel niets, of onvoldoende in het buitenland bestollen. Nu zou hij op grond van extra-contlngen- ten de gelegenheid hebben deze bestellin gen uit te breiden, wanneer deze extra-con tingenten tydig bekend zijn. Dit is echter niet het geval, en het kan ook moeilijk het geval zijn, omdat deze extra-coivtingenten vaak resulteeren uit onderhandelingen van onze regeering met andere regoeringen. Voordat deze onderhandelingen haar be slag hebben gekregen, kan men over de grootte van het extra-contingent en uit welk land dit betrokken mag worden na tuurlijk niets zoggen. Maar voor den im porteur schuilt hierin de grootste moeilijk heid. Hij kan vaak niet bestellen, wanneer zijn afnemers hier te lande de goederen zouden willen betrekken, omdat hij op dat oogemblik geen in voer-vergunningen heeft, terwijl hij, als hij aanvullende consenten toegewezen krijgt, vaak voor het geval staat, dat het bcstelecizoen voorbij is en de afnemers hem op dat moment niets meer bestellen kan. Daaruit zouden zelfs klachten van buitenlandsche zijde voortge vloeid zijn omtrent niel-loyale toepassing der gesloten overeenkomsten, daar Neder land niet dc beloofde hoeveelheid buiten landsche goederen heeft afgenomen. Hierbij komt een factor te voorschijn, waarmee tijdens het invoeren der contin- genteerlng geen rekening is gehouden, en wel de taak van den handel. De contirgen- teering is opgezet om de industrie tegen overmatige buitenlandsohe concurrentie te beschermen. Het is te verklaren, dat b(j de steeds stijgende werkloosheid in ons land en de daaraan verbonden overheidslastcn het belang der industrie zeer zwaar woog. Maar de handel, vooral dc invocrhandel, werd het kind van de rekening. Nu blijkt deze handel evenwol een hoogst nuttige cn noodzakelijke functie in het ge heele maatschappelijke loven te vorvullen. Hij zorgt ervoor, dat fabrikanten precies op tijd en in de Juiste hoeveelheid die grondstoffen en hulpmiddelen voor hun productie ontvangen, zonder welke zij hun bedrijf niet kunnen voortzetten. Onze Ne derlandsche confectlefaibrikontcn hebben groote hoeveelheden buitenlandsch lint noodig, dat hier te lande niet In voldoende qualiteitcn en afmetingen kan worden ver- vaaridgd. En de afnemer van die goederen eischt waren van beste qualilcit. Bij dc confectie-induetrie, die zoozeer van het sei zoen afhankelijk is, moet het Lint er in een bepaalde periode zijn. De roukwerkfabri- kanten hebben verschillends soorten fles- sohen noodig, in vele afwekende afmetin gen; dat eischt het publiek nu eenmaal. En deze flesschen kunnen in Nederland niet worden gefabriceerd, tenminste niet ln ver schillende vormen, die men thans uit het buitenland betrekt. Toch is de invoer van deze goederen ge- contingenteerd, waardoor men gevaar loopt, dat er eenvoudig meer confectie on meer reukwerk uit het buitenland zal worden ingevoerd, zoodat hulp aan bepaalde Neder landsche bedrijven veel grootere schade aan anderen toebrengt. Wij hebben verschillende malen gehoord, dat de adviescommissie voor de contingen- teerirvg zoo mogelijk de importeur* cn vaak ook dc afnemers uitsluit bij het verhoor over de noodzakelijkheid van dc contingen- teering van een zeker product. Hierbij gunt men blijkbaar van de veronderstelling uit, dat de importeurs toch steeds uit eigenbe lang tegen contingcntecring zijn. Wij ach ten deze houding grondig verkeerd. Niet alleen kunnen importeurs uit hun ervaring waiirdevolle mededeelingen doen, die soms een verrassend nieuw Licht op het vraag stuk werpen, maar zij moeten in staat wor den gesteld hun onmisbare tauk van distri- buanten ook na contingentcerlng te blijven vervullen. Daartoe is medewerking met deze groep Nederlanders noodig en geen buiten de deur sluiten.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1934 | | pagina 13