f ZATERDAG 15 SEPTEMBER 1934 DE LEIDSCHE COURANT TWEEDE BLAD. PAG. 8 CORRESPONDENTIE. Jo v. d. Hulit, Oud'Ad*. Ik heb de ltjat der gelukkigen nog eena nagekeken en lk woa heel blU, dat JU niet bU woa. Iemand die zoo durft te «chrijvcn en onj zooveel leelUka durft aan te wrUven, la geen prijs waard, al zou hU niet zea jaar, maar 0 maal zea Jaar hebben meege daan. Verata Jo dat? Weet dan, dat de trekking geschiedt door de Directie, die Jullie net zoomin kent, ala ikl Wlm Vermeulen, LJaelateln. BU nader Inzien waa het beter en wenache- lij kor dat die geachledenla van Manny en Baby niet geplaatat werd, „Wat Joop en Karei vonden", volgt de volgende week. Dog Wlm! Heb Jo ecna gedacht aan een bundeltje anccdotcn, geachikt ter plaatse? BU voorbaat dank! Met hand en groet! Blad ia gratia, omdat JU het bent Chrli WUtenburg, Lelden. Dank voor deze bijdrage; wordt geplaatat. Zie de volgende week. En hoe gaat het! Ik ben blU. dat Je weer hcrateld bent. Veel groeten nan alle huiagenooten en voor Jou do hand! Dag Chrlajol Pukkle Lelden. Niet zoo haaetlg gebakerd! Wat goed la, wordt geplaatat! Maar even geduld! Do atapel copy groeit bU den dag! Dag Puk! Tot xiensl Coba v. d. Oeeat, Oegatgeeat. Wol, wel Coba, heb JU weer eena gepro beerd om een veraje te maken. En om dat Je zoo bcachciden ben en zegt; al gaat weer dit veraje de prullemand in, dan ver zin lk toch weer een ander", daarom laat lk je poëtisch product uit jc dichterlUkc pen hier volgen. Daar la Coba en laat u hooren: MIJN VERSJE door Coba d. Geest. Stuur een verhaal of veraje Naar de kindercourant op. Dan kuk Je des Zatcrdaga zeker, Of Je niet hebt een atrop. Zoo zag lk laatstleden Ook mUn naam er in otaan, Maar zonder mUn rUmpJc, Hot waa weg of vergaan. Ik kon er hcuach niet au treuren Of om kniezen o, nee. Want in do rondaelwedatrUd Telde 't heulch toch wel mee. Het hoeft mU bezorgd MUn achltterende prUa MUn armbandhorloge Dat de tUd mU nu wU*L Een horloge zoo knusjes Zoo schitterend en fUn; Het metaal ia vaat en zeker Van de vloot van Plet Hein! En al gaat ook dit veraje Weer de prullemand In, Gelooft me maar zeker, Dat lk weer «en ander verzin. En waar Treeaje v. d. Geest ook haar beat gedaan heeft, om lets te „verzinnen" zou het zonde en Jammer zUn, ala lk haar rUmpJc niet een plaatsje gaf, onder dat van haar zusje. Daar ia Treeaje. OOK EEN RIJMPJE VAN MIJ! door Treeaje d. Geest. Ik ben een heel klein meisje. Zooals ge aan 't achrUven ziet; Ik ken een heel klein bloempje Dat heet: vergcet-mU-nietl" Ik heb een heel klein poesje Ik noem het Mikicmous, Ik hob ook nog een hondje: Dat ia mUn kleine smous. Het la een heel klein versje Maar voor mU een heel karwei; Daarom ga ik eindigen: Ik ga alapen. Wie volgt dan mU? En mu ik dan Betsy niet eena ter wille zUn? I)at waa toch niet, zooals het hoorde, temeer daar haar vcrajo ook een plaatsje waard Is. Daar is dan „die drittc lm Bunde". VAN EEN KIKKFR EN EEN VELDMUIS, door Betsy v. d. Geest Een kikkertje ging springen, Al in het groene gras, HU vond dat net zoo fUntJcr, Ala te kwaken in de plas. HU kwam een veldmuis tegen. Het werd een mooie grap. Eerst hielden zU een praatje, En gingen toen op stap. Hot muisje liep heel deftig. Hrt ging maar trip, trip, trip, Het kikkertje dat kwaakte., En sprong maar wip, wip, wip! 't Groentje sprong en wipte Al naast de vlugge muls Tot hU begon te hUgen HU dacht, hoe kom ik thuis. De kikker zat te blazen Het muisje wist geen raad, Dacht wat zal ik toch beginnen Straks valt hU van de graat. Daar schoot hem Iets te binnen, DlchbU was een groote plas, Daar moet het groentje wezen En kwam hun goed van pas. Verzamel nu Je krachten. En wip maar op mUn rug, Zoo sprak de muls tot t groentje Ik breng je daar terug. BU de waterkant gekomen. Lag 't groentje half dood. Maar nooit ga ik met hem Op atap meer sapperloot! Mies Staats, Lelden. Zoo Mies- Je, schrijf JU ook al zoo graag verajea? Daar schUnen alle meisjes van te houden. Van de 10 verajea, die binnen komen, zUn er vaat 8 van mUn Nichtjes. En omdat je nu het zoo vriendelUk vraagt, geef ik jou tot slot van deze correspondentie ook een beurtje. Danr ia Micaje Staats, die u wat vertelt van Missie-Zondag. MISSIE ZONDAG Wat groot is toch de aarde, Nog grooter, die ze schiep, Wnt vroeger zoo bezwaarde, Dat telt men heden niet. De mensch aan verre stranden, Kennen we bUna niet; Maar thans gaat naar die landen De Radio, war 'k van geniet. De radio ls gekomen En daarmee vreugde en genot, HU gnat tot 'a aardrUksch einde, Brengt heidenen tot God. De Missionaris heeft ook In Ooat en Weat zUn radio; En waar men ook naar luistert: Het mooiste is de K. R. O. D zielen van de zwarten, ZUn blU gemaakt met radio; Nu Juichen hunne hartjes, En brengen hulde aan de K. R. O.! Tot de volgende week! Dan ga ia door! Er liggen nog 25 brieven op antwoord te wachten. Oom Wlm. WIE ZIJN JARIG? Van 17 tot en met 23 Sept. 17 Sept.: Charles Verstraten, Munnlkenatr. no. 82. 18 Sept.: Wim Loom ana D 244, Hazerswoude 18 Sept.: Wim van der Linden, Breestr. 30. 19 Sept.: Catrientje v. d. Walle, Blnnenl. 3. 20 Sept.: Tannic Nieuwenhuizen, Schim melstraat 22a. 21 Sept.: Jan v. d. Meer, Noordbuurt E 183 Zoeterwoude. 21 Sept.: Bep van Wei, Garenmarkt 44. 21 Sept: Janntjea Jansen, Tranavanlk. 9a. 22 Sept.: Ferdinands van Voort, Hooge- woerd 122. 23 Sept.; Cor Broekhof, Breestraat 81. Ik feliciteer de jarigen. Wie zUn of haar naam ln deze lU'ten wil ingeboekt hebben, achrUve me minstens 14 dagen voor den verjaardag. Ik bedoel n. t van schoolgaande kinderen. Oom Win. DE OPLOSSINGEN DER RAADSELS van Plet Koevoet» van voor-verleden week waren: Opl. I: Utrecht Opl. II: Goes Opl. Ill: Lent Opl. IV: Veere. Opl. V: Gouda. Opl. VI: Ede. Opl. VII: Kampen. Opl. VIII: KatwUk. Opl. IX: Mook. Opl. X: Venlo. Wie nog een stel raadsels weet, sture ze op, maar denk er dan om, dat de oplossin gen geschreven worden op een apart stuk papier. Tante Vie komt as. Zaterdag. Opgelet dus! Oom Wim. GEDACHTEN door Gretha Haverkorn. Arbeid adelt la een spreekwoord. Zeer bekend bU groot en klein; 't Leven waa voorwaar heel andera. Mocht dit spreekwoord waarheid xynf t Menschdom drukken zware zorgen. Crisis heerscht er overal; Doch wU bidden God, den Vader, Dat dra uitkomst komen zal!? DE VONDELING naverteld door Nellie. t Het was nog reeds vroeg in den morgen, toen uit een der nauwe achtersteegjes eener groote stad, een bleek knaapje 'e voorschUn trad. Aan de schamele kleedU van het kereltje, dat omstreeks elf Jaar oud scheen te zUn, waa het wel te zien, dat hU van armoedige afkomst stamde. Alhoe wel er een zekere voornaamheid lag in de manieren van de Jongen, die men bU de andere kinderen uit de achterbuurt niet kon waarnemen. De verkleumde roode hand jea zochten vergeefs eenige beschutting tegen de heerachende koude, in de kapot te zakjes van het veel te nauwe buisje. ZUn broekje hing van stukken aan elkaar, zoodat men de oorapronkelUke stof niet meer kon ontdekken. En zUn schoenen, eens van goede vorm en afwerking toonden eveneens sporen van ouderdom en versle tenheid. Door zUn kameraadjes uit de steeg werd hU nooit andera genoemd ala „Fred met de marmot". ZUn rechte naam wist echter niemand. Wel wist men dat het geen eigen kind was van vrouw Bilasch die hem ala haar zoon verzorgde. Doch waar hu vandaan kwam, of hoe hU bU de Fam. Bilasch gekomen waa, wist niemand. Over zijn herkomst hing een geheimzinnige «feer Zoo werd hU ook thans in de vroege mor gen er op uit gestuurd, om zUn marmotje aan de menschen te laten bckUken. Voor één cent deed Fred het deurtje van het kooitje open en de nieuwsgierige toeschou wer mocht dan één moment een blik wer pen op het schuwe diertje. Maar deze mor gen had hU niets dan tegenslag. Niemand wou zUn marmotje zien. Overal werd hU met koele hartelooze woorden afgesnauwd, en de deur werd vlak voor hem dichtgewor- pen. De menschen mompelden over op dringerig gebedel en dergelUk moois meer. Bedroefd liep Fred dan verder en trooatte zich met de gedachten dat er toch nog an dere menschen waren. Want er waren er als zu hem zagen die medelUden met hem hadden en hem niet bedroefden met ruwe woordesn en hartelooze gezegden, maar iets meedeelden en hem zoo gelukkig maakten. (Wordt vervolgd). „BAARDEN EN SNORREN" Naverteld door Puklde. II. BU onj in de straat woont een man met een heele lange baard. Je kunt er haast ln klimmen. ZUn eene zoon heeft een klein snorretje, de andere een kaal gezicht. Een kaal gezicht vinden de groote menschen iets doms, want inplaats van „zeur toch niet" zeggen ze ook wel eens „leg toch niet te kale-gezichtcn". Wie geen snor of baard heeft en toch al groot is, wordt een melk muil genoemd. Sommige rare menschen laten al het haar van hun gezicht scheren. Maar waarom laten ze hun wenkbrouwen staan? En als hun hoofd bovenop kaal wordt, zUn ze kwaad. Toen mUn broer een snorretje had, zat hU er geregeld aan te draaien, om hem grooter te krygen, en toen dit goed ging. liet die griezel hem afsche ren. Dat vind ik gek. Aan 'n baard kun je goed zien. waar de wind vandaan komt. Vrouwen hebben geen baard noodig, die weten toch wel, hoe de wind waait. Dat zei moeder tenminste, toen Janus bU ons op visite kwam. Mannen met baarden zUn altUd erge goeie menschen, of ze willen hun puisten wegstoppen. Gene raals hebben groote anorren. Napoleon had geen snor, daarom heeft ie op 't eind verloren. Een vrouw hoort geen snor te hebben, want op hun hoofd hebben ze al haar ge noeg. De haren is 't eenige wat de mannen af laten anUden. De ooren en de neus groeien toch ook, maar ik heb nog nooit een man zUn neus en ooren af zien snUden. Waarom laten ze hun knevels ook niet groeien? Man nen die geen snor hebben, meestal een grooten neus en een grootcn mond ook, zU lijken veel op een kikker of een aap. Van andere dieren heeft een kat een dun snor retje en de bok een dun baardje. Een leeuw heeft ook een baard, maar die is een eindje afgezakt Schippers hebben een baard op hun heele gezicht dat noemen ze een ringbaard, om dat ze er ringetjes bU in hun ooren dragen. De keizer van Duitschland heeft geen baard. Dua als je om de keizer zUn baard speelt «peel je om niets. MUn broer heeft een baard in zUn keel, zegt moeder. Ik niet maar wel eens een graat dus ik heb toch wel medelUden met hem. MUn meester had vroeger een snor, daar draaide hU altyd een mooi puntje aan. Ala hU kwaad was. stak hU het in zUn mond en dan kauwde hu erop. Dan waren alle jongens ineens stil. Waarom zou dat geweest zUn? NIEUWE RAADSELS Ingestuurd door Marie d. Viugt. Raadsel I: Ik besta uit 6 letters en ben een wereld deel. 3. 4. 2 ia gevaarlijk voor de scheepvaart 5. 6. 3 ls een vervoermiddel. 5. 0 2 houdt men over na het dorschen. 3, 0, 5 la een rivierschip. Raadsel II: Op welke hoorn blaast men niet? Raadsel DL MUn geheel bestaat uit 3 lettergrepen en ik ben een plaats in Gelderland. Laat men de le en 2e lettergreep weg dan groei ik aan een rozeatruik. Wie ben ik? Raadsel IV: Ik leef honderd jaar, geef mU een kop en ik ben een verscheurend dier. Raadsel V: Welke raad la altUd goed? Raadsel VI: Met v ben ik een rivier, met r ben lk niet krom en met h ben ik «tevig en sterk. De oplossingen niet insturen. Deze geef ik de volgende week zelf. Wie nog een stel weet, sture ze opl Oom Wlm. KOOPT NEDERLANDSCH FABRIKAAT! door Gretha Haverkorn. 'k Wil U allen eens iets vragen: „Kent U al den Dieseltrein?" Neendan moet U eens gaan rUden In zoo'n Diesel, het is fUn! Want je zit daar, o zoo knusjes In dat grUs metalen ding; Heuach het Dieselen is heerlUkl Wat ik in dit lied bezing. Diesel, met Je anelheidsmanie, GU bent thans het ideaal; Stoomtrein JU raakt uit de mode, Al klinkt, dit wel iets fataal. Maarzoo gaat het in dit leven, En je krUgt nu vast voor dank: Dat Je spoedig plaats moet maken Voor den snellen Dieseltank. Diesel, je was niet gelukkig In Je eerste levenatUd. Want je maakte ongelukken. Wat mU voor jou zeker spUt. Maar één ding heb Je bewezen, Dat is zeker, zeker waar, JU was sterker dan de stoomtrein. Want die reed JU in elkaar. Snelheid eischt men, snelheid wil men, Hét is mode, hét is stand; Vyftig van die Diesel trein en, ZUn er thans ln Nederland. Ja, dat kost wel heel veel centen. Doch het meeat wringt wel de schoen: „Vrees voor motor van den Diesel!" 'k Hoop, dat die t mag blUven doen. Maar toch moet ik nog wat vragen Over Diesel-motortrcin: „Of de motors, slanke wagens „Wel product uit Holland zUn?" Steeds toch voert men propaganda In de Nederlandsche Staat: „Ieder Nederlander koope „Slechts het Hollandsch fabrikaat!" ZOMER door Cor van Diest. O, heerlUke, stralende zomer Verspreid in volle mate uw warmte en licht! GU. die ona levenslust zal geven En met uw gaven wond'ren verricht. Die alles weer doet stralen ln gouden zonneachUn; Overal toovert gU eon blU, verkwikkend festUn; Die welig de bloemen strooit in bonte In heerlUke aroma van zoete, balsemend# geuren; Die rukelUk laat groeien de genees krachtige kruiden En in bosch en veld doet weerklinken de reinste zanggeluiden; Die de zee aanlokkelUk maakt voor groot en voor klein, 't Strand herschept in fleurig feestterrein; GU zomer, waar leder zoo lang op wachtte En wekenlang hunkerend naar smachtte; Die zich zoo lange toen liet verbeiden.. Kwam «ind'Hjk ona met uw schoonheid verblijden! Eén Ia er, Die ln ZUn grenzenlooze goedertierenheid Gansch da «choone natuur ons heeft bereid: Hém zU daarvoor lof, eer en dankbaarheid. HET VERLOREN LIEDJE door Anton Roe is. Ik heb eens jongen Een liedje hooren fluiten; Ik ben het vergeten, maar HU kende het van buiten. Ik heb vaak dien Jongen Voor oogen gezien. Maar op de straten Hob ik hem nooit gezien. Ik heb altijd dat liedje In mUn ooren gehoord. Maar nooit het écht wysje. Dat me heeft bekoord. Ik heb gezocht en gekeken Naar dat verdwenen bed; Geen dag. dat ik het hoorde: Ik zocht en ik vond het nieti WALEWEIN Een oorspronkelijk verhaal alt den Riddertijd door AnL Olde Kalter. LXV. Ook zij stond op en bood Walewein haar hand; even sloeg zU den sluier op om den vreemden ridder beter op te nemen. De ridder boog diep en zag haar aan. Daarop hervatte de Koning: „MU-n heeren: ik verheug mU er in dat ridder Wa lewein van zooverre ia gekomen om aan mUn jachtpartU deel te nemen, en ik hoop dat ook uwe gedachten met de mUne in stemmen. Laat ona den geduchten ridder een welgemeend welzijn toeroepen: heil heer Walewein!" „Heil!" waa het luide antwoord. De rid der zelf was wel ten zeerste verbaasd over 's Konings woorden, doch tevens z»er ver heugd. Het was nu onnoodig alle avonturen te verhalen, welke hU had ondervonden en bovendien hoefde hU voor'jopig niet te denken aan een opdracht: Asscnlyn was ln de stellige overtuiging dat hu slechts was gekomen om mede aan de jacht deel te nemen. Roges en de anderen had Jen geen onwaarheid gesproken, door Isabeie „choon te noemen; zU was het. De koning was zoo op z(jn bezoek ge steld, dat hü terstond naast hem een plaats liet ontruimen, waar de ridder kon aan zitten. Ook Adelbrecht werd een plaats aangewezen aan het benedeneinde der ta fel. waar meerdere schildknapen zaten. Walewein nam de hem aangewezen plaats in, welke onmiddellUk was naast die van ridder Wilklonde Asteny, een van 's Konings eerste vazallen. Ijverige slaven dienden intuaschen ver schillende soorten spyzen op als honing, melk, allerlei visch, gevogelte, wild, eieren, benevens den besten wyn en helder kra lend bier, zoo uit een der meest beroemde kloosters naar den burcht vervoerd. Als aan vele hoven in dien tUd gebruike lijk, werd ook hier voor gebeden door As- sentijns alotkapelaan Fantarius. Dczo heer deed zooveel diensten op 's Konings burcht, dat men hem den bUnaam „Fanfarius de Bruikbare" had gegeven. HU verzorgde de kerkdiensten, leerde den edelen lezen en schrUven, regelde den bier- en wUnlnslag, trad op als middelaar tusschcn de ridders, was geheimschrijver des Konings, en voer de benevens het verrichten van andere werkzaamheden, tevens het bevel over een bende slaven, die de kapel, zUn studeercel, en andere vertrekken moest schoon houden. Isabeie werd den volgenden morgen vroeger dan gewoonlUk door hare vrouwen gewekt. De Jonkvrouw was vroolUk ge stemd en echt vriendelyk tegen hare die naressen. Hare kleeding was bUna klaar. Heur prachtig haar werd voor dezen dag eenj gevlochten met het oog op de Jacht- party. Haar jachtcoatuum werd grooten- deels gevormd door een vru lang groen linnen kleed, dat om het middel aangehaald was door een zwart lederen riem, waarop talryke figuren waren aangebracht Op dit oogeblik stak zU hare voeten ln de wildlederen rylaarsjes. Een vyftal vrouwen bevond zich bU haar. „Wenacht U zonder muts te gaan, Jonk vrouw?" vroeg een hunner, die juist de laatste hand aan hour haar legde. „Zyt ge uit de zinne Amelia?" schertste zU lachend. Terstond werd er een donker groen kap je op haar hoofdje gezet. Een weinig later ging zU met twee harer vrouwen naar dc groote zaal om mede aan te zitten aan het vroegmaal. ToenmaaU waa het de gewoonte dat de vrouwen na de mannen de zaal betraden. De edelen hadden dan ook reeds allen aan tafel plaats genomen, toen zU binnentrad en hoffelUk begroet werd. Na het vroegmaal begaven zich allen da- dclyk naar de binnenplaats. Op de binnenplaats wachtte de edelen reeds een groot aantal schildknapen en dienaren. Er waren meer dan vUftig hon den en het aantal valken was nog grooter. De vurige strUdrosscn wachtten ongeduldig op hunne meesters en hieven een luid ge hinnik aan. toen zU hen ontwaardden. Vlug werd de stoet opgesteld. Ongeveer een kwartier later reed de veelkleurige stoet de brug over. Voorop liepen de dienaren met de honden en valken. Don volgde de Koning die als metgezel had gekozen heer Walewein. wel tot afgunst der anderen. Onmiddellyk daarachter reed Jonkvrouw Isabeie met hare vrouwen. Nog even moe ten wU opmerken dat deze laatsten vac een anderen zadel gebruik maakten dan de mannen, dat wil zeggen, dat dc stygbeu- gels aan een kant afhingen, en zij zoodoen de de paarden zUdelings bereden. (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1934 | | pagina 8