ZATERDAG 30 JUNI 1934
DE LEIDSCHE COURANT
TWEEDE BLAD. PAG. 8
ONZE RAADSELWEDSTRIJD
Als dit schrijven onder uw oogen komt,
zijn alle namen der deelnemers ingeboekt,
de brieven gelezen; de ingezonden verzen
en verhalen en sprookjes gesorteerd; en
nu kan met de verloting begonnen wor
den.
Wie zal of beter, wie zullen de gelukki
gen zyn?
De Directeur, die niemand uwer kent en
ook de namen niet onder het oog krijgt,
maar alleen de nummers loten zal, die voor
een prijs in aanmerking komen, is de man,
die in deze beslissen zal. Hij alleen kan
jelie gelukkig maken.
Als het aan mij lag oh, dan gaf ik jelie
allen een prijs, en als ik rijk was, had ik
het allang gedaan. Dan had ik een byouterie
winkel leeg gekocht en wat dozijnen boeken
en stellen horloges en armbanden besteld
en danhad ik jullie, eer deze week ten
einde was, verrast met zoo'n mooi ding, dat
en daar ben ik zeker van ik jelie allen
bij de volgende gelegenheid terug zou zien.
Voor de Theresiaschool stuurde ik in dat
geval een auto vol prijzen! Verdiend was
het. Maar nu?
Laat het aan 't toeval over en wees tevre
den wat het lot U brengen zal.
Is het een „tref", dan van harte gefeli
citeerd.
Is het een „niet", dan niet getreurd, maar
blijven volhouden en doen net als ik, die al
maar doorspeelt in de Staatsloterij en dat
zeker reeds meer jaren, doe, dan jelui oud
bent.
Daarbij! Is aan zoo'n wedstrijd deelne
men, geen aangename bezigheid? Stapels
brieven ontving ik om te bewijzen, dat het
wel zoo is. Vooral dat „Woordraadsel" en
afd. „Teekenen" is geweldig in trek ge
weest. Ik had het zelf niet gedacht. Er zijn
teekeningen bij, die waard zijn ingelijst te
worden. Cadier, die een specialist is in het
maken v. woordraadsels, heeft zich nu ook
leeren kennen als 'n kunstenaar met pen en
penseel, en heeft niet één onzer motieven
uitgewerkt, maar alle tien, wat natuurlijk
een prijs apart waard is. En dan hoe? Ik
wou voor nog zooveel, dat jelie allen die
teekeningen eens konden zien en van zoo
vele anderen.
Ook moet ik een spciaal woord van dank
brengen aan de Dames Onderwijzeressen
van de Theresiaschool, Meisjesschool Oude
Singel, en School Rapenburg, die de be
hulpzame hand boden bij het oplossen der
raadsels. Zonder hulp, hoe gemakkelijk ze
ook zijikomt er niet veel van terecht. En
dit is niet alleen voor de kinderen van 6
tot 8, maar die van 8 tot 12 eveneens het
geval. Ik weet het bij onrervinding, en die
ondervinding is een van jaren her. Daar
bij m a g een handje geholpen worden. Een
beetje leiding is goed en is zelfs gewenscht,
wil het werk ordelijk en netjes ingeleverd
worden. Daarbij zijn de raadsels zóó gege
ven, dat er een taaloefening van gemaakt
kan worden en voor de grooten 'n heel wat
kan worden aan vastgeknoopt, waardoor
geen verlies van tijd te boeken valt. Inte
gendeel het is een aangename bezigheid,
waar iets uit te leeren valt; zelfs voor la
ter! Denk maar eens aan het te maken op
stel of vers of teekening!
Dat er niet veel waren, die zich waagden
aan een eigen „woordraadsel" had ik wel
verwacht. Dat is iedermans werk niet. Toch
heb ik er (zie afd. G.) nog eenige mooie
en goeie raadsels ontvangen, die ik succes
sievelijk zal laten plaatsen. Hier behoef ik
zeker geen namen te noemen, ze staan ge
noteerd in de afd. die ik noemde.
Bij de velen, die meedongen waren oude
bekenden, zoo van die trouwe neven en
nichten, die altijd van de partij zijn en zich
niet laten afschrikken door een „nietje".
Dat zijn ze, die ook trouw ons Hoekje vol
gen en iederen Zaterdag verlangend uitkij
ken of hun krantje d'r nog niet is. Dat zijn
ze, waarop we bouwen kunnen, en die, als
ze groot zijn, met pleizier zullen terugden
ken aan den tijd, toen ze mij terzijde ston
den en het hunne ertoe bijdroegen om ons
Hoekje mooi en interessant te maken, en
te doen blijven, wat hoofdzaak is. Voor de
zen heb ik slechts woorden van lof! En die
niet meededen? Wel, die gaan we stilzwij
gend voorbij in het volle bewustzijn, dat
ons molentje blijft draaien zonder hun me
dewerking.
Met het oog op den volledigen uitslag van
aanstaande Zaterdag, waarin ik geven zal
de lijsten der medelingers aan de verschil
lende rubrieken; de lyst der gelukkigen en
voorzoover er ruimte over is, de berijmde
oplossingen, zooals die werden ingestuurd
door Gretha Haverkorn, waarvoor myn
dank, wil ik nu nog even de getallen
noemen, die meedongen. Vooraf wil ik nog
zeggen, dat er 37 zijn uitgevallen. Het zijn
zij, die te laat kwamen; meer dan twee fou
tieve oplossingen gaven; en voor zoover er
versjes en verhaaltje inkwamen, deze af
geschreven hadden of te kort maakten en
eenigen die vies, slordig werk inleverden.
Meeloten zullen in:
mededingers
Groep A: van 68 jaar 173
Groep B: van 810 jaar 86
Groep C: van 1012 jaar 90
Groep D Het Woordraadsel 130
Groep E Verhaal of vers 87
Groep F Een teekening 54
Groep G Eigen Kruiswoordraadsel 14
Samen 634
Is dat een respectabel getal? Mij dunkt,
dat wij reden hebben tot groote tevreden
heid.
En dat zijn wij ook. En de directie, en ik
Ten bewijze de speciale troostprijzen.
Tenslotte wil ik nog een enkel woord zeg
gen voor de kinderen van de Theresia
school, die een opstel of vers instuurden. Ik
zal, zoodra ik door de eerste drukte heen
ben, die aan den wedstrijd verbonden is,
een speciaal nummer geven met hun bij
dragen. De dames onderwijzeressen kunnen
dan hun verhaaltjes aan de klas voorlezen,
ten voorbeeld voor anderen, die misschien
ook nog wel iets in de mars hadden, maar
nog niet durfden mee te dingen.
Tot Zaterdag!
Oom Wim.
WIE ZIJN JARIG?
Van 1 tot en met 7 Juli.
1 Juli: Jan van Buël, W. Singel 100.
1 Juli: Piet Bakker, Levendaal 151.
1 Juli: Bobbie van Schaik, Meloenstr. 1.
1 Juli: Bennie Hosman, Breestraat 111.
2 Juli: Hans Rippe, Breestraat 106.
4 Juli: Simon v. Dijk, St. Jorissteeg 10.
6 Juli: Nelly v. Zwieten A 214, Langeraar.
6 Juli Geertruida van Eijk, Roggebroodshof
no. 3, Leiden.
6 Juli: Betsie Zwetsloot, Dorpsstraat, te
Zegwaart.
7 Juli: Gretha v. d. Ploeg, Hoogmade B 315
Ik feliciteer de jarigen.
Wie zijn of haar naam in deze lijsten wil
opgenomen zien, schrijve me minstens 14
dagen voor het verjaringsfeest. Ik bedoel
van de schoolgaande jeugd.
Oo mWim.
OPLOSSINGEN
van de raadsels van verleden week
ingestuurd door Dora Kniest.
Opl. I: Weesp Zeist, Elburg, Utrecht,
Winterswijk, Naarden.
Opl. II: Eendracht.
Opl. III: bot, dot, lot, kot, mot, rot, tot,
zot.
Opl. IV: kat.
Opl. V: moor oor.
Opl. VI: roet, riet, rat.
Opl. VII: kat.
Opl. VHI: Suikermuisjes.
Opl. IX: Allen die handschoenen dragen.
Opl. X: Een bekwaam organist.
Opl. XI: Op het vuur.
Opl. XII: koevoet.
Opl. XIII: schoon hoven, Schoonhoven.
Opl. XIV: bel, cel, fel, hel, vel
Opl. XV: schoolbord.
VRAGENBUS.
V r aa g 390: Zijn in Turkije zooveel
honden? Hoe komt dat zoo?
Antwoord: Dat in Turkije het aantal
honden zoo schrikbarend toeneemt, ver
wondert me niets. De Koran verbiedt de
geloovige Mahomedanen levende wezens
te dooden. Als het toenemen der honden
een plaag wordt, is men wel gedwongen
ertegen maatregelen te nemen. Daar heeft
men een mooi kunstje op. Men laadt eenige
duizenden honden op een schip en laat ze
op een eiland in de Zwarte Zee los, waar
ze ellendig omkomen. En nu het aantal
honden weer te groot wordt, zal men deze
gruwelijke maatregel weer moeten nemen.
V ra a g 391: Is een walvisch zooveel
waard, dat er voortdurend jacht op hem
gemaakt wordt?
Antwoord: Dat zou ik meenen, Jan!
Er is geen dier waardevoller, dan deze
zeecolossus. Kijk eens hier!
Een enkele Groenlandsche walvisch heeft
in zijn bek niet minder dan een ton balei
nen, die alleen al een waarde hebben van
18.000 k f 24.000. En dan het spek! Uit
het spek van dat beest kan 25 ton olie ver
kregen worden en daar deze traan 240 per
ton waarde heeft, vertegenwoordigt dit
weer een waarde van 6000.
Vandaar die jacht op dat monster. Als
het dan ook zoo doorgaat, zal ook de wal
visch verdwijnen, en zullen ze binnen 100
jaar misschien in de scholen leeren, „dat er
vroeger dieren waren, die 30.000 waarde
hadden en nu uitgestorven zijn."
DE DANKBARE OLIFANT
door Jopie Wijnen.
Er was eens een Afrika-reiziger, die in
de wildernis rondzwierf en zijn reisgenoo-
ten in een kamp had achtergelaten. Met
een geweer en kapmes gewapend, had hij
reeds uren van de schoone natuur geno
ten, toen hij eensklaps een pijnlijken kreet
hoorde en voorzichtig naderbij sluipende,
bemerkte hij dat een zeer groote olifant
met zijn achterpoot opgetrokken, telkens
opnieuw kreten uitstiet. Nu zag de reiziger
dat een groote doorn in dien poot stak en
de arme olifant daardoor veel pijn leed.
Zonder zich lang te bedenken, ging hij
naar het beest toe, bezag een oogenblik de
gewonde poot en toen met een plotselingen
ruk trok hij er de doorn uit. De man welke
deze dappere liefdedienst had bewezen,
wilde zich weer spoedig verwijderen, doch
de olifant welke nu zonder bezwaar zijn
poot kon neerzetten en geen pijn meer
scheen te hebben, besnuffelde onze man en
't leek wel of hij hem wilde liefkozen. Daar
het echter tijd werd om naar het kamp te
rug te keeren verliet de man met vlugge
stap het beest, hetwelk hem nastaande zoo
lang hij zichtbaar bleef. Welgemoed ver
volgde de reiziger zijn weg tot hij opeens
door een bende negers, welke zich achter
de boomen hadden verscholen werd om
singeld, aangevallen, gebonden en meege
voerd. Hij had er eenigen met zijn gespier
de vuisten kunnen neerslaan, doch tegen
de overmacht moest hij het tenslotte opge
ven. Na ongeveer een uur waren de wilden
met hun gevangene aan een kamp geko
men, waar zij hem in een grooten, deels
in den grond ingebouwde hut neerwierpen.
Onze reiziger had reeds vergeefs gepro
beerd zich van de touwen te ontdoen, want
ofschoon men hem zijn wapens had afge
nomen, had men een zakmes in z'n achter
zak niet gevonden. Vol vertrouwen wachtte
hij de verdere gebeurtenissen af. Eindelijk
ging de deur open en twee wilden traden
binnen met eten en drinken. Men beduidde
hem toe te tasten, doch hij stak z'n handen
naar voren die nog steeds gebonden waren.
Een der negers maakte toen de knoopen
los, waarna de man at en dronk. Tijdens
deze maaltijd zag hij kans met een vlugge
beweging het mes uit zijn zak te halen en
onder zich te werpen. Toen hij verzadigd
was werden zijn handen weer gebonden
en liet men hem alleen. Vlug haalde de
gevangene het mes te voorschijn en niet
lang daarna lagen de touwen op den grond.
Verlicht haalde hij adem doch hoe nu hier
uit te komen. De wanden der hut zaten in
den grond, alleen het dak stak er boven
uit, doch dit was tamelijk hoog en van ste
vige boomstammen gemaakt. Neen, vluch
ten scheen voorloopig onmogelijk en ver
drietig liet hij zich neervallen. Doch hoor,
wat was dat? Boven zich hoorde hij bewe
ging aan het dak. Een der palen verdween,
zoodat hij daardoor de sterren kon zien en
met eenige krachtige rukken verdwenen
nog eenige palen waardoor een groot gat
ontstond. En, o, wonder, wat daalde daar
naar beneden? Hy sprong op en greep....
in een warme snuit, van een olifant. De
snuit kromde zich greep de man om het
middel, trok hem omhoog en een twee drie
zat hij op het beest z'n rug. Zonder te tal
men rende het bees het bosch in en na kor
ten tijd hield het op een open plek halt
en hier herkende onze reiziger de plaats
waar hij 's morgens de olifant van de doorn
had bevrijd en begreep hij dat ook ditzelfde
beest zijn redder was geworden. Vol aan
doening drukte onze man de snuit van het
goede beest tegen zijn wang en nederknie-
lende dankte hij God voor deze wonder
volle redding. Een uur daarna was hij
veilig bij z'n kameraden in het kamp.
MIJN VACANTIE-UITSTAPJE
door Coob Jongenelen.
De vacantie was begonnen en mijn zus
je en ik mochten naar Haarlem, naar mijn
lieve Oom en Tante en schattige kleintjes.
In 't eerst vond ik het niet erg gezellig,
want ik was wel eens meer uit logeeren ge
weest en dat was me erg tegengevallen.
Vader bracht ons naar Haarlem, waar
Tante ons op het station wachtte. Wij gin
gen nu vlug met Tante naar haar huis, waar
wij door onze neefjes en nichtjes met ge
juich werden ontvangen. Al dadelijk zaten
wij in den tuin. 's Avonds gingen wij vroeg
naar bed, om krachten te verzamelen voor
den volgenden morgen.
Die dag ging dan ook vroolijk voorbij, wij
speelden op straat en hadden veel pleizier.
Den volgenden dag gingen wij naar Zand-
voort, waar wij in zee ons hartje ophaal
den. Den dag daarna mochten wij naar Am
sterdam en gingen van daaruit een boot
tochtje op het IJ maken, zoo naar Zaandam
Op het water was 't erg gezellig. In Zaan
dam stapten wij niet uit maar gingen met
dezelfde boot terug, 't Was een heerlijke
dag geweest. Den volgenden morgen gin
gen wij de omstreken van Haarlem bezich
tigen. Vooral de St. E-wo en het Paleis
van den Eisschop trok onze aandacht. Ook
zijn wij naar de ruïne van Br ederode ge
weest, dat was vooral zoo heerlijk, omdat
Oom ons elk plaatsje van beteekenis wist
aan te wijzen en te vertellen hoe die slot-
be woners leerden en hun kasteel verde
digden.
's Avonds kwam vader ons nog even
goeden dag zeggen, en daarna sliepen we
als rozen. Wij zijn ook naar Velserbeek ge
weest. Daar is een kleine dierentuin. Wat
genoten wij! We wilden reeds naar huis
gaan, toen Oom zei: „Jongens gaan jullie
mee naar de heremiet?" „De H. heromiet?"
wie is dat vroegen wij. „Wel dat is de pel
grim die vroeger in dat kleine huisje woon
de". Wij keken allemaal in de richting,
welke Oom wees en ja hoor, in de verte
zagen wij een hutje iet er om heen water.
Als je in de hut wilde komen moest je met
een klein vierkant bootje naar de overkant
varen. Wij deden dat dan ook. Toen wij
op het eilandje waren zei Oom tegen mij:
„Vooruit ga jij maar 't eerst naar binnen".
Toen werd ik angstig n riep: „Nooit!" Alle
menschen lacht_n ,want dat verjat ik nog
te zeggen er waren meer menschen in het
bootje om den h -miet te gaan zien. De
bev. aker van de hut vertelde: „Heel lang
geleden leefde er een, vader", hij wees op
een aangekleede pop die in een leuningstoel
zat, „met z'n dochter. Deze ging trouwen
met een zeer ri.'k *an. De vader had liever
dat zij eén man van haar stand trouwde.
Maar de dochter gehjorzaamde niet. Daar
verto-.nde de vader zich over, dat hij zich
voorg- )d van de wereld terugtrok en wo
nen ging in 'eze hut. Ee- boer die daar in
de nabijheid woonde, bracht hem iederen
dag eten. Zijn doodl 'd: stond al in de hut
gereed. Later stierf hij en legde zichzelf
in de doodkist neer. Hier zie je eenige
beendere". van hem." 't Was een griezelig
iets. We gingen nog ven naar de apen en
togen toen voldaan naar huis. Zoo volgden
nog vele dagen, later hoop ik er nog wel
eens wat meer van te vertellen, als het
tenminste mag*), want we hebben nog
veel meer genoten. En waar het hart vol
van is, zegt Moeder, daar loopt de mond
van over.
Heel graag Cor" Vertel jij maar ver
der! Wy zullen wel luisteren.
Oom Wim
DE VISCHTIJD
door Gretha Haverkorn.
Maand Juni is weer daar
De visschers maken klaar,
Reeds voor dien tijd him spullen.
De kanis opgepoetst
De lyn en haak getoetst
Die zij met visch gaan vullen.
En menig hengelbond
Trekt in den morgenstond
In club dan naar de plassen.
Daar klinkt het sein: „begin,
„Leg vlug je simpje in....",
Dan op je dobber passen!
Dat is een leuk gezicht,
Bij 'glorend morgenlicht,
De visschers aan het water.
Krijgt een van hen dan beet,
Hij is op post, gereed,
Slaat geen seconde later.
Maar dikwijls sta ik paf,
Vraag dan mijzelve af:
„Waarvoor dat lange wachten?"
Op iemand, nooit gezien,
Het kost hen bovendien
Ook slapelooze nachten!
(Voor de Kiemen.)
KINDERBEDE
door Truus de Haas.
O, goede lieve Jezus,
Ik ben uw vriendje klein;
Ach neem mij op uw armen
Laat mij dan bij U zijn.
Ik zal U zachtjes zeggen
Hoe ik U thans bemin.
'k Zou U graag ontvangen
Dat was mijn liefste zin.
Ik ben U wel niet waardig
'k Was dikwijls nog al stout.
Som dacht ik bij mezelve,
Dat U niet van mij houd!
Soms was ik ongehoorzaam,
Dan weer eens lui genoeg,
Wel was ik ook eens even
Braaf, en deed wat Moe mij vroeg.
En als ik nu eens plechtig
Beloof steeds braaf te zijn,
Dan kom ik zeker later
Bii u lief Jesu-mijn.
WALEWEIN
Een verhaal uit den Riddertijd
door Ant Olde Kalter.
LIX.
Hij gaf zyn paard aan den schildknaap
over, en liep op de hut toe. Vlug trok hij
zijn zwaard en stootte er eenige malen
mede tegen de deur.
Eenige oogenblikken later liet zich een
stem hooren: „Zeg mij uwen naam en uwe
redenen, waarom gij mij heden een nach
telijk bezoek brengt."
De ridder, denkende, dat het de stem
van een kluizenaar was, sprak: „Ik ben een
arm ridder vader en ben met mijn schild
knaap in dit woud verdwaald. Zoo gij edel
zijt, biedt ons dah dezen nacht een slaap
plaats aan."
Het duurde eenigen tijd voor de deur
openging en twee met knotsen gewapende
mannen naar buiten traden. Een hunner
trad op Walewein toe, zeggende: Noem mij
uwen naam, heer, alvorens gij mijne hut
betreedt."
„Ik ben geheeten Walewein".
„Vanwaar komt ge?"
„Van Koning Amoraen."
„Waarheen voert uwen weg?"
„Naar den burcht van Koning Assentijn,
goede vriend; we kunnen onmogelijk dezen
nacht verder reizen; daar onze rossen uit
geput zijn en wij bovendien geen weg
weten."
„Zijt ge een vazal van Amoraen?"
„Neen vriénd. Ik ben Tafelronderidder
van Koning Arthur, en heb met mijn knaap
reeds een lange reis afgelegd. Doch laat
mij nu ook uwen naam vernemen.
„Men noemt mij Roges."
„Roges", riep Walewein uit, „zijt gij prins
Roges, die zijn ouders heeft verlatren?"
„Om u te dienen heer ridder."
„Ik heb van u gehoord, heer prins: men
zegt:
„Ik verzoek u heer ridder, mij geen prins
te noemen. Dat bèn ik geweest."
„En wie zijt gij vriend?" vroeg de ridder
nu aan Roges' makker.
„Men gaf mij den naam Banker, heer
ridder."
„Is het mogelijk, dat onze rossen in uwe
hut worden geplaatst, heer Roges?"
„Mijne kluis biedt daarvoor ruimte ge
noeg, doch noem mij geen heer!"
„Zoo gij verkiest", sprak Walewein, ter
wijl hij zijn paard de hut binnenleidde.
De paarden werden in het achterste ge
deelte naast het ros van den prins ge
plaatst, waarna de reizigers zich van hunne
zware wapenrusingen ontdeden, en op uit-
noodiging van Roges aan de tafel plaats
namen. Het geroosterde ree werd weder
om ter tafel gebracht, twee bekers werden
er bij geplaatst en de maaltijd kon begin
nen.
Beiden ondervonden last bij het verwer
ken van het taaie vleesoh. Met behulp van
eenige bekers bier gelukte het hen echter
hunne ledige magen eenigszins te vullen.
Nadat zij waren verzadigd, sprak de zon
derlinge prins: „Nu vertel ons eens, vriend
ridder, wat het doel van u\V tocht is."
„Van Koning Arthur kreeg ik opdracht
het fraaie schaakbord, dat op onverklaar
bare wijze uit zijn burcht is ontvreemd,
weder terug te brengen. Het bleek, dat het
bord in het bezit was van Koning Wonder.
Deze wilde het slechts afstaan in ruil tegen
het wonderzwaard met de twee ringen dat
toebehoorde aan Koning Amoreaen. Nu
verlangt deze tenslotte dat ik hem de
schoone Isabele breng, welke de dochter is
van Koning Assentijn. Naar dezen laatste
ben ik op weg."
„Wonderlijk, zeer wonderlijk, heer Wa
lewein", riep Roges uit, terwijl hij de be
kers opnieuw vulde.
„Deze laatste was echter wel de beste
opdracht, welke ge ontvingt heer ridder",
mengde zich nu ook Banker in het gesprek.
„Wellicht is deze echter moeilijker te ver
vullen dan een der anderen, vriend".
„Doch, zeg me eens vriend Roges, hoe
lang moeten we morgen nog rijden, voor
wij den burcht van Assentijn hebben be
reikt?"
„Indien ge snel rijdt, zult ge wellicht te
gen den avond, in ieder geval na vesper
tijd, zijn poort zijn doorgereden."
„Kent gij den Koning.
„Neen vriend ridder, doch ik heb meer
malen van hem en zijn dochter hooren
spreken."
„Gij spreekt van snel rijden, doch ik ken
helaas den weg niet."
„Daarmede zult ge ook zeer waarschijn
lijk last ondervinden: ontelbaar vele we
gen leiden naar zijn burcht. Zonder het te
vermoeden zoudt ge een verkeerden kun
nen inslaan, wat u een belangrijk opont
houd zou veroorzaken. Echter zal ik er
over denken u een eind te vergezellen."
„Daarvoor nu reeds onzen opreenten
dank, vriend Roges.
(Wordt vervolgd).