ZATERDAG 2 JUNI 1934 DE LEIDSCHE COURANT TWEEDE BLAD. PAG. 8
CORRESPONDENTIE.
Aan vele briefschrijvers en -schrijfster.
Wanneer komen weer prijsraadsels? Dit
is de vraag, die ik dagelijks moet hooren
en nu zal ik deze eens gauw beantwoorden
gaan.
Let op en zegt het voort!
De raadselwedstrijd begint de volgende
week Zaterdag.
Jelie weet, dat er altijd een nummer by
is, voor allen, die een vers (minstens 12 re
gels) of verhaaltje (minstens twee blad
zijden) er bij doen. Welnu, begin er alvast
aan. Dan behoeft dat niet hals over kop te
gebeuren, en kan het ingeleverde zóó zijn,
dat het geplaatst wordt.
Ik laat de keuze vrij, maar eenigen on
der de mededingers zijn er altijd, die geen
onderwerp kunnen vinden, en voor dezen
wil ik een paar dingetjes geven, die zich
bijzonder leenen voor een verhaal of
sprookje of vers of opstel. Hier zijn er.
I. De zomer.
II. De vogels in het bosch.
III. Aan zee.
IV. De zomervacantie.
V. Op visite.
VI. De 'verjaardag van Moe.
VII. Op reis.
VIII. Voor 't eerst naar school.
IX. In de weide.
X. De bijen op de hei.
XI. Het eekhoorntje.
XII. De egel.
XIII. Langs het strand
XIV. De duinen.
XV. De schoen vertelt.
XVI. De hoed vertelt.
XVn. Met de trein mee.
XVIH. Op de markt.
XIX. Naastenliefde.
XX. Ongehoorzaamheid gestraft.
XXI. Het kaboutertje vertelt.
Ziedaar eenige gegevens! Ik zou over een
dezer onderwerpen eens wat moois maken.
Vooraf goed denken, waarover men zal
schrijven. Dan een schema maken en in
deze volgorde alles uitwerken! Keurig
overschrijven en dan is al één kans op een
prijs klaar.
En nu nog iets. We zullen ook een spe
ciale prijs geven voor een teekening over
een der volgende onderwerp:
1. Een bloemenstandaard met bloempot.
2. Een vogel op een tak.
3. Een vogelnest met vier eitjes.
4. Een tafel met inktpot en een boek.
5. Een paard in draf.
6. Een kat en muis.
7. Een huis (op den voorgrond een tuin
tje).
8. Een windmolen.
9. Een ooievaar op het nest.
10. Een vliegmachine.
En ten derde zullen we voor een woord
raadsel (in den geest zooals Cadier dat
gedaan heeft) een prijs apart geven.
Ziedaar dan alvast drie manieren om
voor een prijs in aanmerking te komen.
De volgorde der raadsels wordt:
A. is voor 6 tot 9 jaar.
B. is voor 9 tot 12 jaar.
C. is voor boven 12 jaar.
D. voor het maken van een verhaal, op
stel, sprookje of vers.
E. voor de teekening.
F. voor het woordraadsel.
Het kan dus zijn dat iemand voor 4 prij
zen in aanmerking komt.
Meer zeg ik niet.
Begin, des te meer tijd heb je net werk
te leveren.
DE RAADSELS KOMEN!
Tot Zaterdag.
Oom W i m.
WIE ZIJN JARIG?
Van 3 tot en met 9 Juni.
3 Juni: Annie v. d. Geest, Zijldijk 32, Lei
derdorp.
3 Juni: Jan Karreman, Tomatenstraat 10.
4 Juni: Jean Staats, Hoogl. Kerkgr. 3.
4 Juni: Johan v. Dijk, St. Jorissteeg 10.
5 Juni: Chris Wijtenburg, Plantsoen 23.
6 Juni: Herman Timmerman, Tomatenstr. 3.
6 Juni Annie Pijnacker, Oude Singel 98.
6 Juni: Nicolaas Blom, Langebrug 7a.
6 Juni: IJsbrand Sassen, Molenstraat 24.
6 Juni: Daan v. d. Steen, Rijndijk 76.
6 Juni: Herman Daemen, Valdezstr. 2.
7 Juni: Theo v. d. Oord, Geversstr., Oegst-
geest.
8 Juni: Piet Snijers, Botermarkt 15.
8 Juni: Koos van Vonderen, Langebrug 41.
8 Juni Henny Kortmann. Kortsteeksterweg
46, Alphen aan den Rijn.
9 Juni: Wim Langezaal, Heerenstr. 86.
NIEUWE RAADSELS
Ingestuurd door Dora Kniest.
Raadsel I:
Mijn geheel is iets wat tegenwoordig
veel gegeten wordt van 5 letters
4 2 3 5 is een meisjesnaam.
1 5 93 is iets dat in de keuken gebruikt
jvordt.
Raadsel n:
Mijn geheel is een jongensnaam van zes
letters:
2 1 3 is niet droog
6 5 4 3 is een vrucht.
Raadsel III:
Mijn geheel is een plaats in Zuid-Holland
van negen letters:
1 2 3 4 5 6 doet een rivier.
7 8 9 is iets dat op het veld groeit en waar
men dan brood van maakt.
Raadsel IV:
Met welk schip kan men niet varen?
Raadsel V:
Ik ken een stad, hij is altijd nat en staat
vol men witte palen. Wie ben ik?
Raadsel VI:
Op welke stoel kan men niet zitten?
Raadsel VII:
Mijn geheel is een jongensnaam.
Een 2 3 4 leeft in de oerwouden.
1 2 is het tegengestelde van neen.
Wie ben jk?
Raadsel VIII:
Wie kan loopen zonder beenen?
Raadsel IX:
Hier staan 5 plaatsen waarvan de letters
in verkeerde volgorde staan. Maak er 5
plaatsen van.
raawassen, melhaar, nedlei, eslis,
koerbbenne
De oplossingen niet opsturen. Deze geef
ik de volgende week zelf. Voortaan geven
we weer iedere week een aantl raadsels
op. Wie een stel nieuwe raadsels weet,
sture ze op! Oom Wim.
NIET BIJ DE PAKKEN NEERZITTEN
door Anton Roels.
Gerard Keizer zong vol vreugde 1)
Van ons kranig voetbalteam;
Al die vreugde is versmoord nu
En we vinden het een „kriem".
Holland heeft met eer verloren;
Rome was ons ideaal,
Laten allen slechts bedenken:
Er komt nog „een volgend maal".
Bakhuys is voor ons niet minder,
Nu hij niet ge-goal-kickt heeft;
Ieder weet, dat hij dé man blijft,
Waarvoor elke keeper beeft.
Allen vochten recht als leeuwen,
Maar het mocht ditmaal niet gaan;
Ieder zag het, het is jammer,
Holland kan men ook verslaan!
Als we nu gewonnen hadden,
Juichten allen, wild en dol,
Elf Oranje-voetbal jongens
Brachten dan ons hoofd op hol.
Maar we hebben juist verloren
En dat is voor ons een sein,
Om niet moed'loos neer te zitten,
Maar nóg vuriger te zijn!
1) Ln „De Leidsohe Courant" van 26
Mei jl.
HOOGMOED
door Gretha Haverkorn.
Holland ging op weg naar Rome
Maar.men kwam slechts in Milaan,
Waar zich Nederlandsche zonen
Door de Zwitsers lieten slaan!
Nederland, dat bij de landen
Der sterkste acht was ingedeeld,
Heeft reeds bij het eerste treffen,
Daar een mooie kans verspeeld!
En, nu komt men aan met maren:
Onze jongens hadden pech;
Schoten tegen lat en palen,
Het fortuin, ja dat was weg!
En dan had men ook te kampen
Met de warmte en de zon;
Het terrein was zeer „oneffen",
Waardoor men niet winnen kon!
Als dit alles, alles waar is,
Wist men dit toch wel vooruit?
Bovendien het lied: „Naar Rome!"
Heeft de zaak wel wat verbruid!
Was men nederig gebleven,
„Nederlaag" klonk niet zóó mal;
Men gedenke steeds het spreekwoord:
„Hoogmoed komt altijd tot val!"
BEN'S DOMME STREEK
door Piet Zwartjes.
Daar zat hij nu die Ben, in een groote en
makkelijke leimstoel. Hij was verkouden
en nu moest hij thuis blijven, voor die
eigenwijze dokter, zooals Ben hem noemde.
Zoo'n paar weken extra vacantie vond hij
wel leuk en wat hij in school achter bleef
zou hij wel weer in halen, daar was hij niet
bang voor. Maar in Ben zat nog wat anders,
wat hem erg prikkelde, nl. de voetballust.
Ben was een dolle liefhebber van voet
ballen. Elke vrije middag besteedde hij aan
voetballen, hij en zijn makkers. Ben was de
beste speler uit zijn club en die was nu
ziek. En over drie weken zouden ze een
wedstrijd moeten spelen tegen H. B. S. en
die zou spannend worden. Nu hadden zijn
makkers wel geprobeerd een jongen uit
de zesde klas te nemen en dat was hun
ook wel gelukt, maar die jongen werd
daags voor de wedstrijd ziek en nu konden
ze geen jongen meer vinden van de zesde
of zevende klas en die wilden ze graag
hebben, want hun club was opgericht door
jongens van de zesde en zevende klas en
die wilden ze ook hebben. Nu waren er nog
wel jongens uit hun klas, maar die konden
niet genoeg voetballen naar hun zin, daar
om namen ze maar een jongen van de
vijfde klas, die buitengewoon vlug en lenig
was en die moesten ze ook hebben.
Ben was er bly om, dat ze een goede
plaatsvervanger voor hem gevonden had
den. Maar nu wilde Ben de wedstrijd zien.
Hij had al eens aan zyn moeder gevraagd
of zy met hem meeging naar den dokter,
maar daar wilde ze niets van weten. Want
ze zei, dat de dokter gezegd had, dat Ben
niet buiten mocht zonder verlof en nu wil
de ze de dokter niet meer lastig vallen. Ze
hadden pas het middageten op of moeder
kwam naar Ben toe en zei, dat ze weg
moest om boodschappen te doen en zou om
vier uur terug zijn. Dit vond Ben een mee
valler, want nu kon hij toch gaan kijken.
Zijn pet, jas en das wist hij wel te vinden
en een kwartiertje later stond heel het
huis alleen. Ben had ook een sleutel mee
genomen, want dacht hij, ik zal toch wel
eerder thuis wezen dan moeder ook. „Ha",
sprak hij in zich zelf, „daar loopen al jon
gens van de H. B. S. in de Pauskleuren
geel, wit en de hunne in oranje wit, Zoo
gauw hij op het veld verscheen, werd hij
begroet door zijn makkers.
Daar klonk het fluitje van den scheids
rechter en de wedstrijd begon. Direct na de
aftrap beet H. B. S. flink van zich af, maar
Jaap hield ze goed. „Als ik die kans eens
gehad had, dan had ik hem niet naar die
rechtsbuiten laten plaatsen die hem toch
kwijt raakte, maar naar de linksbinnen,
die ongedekt stond", sprak Ben zacht. Rust
was er. Zijn makkers bestormden hem met
allerlei vragen. Met een twee één over
winning voor H. B. S. ging Ben weg. Hij
kon niet hard loopen, want hij had heel
loome beenen. Toen hy thuis kwam, lag
hij zijn pet, jas en das weer op zijn plaats
en ging weer in zijn stoel zitten, die zoo
gemakkelijk was, als zijn bed. Maar toch
viel het niet mee zoo een heelen tyd te
zitten, nu werd hij er nog koud bij ook en
lag toen al gauw op bed met zijn H. B. S.-
wedstrijd erbij, want dat zat nog goed in
zijn hoofd. Zijn moeder kwam een uurtje
later in zijn kamer, waar ze Ben zag sla
pen inplaats van voor het raam in een
stoel te zitten. Zij maakte hem wakker en
nu moest Ben de heele geschiedenis ver
tellen. En toen de dokter 's avonds kwam,
kreeg Ben als antwoord dat hij nog veer
tien dagen op bed moest blijven liggen;
Ben vond het wel een beetje lastig de heele
tijd op bed liggen, maar drie weken later
was Ben toch weer gezond.
HET PAARD.
Het was stil in de kamer van den vrede
rechter. Zijn vrouw was erg ontevreden,
omdat haar man de oude trouwe Bles ver
kocht had. En nu zat ze met een knorrig
humeur, wat te naaien. Opeens verbrak de
vrederechter de stilte. „Vrouw", zei hij, „ik
zie hier dat bij boer Teunisse, aan wien ik
de oude Bles verkocht heb, een mooi best
rijpaard te krijgen is voor een kocpje".
Wel vroeg de vrouw knorrig, hoeveel is
dat. Wel even meer dan ik voor de oude
knol gegeven heb, nl. f 50.—. „Phu", pufte
de vrouw, „dat mag je van dat oude trouwe
goede beest niet zeggen. En het is trouwens
wel de helft meer." De boer lachte eens om
die preek van z'n vrouw en deed op z'n
dooie gemak zijn jas aan en ging de beste
knol halen.
Het was donker en de vrederechter achtte
het een goed paard en zat daarom al gauw
in het zadel op weg naar huis. Het begon
hard te regenen en daarom ging hij even
schuilen, doch,daar het hokje te Klem was
moest het beste rijpaard buiten staan tot
groote spijt van de boer, doch het moest.
Hij ging op z'n dooie gemak in een hoek
zijn pijp zitten rooken en lachte al in z'n
vuistje. Wat zou z'n vrouw opkijken als
hij met zoo'n prachtig paard thuis kwam?
Ze zou niet meer brommen en de knecht
evenrftin. Doch daar het zoo lang bleef re
genen viel de boer langzamerhan 1 in sla^p.
Opeens werd hij wakker doordat het paard
met zijn hoeven stampte. Hij dacht even
na in welke positie hij zich bevond en ging
toen gauw naar zijn paard kijken.
Maar hemel, wie stond daar Bles, riep de
boer en nu hoorde hij het duidelijk aan het
blijde gehinnik van Bles. Hij zag ook dui
delijk dat Bles geverfd was geweest, dat
was er natuurlijk afgeregend, zoodat er
weer witte pooten en den witten streep op
den neus weer zichtbaar waren. „Stommerd
die ik ben", nu heb ik me een geverfd
paard in de handen laten stoppen! Hij voel
de de oogkassen, doch deze waren wegge
maakt en de tanden hadden ze afgezaagd en
uitgebrand. En door schande gekweld, keer
de hij naar huis, waar zijn knorrige vrouw
hem met luid gejuich ontving. Nu ver
telde de vrederechter alles. Ja, ja, lachte
zijn vrouw door schade en schande wordt
men wys.
(Voor de Kleinen).
JAN Z'N HORLOGE.
Jan Verhagen had al zoo dikwijls aan
z'n ouders gevraagd om een horloge. Maar
hij was nog niet zoo gelukkig er een te
bezitten. Als hij 's Zondags z'n vriendjes
Henk Mulkens en Louis Jansen met hun
horloge zag pronken, kon hij wel huilen van
spijt, dac hij er geen had. Eindelijk brak de
lang verwachte verjaardag van Jan aan.
Nu zou hij er misschien een krijgen. Toen
hij 's morgens opgestaan v/as, kleedde hy
zich vl.ig aan en toen hij zich naar de
waschtafel begaf, om zich te wasschen, vond
hij daar een doosje met de naam van de
horlogemaker uit de Kerklaan erop. Hij
kreeg 'n kleur van deze ontdekking. Hij
deed het doosje open en.... daar fonkelde
een schitterend zilveren horloge hem te
gen. Hij stormde de trap af en de huiska
mer in, om z'n ouders te bedanken. Zij fe
liciteerden hem met z'n 14de verjaardag
en vroegen hoe het verjaarscadeau hem
beviel. Jan was in de wolken. Het was dan
ook een prachtig horloge, echt zilver met
'n prachtige kast erom. Hij beloofde z'n
vader en moeder, dat hij er voorzichtig
mee zou zijn en oppassen, dat er niets aan
kwam. Toen hij na het feestelijk ontbijt
naar school ging, moest het horloge natuur
lijk mee; alle jongens bewonderden het
prachtig uurwerk. Onder de les zat Jan er
voortdurend op te kijken en eindelyk, daar
had je het.... „Jan", zei de onderwijzer,
„geef dat horloge maar zoolang hier, dan
zal ik het wel tot 12 uur bewaren en let
nu een beetje beter op." Hy kreeg de tra
nen van spijt in z'n oogen, maar er was
niets aan te doen. Eindelijk sloeg het twaalf
uur en kreeg Jan z'n horloge terug.
't Was Woensdag, dus hadden de jongens
's middags vrij. Als gewoonlijk kwamen zy
op het kerkplein bij elkaar, om te beraad
slagen, wat zij zouden gaan spelen. Daar
stelde er eentje voor, om buiten de stad te
gaan slootje springen.
Nu, daar waren allen voor en zoo trok
het heele troepje naar den Achterweg. Jan
was de eerste die over de sloot wipte. Ver
scheiden malen ging het goed. Maar toen
Jan er weer eens over gesprongen was en
weer terug wou, nam een andere jongen
juist een sprong enboem, vlak boven
de sloot botsten ze tegen elkaar en plon
sten in het water. Kopje onder. Ze krab
belden :gen den kant op en daar stonden
ze bibberend en klappertandend in hun
natte plunje. Er zat niets anders op, dan
maar gauw naar huis te gaan. Onderweg
dacht Jan aan z'n horloge. Hij haalde het
uit z'n zak en kwam tot de ontdekking, dat
het niet meer tikte. Hij maakte de kast
open met een zakmes ('n geschenk van z'n
zusje) en zag dat het vuile slootwater over
al tusschen de radertjes zat.
Hij schrok, nu was het horloge bedorven.
Hij ging bedroefd naar huis en vertelde
alles. Z'n vader was erg boos. „Ik zal het
horloge laten maken, zei hij, maar voortaan
mag je het enkel 's Zondags dragen".
's Avonds bracht vader het horloge naar
den horlogemaker, 't Was een heele kar
wei, zei deze, maar 't zou wel in orde komen
Den volgenden Zondag droeg Jan het hor
loge weer. Slöotje springen zal hij echter
vooreerst wel niet meer doen, denk ik.
(Voor de Kleinen).
DOMME KEES
door Bert.
Kees, die moest eens voor z'n moeder
Naar de winkel van Jam in,
Maar die wist hy niet te vinden
En ging een ander zaakje in.
En de winkel, die hij in ging
Was de winkel van Biesiot,
En hij zei tegen de juffrouw
Geef me drop voor tante Lot.
De juffrouw zei tegen Keesje,
Je hebt geen geld genoeg hoor vent,
Ga nu eerst maar naar je moeder,
Er ontbreekt nog ééne cent.
Kees die rende naar z'n moeder!
„Moeder ik heb nog geld te kort.
Er ontbreekt nog één centje maar
Zegt de juffrouw van Biesiot.
Maar domme Kees, wat ga je nou doen
Wat heb je nu weer gedaan,
Heb je me weer niet begrepen
En me weer niet goed verstaan.
Kees die ging weer naar de juffrouw,
Ik heb m'n moe niet goed verstaan
Ik moest naar de winkel van Jamin toe
En toen ben ik naar u toegegaan.
Dit was de domheid van ons Keesje
Hoe kwam de vent er toch zoo bij,
En van z'n moeder kreeg ons Keesje
Er nog een extra standje bij.
WALEWEIN
Een verhaal nit den riddertijd
door Ant. Olde Kalter.
LVI.
„Wanneer, heer, dacht gij dat we Assen-
tijns burcht zouden bereiken?", vroeg de
schildknaap een weinig later.
„Niet voor de komende dag ons den
avond brengt. Bovendien leiden talrijke
wegen naar zyn burcht, zoodat we genood
zaakt zijn de grootste voorzichtigheid in
acht te nemen, willen we ten minste niet de
verkeerde richting inslaan."
„Maar", hervatte hij, „onze bezoeken aan
de vorige b ure'-4 en waren niet van langen
duur, doch het aanstaande zal waarschijn
lijk geruimen tijd ophouden, wat voort
vloeit uit het feit dat we hier een jonk
vrouw moeten trachten te bewegen zich
met ons naar een vreemden Koning te be
geven.
„Gij zijt nog jong heer."
„Hetwelk echter geenszins de bezwaren,
aan deze opdracht verbonden, uit den weg
ruimt."
„Het zal my verwonderen of Isabele wer
kelijk zoo schoon is als er van haar gezegd
wordt, hervatte de schildknaap.
„Daaraan twijfel ik niet Adelbrecht, want
waren dat niet, dan zou Amoraen mij geen
opdracht geven haar naar zyn burcht te
geleiden."
„Nu gij, heer Walewein, van dézen Ko
ning spreekt, word ik plotseling herinnerd
aan den nar Brandaen: deze nar is geen
nar!"
„In dezen geef ik u volkomen gelijk waar
de Adelbrecht: hij is wijzer dan een van
allen op Amoraens burcht, hetgeen ook
duidelijk bleek uit zijn geestige toespeling
van gisterenavond.
„Herinner u zyn scherts tegenover rid
der Valentyn. Was deze laatste met den
nar alleen geweest, hij had hem zonder twij
fel neergeveld."
„Bedenk dat narren slechts in gezel
schappen spreken en zich den zot toonen.
Zijn zij alleen, dan zijn ze wijzer dan u of
ik."
„Ik heb een voorgevoel", gaf nu schild
knaap het gesprek een andere wending,
dat gij voor een feilen tweestrijd komt te
staan, heer."
„Wat bedoelt gij daarmede, Adelbrecht",
sprak deze.
„Mocht het u gelukken de schoone Isabele
te veroveren en gij alleen haar hart wint
en met haar terugtrekt naar Koning Amo
raen, hoe wilt ge dan handelen? Haar af
staan? Doet gij zulks niet dan ontvangt ge
in geen geval het wonderzwaard
„Dit alles komt terecht Adelbrecht",
antwoordde de ridder lachende.
We rullen ons moeten verplaatsen in een
hut van een zonderling, die, in den tijd dat
zich deze geschiedenis afspeelde, geheel
alleen leefde in een der dichte wouden,
welke zich over een geweldige opper vlekte
uitstrekten tusschen de burchten van As
sentij n en Amoraen. Met recht noemden wij
dezen hutbewoner een zonderling, da.ir hij,
zijnde van edelen bloede, zich van de we
reld had afgezonderd en van al1 es behalve
de natuur gescheiden, was gaan wonen in
een kluis in een der genoemde bosschen.
De lezer zou echter een verkeerd oordeel
over dezen man uitspreken, indien hij dacht
dat de man aan geestesverwarring leed:
wel was hij eenigszins versuft. Dit laatste
echter vloeide voort uit het feit dat hy, toen
hij nog onder de menschen verkeerde, byna
dagelijks in onmin leefde met zijn stief
moeder. Reeds op zeer jeugdigen leeftijd
had hij de wijk genomen naar deze wou
den. Hij was de zoon van den toenmaals
regeerenden vorst Wouter van Wynlane,
welke, zijnde weduwnaar, huwde met een
zeer eerzuchtige vrouw. Evenals ridder
Valentyn, was ook prins Roges, aldus zijn
naam, niet begaafd met uiterlijke schoon
heid. Bovendien was zijn uiterlijk er na
zijne vlucht niet knapper op geworden,
zoodat om het juiste te kiezen, zijn hoofd
veel weg had van den kop van een vos.
Vandaar dat hij ook wel de Vos werd ge
noemd. En dit alles hebbende te danken
aan zijn stiefmoeder, was zijn verbittering
tegen deze ten hoogste gestegen. De onge
lukkige prins voorzag zich in zijn levens
onderhoud door de jacht op wild. Toch had
deze zonderling een bijzondere voorliefde
voor de natuur. Zijn lichamelijke kracht
was ontzettend gegroeid in de jaren welke
hij in de wouden had doorgebracht. Roges
hut bevond zich op ongeveer vijftig mylen
afstand van den burcht van Koning As-
sentijn. Zij was gebouwd van boomstam
men en bood ruimschoots aan vijf of zes
personen benevens eenige paarden, huis
vesting. In de onmiddellijke nabijheid zij
ner kluis ontsproot eten helderklare bron,
welke hem meer dan voldoende in zijne
watervoorziening hulp bood. Ondanks alle
noodlottigheden had hij twee dingen behou
den: zyn strijdros en wapenrusting, hoewel
de laatste reeds ten deele onbruikbaar was
geworden.
(Wordt vervolgd)