FOTO JONKER VRIJDAG 18 MEI 1934 DE LEIDSCHE COURANT VIERDE BLAD. PAG. 13 De oorlog in de lucht Bescherming tegen bommen Het bijbelverhaal van de eerste broeder moord, het verhaal van Kain en Abel, leert ons hoe reeds zeer vroeg reeds bij de eer ste ontwikkeling van het menschelijk ge slacht, de oneenigheid en de doodslag hun intrede deden. En de geheele verdere geschiedenis van de door de menschen bewoonde wereld, be staat uit een opeenvolging van conflicten, oorlogen, aanslagen en oneenigheid. De po gingen door den zeer beschaafden mensch van onzen tijd gedaan om door conferen ties en tractaten, door conventies en volke renbond, een duurzamen vrede te verzeke ren, kunnen ons niet doen gelooven dat de geschiedenis veranderen zal. De bewapening van alle Europeesche volkeren wijst in een geheel andere rich ting dan de diplomatieke glimlach van Genève. Een nieuwe oorlog blijft dus in de toe komst, laten we hopen dat dat een verre toekomst zal zijn, zeer waarschijnlijk. Dat een toekomstige oorlog een luchtoorlog zal zijn, daaraan valt niet te twijfelen. Zullen er dan in die toekomstige oorlog aanvallen op de burgerbevolking uitge voerd worden? Zeer waarschijnlijk niet! Maar wel zullen er, en waarschijnlijk reeds vanaf de eerste uren na de oorlogs verklaring, luchtaanvallen uitgevoerd wor den op punten in het binnenland gelegen die de aanvaller van politiek, strategisch of economisch belang acht voor zijn tegen stander. Rondom deze in het binnenland d.w.z. niet aan het front gelegen punten als b.v. groote fabrieken, knooppunten van spoorwegen, groote stationscomplexen, regeeringsge- bouwen, bruggen en sluiswerken, zullen vreedzame burgers wonen. Zoo zullen er onder de burgerbevolking onwillekeurig slachtoffers vallen. Een enkele bom kan wel eens te vroeg losgelaten worden; de vlieger kan zijn oriënteering kwijt zijn en een niet bedoelde punt gaan bombardeeren, dan zal het ge tal van die onwillekeurige slachtoffers nog grooter zijn. Het aantal van deze slachtoffers moet tot een minimum beperkt en de ondanks de veiligheidsmaatregelen getroffenen moe ten zoo spoedig en zoo goed mogelijk ge holpen worden. De verschillende ploegen van helpers die voor deze hulpverleening noodig zijn, ge neeskundige dienst, brandweer, ontmet- tingsploegen etc, werken samen in één groote organisatie en noemen we den luchtbeschermingsdienst. Luchtbescherming is dus niet een liefheb berij van een groep van oorlogszuchtigen, zooals men het wel eens wil voorstellen. Luchtbescherming is Roode-kruis-werk ten bate der burgerbevolking. Luchtbe scherming is een belang van de burgerbe volking van dezelfde grootte en urgentie als politiedienst, brandweer en veilig-ver- keer. Echter, wil de luchtbeschermingsdienst kunnen slagen in haar menschlievende taak dan moet de burgerbevolking dit groote be lang inzien en als één man medewerken aan en sympathie voelen en toonen voor de luchtbescherming. Luchtbescherming is niet iets dat aan de ©verheid overgelaten kan worden. Wij kun nen niet thuis blijven zitten en zeggen: Als de luchtbescherming noodig is, zal de gemeente wel zorgen, dat ze komt en ons er een nuttig en aangenaam gebruik van laten maken. Alleen dan wanneer de burgerbevolking door medevoelen, medeoefenen en begrij pen vertrouwen in den luchtbeschermings dienst gekregen heeft zal op het moment van een luchtaanval een paniek vermeden kunnen worden. Een paniek is de groote vijand van iederen helper, een paniek ver lamt iedere organisatie, maakt de lucht beschermingsdienst machteloos en maakt meer slachtoffers dan de luchtaanval zelf. Een panische stemming bevangt ons ge makkelijk wanneer we komen te staan voor een onbekend gevaar waarvan wij den ernst en de consequenties niet overzien kunnen. Niet weten werkt dus de paniek in de hand en weten, begrijpen, is het be gin van de zelfbeheersching. De burgebevolking moet dus voorgelicht worden zonder terughouding en zonder overdrijving, over het werkelijke gevaar, dat haar uit de lucht bedreigt. In de pers duiken zoo nu en dan artike len, berichten en illustraties op die een schrille schildering geven b.v. van de mach teloosheid van iederen mensch om zich te gen strijdgassen te verdedigen. Gas heeft iets spookachtigs en men kan er zijn le zers daarom gemakkelijk alerlei vreeselijke dingen over suggereeren. Deze leugenach tige berichten dragen er toe bij op het oogenblik van gevaar een paniek te doen uitbreken. Behalve onwaar, zijn ze dus ook gevaarlijk en strijden ze tegen de wer kelijke belangen der burgerbevolking. De pers heeft juist de moeilijke taak in deze zaak als de voorlichtster der lezers op te treden, hunne leermeesterses te zijn in de theoretische luchtbescherming. Jam mer, dat de financieele crisis het luchtbe- schermingswerk in den weg staat doordat er thans door de gemeenten geen gelden kunnen worden uitgetrokken voor wat de Duitschers zoo typeerend noemen: Schau- übingen. Van deze kijkspeloefeningen gaat toch 'n zeer groote opvoedende kracht uit. Niets wordt beter onthouden dan dat wat men eenmaal gezien heeft. Welke gevaren bedreigen ons dan in oor logstijd uit de lucht? Het gevaar uit de lucht is drieledig: I. De brisantbom of scherfbom. II. De brandbom. III. De gasbom of het gesproeide strijd- Over elk van deze drie zal Ik den lezer in de volgende beschouwingen iets vertel len. Hier zij met nadruk opgemerkt, dat niet de gasbom het groote gevaar vormt, zoo als meestal gedacht wordt. Het strijdgas is een wapen dat alleen iets vermag tegen den onbeschermden mensch. Wanneer de luchtbescherming dus goed georganiseerd en de beschermingsmaatregelen goed toe gepast worden, hebben we van het gas weinig te vreezen. Tegen de scherfbom kunnen we ons vol- dnonae beveiligen onder den grond. Maar de brandbom is, het nog vrijwel onbekende, monster, dat in staat is ge heele steden in de asch te leggen en dit vooral, waneer een paniek het blusschings- en opruimingswerk bemoeilijkt, zoo niet geheel onmogelijk maakt. De brandbom is het gevaarlijkste van de drie omdat zijn uitwerking het moeilijkst te bestrijden is. JAC. CREYGHTON, Arts. De „Postjagers te voet" op weg naar Indië Van Brlndisi naar den Piraeus. De „geneugten" van een Grieksch schip Een van. omstreeks half Februari datee- rende reportage behandelt het traject Brin- disi-Piraeus, dat de beide koene jonge Ne derlanders E. Greidanus en T. van Heynin- gen, die, op zoek naar een levenspositie, van Bussum naar Nederlandsch-Indië op weg zijn, thans reeds geruimen tijd achter den rug hebben. Eerstgenoemde heeft daaromtrent aan het Persbureau Vaz Dias het volgende geschreven: Daar het immers onze bedoeling is, de reis zooveel mogelijk over land te maken, lag het meer in onze lijn van Bari in Zuid- Italië over te steken naar Albanië. De af stand over zee is zeer gering. Bij informatie bleek echter, dat voor Al banië een kostbaar visum vereischt is, waardoor het geraden was dat land'te om zeilen en ons naar Brindisi te begeven, vanwaar het verkeer met Piraeus, de ha ven van Athene, regelmatig onderhouden woröt door twee maatschappijen, een Ita- liaansche en een Grieksche. Beide varen met vrij kleine booten, de Italiaansche met nieuwe van moderne gemakken voorziene en de Grieksche met stoomers van gemid deld veertig jaar oud. Dit verschil uit zich dan ook sterk in den prijs, die voor de eerstgenoemde tweemaal zoo hoog is. Te vens doen ook buitenlandsche booten deze havens onregelmatig aan en is het waar schijnlijk mogelijk, indien het vrachtboo ten zijn, daarmee met een beetje handig heid goedkooper den overtocht te maken. Bij aankomst in Brindisi was er echter geen enkele aanwezig en werd er ook geen ver wacht. Daar ter plaatse beschikten we niet over een goede kennis, bij wie we onbe- perkten tijd door konden brengen om op een gunstiger gelegenheid te wachten we waren alzoo aangewezen op de „Griek", die den volgenden middag om 5 uur af zou varen. Evenals tegenwoordig op de Holland- sche booten is het ook hier onmogelijk als „werkend passagier" over te varen, zoodat er niets anders op zat dan per goedkoop ste klasse de reis te maken. Wij hadden gedacht tot Korfu mee te gaan om van daar uit over land Athene te bereiken. De passagekosten daarheen of tot Piraeus, toch een heel verschil in af stand, ontloopen elkander echter zoo wei nig, dat het Veel verstandiger was en ook voordeeliger, direct naar laatstgenoemde plaats te gaan, wat we dan ook gedaan hebben. Ons schip, de „Frintos", bleek een halve eeuw oude, ongeveer drieduizend ton me tende vrachtboot met passagiersaccomoda- tie te zijn en derde klasse daarop te rei zen wilde zeggen, dat men zich op of on der het dek op kon houden. Vooral deze laatste verblijfplaats is een nadere be schouwing waard. Zij bevond zich boven het achterruim, omsloten door de machine kamer, keuken, eetkamer en hutten der bemanning; daardoor verstoken van pa trijspoorten en voortdurend in schemer duister gehuld. Voor versche lucht werd gezorgd door de eeuwig openstaande toe gang tot het dek, hetgeen voortdurend een fiksche tocht veroorzaakte. Bovendien scheen zij zoo nu en dan als bergplaats o.a. voor steenkool gebruikt te worden, zoodat het er een grenzeloos vieze beweging was. Ten gerieve van de passagiers, die hier moesten huizen, waren eenige houten plat forms op ongeveer een meter hoogte aan gebracht, waarop zij, indien zij niet op den vloer wilden liggen, hun vermoeide ledematen uit konden strekken. Eenige ge makken in den vorm van kribben, banken, stoelen of tafels waren niet aanwezig; er zou trouwens ook geen plaats voor zijn ge weest. Daar het reeds bij afvaart flink woei en onaangenaam koud was, bleek het onmo gelijk voortdurend aan dek te vertoeven en het verblijf daar beneden dus niet te vermijden. Tot ons geluk waren er zeer weinig medepassagiers, zoodat we het beste en minst vuile plaatsje uit konden zoeken om ons met onze bagage te instal- leeren. De voortdurende tocht, de onsmakelijke vuilheid en de warm vette machinekamer lucht waren hoogst onaangenaam. Niette min brachten we den nacht meer slapend dan wakend door, zoodat we niét mochten klagen. Dien ochtend vroeg om 4 uur lieten we het anker vallen op de reede van Korfu, waar echter niet eerder met laden kon worden begonnen dan acht uur, daar er een te hooge zee stond. Het aantal passagiers, dat we hier aan boord kregen, was zeer groot en bestond voor een gedeelte uit varkens, die tot onze groote verbazing in onze verblijfplaats on der de reeds genoemde plankiers werden opgeborgen. Het gevolg was, dat het, zoo vlak boven deze viervoeters in zeer korten tyd niet meer uit te houden was en wij snel den aftocht bliezen naar den verst verwijderden hoek. Grieken echter schij nen deze lucht zeer goed te kunnen ver dragen, tenminste even later was ons zoo juist verlaten plaatsje weer dicht bezet. Daar de overtocht volgens zeggen zes en dertig uren zou duren, hadden wij slechts droog brood en eenige sinaasappels mee genomen, welke voeding op den duur niet al te smakelijk bleek te zijn, zoodat we onze aandacht wat meer zijn gaan wijden aan de keuken en haar personeel. Reeds den vorigen avond had de lucht daaruit verleidelijk onze reukorganen ge prikkeld, wat ons deed besluiten ons door middel van een puntige stok via een lucht- ververschings-opening een malsch kippen boutje toe te eigenen. Toen we echter een dergelijk werktuig gevonden hadden en met de uitvoering van ons plan een be gin wilden maken, bleken de boutjes juist buiten ons bereik te zijn geplaatst. Wel jammer, daar er juist niemand aanwezig was om ons gade te slaan. Er restte ons niets anders dan de koks tot vrijgevigheid te bewegen. En de aanhouder won. Het re sultaat was eenige smakelijke balletjes gehakt, versch brood, een gebakken visch- n een paar gestolen tomaten, werke- lijk een zeer aangename afwisseling. Na een achturig oponthoud te Korfu, waar het niet mogelijk was geweest aan land te gaan, daar we niet aan de kade gemeerd lagen, lichtten we het anker en voeren verder. Het weer, dat 's ochtends eenigszins was opgeklaard, werd tegen den middag weer slechter. Ook de wind begon flink op te steken, waardoor de meeste passagiers zich niet erg lekker meer voelden. Voor ons echter had het weer zijn voordeelen, daar we nu een Fransch sprekenden Albanees die hierdoor een groot teveel aan brood, kaas en worst had gekregen, een handje konden helpen om van die onaangename voorraden af te ko men. We deden dat zelfs zoo grondig, dat de arme man den volgenden morgen, toen hij zich weer wat beter gevoelde, zich ge noodzaakt zag een nieuw brood aan te schaffen. Te Patras hadden we den volgenden mor gen een oponthoud, dat gelukkig van kor ten duur was. Ondertusschen was het be ginnen te sneeuwen en de temperatuur nog eenige graden gedaald, zoodat de moge lijkheid van tijd tot tijd even aan dek te klimmen en wat frissche lucht te happen en de beenen eens te strekken, ons ook ont nomen was, wilden we niet kletsnat terug komen. Door de ontdekking echter, dat het niet onverstandig was goede maatjes met de koks te blijven, met wie we heele ge sprekken in gebroken Fransch-Italiaansch hielden, voelden we dit gemis niet zoo erg. Na tegen elf uur het kanaal van Ko- rinthe te zijn gepasseerd, kregen we tegen half twee 's middags Piraeus, de haven van Athene, in zicht en lagen we korten tijd later aan den wal gemeerd. Beiden hadden we geen spijt de „Frin tos" te kunnen verlaten. Aan loopen went men, maar zoo'n overtocht is vreeselijk. BREESTRAAT 29 1390 CAMERA'S in alle prijsklassen. Ontwikkelen en afdrukken van films en platen. LUISTEREN MET DE VINGERTOPPEN. De Amerikaansche geleerden Goodfellow en Gault hebben studie gemaakt van de mechanische trillingen der kristallen en daarbij ontdekt, dat Seignettezout mecha nische trillingen voortbrengt, wanneer men door zulk een kristal electrische stroomen laat gaan. De trillingen richten zich boven dien naar de frequentie van den electri- schen stroom. Verder bleek, dat een mensch in staat is om door het betasten van zulk een trillend kristal zekere tonen van el kaar te onderscheiden, waarvan het tril lingsgetal ligt tusschen dat van een en dat van drie gestreept C. Nu zullen de geleer den nog nagaan, of langs lezen weg wel licht een hulpmiddel voor dooven kan wor den gevonden. DE HITTIETEN OP HET SPOOR. Vanwege het Britsche Museum zullen er op het eiland Cyprus opgravingen wor den verricht, aangezien er aanwijzingen zijn, dat men hier de sinds lang vermoede ophelderingen kan vinden betreffende het geheimzinnige rijk der Hittieten. Dit strek te zich in de tweede eeuw voor Christus uit over alle kustgebieden van het Ooste lijk deel der Middellandsche Zee, van Klein Azië tot Egypte. De opgravingsexpe ditie zal tegelijkertijd de vele bouwwer ken uit de Grieksche oudheid en den tijd der kruisvaarders onderwerpen aan een herhaald grondig onderzoek. EEN KOSTBARE VONDST. Bij het Servische plaatsje Kraljevo heeft een landbouwer eigenaardige gouden ba ren gevonden. Zij wegen ongeveer 10 KG. per stuk en zijn op vreemde wijze ge vormd, ongeveer op de wijze, waarop in de middeleeuwen gouden baren werden gemaakt. Blijkbaar is het goud eeuwen geleden by een der Turksche invallen door Servische vluchtelingen verborgen. Een derde deel er van moet aan den staat wor den afgestaan. In Joego-Slavië hoopt men altijd nog eens de goudmijnen te vinden, die in de middeleeuwen door de Roemenen en later door de Serviërs werden geëxploiteerd. In de middeleeuwen was er in Servië kenne lijk geen gebrek aan goud; vaak worden gouden sieraden e.d. gevonden. Vermoede lijk werd er dus in het land zelf goud ge vonden. Haagsche Hopjes Met de drukdoenerige en roemruchte Hofstad heeft de kalme, maar minstens even roemruchte Sleutelstad tegenwoordig eenzelfde vraagstuk gemeen: het stadhuis vraagstuk. En zij zijn er allebei ongeveer even ver mee: zoowel in Den Haag als te Leiden werd bij een besloten prijskamp van eeni ge architecten een dezer uitgekozen om zijn geteekend idee nader uit te werken. Echter behoeft in 't Haagje dit cortimissie- voorstel nog 'sRaads bekrachtiging, wat in Leiden reeds geschied is, zoodat men hier feitelijk een kleinen voorsprong heeft. En dit na pas een goede 5 jaar voorbe reiding aan den Rijn, tegen meer dan 25 jaar plannenmakerij bij den Hofvijver. Deze week nog heeft Leiden's bedacht zame Raad geweigerd, perceelen te doen afbreken, welke binnen afzienbaren tijd toch voor het nieuwe Stadhuis zullen moe ten wijken. Vergelijk met deze bedachtzaamheid nu eens de overijling, welke de Haagsche Vroedschap al een kwart eeuw geleden huizen deed onteigenen en afbreken het groote café „De Kroon" o.a. op een plaats, waar men zich toen de uitbrei ding van het gemeentehuis dacht, maar waar deze nooit komen zal. 't Is waar, dat een deel der vrijgeko men ruimte ten goede kwam aan een toen reeds noodige verbreeding van de Groote Halstraat, maar met de overdadige grond vlakte wist men toch zóó weinig raad, dat een groot modehuis „Maison de Bonnet terie" in de Gravenstraat grif vergun ning kreeg, er een tijdelijke verkoop plaats te timmeren, omdat de oude winkels verbouwd moesten worden. Dit tijdelijke getimmerte „sémi-per- manent" noemt men zoo iets, geloof ik, in 't Hollandsch staat er nu nog! Toen de „Bonnetterie" er uit trok werd er de Bur- gelijke Stand in gevestigd. Wanneer men nu weet, dat de register-kaarten onzer le- vensloopen een veilig onderdak moeten hebben, dan kan men wel eenigszins ver moeden, hoeveel geld er aan de verstevi ging van dat tijdelijke gebouw besteed is gezwegen nog van de inrichting. Enfin, daarvoor hebben we er al lange jaren plei- zier van en zullen we er nog wel een aar dig poosje tegenaan kijken, hoe oer-een- voudig het ook is. Later komt er wat anders, want het nieuwe Stadhuis wilde men naderhand op het Spul zetten, van welk plan de Raad daarna ook terugkwam gelukkig zon der eerst weer onnoodigen afbraak te ple gen om zijn keus te vestigen op het Alexanderveld, gelegen in de buurt van het Vredespaleis. Sommigen vinden dit te ver van de his torische Raadhuisplek, welke ook meer cen traal gelegen heet, maar hiertegenover staat, dat genoemd veld vrije ruimte in overvloed biedt en met afbraak van één pand in de Javastraat waarin nu reeds de Vroedschap vergadert prachtig bij de straten van het Plein 1813 aangesloten wordt. Het Alexanderveld is met den grond der belende Huzarenkazerne reeds eigendom der gemeente, in gebruik bij het Rijk. Dit deed van een en ander afstand, waarvoor in ruil de gemeente in de Waalsdorper- duinen grond beschikbaar stelde voor een nieuw tevens natuurlijk minder drassig exercitieterrein en voor nieuwe kazer nes. Zoodra deze klaar zijn, kunnen we met het nieuwe Raadhuis en daarmede ge paard gaande verbetering der achter de ouderwetsche kazernes verzorgen Archipel- wijk, die best wat verlevendiging hebben kan. Maar wanneer zal dat allemaal in kan nen en kruiken wezen, 't Pleegt toch al niet vlug te gaan en dan is er ook nog zoo iets als een crisis, zoodat ik Leiden's Stadhuis al verraijzen zie als Den Haag nog midden in de jubilea van al zijn plannen zit. Enfin, we zyn dan ten minste op *t oogenblik haast net zoo ver als de Sleutel stad. De uitslag van onze ideeënprijsvraag zag er In cijfers aldus uit: Het plan van architect J. F. Staal kost ƒ3.351.380; inhoud 156.244 M3. Het plan van architect W. N. Dudok kost ƒ4.779.200; inhoud 216.710 M3. Het plan van architect M. J. Luthiman kost ƒ5.600.000; inhoud 256.500 M.3. Het plan van architect ir. D. Roosenburg kost 7.116.000; inhoud 314.140 M.3. Het plan van architect A. J. Kropholler kost ƒ7.551.450; inhoud 338.920 M.3. Deze 5 plannen meer waren er niet gevraagd zien er zoo op 't rijtje zeer uitloopend uit, maar eenvoudige deel- sommetjes leeren, dat ze per M.3 elkaar vrijwel benaderen. Het plan-Luthman dat in principe werd uitverkoren nadert 21.50 per M.3, de andere volgen elkaar boven 22.in deze volgorde op: Dudok, Kropholler, Roozenburg, Staal. 't Zal trouwens wel niet dit kostenver schil wezen, dat den doorslag gaf, maar wel de practische bruikbaarheid in ver band met uiterlijk en aanpassing bij de om geving. Zelfs al had ik de plannen gezien ze waren, toen ik dit schreef, nog niet publiek te bezichtigen zou ik omtrent een en ander toch geen oordeel durven vellen. Daar behoort dieper studie toe. Wel moge ik een gedachte uiten, welke bij mij opkwam, toen ik de perspectief-tee- keningen van het uiterlijk der 5 gebouwen in de bladen zag afgedrukt. 't Was deze: Klaarblijkelijk hebben drie der vijf deel nemers aan de prijsvraag gedacht: „Dudok is er ook bij, dus laat me het Hilversum- sche Raadhuis niet uit het oog verliezen. Zooals Dudok (tegenwoordig) bouwt, kan ik het ook wel." Alleen Kropholler heeft zich aan geen mode gestoord, waardoor, in mijn oog, zijn ontwerp het meest een uit gesproken eigen karakter vertoont. Het ziet er m.i. het monumentaalst uit. Ik treed niet in verdere bespiegelingen, doch hoop maar, dat zoowel de Hofstad als de Sleutelstad een Raadhuis zullen krij gen, waarnaar de burgerij in lengte van eeuwen met welgevallen zal kijken. Mag ik bij deze gelegenheid den heer Huurman, die juist nu als Raadslid van Leiden afscheid nam, een Haagsch Hopje aanbieden. Hoe lang heeft deze Vroede Vader al wel dat hoekje naast den secretaris ingeno men! Mogelijk is na den brand deze situa tie wat veranderd, maar 't voorste plaatsje rechts is hij toch wel blijven bezetten. En in zijn geheel! De heer Huurman had de ruimte best noodig. Veel spreken deed hij niet en lang nog veel minder. Een speech van dezen heer was altijd kort, maar krachtig. Weloverwo gen kwamen de denkbeelden in afgeronde zinnen voor den dag, meestal met klem en onomwonden. De heer Huurman placht met spreken te wachten tot hij niet langer zwijgen kon en dan zei hij 't eens eventjes. Een tegenstander noemde hem op zoo'n keer niet ten onrechte: „vaatje buskruit." Wat hij zei, zette intusschen nooit kwaad, ook al niet, wijl men overtuigd was van spreker's goede bedoelingen. De Raad zal hem lang in vriendschap blijven gedenken. AJO. EEN VOLK VAN REUZEN IN ZWITSERLAND. De onderzoekingen die professor Pittard van de universiteit te Genève gedurende een reeks jaren instelde naar de.grootte der Zwitsersche recruten, hebben zeer interes sante resultaten opgeleverd. Er valt o.a. uit te concludeeren, dat het Zwitsersche volk in den loop der volgende eeuwen tot een geslacht van reuzen zal uitgroeien. Als niet op de een of andere wijze begonnen ontwikkeling onderbroken wordt. Bij een vergelijking der resultaten der lengteme tingen bij recruten van dit jaar en die v. 25 jaren her is een groote toeneming der lichaamslengte te constateeren. Deze tpename geldt niet alleen voor be paalde leeftijden, beroepen of voor bijzon dere streken, maar voor het geheele Zwit sersche volk. In de laatste 25 jaar is de ge middelde lengte van den Zwitser van 1635 tot 1657 m.M. toegenomen. Tevens hebben de tallooze metingen van Prif. Pittard uit gewezen, dat het aantal groote mannen (met een lichaamsslengte van meer dan 1.70 M.) bijna verdubbeld is, terwijl de „klein Duimpjes" (die hoogstens 1.56 M. mogen zijn) bijna uitgestorven zijn, dat na enkele generaties Zwitserland door reuzen bewoond zal zijn, die op de omwonende volkeren zeer van uit de hoogte neerkij ken Als oorzaak dezer eigenaardige verande ring wordt in het algemeen de mineralo- gische samenstelling van den grond aange nomen. Men meent n.L dat de volksrijk dom der Jura langs den omweg over drink water en groenten in zoo groote hoeveel heid in het menschelijke lichaam komt, dat hü de groeikracht boven het normale uit begunstigt. Een paard aan 'i woord „Wij paarden eischen nooit iets, maar „wij zijn den heeren achter het autostuur „heel dankbaar, als ze niet zoo vlak „langs ons stuiven. En mijn collega's, „die een zwaren kar trekken, vragen U „vriendelijk om hen niet noodeloos te „laten stoppen. „Toe, wilt U niet een klein beetje reke- „ning met ons houden? Elk paard, dat „voor mag gaan, ook al heeft hij er „eigenlijk geen recht op, zal U met een „dankbaren blik beloonen."

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1934 | | pagina 15