DE LEIDSCHE COURANT VILLA RUIMZICHT Even buiten Amsterdam lag in volle een zaamheid villa „Ruimzicht". Inderdaad, de naam was zeer goed gekozen, want ze lag daar onbeconcurreerd, onbegrensd vrij in de ruimte. Een zoodanige ligging had na tuurlijk voordeelen: frissche lucht, weinig of geen straatrumoer, geen met de bewo ners op voet van oorlog verkeerende buren. Tegenover al deze voordeelen stond aan gezien er in de bij de villa behoorende ga rage een dertig p.k. stond, die elke meter tot een decimeter reduceerde slechts dit nadeel: de ruimte, de onbewoonde land- vlakten links en rechts, voor en achter. Kortweg, de villa verdronk in de onmete lijke wijdte van de omringende landerijen. Nu zou dit niet zoo erg zijn, ware het niet, dat de bewoners wel eens wat bang waren, want ja, de tijden waren slecht en daardoor de misdaad groot. Dapper be weerde mijnheer, dat hij niet bang was en dan wees hij lachend op de achterzak van zijn pantalon, waar, zooals de huisgenooten wisten, een revolver gehuisvest was. Er waren echter nog meerdere voorzorgen ge nomen, want niet slechts in meneers pan talon-achterzak, doch ook in de lade van het dressoir, in het schrijfbureau, in de keukenkast, ja, bijna overal en zeer zeker in elk vertrek was minstens één revolver. Het afweersysteem van ville „Ruimzicht" was dus wel voor elkaar. Mijnheer had dit ingevoerd, toen hij na een reisje in Duitsch- land met een een tiental gesmokkelde re volvers thuiskwam. Hij achtte dit echter Sliet voldoende; de bewoners: zijn vrouw, zijn zoon, zijn dochter en het dienstmeisje niet te vergeten, had hij geoefend in het revolverschieten. Kijk, zoo zei hij tegen zyn vrouw, daar zit een musch; nu schiet ik, dan is hij er niet meer. Inderdaad, na meneers schot was de musch daar niet meer. Nou ja, zei hij tegen zijn echtgenoote, die het beestje had zien wegvliegen: ik wil zoo'n onschuldig diertje nou niet dood schieten, daarom schoot ik er maar een beetje (ongeveer twintig meter) naast, maar ik verzeker je, dat, als op die plaats, waar eerst die musch zat, een inbreker ge staan had, dat ik hem dan wel geraakt zou hebben. Je snapt wel, een inbreker is veel grooter, zelfs al schiet je er naast, dan raak je 'm toch nog ,wel. Zóó had mijnheer zijn recruten gedrild en was met een wapenuitrusting begopnen. Na eenige maanden completeerde hij die nog met een tweetal oude harnassen, ge kocht op de Westmarkt. Neeltje, het dienst meisje, poetste er zich lam op, maar na een dag werken waren ze mooi blank ge schuurd. Een harnas werd beneden in de hall en het andere boven op de overloop gezet en daar stonden ze als een tweetal zwijgende schildwachten van „Ruimzicht" en als een waarschuwing, die elke dief zwijgend toeriep, dat de woning, die hij betrad, eigenlijk een vesting was. Kijk, dacht Bennie Éénoog, toen hy op een van zijn Zondagsche wandelingen villa „Ruimzicht" opmerkte, dat zou te pro- beeren zijn. Het was verkeerd, zooiets te denken op Zondag, maar als het je beroep is, dan ver andert dat natuurlijk veel kwaad in goed. Bennie was inbreker. Éénoog heette hij, omdat hij maar met één oog kon zien. Het andere.... Nu ja, een inbraak, overrom peld door de bewoners, een vechtpartij, eindresultaat: Bennie miste het licht uit één oog. Daarom heette hy voortaan Ben nie Éénoog. Twee dagen na Bennie's Zondagsche wandeling! In diepe, eenzame rust sluime ren de vijf bewoners van „Ruimzicht". Een manspersoon morrelt aan het slot van de voordeur. Doet hy dat met een sleutel? Het zou moeilijk zijn dit mede te deelen, want als wilde ze haar diensten niet leenen tot dat wat daar gebeuren gnig, de maan kroop weg achter een wolk. Hoewel het dus donker was, had Bennie toch geen moeite met het slot, want het was zijn beroep. Zacht piepend ging de deur open. Bennie stond stil; hij hield de adem in. Met schrik zag hij het harnas. Gelukkig, hij hoorde niets. Voorzichtig sloop Bennie de trap op, gewapend met een zaklantaarn. Iets glimmends drong zich aan hem op toen hij boven op het portaal was. Scherp doorflitste de electrische lantaarn de donkere overloopruimte. Voor de twee de maal schrok Bennie en hij dacht: Alweer zoo'n ding! Even stond hij stil. Nu, hij hoorde niets. Voorzichtig sloop hij voort. Wat was dat? Dat gekraak? Daar sprak iemand. Luisterend spitste Bennie de ooren en niet zonder grond: Man, hoor je dat? Vast inbrekers. Ga eens kijken. Hier, neem de revolvers mee. Stil, gespannen luisterend, stond Bennie daar, overleggend: Wat nu te doen? De slaapkamerdeur ben ik al voorbij; terug kan ik niet meer. Snel doorflitste de gedachte zijn brein: het harnas! Het harnas te openen was voor Bennie het werk van een oogenblik. Zelfs zonder schildknaap was het hem gelukt zich in een oogenblik tot middeleeuwsch ridder cm te tooveren. En gelukkig! Want daar klonken voetstappen van bloote beenen op het zeil en na het doordringend geklik van een electrische schakelaar baadde de over loop in een zee van licht, die geen duistere hoeken overliet. Is daar iemand? klonk de stem van meneer, die dreigend met een revolver, in pyama, met bevende voeten op het koude zeil stond. Bennie hield zich stil. Meneer ging naar bed terug, blij dat hy nu niet den muur behoefde te beschadi gen door er naast te schieten. Er is niets, vrouw. Inderdaad, er was niets. Bennie deed tenminste alsof hij er niet was, en ja, voor zoo'n zenuwachtig kereltje in pyama met een tweeloops revolver had hij respect: Zoo'n ding kon eens per ongeluk af gaan! Een half uur stond Bennie doodstil. Hij hoorde niets meer en besloot daarom zich maar weer van zijn zware kleeding te ont doen. Verroest, wat knarst dat! Direct wor den ze weer wakker. Nu daarover behoefde hij zich niet onge rust te maken, want ze waren al wakker, of liever gezegd, ze waren nog wakker. Man, daar heb je het weer. Het zullen toch geen muizen zijn? Welnee, vrouw! Hoe kunnen die nu een harnas doen kletteren! Mijnheer zei dat met kennis van zaken en ook wel een beetje bang, doch manmoe dig ging hij voort: Ik zal eens gaan kijken, en hij hoopte en dat was heel logisch geredeneerd dat, als er den eersten keer niets was, er de tweede maal ook niets moest zijn. Weer ging het licht aan. Even schrok meneer. Zeg, vrouw, weet jij ook, waar dat harnas precies stond? Bennie stond heel stil en hoopte op een goeden afloop. Nee, klonk de stem uit de slaapkamer, dat zal Neeltje wel weten, die poetst het eiken Vrijdag op. Nou ja, die kan je nu toch niet wakker maken. Bovendien, dan lacht ze ons ook nog uit, want er is niets! Weer kroop meneer in bed. Weer pro beerde, na eenigen tijd roerloos stilstaan in een benauwd omhulsel, Bennie zich te bevrijden. Weer stapte een in pyama ge kleed heer uit bed. Vrouw, er moet iets zijn, maar er is niets. O man! gilde mevrouw. Wat is er? Roep Johan dan toch! Meneer riep Johan. Mevrouw bleef in bed. Neeltje sliep en Hermine, de dochter, deed alsof ze sliep. Johan kwam. Wat is er? Och, jullie hebben zoo'n drukte. Dat ding rammelt maar door den wind. Blij liet meneer zich sussen door deze uitspraak van zijn zoon. Pa, we zullen het raam sluiten. Goed jongen, maar zou dat harnas nu niet meer klepperen. Ik voel duidelijk tocht langs mijn beenen! Gelukkig, dacht de ongelukkige bewo ner van het harnas, dat jij het nog voelt tochten; dat geeft mij een kans. Allen kropen ze weer in bed. Meneer was in-koud - geworden en vervloekte zijn har nas. Johan was bijna in-koud en vervloek te het harnas van zijn pa. Alles bleef ech ter stil. Plotseling een windvlaag. De ruiten op de overloop trilden. Het harnas kraakte en knerste. Hoor je dat, man? Daar heb je het weer! Och, hou je mond, vrouw! Het waait maar een beetje. Het wordt slecht weer. Na verloop van eenige minuten was er weer een windvlaag, die het raam, waar- fa y het harnas stond, deed rinkelen en het harnas kletterde en knarste weer. Beroerd vond Bennie het, dat de deuren van alle slaapkamers, behalve die van Neeltje, open stonden. Het was nu de vierde heftige windvlaag en het harnas was al drie meter dichter bij de trap geko men. Plotseling breekt de maan door de wol ken. Onbeschaamd werpt ze haar stralen door de overloop-ramen, zoo pardoes boven op het van plaats veranderde harnas. O Vader! Johan! Het harnas staat midden op de overloop! Allen worden wakker door dezen uit roep van de dochter des huizes, die deed alsof ze sliep. Ze maakte allen echter klaar wakker. Och, zegt meneer, die rustend arts is, overspanning der zenuwen. In haar slaap heeft ze onbewust iets gehoord; dat is het! En hij noemt een naam, die schijnbaar uit het latijn stamt, doch die voor zijn vrouw en zoon slechts een loos woord is. Hermine houdt zich verder maar weer „alsof ze slaapt", dan wordt ze ook niet beschuldigd van lijdende te zijn aan een onderbewust- zijn-zenuwoverspanning. Kalm, „windvlaaggewijze" met zijn har nas rammelend gaat Bennie de overloop over in de richting van de trap. Dan de trap af. Gelukkig, daar is de voordeur. Alles gaat goed. Even later staat Bennie in den tuin van villa „Ruimzicht"; vergeefs probeert hij zich echter van zijn omhulsel te ontdoen. Zijn vakkennis baat hem echter niets, geen scharnier, geen lid van het harnas wijkt. Resoluut begeeft hij zich naar de garage, waarvan hij de deur opent. Het gaat niet makkelijk behoorlijk te starten met zoo'n harnas aan, doch het ga. En spoedig vliegt een wagen, met een zonderling uitgedoste bestuurder, de oprijlaan van „Ruimzicht" af. De volgende morgen wordt de kwestie met het harnas druk besproken. Reeds lang is meneer teruggekomen van het idee, dat het de wind zou zijn geweest, immers zoo'n zwaar harnas kan niet wegwaaien en toch was het er niet meer. In den tuin vindt men harnas sporen. Vanaf de voordeur loopen ze naar de garage. De auto is ver dwenen. Nog diezelfde dag'wordt besloten te ver huizen, want ja hoor, 't is toch wel een groot bezwaar als men zoo ver van de be woonde wereld af woont. „Geld.". ANTON VAN MERWIJK ZONDERLINGE GASTEN TE OBERAMMERGAU In Beieren wordt beweerd, dat de Oberammergauers hun gansche leven aan de Passiespelen denken. Vijf jaar aan de Passiespelen, welke voorbij zijn en vijf jaar aan de komende Passiespelen. Dit is vermoedelijk juist. Maar er is ook een uitzondering. De Oberammergauers den ken niet slechts vijf jaar lang aan de be zoekers, die zij lief hebben gekregen. Zij vergeten ze nimmer. Wanneer de bewoners van het Passie dorp 's avonds in hun kleine kamers bij elkaar zitten, den tijd verdrijvend met het vervaardigen van houtsnijwerk of met musiceeren, dan duiken talrijke herinne ringen op. Vroolijke, droevige, zonderlinge herinneringen. Maar steeds zijn ze inte ressant. Zoo praat men, bij voorbeeld, nog vaak over het zonderlinge geval van Mr. Wil liam Stead. Hij was, zooals honderddui zend andere belangstellenden, naar Ober- ammergau gekomen, om de Passie te zien. In den nacht na de voorstelling ontwaakte hij plotseling, diep onder den indruk van een droom over de Passie. Hij stond op en begon te schrijven. Zonder onderbreking schreef hij verder, totdat hetgeen hij de menschheid over de Spelen van Oberam- mergau te zeggen had, op het papier stond. Zoo ontstond de Engelsche „Gids door de Passie" van Stead. Men heeft het ook nog dikwijls over Miss Florence Crocker uit Boston. Miss Crocker bezocht de Passiespelen in 1910. Zij was zoo diep onder den indruk van de voorstelling, dat zij zich 's avonds in haar kamer opsloot. Den volgenden dag stond haar besluit vast. Elk jaar wilde zij de Paaschdagen te Oberammergau doorbren gen en stipt verscheen zij elk jaar met Paschen. Steeds woonde zij dan bij Anton Lang, die in vroegere jaren de rol van Christus speelde. „Wanneer God mij lief heeft", zeide zij, „dan zal Hij ook mijn in- nigsten wensch vervullen, in den Paasch- tijd te Oberammergau te mogen sterven. Haar wensch werd inderdaad vervuld. Miss Crocker overleed enkele jaren gele den op Palmzondag te Oberammergau. Zy is ook daar begraven, aan den Osterbichl, aan den voet van een beeld, de Kruisiging voorstellend. Tijdens de Passie van 1930 verscheen te Oberammergau een man, die met niemand wilde spreken. Hij woonde bij Aloi^ Lang, die thans de rol van Christus speelt. Toen de Passiespelen voorbij waren, bleef hij nog vele weken te Oberammergau. Gelei delijk vernam de vrouw van Lang de in drukwekkende geschiedenis van den zwijgzamen vreemdeling. Bij een spoor wegramp had hij zijn ouders, zijn broers en zusters, zijn vrouw en beide kinderen verloren. De man, een bekend Engelsch geneesheer uit Richmond, A. L. Stratford genaamd, had het gevoel, dat slechts het beleven van de Passie hem van den zelf moord zou kunnen weerhouden. Hij kwam naar Oberammergau en bezocht de voor stelling. Herhaaldijk keerde hij naar den Passieschouwburg terug. Na lange weken vertrok hij weer als een mensch, die zijn leven met nieuwe geestelijke kracht wilde voortzetten. Ook Mevrouw Isabel Pankhurst, de eerste suffragette, beschouwde Oberam mergau, als het oord, hetwelk haar steeds weer de noodige kracht en sterkte van ziel kon schenken. Toen zij uit de gevan genis werd ontslagen, reisde zij, in Juni 1910 naar Oberammergau, om aldaar nieu we levensmoed te gaan opdoen. Alleraardigst is de geschiedenis van de kleine, blonde dochter van den bekenden Amerikaanschen Senator Telson. In 1922 had de twaalfjarige by haar vertrek uit Oberammergau tot haar gastvrouw ge zegd: „Tot weerziens in 1930! Ik kom ze ker en dan breng ik mijn man en mijn kind mee". Wie beschrijft de verbazing van de Oberammergauerin toen in 1930 onverwacht een auto voor haar huis stil hield en een jonge elegante dame uit het rijtuig sprong met de woorden: „Wat heb ik u acht jaar geleden beloofd? Dat ik zou terugkomen en dat ik man _>n kind mee zou brengen naar de Passiespelen. Hier zijn ze Ontelbare verhalen van vroolijke avon turen bij het nachtverblijf te Oberammer gau doen nog steeds de ronde. De geki":e dingen gebeurden in vroegere jaren, toen men nog niet opgewassen was tegen den aandrang van duizenden bezoekers. Hier bij kwam, dat vorstelijke persoonlijkheden vaak zonder de autoriteiten vooraf te waarschuwen in hun sierlijke reiskoetsen aankwamen en dan geen onderdak konden vinden, eenvoudig, omdat alles bezet was. Dit overkwam op het einde vtn de vorige eeuw den Hertog van Alencon en zijn broeder, den Prins van Brazilië. Zij dachten er niet aan terug te reizen en daar in het gansche dorp inderdaad geen hoekje vrij was, besloten zij eenvoudig den nacht in hun reiskoets door te bren gen. Erg gezellig was het niet, want des nacht.-- stormde en regende het geweldig en den volgenden ochtend kropen de beide prinsen, rillend van de koude en met uitgeslapen, uit de koets. „Maar wan neer ook de hemel zou instorten" zeide de Hertog, „we gaan toch naar de Pauiei" Kostelijk was de ontmoeting van twee elkaar vijandig gezinde bisschoppen, een Protestantschen bisschop uit Eng dan 1 en een Katholieke uit een zuidelijken Staat, die elkaar jarenlang in theologische ge schriften hadden bestreden, zonder elkaar te kennen. Het toeval wilde, dat de beide geestelijken aan den vooravond van een Passie-oorstelling een kamer met elkaar moesten deelen! Toen het ongeluk --rtdekt was, wilde de huisvrouw een van de bei den in elk geval een ander onderkomen bezorgen, maar de beide bisschoppen ant woordden: „Neen! Dat was Gods wil. Nu mor4 de strijd worden uitgevochten!" Zij sloten zich op in hun gemeenscha pelyke IN CRISIS-TIJD OP HET DORP. Uit een ermoedige hut, gedeeltelijk in dien berg gehouwen, treedt een frisch op geschoten jongeling naar buiten, en daalt de helling af naar het dal, terwijl hij grim mig lachend de steenen op zijn weg voor zich uitschopt. Nu zullen we eens zien of een onster felijke ziel voor mijnheer Pastoor meer waarde heeft dan vijftien koude geldstuk ken! hexihaalt hy telkens half spottend, half hoopvol. Ook in dein Elzas maakte de wereldcrisis slachtoffers. Max is een werklooze in het bouwbedrijf, Steenhouwers Max, zooals hij in de wande ling werd genoemd. Zijtn gezicht draagt sporen van ontbering, de jukbeenderen ste ken uit, de neus is toegespitst en een mis moedige trek ontsiert zijn mond. Heeft hij ad sedert 'n paar jaren een scha mel dagelyksch brood, en vaak en meestal niet meer dan letterlijk „zijn homp broods", aan nieuwe kleeren valt voor hem niet te denken. Zijn plunje valt hem in vodden langs het lijf. Hy schaamde zich onder de oogen van zijn dorpsgenooten te komen. Hij schuwde de kerk reeds bijna drie maanden, en was langzamerhand een gewHig oor gaan lee nen aan de verleidelijke drogredenen der communisten die met de heersohende onte vredenheid der werkloozen bun slag tracht ten te slaan. Het toeval wilde dat gisteren buurman Bromberger hem tegen den geringen prijs van 15 franken een zoo goed als nieuw stel kleeren aanbood. Het paste den boer niet meer om zijn welgedane gestalte en Max stond het als gegoten maarde 15 blan ke franken? Wel, zijn besluit was genomen. Hij zou den pastoor eens op de proef stellen, of deze waarheid sprak, als hij preekte over de waarde der menschelyke ziel. Dan moet hem de ziel van Steenhou wers Max dat luttele bedrag toch wel waard zijn! smoest hij voldaan en tevreden over de deugdelijkheid van zijn argument. Staat ook de herder der parochie er niet voor bekend dat hij tot zyn laatsten pen ning met de armen deelt! Hij bereikte het portaal der kerk waar hij den geestelijke na zijn vroegmis wil op wachten. Even gluurde hij om den hoek van de deur en zag een nieuwe schilderij opgehan gen tegen den achtersten pilaar: De H. Te- resia over wie zooveel gesproken werd on langs in de gemeente. Zy draagt niet de Sovjet-ster als symbool, maar het Kruis en de rozen en wonderen wrocht zij in me nigte, heeft hij hooren vertellen. Door een plotselinge ingeving gedreven, neemt hij de pet van zijn hoofd, vouwt de handen en bidt: „Goede, heilige Teresia, verkrijg mij de 15 fr. voor het pak van Bromberger, opdat ik weer een goed katho liek mag worden en weer naar de kerk kan gaan, en eens biechten, wat ik hard noodig heb, want ik ben innerlijk even treurig ach teruit gesukkeld als naar het uiterlijk. Help mij, lieve Teresia, het gaat om mijn ziel!". In den tuin tusschen de pastorie en de dorpsherberg, zingt en jodelt de vroolijke Lisette, bij het glazen-spoelen, uit louter levenslust en voorjaarsvreugd. Zij moet wel hard werken, maar pas heeft zij haar ruim maandloon ontvangen, en geld verzoet den arbeid. Zoo vervuld is zij van dankbaarheid, als zij aan al het goede denkt, dat het leven haar biedt, dat het goedhartige, vrome meis je, in een opwelling van medelijden en naastenliefde, een vierde van de nieuwe franksfcukken neemt, en ze in de grauwe en veloppe schudt, waarop zij met duidelyke, kamer en den ganschen nacht duurde hun woordenstrijd. Onverzoend verliepen de beide tegenstanders het gemeenschappe lijke vertrek. Onverzoend gingen zij i aar de Passie. Maar deze had reeds sterkere machten gebroken, dan een wetenschap pelijk conflict van twee bisschoppen. Toen 's avonds de voorstelling was geëindigd, geschiedde het wonder: Hand in hand keerden de bisschoppen huiswaarts. En den volgenden nacht heerschte diepe rust in hun kamer! Ten slotte nog de aardige historie "an de eerste auto, welke naar Oberammergau kwam. Dit geschiedde in 1904. Mr. en Mrs. Gliddon uit Boston hadden in Engeland een auto gekocht en wilden de eersten zijn, die met een dergelijk rijtuig een tocht door de Sahara zouden maken. Vooraf wilden deze trouwe bezoekers van de Passiespelen naar Oberammergau rei zen, om hun auto, als het ware, door den Christus te laten zegenen, door hem op een uitstapje mee te nemen. Zoo reed dus de auto dwars door Duitschland naar Oberammergau en verscheen op een mooien dag voor de woning van Anton Lang. Het gansche dorp was op de been. Toen de menigte vernam, dat Anton Lang een tochtje met dit onbekende vehikel zou ondernemen, werd zij zeer ongerust. Men vreesde algemeen, dat dit verkeerd zou afloopen. En toen zag men werkelijk Anton Lang met zijn vrouw, in gezelschap van de beide Amerikanen in de auto stap pen. In een helsch tempo van 35 K.M. reed men naar Unterammergau. De paar den op den weg werden schichtig. De koeien sloegen op de vlucht. De voorbij gangers stonden stom verbaasd. Lang en zijn vrouw verloren ten slotte ook den moed en stapten te Unterammergau uit. Maar de Amerikanen waren tevreden. „Nu is onze auto gewijd", verklaarden zij. „Nu kan er ons niets meer gebeuren". Vier maanden later ontving men te Oberammergau het bericht, dat het echt paar er inderdaad in was geslaagd in zijn auto dwars door de woestijn te trekken. „Dat hebben wij alleen aan U'te danken" schreef het aan Anton Lang. kinderlyke letters krabbelt: „voor de arm ste der armen, van een dienstbode". Onopgemerkt ijlt zij dan door den tuin naar de pastorie en laat de enveloppe met het geld in de brievenbus glijden. Kort nadien kwam de pastoor uit de kerk en zag Max staan bij den ingang. Zoo, zegt hij, ben je daar weer. Sinds lang zien O. L. Heer en ik je niet meer. Kijk maar eens, Mijnheer Pastoor of ik 's Zondags in dit lompenpak naar de kerk kan komen. In twee jaar verdiende ik niet genoeg voor boter op mijn brood, hoe moet ik iets nieuws aanschaffen? Maar nu kan ik voor 15 fr. een pak koopen, als U. Ja, mijn jongen, als ik ze had! Ik weet ook niet waar ik ze vandaan moet halen. Mijn heele inkomen is bestemd en besteed, en de maand is nog niet half om. Veertig, vijftig willen met mij deelen. Ik houd voor mezelf 'het allemoodigste, meer niet, je kunt me geilooven. Ik geloof u, Eerwaarde: Ieder weet dat u helpt waar u kunt. Ik heb de H. Teresia gebeden, zij zal mij verhooren. Ik heb ge zegd, om mijn ziel. Kom mee naar binnen, Max, en ont bijt met mij. Drink eerst een warmen kop koffie. Dan praten we verder. Toen zy de deur van de pastorie nader den, zagen ze de punt van een grauwe en veloppe uit de bus steken. Weer een bedelbrief, zucht te pastoor. Dodh als hij de enveloppe opneemt, leest hij tot zijn uiterste verbazing het opschrift: „voor de armste der armen, van een dienst bode". Hij scheurt den omslag, telt de geldstuk ken. Vijftien franken! Zoowel de pastoor als Max staan als van den bliksem getroffen. De een ziet den an der ongeloovig aan: Hoe is het mogelijk? Maar de zilverblanke stukken verjagen allen twijfel. Precies vijftien! stamelt Max. Geen meer, geen minder. De H. Teresia heeft me geholpen. Het ziet er wel naar uit. Een uur gele den, toen ik heenging, was de brievenbus leeg. De Heilige zal het een vrome ziel in gegeven hebben, om van haar zuur verdiend loon 15 fr. af te zonderen voor de armen. U hebt gelijk, Eerwaarde, Ik beken u nu ook mijn heilloos voornemen om mij bij de communistische partij te hebben willen aansluiten. Ik was al te ongelukkig, maar nu, God zij dank, ben ik gered voor immer! Helaas! Max, kommer en armoede zijn dikwijls slechte raadgevers, doch ik begrijp je en, eind goed! al goed!Ontbijt eerst, en dan vlug naar buurman Bromberger met de 15 franken. Maar vóór eerst en alles de H. Tere sia bedanken voor mijn wonder, zei Max. Heer Pastoor, spreekt in de vergader zaal van zijn herberg, de dorpswaard en kerkmeester tot zijn vereerden herder, daar is me de Steenhouwers Max ook weer eens in de kerk geweest vandaag, en in een nieuw pak is hij naar de communiebank gegaan, zoo godvruchtig en aandachtig als nooit voorheen. Naderhand op het kerk plein stonden allen met open mond naar zijn verhaal van hét wonder te luisteren. Wel, knikt vr ooi ijk de pastoor, als oog getuige kan ik het bevestigen. Ik wist niet wat ik er van denken moest, maar als u het bevestigt. De vlugge, vaardige Lisette, die op dat oogenblik het blad met den morgendrank voor de leden van het kerkbestuur binnen bracht, bloosde 'hevig bij het gesprek der beide heeren, wat den opmerkzamen pas toor niet ontgaan is. In zichzelf denkt Lisette: de lieve, kleine Teresia heeft me als werktuig gebruikt voor baar wonder. Daarom werd het me zoo warm om het hart als ik op haar ingeving die 15 fr. offerde van mijn maandloon. Na afloop van de kerkvergadering ont moet de pastoor, wien uitgeleide gedaan wordt door den herbergier, de verlegen Li sette op het tuinpad. Lachend dreigt hij haar met opgeheven wijsvinger: Lisette, Lisette, ik raad waar de 15 fr. vandaan komen! De uitdrukking van haar gezicht en een gloedroode blos doen zijn vermoeden zeker heid worden. Lisette, prijst hij haar, die weldaad ver,geldt God. Je zulit het beleven kind. Maar niets verraden, Eerwaarde. Nie mand mag het weten, anders heeft het of fertje geen waarde. Goed! Ik zeg het niemand behalve Max. Dan kan hij je bedanken. De jongen is door het wonder totaal veranderd. Als dat zoo is, zegt de glundere waard, die ook een duit dn het zakje wil doen, help ik een handje mee aan de goede be doelingen van de H. Teresia. Eerstens zie ik mijn kleerkast straks na, waar nog vier of vijf pakken van me hangen, die me te nauw zijn geworden, Pastoor, en die uwe armen best kunnen gebruiken. Tweedens: om Steenhouwers Max verder op streek te brengen, neem ik hem als huis- en stal knecht in dienst. Werk vindt hij genoeg bij my tegen een eerlijk loon en nog wat bo vendien, al naar gelang de zaken goed gaan. Onze oude Dolf wordt te gebrekkig, het is tijd voor zijn pensioen. Braaf zoo, mijn waarde, als allen in het dorp dachten en handelden zooals onze goede secretaris van het kerkbestuur. Sedert de wereld bestaat, heeft misschien geen mensch zich zoo oprecht en vurig dankbaar betoond als Steenhouwers Max aan Brouwers Lisette. Zij werken om het hardst in hun dienst en na de uitbetaling van het loon, bezorgt Lisette maandelijks in de bus vain de pas torie een enveloppe met twee zilveren mun ten, waarop geschreven staat: Voor de arm ste der armen! Uit dankbaarheid van een knecht en een dienstbode!.... in afwach ting dat zy er op schrijven mogen: van man en vrouw voor de armste der armen! PIERRE L'ERMITE.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1934 | | pagina 11