DE LEIDSCHE COURANT
VILLA RUIMZICHT
Even buiten Amsterdam lag in volle een
zaamheid villa „Ruimzicht". Inderdaad, de
naam was zeer goed gekozen, want ze lag
daar onbeconcurreerd, onbegrensd vrij in
de ruimte. Een zoodanige ligging had na
tuurlijk voordeelen: frissche lucht, weinig
of geen straatrumoer, geen met de bewo
ners op voet van oorlog verkeerende buren.
Tegenover al deze voordeelen stond aan
gezien er in de bij de villa behoorende ga
rage een dertig p.k. stond, die elke meter
tot een decimeter reduceerde slechts dit
nadeel: de ruimte, de onbewoonde land-
vlakten links en rechts, voor en achter.
Kortweg, de villa verdronk in de onmete
lijke wijdte van de omringende landerijen.
Nu zou dit niet zoo erg zijn, ware het
niet, dat de bewoners wel eens wat bang
waren, want ja, de tijden waren slecht en
daardoor de misdaad groot. Dapper be
weerde mijnheer, dat hij niet bang was en
dan wees hij lachend op de achterzak van
zijn pantalon, waar, zooals de huisgenooten
wisten, een revolver gehuisvest was. Er
waren echter nog meerdere voorzorgen ge
nomen, want niet slechts in meneers pan
talon-achterzak, doch ook in de lade van
het dressoir, in het schrijfbureau, in de
keukenkast, ja, bijna overal en zeer zeker
in elk vertrek was minstens één revolver.
Het afweersysteem van ville „Ruimzicht"
was dus wel voor elkaar. Mijnheer had dit
ingevoerd, toen hij na een reisje in Duitsch-
land met een een tiental gesmokkelde re
volvers thuiskwam. Hij achtte dit echter
Sliet voldoende; de bewoners: zijn vrouw,
zijn zoon, zijn dochter en het dienstmeisje
niet te vergeten, had hij geoefend in het
revolverschieten.
Kijk, zoo zei hij tegen zyn vrouw,
daar zit een musch; nu schiet ik, dan is hij
er niet meer.
Inderdaad, na meneers schot was de
musch daar niet meer.
Nou ja, zei hij tegen zijn echtgenoote,
die het beestje had zien wegvliegen: ik
wil zoo'n onschuldig diertje nou niet dood
schieten, daarom schoot ik er maar een
beetje (ongeveer twintig meter) naast,
maar ik verzeker je, dat, als op die plaats,
waar eerst die musch zat, een inbreker ge
staan had, dat ik hem dan wel geraakt zou
hebben. Je snapt wel, een inbreker is veel
grooter, zelfs al schiet je er naast, dan
raak je 'm toch nog ,wel.
Zóó had mijnheer zijn recruten gedrild
en was met een wapenuitrusting begopnen.
Na eenige maanden completeerde hij die
nog met een tweetal oude harnassen, ge
kocht op de Westmarkt. Neeltje, het dienst
meisje, poetste er zich lam op, maar na een
dag werken waren ze mooi blank ge
schuurd. Een harnas werd beneden in de
hall en het andere boven op de overloop
gezet en daar stonden ze als een tweetal
zwijgende schildwachten van „Ruimzicht"
en als een waarschuwing, die elke dief
zwijgend toeriep, dat de woning, die hij
betrad, eigenlijk een vesting was.
Kijk, dacht Bennie Éénoog, toen hy
op een van zijn Zondagsche wandelingen
villa „Ruimzicht" opmerkte, dat zou te pro-
beeren zijn.
Het was verkeerd, zooiets te denken op
Zondag, maar als het je beroep is, dan ver
andert dat natuurlijk veel kwaad in goed.
Bennie was inbreker. Éénoog heette hij,
omdat hij maar met één oog kon zien. Het
andere.... Nu ja, een inbraak, overrom
peld door de bewoners, een vechtpartij,
eindresultaat: Bennie miste het licht uit
één oog. Daarom heette hy voortaan Ben
nie Éénoog.
Twee dagen na Bennie's Zondagsche
wandeling! In diepe, eenzame rust sluime
ren de vijf bewoners van „Ruimzicht".
Een manspersoon morrelt aan het slot
van de voordeur. Doet hy dat met een
sleutel? Het zou moeilijk zijn dit mede te
deelen, want als wilde ze haar diensten
niet leenen tot dat wat daar gebeuren gnig,
de maan kroop weg achter een wolk.
Hoewel het dus donker was, had Bennie
toch geen moeite met het slot, want het
was zijn beroep. Zacht piepend ging de
deur open. Bennie stond stil; hij hield de
adem in. Met schrik zag hij het harnas.
Gelukkig, hij hoorde niets. Voorzichtig
sloop Bennie de trap op, gewapend met
een zaklantaarn. Iets glimmends drong
zich aan hem op toen hij boven op het
portaal was.
Scherp doorflitste de electrische lantaarn
de donkere overloopruimte. Voor de twee
de maal schrok Bennie en hij dacht:
Alweer zoo'n ding!
Even stond hij stil. Nu, hij hoorde niets.
Voorzichtig sloop hij voort.
Wat was dat? Dat gekraak? Daar
sprak iemand.
Luisterend spitste Bennie de ooren en
niet zonder grond:
Man, hoor je dat? Vast inbrekers. Ga
eens kijken. Hier, neem de revolvers mee.
Stil, gespannen luisterend, stond Bennie
daar, overleggend:
Wat nu te doen? De slaapkamerdeur
ben ik al voorbij; terug kan ik niet meer.
Snel doorflitste de gedachte zijn brein:
het harnas!
Het harnas te openen was voor Bennie
het werk van een oogenblik. Zelfs zonder
schildknaap was het hem gelukt zich in
een oogenblik tot middeleeuwsch ridder
cm te tooveren. En gelukkig! Want daar
klonken voetstappen van bloote beenen op
het zeil en na het doordringend geklik van
een electrische schakelaar baadde de over
loop in een zee van licht, die geen duistere
hoeken overliet.
Is daar iemand? klonk de stem van
meneer, die dreigend met een revolver, in
pyama, met bevende voeten op het koude
zeil stond.
Bennie hield zich stil.
Meneer ging naar bed terug, blij dat hy
nu niet den muur behoefde te beschadi
gen door er naast te schieten.
Er is niets, vrouw.
Inderdaad, er was niets. Bennie deed
tenminste alsof hij er niet was, en ja, voor
zoo'n zenuwachtig kereltje in pyama met
een tweeloops revolver had hij respect:
Zoo'n ding kon eens per ongeluk af
gaan!
Een half uur stond Bennie doodstil. Hij
hoorde niets meer en besloot daarom zich
maar weer van zijn zware kleeding te ont
doen.
Verroest, wat knarst dat! Direct wor
den ze weer wakker.
Nu daarover behoefde hij zich niet onge
rust te maken, want ze waren al wakker,
of liever gezegd, ze waren nog wakker.
Man, daar heb je het weer. Het zullen
toch geen muizen zijn?
Welnee, vrouw! Hoe kunnen die nu
een harnas doen kletteren!
Mijnheer zei dat met kennis van zaken
en ook wel een beetje bang, doch manmoe
dig ging hij voort:
Ik zal eens gaan kijken, en hij hoopte
en dat was heel logisch geredeneerd
dat, als er den eersten keer niets was, er
de tweede maal ook niets moest zijn.
Weer ging het licht aan. Even schrok
meneer.
Zeg, vrouw, weet jij ook, waar dat
harnas precies stond?
Bennie stond heel stil en hoopte op een
goeden afloop.
Nee, klonk de stem uit de slaapkamer,
dat zal Neeltje wel weten, die poetst het
eiken Vrijdag op.
Nou ja, die kan je nu toch niet wakker
maken. Bovendien, dan lacht ze ons ook
nog uit, want er is niets!
Weer kroop meneer in bed. Weer pro
beerde, na eenigen tijd roerloos stilstaan
in een benauwd omhulsel, Bennie zich te
bevrijden. Weer stapte een in pyama ge
kleed heer uit bed.
Vrouw, er moet iets zijn, maar er is
niets.
O man! gilde mevrouw. Wat is er?
Roep Johan dan toch!
Meneer riep Johan. Mevrouw bleef in
bed. Neeltje sliep en Hermine, de dochter,
deed alsof ze sliep. Johan kwam.
Wat is er? Och, jullie hebben zoo'n
drukte. Dat ding rammelt maar door den
wind.
Blij liet meneer zich sussen door deze
uitspraak van zijn zoon.
Pa, we zullen het raam sluiten.
Goed jongen, maar zou dat harnas nu
niet meer klepperen. Ik voel duidelijk tocht
langs mijn beenen!
Gelukkig, dacht de ongelukkige bewo
ner van het harnas, dat jij het nog voelt
tochten; dat geeft mij een kans.
Allen kropen ze weer in bed. Meneer was
in-koud - geworden en vervloekte zijn har
nas. Johan was bijna in-koud en vervloek
te het harnas van zijn pa. Alles bleef ech
ter stil.
Plotseling een windvlaag. De ruiten op
de overloop trilden. Het harnas kraakte en
knerste.
Hoor je dat, man? Daar heb je het
weer!
Och, hou je mond, vrouw! Het waait
maar een beetje. Het wordt slecht weer.
Na verloop van eenige minuten was er
weer een windvlaag, die het raam, waar-
fa y het harnas stond, deed rinkelen en het
harnas kletterde en knarste weer.
Beroerd vond Bennie het, dat de deuren
van alle slaapkamers, behalve die van
Neeltje, open stonden. Het was nu de
vierde heftige windvlaag en het harnas
was al drie meter dichter bij de trap geko
men.
Plotseling breekt de maan door de wol
ken.
Onbeschaamd werpt ze haar stralen door
de overloop-ramen, zoo pardoes boven op
het van plaats veranderde harnas.
O Vader! Johan! Het harnas staat
midden op de overloop!
Allen worden wakker door dezen uit
roep van de dochter des huizes, die deed
alsof ze sliep. Ze maakte allen echter klaar
wakker.
Och, zegt meneer, die rustend arts is,
overspanning der zenuwen. In haar slaap
heeft ze onbewust iets gehoord; dat is het!
En hij noemt een naam, die schijnbaar uit
het latijn stamt, doch die voor zijn vrouw
en zoon slechts een loos woord is. Hermine
houdt zich verder maar weer „alsof ze
slaapt", dan wordt ze ook niet beschuldigd
van lijdende te zijn aan een onderbewust-
zijn-zenuwoverspanning.
Kalm, „windvlaaggewijze" met zijn har
nas rammelend gaat Bennie de overloop
over in de richting van de trap. Dan de
trap af.
Gelukkig, daar is de voordeur. Alles
gaat goed.
Even later staat Bennie in den tuin van
villa „Ruimzicht"; vergeefs probeert hij
zich echter van zijn omhulsel te ontdoen.
Zijn vakkennis baat hem echter niets, geen
scharnier, geen lid van het harnas wijkt.
Resoluut begeeft hij zich naar de garage,
waarvan hij de deur opent. Het gaat niet
makkelijk behoorlijk te starten met zoo'n
harnas aan, doch het ga. En spoedig vliegt
een wagen, met een zonderling uitgedoste
bestuurder, de oprijlaan van „Ruimzicht"
af.
De volgende morgen wordt de kwestie
met het harnas druk besproken. Reeds lang
is meneer teruggekomen van het idee, dat
het de wind zou zijn geweest, immers zoo'n
zwaar harnas kan niet wegwaaien en toch
was het er niet meer. In den tuin vindt
men harnas sporen. Vanaf de voordeur
loopen ze naar de garage. De auto is ver
dwenen.
Nog diezelfde dag'wordt besloten te ver
huizen, want ja hoor, 't is toch wel een
groot bezwaar als men zoo ver van de be
woonde wereld af woont.
„Geld.". ANTON VAN MERWIJK
ZONDERLINGE GASTEN
TE OBERAMMERGAU
In Beieren wordt beweerd, dat de
Oberammergauers hun gansche leven aan
de Passiespelen denken. Vijf jaar aan de
Passiespelen, welke voorbij zijn en vijf
jaar aan de komende Passiespelen. Dit is
vermoedelijk juist. Maar er is ook een
uitzondering. De Oberammergauers den
ken niet slechts vijf jaar lang aan de be
zoekers, die zij lief hebben gekregen. Zij
vergeten ze nimmer.
Wanneer de bewoners van het Passie
dorp 's avonds in hun kleine kamers bij
elkaar zitten, den tijd verdrijvend met het
vervaardigen van houtsnijwerk of met
musiceeren, dan duiken talrijke herinne
ringen op. Vroolijke, droevige, zonderlinge
herinneringen. Maar steeds zijn ze inte
ressant.
Zoo praat men, bij voorbeeld, nog vaak
over het zonderlinge geval van Mr. Wil
liam Stead. Hij was, zooals honderddui
zend andere belangstellenden, naar Ober-
ammergau gekomen, om de Passie te zien.
In den nacht na de voorstelling ontwaakte
hij plotseling, diep onder den indruk van
een droom over de Passie. Hij stond op en
begon te schrijven. Zonder onderbreking
schreef hij verder, totdat hetgeen hij de
menschheid over de Spelen van Oberam-
mergau te zeggen had, op het papier stond.
Zoo ontstond de Engelsche „Gids door de
Passie" van Stead.
Men heeft het ook nog dikwijls over
Miss Florence Crocker uit Boston. Miss
Crocker bezocht de Passiespelen in 1910.
Zij was zoo diep onder den indruk van de
voorstelling, dat zij zich 's avonds in haar
kamer opsloot. Den volgenden dag stond
haar besluit vast. Elk jaar wilde zij de
Paaschdagen te Oberammergau doorbren
gen en stipt verscheen zij elk jaar met
Paschen. Steeds woonde zij dan bij Anton
Lang, die in vroegere jaren de rol van
Christus speelde. „Wanneer God mij lief
heeft", zeide zij, „dan zal Hij ook mijn in-
nigsten wensch vervullen, in den Paasch-
tijd te Oberammergau te mogen sterven.
Haar wensch werd inderdaad vervuld.
Miss Crocker overleed enkele jaren gele
den op Palmzondag te Oberammergau. Zy
is ook daar begraven, aan den Osterbichl,
aan den voet van een beeld, de Kruisiging
voorstellend.
Tijdens de Passie van 1930 verscheen te
Oberammergau een man, die met niemand
wilde spreken. Hij woonde bij Aloi^ Lang,
die thans de rol van Christus speelt. Toen
de Passiespelen voorbij waren, bleef hij
nog vele weken te Oberammergau. Gelei
delijk vernam de vrouw van Lang de in
drukwekkende geschiedenis van den
zwijgzamen vreemdeling. Bij een spoor
wegramp had hij zijn ouders, zijn broers
en zusters, zijn vrouw en beide kinderen
verloren. De man, een bekend Engelsch
geneesheer uit Richmond, A. L. Stratford
genaamd, had het gevoel, dat slechts het
beleven van de Passie hem van den zelf
moord zou kunnen weerhouden. Hij kwam
naar Oberammergau en bezocht de voor
stelling. Herhaaldijk keerde hij naar den
Passieschouwburg terug. Na lange weken
vertrok hij weer als een mensch, die zijn
leven met nieuwe geestelijke kracht wilde
voortzetten.
Ook Mevrouw Isabel Pankhurst, de
eerste suffragette, beschouwde Oberam
mergau, als het oord, hetwelk haar steeds
weer de noodige kracht en sterkte van
ziel kon schenken. Toen zij uit de gevan
genis werd ontslagen, reisde zij, in Juni
1910 naar Oberammergau, om aldaar nieu
we levensmoed te gaan opdoen.
Alleraardigst is de geschiedenis van de
kleine, blonde dochter van den bekenden
Amerikaanschen Senator Telson. In 1922
had de twaalfjarige by haar vertrek uit
Oberammergau tot haar gastvrouw ge
zegd: „Tot weerziens in 1930! Ik kom ze
ker en dan breng ik mijn man en mijn
kind mee". Wie beschrijft de verbazing
van de Oberammergauerin toen in 1930
onverwacht een auto voor haar huis stil
hield en een jonge elegante dame uit het
rijtuig sprong met de woorden: „Wat heb
ik u acht jaar geleden beloofd? Dat ik zou
terugkomen en dat ik man _>n kind mee
zou brengen naar de Passiespelen. Hier
zijn ze
Ontelbare verhalen van vroolijke avon
turen bij het nachtverblijf te Oberammer
gau doen nog steeds de ronde. De geki":e
dingen gebeurden in vroegere jaren, toen
men nog niet opgewassen was tegen den
aandrang van duizenden bezoekers. Hier
bij kwam, dat vorstelijke persoonlijkheden
vaak zonder de autoriteiten vooraf te
waarschuwen in hun sierlijke reiskoetsen
aankwamen en dan geen onderdak
konden vinden, eenvoudig, omdat alles
bezet was. Dit overkwam op het einde vtn
de vorige eeuw den Hertog van Alencon
en zijn broeder, den Prins van Brazilië. Zij
dachten er niet aan terug te reizen en
daar in het gansche dorp inderdaad geen
hoekje vrij was, besloten zij eenvoudig
den nacht in hun reiskoets door te bren
gen. Erg gezellig was het niet, want des
nacht.-- stormde en regende het geweldig
en den volgenden ochtend kropen de
beide prinsen, rillend van de koude en
met uitgeslapen, uit de koets. „Maar wan
neer ook de hemel zou instorten" zeide
de Hertog, „we gaan toch naar de Pauiei"
Kostelijk was de ontmoeting van twee
elkaar vijandig gezinde bisschoppen, een
Protestantschen bisschop uit Eng dan 1 en
een Katholieke uit een zuidelijken Staat,
die elkaar jarenlang in theologische ge
schriften hadden bestreden, zonder elkaar
te kennen. Het toeval wilde, dat de beide
geestelijken aan den vooravond van een
Passie-oorstelling een kamer met elkaar
moesten deelen! Toen het ongeluk --rtdekt
was, wilde de huisvrouw een van de bei
den in elk geval een ander onderkomen
bezorgen, maar de beide bisschoppen ant
woordden: „Neen! Dat was Gods wil. Nu
mor4 de strijd worden uitgevochten!" Zij
sloten zich op in hun gemeenscha pelyke
IN CRISIS-TIJD OP HET
DORP.
Uit een ermoedige hut, gedeeltelijk in
dien berg gehouwen, treedt een frisch op
geschoten jongeling naar buiten, en daalt
de helling af naar het dal, terwijl hij grim
mig lachend de steenen op zijn weg voor
zich uitschopt.
Nu zullen we eens zien of een onster
felijke ziel voor mijnheer Pastoor meer
waarde heeft dan vijftien koude geldstuk
ken! hexihaalt hy telkens half spottend, half
hoopvol.
Ook in dein Elzas maakte de wereldcrisis
slachtoffers.
Max is een werklooze in het bouwbedrijf,
Steenhouwers Max, zooals hij in de wande
ling werd genoemd. Zijtn gezicht draagt
sporen van ontbering, de jukbeenderen ste
ken uit, de neus is toegespitst en een mis
moedige trek ontsiert zijn mond.
Heeft hij ad sedert 'n paar jaren een scha
mel dagelyksch brood, en vaak en meestal
niet meer dan letterlijk „zijn homp broods",
aan nieuwe kleeren valt voor hem niet te
denken.
Zijn plunje valt hem in vodden langs het
lijf.
Hy schaamde zich onder de oogen van
zijn dorpsgenooten te komen. Hij schuwde
de kerk reeds bijna drie maanden, en was
langzamerhand een gewHig oor gaan lee
nen aan de verleidelijke drogredenen der
communisten die met de heersohende onte
vredenheid der werkloozen bun slag tracht
ten te slaan.
Het toeval wilde dat gisteren buurman
Bromberger hem tegen den geringen prijs
van 15 franken een zoo goed als nieuw stel
kleeren aanbood. Het paste den boer niet
meer om zijn welgedane gestalte en Max
stond het als gegoten maarde 15 blan
ke franken?
Wel, zijn besluit was genomen. Hij zou
den pastoor eens op de proef stellen, of
deze waarheid sprak, als hij preekte over
de waarde der menschelyke ziel.
Dan moet hem de ziel van Steenhou
wers Max dat luttele bedrag toch wel waard
zijn! smoest hij voldaan en tevreden over
de deugdelijkheid van zijn argument.
Staat ook de herder der parochie er niet
voor bekend dat hij tot zyn laatsten pen
ning met de armen deelt!
Hij bereikte het portaal der kerk waar
hij den geestelijke na zijn vroegmis wil op
wachten.
Even gluurde hij om den hoek van de
deur en zag een nieuwe schilderij opgehan
gen tegen den achtersten pilaar: De H. Te-
resia over wie zooveel gesproken werd on
langs in de gemeente. Zy draagt niet de
Sovjet-ster als symbool, maar het Kruis
en de rozen en wonderen wrocht zij in me
nigte, heeft hij hooren vertellen.
Door een plotselinge ingeving gedreven,
neemt hij de pet van zijn hoofd, vouwt de
handen en bidt: „Goede, heilige Teresia,
verkrijg mij de 15 fr. voor het pak van
Bromberger, opdat ik weer een goed katho
liek mag worden en weer naar de kerk kan
gaan, en eens biechten, wat ik hard noodig
heb, want ik ben innerlijk even treurig ach
teruit gesukkeld als naar het uiterlijk. Help
mij, lieve Teresia, het gaat om mijn ziel!".
In den tuin tusschen de pastorie en de
dorpsherberg, zingt en jodelt de vroolijke
Lisette, bij het glazen-spoelen, uit louter
levenslust en voorjaarsvreugd. Zij moet wel
hard werken, maar pas heeft zij haar ruim
maandloon ontvangen, en geld verzoet den
arbeid.
Zoo vervuld is zij van dankbaarheid, als
zij aan al het goede denkt, dat het leven
haar biedt, dat het goedhartige, vrome meis
je, in een opwelling van medelijden en
naastenliefde, een vierde van de nieuwe
franksfcukken neemt, en ze in de grauwe en
veloppe schudt, waarop zij met duidelyke,
kamer en den ganschen nacht duurde hun
woordenstrijd. Onverzoend verliepen de
beide tegenstanders het gemeenschappe
lijke vertrek. Onverzoend gingen zij i aar
de Passie. Maar deze had reeds sterkere
machten gebroken, dan een wetenschap
pelijk conflict van twee bisschoppen. Toen
's avonds de voorstelling was geëindigd,
geschiedde het wonder: Hand in hand
keerden de bisschoppen huiswaarts. En
den volgenden nacht heerschte diepe rust
in hun kamer!
Ten slotte nog de aardige historie "an
de eerste auto, welke naar Oberammergau
kwam. Dit geschiedde in 1904. Mr. en Mrs.
Gliddon uit Boston hadden in Engeland
een auto gekocht en wilden de eersten
zijn, die met een dergelijk rijtuig een
tocht door de Sahara zouden maken.
Vooraf wilden deze trouwe bezoekers van
de Passiespelen naar Oberammergau rei
zen, om hun auto, als het ware, door den
Christus te laten zegenen, door hem op
een uitstapje mee te nemen. Zoo reed dus
de auto dwars door Duitschland naar
Oberammergau en verscheen op een
mooien dag voor de woning van Anton
Lang. Het gansche dorp was op de been.
Toen de menigte vernam, dat Anton Lang
een tochtje met dit onbekende vehikel
zou ondernemen, werd zij zeer ongerust.
Men vreesde algemeen, dat dit verkeerd
zou afloopen. En toen zag men werkelijk
Anton Lang met zijn vrouw, in gezelschap
van de beide Amerikanen in de auto stap
pen. In een helsch tempo van 35 K.M.
reed men naar Unterammergau. De paar
den op den weg werden schichtig. De
koeien sloegen op de vlucht. De voorbij
gangers stonden stom verbaasd. Lang en
zijn vrouw verloren ten slotte ook den
moed en stapten te Unterammergau uit.
Maar de Amerikanen waren tevreden.
„Nu is onze auto gewijd", verklaarden zij.
„Nu kan er ons niets meer gebeuren".
Vier maanden later ontving men te
Oberammergau het bericht, dat het echt
paar er inderdaad in was geslaagd in zijn
auto dwars door de woestijn te trekken.
„Dat hebben wij alleen aan U'te danken"
schreef het aan Anton Lang.
kinderlyke letters krabbelt: „voor de arm
ste der armen, van een dienstbode".
Onopgemerkt ijlt zij dan door den tuin
naar de pastorie en laat de enveloppe met
het geld in de brievenbus glijden.
Kort nadien kwam de pastoor uit de kerk
en zag Max staan bij den ingang.
Zoo, zegt hij, ben je daar weer. Sinds
lang zien O. L. Heer en ik je niet meer.
Kijk maar eens, Mijnheer Pastoor of
ik 's Zondags in dit lompenpak naar de kerk
kan komen. In twee jaar verdiende ik niet
genoeg voor boter op mijn brood, hoe moet
ik iets nieuws aanschaffen? Maar nu kan ik
voor 15 fr. een pak koopen, als U.
Ja, mijn jongen, als ik ze had! Ik weet
ook niet waar ik ze vandaan moet halen.
Mijn heele inkomen is bestemd en besteed,
en de maand is nog niet half om. Veertig,
vijftig willen met mij deelen. Ik houd voor
mezelf 'het allemoodigste, meer niet, je kunt
me geilooven.
Ik geloof u, Eerwaarde: Ieder weet dat
u helpt waar u kunt. Ik heb de H. Teresia
gebeden, zij zal mij verhooren. Ik heb ge
zegd, om mijn ziel.
Kom mee naar binnen, Max, en ont
bijt met mij. Drink eerst een warmen kop
koffie. Dan praten we verder.
Toen zy de deur van de pastorie nader
den, zagen ze de punt van een grauwe en
veloppe uit de bus steken.
Weer een bedelbrief, zucht te pastoor.
Dodh als hij de enveloppe opneemt, leest
hij tot zijn uiterste verbazing het opschrift:
„voor de armste der armen, van een dienst
bode".
Hij scheurt den omslag, telt de geldstuk
ken.
Vijftien franken!
Zoowel de pastoor als Max staan als van
den bliksem getroffen. De een ziet den an
der ongeloovig aan:
Hoe is het mogelijk?
Maar de zilverblanke stukken verjagen
allen twijfel.
Precies vijftien! stamelt Max. Geen
meer, geen minder. De H. Teresia heeft me
geholpen.
Het ziet er wel naar uit. Een uur gele
den, toen ik heenging, was de brievenbus
leeg. De Heilige zal het een vrome ziel in
gegeven hebben, om van haar zuur verdiend
loon 15 fr. af te zonderen voor de armen.
U hebt gelijk, Eerwaarde, Ik beken u
nu ook mijn heilloos voornemen om mij bij
de communistische partij te hebben willen
aansluiten. Ik was al te ongelukkig, maar
nu, God zij dank, ben ik gered voor immer!
Helaas! Max, kommer en armoede zijn
dikwijls slechte raadgevers, doch ik begrijp
je en, eind goed! al goed!Ontbijt eerst,
en dan vlug naar buurman Bromberger met
de 15 franken.
Maar vóór eerst en alles de H. Tere
sia bedanken voor mijn wonder, zei Max.
Heer Pastoor, spreekt in de vergader
zaal van zijn herberg, de dorpswaard en
kerkmeester tot zijn vereerden herder,
daar is me de Steenhouwers Max ook weer
eens in de kerk geweest vandaag, en in een
nieuw pak is hij naar de communiebank
gegaan, zoo godvruchtig en aandachtig als
nooit voorheen. Naderhand op het kerk
plein stonden allen met open mond naar
zijn verhaal van hét wonder te luisteren.
Wel, knikt vr ooi ijk de pastoor, als oog
getuige kan ik het bevestigen.
Ik wist niet wat ik er van denken
moest, maar als u het bevestigt.
De vlugge, vaardige Lisette, die op dat
oogenblik het blad met den morgendrank
voor de leden van het kerkbestuur binnen
bracht, bloosde 'hevig bij het gesprek der
beide heeren, wat den opmerkzamen pas
toor niet ontgaan is.
In zichzelf denkt Lisette: de lieve, kleine
Teresia heeft me als werktuig gebruikt voor
baar wonder. Daarom werd het me zoo
warm om het hart als ik op haar ingeving
die 15 fr. offerde van mijn maandloon.
Na afloop van de kerkvergadering ont
moet de pastoor, wien uitgeleide gedaan
wordt door den herbergier, de verlegen Li
sette op het tuinpad.
Lachend dreigt hij haar met opgeheven
wijsvinger: Lisette, Lisette, ik raad waar
de 15 fr. vandaan komen!
De uitdrukking van haar gezicht en een
gloedroode blos doen zijn vermoeden zeker
heid worden.
Lisette, prijst hij haar, die weldaad
ver,geldt God. Je zulit het beleven kind.
Maar niets verraden, Eerwaarde. Nie
mand mag het weten, anders heeft het of
fertje geen waarde.
Goed! Ik zeg het niemand behalve
Max. Dan kan hij je bedanken. De jongen
is door het wonder totaal veranderd.
Als dat zoo is, zegt de glundere waard,
die ook een duit dn het zakje wil doen,
help ik een handje mee aan de goede be
doelingen van de H. Teresia. Eerstens zie
ik mijn kleerkast straks na, waar nog vier
of vijf pakken van me hangen, die me te
nauw zijn geworden, Pastoor, en die uwe
armen best kunnen gebruiken. Tweedens:
om Steenhouwers Max verder op streek te
brengen, neem ik hem als huis- en stal
knecht in dienst. Werk vindt hij genoeg bij
my tegen een eerlijk loon en nog wat bo
vendien, al naar gelang de zaken goed
gaan. Onze oude Dolf wordt te gebrekkig,
het is tijd voor zijn pensioen.
Braaf zoo, mijn waarde, als allen in
het dorp dachten en handelden zooals onze
goede secretaris van het kerkbestuur.
Sedert de wereld bestaat, heeft misschien
geen mensch zich zoo oprecht en vurig
dankbaar betoond als Steenhouwers Max
aan Brouwers Lisette.
Zij werken om het hardst in hun dienst
en na de uitbetaling van het loon, bezorgt
Lisette maandelijks in de bus vain de pas
torie een enveloppe met twee zilveren mun
ten, waarop geschreven staat: Voor de arm
ste der armen! Uit dankbaarheid van een
knecht en een dienstbode!.... in afwach
ting dat zy er op schrijven mogen: van man
en vrouw voor de armste der armen!
PIERRE L'ERMITE.