DAGBLAD VOOR LEIDEN EN OMSTREKEN
Bureaux: PAPENGRACHT 32, LEIDEN
HONDERD JAAR MUZIEKLEVEN IN
DE SLEUTELSTAD
25ste Jaargang
WOENSDAG 18 APRIL 1934
No. 7789
Ste £cicbclve(5ou^cmt
DE ABONNEMENTSPRIJS bedraagt bij ToonritbetaBng:
Voor Leiden 19 cent per week2-50 per kwartaal
Bij onze Agenten 20 cent per week S 2.60 per kwartaal
Franco per post 2.95 per kwartaal
Het Geïllustreerd Zondagsblad ia voor de Abonné's ver
krijgbaar tegen betaling van 50 cent per kwartaal, bij
vooruitbetaling. Afzonderlijke nummers 5 cent, met
Geïllustreerd Zondagsblad 9 cent
TEL. INT. ADMINISTRATIE 935, REDACTIE 15 I
GIRONUMMER 103003, POSTBUS No. 11]
DE ADVERTENTIEPRIJS BEDRAAGT:
Gewone Advertentiën 30 cent per regel
Voor Ingezonden Mededeelingen wordt
het dubbele van het tarief berekend.
TELEFOONTJES van ten hoogste 30 woorden, waarin be-
betrekkingen worden aangeboden of gevraagd, huur en
verhuur, koop en verkoop: 0.50
V Op de schoolbanken om te
leeren.
De ontluikende ondernemingslust, de
zich ontwikkelende energie, het groeiende
zelfstandigheidsbesef in de jeugd mag niet
worden onderdrukt en gesmoord.
Deze overweging moet mede vormen de
basis van alle jeugdorganisaties voor de
rijpere jeugd.
Vooral in dezen tijd, nu de vorming
van zelfstandigheid in de karak
ters nog meer dan voorheen vereischt
schijnt.
De rijpere jeugd moet hebben haar
e i g en vereenigingen waarin zij zooveel
mogelijk zelf kan regelen en bestieren.
Maar daarnaast staat, dat niet mag
worden toegegeven aan de betweterigheid,
de ijdelheid, de verderfelijke zelf-ingeno-
menheid, waaraan de jeugd zal gaan lijden,
ais zy niet tegen zichzelf wordt beschermd
en waarom in dezen tijd ook feitelijk
zoovele jeugdige menschen lijden.... En
daartegen schijnen moderne paedagogen de
jeugd niet te beschermen; integendeel!
Naar aanleiding van wat op de Leidsche
H. B. S. is voorgevallen (wij maakten er
jl. Vrijdag melding van; de zaak is nog in
onderzoek, de Commissie van Toezicht heeft
een rapport uitgebracht aan B. en W.)
maakt het „Volk" een opmerking, die heel
ad rem is:
„Het is toch nog zoo, dat jongens en
meisjes op de schoolbanken zitten om
te leeren."
Het is toch nog zoo?....
Inderdaad wordt soms de schijn gewekt,
alsof het niet heelemaal zoo meer is!
Jongens en meisjes zitten op de school
banken om te leeren. En ook na het
verlaten van de schoolbanken gaan ze het
leven in, voorloopig nog alléén om te
leeren. Tenslotte moet ook hun zelf
doen in verschillend opzicht door hen
nog worden beschouwd als leeren.
TWEEDE KAMEB
Wijziging van bij de wet vastgestelde
wedden. Wijziging van de Pen
sioenwet. Instelling, afschaffing,
verhooging of verlaging van
invoerrecht op korten
termijn.
Begrijpelijkerwijze waren de geesten op
geschrikt door het plotselinge bericht van
het aftreden van Minister Verschuur. Het
was de Kamer aan te zien, dat deze gebeur
tenis algemeen het onderwerp van het ge
sprek was. Sommigen waren hierin schijn
baar zoozeer verdiept, dat zij niet eens
merkten, dat de pasbenoemde commies
griffier een duren eed zwoor, welke een
begin maakte aan de nieuwe loopbaan van
dezen gelukkig zeer goed verstaanbaren
jongeman. Dit luidruchtig gepraat verwek
te een klein incidentje, dat echter verder
geen gevolgen had.
Er werd dezen middag zeer veel gevraagd
van een normaal mensch, daar zoowel de
zwoele atmosfeer als het debat allesbehal
ve opwekkend werkten. Zooals gewoonlijk
na een recès werden de afdeelingen getrok
ken, waarna deze zich een wijle terugtrok
ken om de respectievelijke voorzitters te
kiezen. De heer Vliegen (S.D.A.P.)
vroeg een interpellatie aan over de kwes
tie-Laren, waar, zooals men weet, 4 bui
tenlanders naar Duitschland zijn uitgewe
zen door den burgemeester. De heer Ku-
pers (S.D.A.P.) verzocht zijn vóór het
recès aangevraagde interpellatie te mo
gen uitbreiden van steunverlaging in
Twente tot loonsverlaging in werkverschaf
fing en steunverlaging in de groote steden.
Ook hierover wordt heden beslist.
Er werd vrij uitvoerig gedebatteerd over
de vraag of de salarissen van de ongehuw
de ambtenaren, die door de wet worden
vastgesteld, dezelfde regeling moesten on
dergaan als die, welke bij K.B. worden be
paald. Bij de laatste n.l. blijven de onge
huwde ambtenaren steeds 10 pet. beneden
het maximum in him categorie, terwijl er
bovendien nog ongehuwden-aftrek is van
3 pet. en de gehuwde ambtenaren kinder
toeslag krijgen. De heer Joekes (V.D.)
vond het goed, dat er rekening werd ge
houden met de meerdere behoeften der
gehuwden, maar dit was, volgens hem, te
verregaand. Met dit betoog was de heer
J. Ter Laan (S.D.A.P.) het eens. De
Minister van Binnenlandsche
Zaken, de heer De Wilde handhaafde
zijn voorstel. Ook de tegenbetoogers hiel
den voet bij stuk, zoodat er tenslotte ge
stemd werd, waarbij het artikel met 58
tegen 24 stemmen werd aangenomen."
Tot heden werd door het Rijk en de la
gere organen 1H pet. van de bijdrage voor
het pensioen voor de ambtenaren betaald.
Bij de door K.B. vastgestelde salarissen
moeten de ambtenaren dit voortaan zelf be
talen, terwijl het salaris naar evenredigheid
werd verhoogd. Ter verkrijging van meer
eenheid in de pensioenwetgeving diende
de regeering een voorstel in om dit aan de
lagere organen eveneens imperatief op te
leggen. De heer Van Braambeek (S.D.
A.P.) was hier radicaal tegen en diende
een amendement in ter handhaving van
de status-quo, omdat hij hierin een be
knotting van de autonomie van die lagere
organen zag. De heeren S u r i n g (R.K.)
en S m e e n k (A.R.) vonden dit bezwaar
niet juist, maar vreesden dat deze lagere
organen van de gelegenheid gebruik zou
den maken om de ambtenaren wel de pen
sioenbijdrage te laten betalen, zonder ech
ter het salaris te verhoogen naar even
redigheid. Dit vond de Minister een re
delijk bezwaar en hij zeide toe het voor
stel van den heer Suring, om n.l. aan al
die organen een circulaire te sturen waar
in zij op hun taak worden gewezen, tot het
zyne te maken. Hij bestreed echter het
amendement van den heer van Braambeek,
welke het echter handhaafde, waarop het
met 55 tegen 23 stemmen werd verworpen.
In hetzelfde voorstel kwam een bepaling
voor om weduwen, die in concubinaat le
ven hun pensioen te onthouden. Mevr.
Groeneweg (SJDA.P.) meende, dat het
constateeren van event, concubinaat tot
leugen en laster aanleiding zouden kunnen
geven. De Minister antwoordde hierop,
dat hij in deze op de pensioenraad ver
trouwde en dat trouwens het gevaar, dat
weduwen om hun pensioen te houden niet
zouden trouwen, maar in concubinaat zou
den gaan leven, veel grooter was. Het ar
tikel werd aangenomen.
Terwijl de tarievenpolitiek tot heden al
tijd een fiscaal karakter heeft gehad, kwam
gisteren een ontwerp ten berde, dat meer
in protectionistische richting gaat. Dit was
voor den heer Schilthuis (V.D.) aan
leiding om een betoog te houden over vrij
handelspolitiek. Verstandiger, maar min
der consequent was de heer B i e r e m a
(Vrijheidsbond), die ook nog steeds hoopt
op een terugkeer naar het oude liberale
stelsel, maar toch inzag, dat tegen de poli
tiek van de andere landen slechts met de
zelfde wapens kan worden gevochten. De
heer Kortenhorst (R.K.) was natuur
lijk zeer tevreden met het ontwerp, maar
begreep alleen niet waarom het zoo met
stukjes en beetjes moet gaan. Het vergaat
ons zoo ongeveer als de man, die meende
zijn hond minder pijn te doen door hem
telkens een klein stukje van zijn staart af
te kappen! De heer Van der Waerden
(S.D.AP.) was bang, dat de Regeering al
te groote bevoegdheid zou krijgen in deze,
en vroeg of het niet gewenscht zou zijn
voortdurend met de Kamer in contact te
blijven d.m.v. een vaste commissie. De
Minister vroeg zijn antwoord tot
Woensdag te mogen uitstellen, hetgeen
hem goedgunstig werd toegestaan door den
voorzitter.
„Zoo erg is het gelukkig
nog niet"
VERLAGING VAN LOONEN IN
WERKVERSCHAFFING EN
STEUNT ARIE VEN.
R. K. Werkliedenverbond verzet er zich
tegen.
Door het R. K. Werkliedenverbond is
het volgend adres gericht aan den Minister
van Sociale Zaken:
In de laatste maanden bereiken ons
herhaaldelijk klachten over het verlagen
der loonen in de werkverschaffingen. Het
betreft dan wel is waar incidenteele geval
len, zoodat inderdaad nog altijd moet wor
den erkend, dat van een algemeene verla
ging dier loonen geen sprake is, maar het
aantal gevallen begint zoo groot te worden,
dat de indruk eener geleidelijk toegepaste,
algemeene verlaging wordt gevestigd.
Daaraan paren zich soortgelijke klachten
over verlaging der steunbedragen.
Het motief, dat voor een verlaging wordt
aangegeven, is nooit, dat de bedragen te
hoog zyn, maar dat de marge, die moet
blijven tusschen het loon in het vrije bedrijf
en eiken vorm van ondersteuning te ge
ring is, mogelijk zelfs geheel is verdwenen.
Op dezen grond zijn hier en daar de steun
bedragen en ook de loonen in de werk
verschaffingen reeds tot een zoodanig peil
gedaald, dat elk mensch, die de werkelijk
heid wil zien, zal moeten erkennen, dat ze
zelfs een allersoberst bestaan niet meer
veroorloven, dat in de betrokken gezinnen
in den waren zin des woords gebrek wordt
geleden.
Een zoo sterk doorgevoerd aanpassings
proces heeft plaats, als zelfs door den meest
verwoeden voorstander van spoedige aan
passing, die ook nog rekening wil houden
met menschelijkheid en verdeelende recht
vaardigheid, niet kan worden verlangd.
De toestand op het platteland vooral is
economisch bedroevend. Tengevolge daar
van zijn de loonen met name in het land
bouwbedrijf dikwijls tot een zeer laag peil
gedaald. Loonen beneden 10 gulden, met
hard werken gedurende een geheele week
verdiend, behooren er helaas niet meer tot
de zeldzaamheden en het gevolg van de
huidige regeling is, dat de loonen ook in de
werkverschaffing daar weer beneden gaan
en dat een steeds verdere doorwerking de
zer totale verarming moet worden gevreesd.
Thans komt het al voor, dat in de werk
verschaffingen richtloonen worden gegeven
van 18 cent per uur, wat beteekent, dat
een arbeider bij flink werken gedurende
een volle week een loon ontvangt van
f 8.64. Enkelen komen er iets boven, ande
ren blijven er onder.
Wij behoeven niet te verklaren, dat der
gelijke bedragen de verzekering, dat in Ne
derland geen honger zal worden geleden,
tot een aanfluiting maken.
En nog steeds is er geen stilstand in de
daling, nog altijd worden de loonen in de
werkverschaffingen verlaagd, wijl de loo
nen in het vrije bedrijf dalen, en daarna da
len, vooral op het platteland, de loonen in
het vrije bedrijf weer, omdat in dezen har
den tijd elke rem ontbreekt.
Hetzelfde kan worden gezegd van de
steuntarieven. Er zyn thans reeds weekuit-
keeringen voor man en vrouw van f 7.00,
f 6.en zelfs van f 5.waarbij* dan komt
een toeslag van f 0.500.75 per verder ge
zinslid, zoodat op het platteland gezinnen
met b.v. 6 kinderen van f 89.00 per week
moeten trachten het leven te houden.
Was in ons land de situatie van dien
aard, dat'n dergelijke gang van zaken onver
mijdelijk ware, niemand zou zich daarte
gen kunnen verzetten, maar by alle nadeel,
door de crisis aan ons land "fbegebracht,
meenen we ons niet schuldig te maken aan
onderschatting van den toestand, indien we
zeggen: zoo erg is het gelukkig nog niet.
Wanneer dan ook de economische om
standigheden desondanks tot een dergelijke
ontwikkeling hebben geleid, dan rijst de
vraag, of ten opzichte van de loonen aan
het spel der „economische krachten" maar
steeds de vrije loop kan en mag worden
gelaten.
Deze vraag beantwoorden wij zoo krach
tig mogelijk ontkennend. De toestand is in
ons land gelukkig nog zoo, dat niemand
werkelijk gebrek behoeft te lijden en wan
neer de vrije werking der economische fac
toren desondanks tot dit resultaat leidt,
dan moeten naar Christelijk beginsel en ook
naar de meest elementaire menschelijke
gevoelens maatregelen worden genomen,
om aan de daling van het levenspeil van
het meest getroffen deel onzer Nederland-
sche bevolking paal en perk te stellen.
Het is wij erkennen dit gaarne
moeilijk aan te geven, welke voor de ver
schillende plaatsen de uiterste grens is, al
zouden wij geneigd zijn om tc zeggen, dat
loonen van 24 en 22 cent per uur, als het
vorig jaar nog golden voor het platteland,
welke dus in gunstige omstandigheden een
weekbedrag konden geven van f 11.52
resp. f 10.56, al wel zeer laag zijn, zoodat
men zich afvraagt, hoe bij dergelijke week-
bedragen een gezin nog bestaan kan.
Die uiterste grens is sedert het vorig jaar
zeker niet gedaald, doordat verschillende
noodzakelijke levensbehoeften tengevolge
vooral van regeeringsmaatregelen in prijs
gestegen zijn.
Ook om andere redenen Is die uiterste
grens geen vaststaand bedrag. Daarom zou
het wenschelijk zijn een of ander instituut
te hebben hetwelk telkens, wanneer zulks
we.ischelijk zou zijn, deze opnieuw vast
stelt.
In verband met een en ander hebben wij
de eer Uwe Excellentie te verzoeken:
1. voor een goed overzicht en mede om
het betrachten van de billijkheid zooveel
mogelijk te bevorderen, de verschillende
plaatsen in te deelen in klassen, zooals dat
bijv. in sommige collectieve contracten is
geschied;
2. voor elk dier klassen vast te stellen de
grens, waar beneden de loonen in de werk
verschaffingen en de steunbedragen niet
mogen dalen;
3. met het oog hierop te benoemen per
manente colleges, die zich terzake kunnen
doen voorlichten en Uwe Excellentie van
advies dienen;
4. aan deze colleges telkens advies te
vragen, wanneer naar het oordeel der be
voegde instanties het oogenblïk is aange
broken om de uiterste grens opnieuw te
toetsen aan wat in het economische leven is
tot stand gekomen.
Met het oog op den steeds grooter wor
denden nood der werkloozen bevelen wij
met gepasten aandrang bovenstaande pun
ten in de welwillende overweging van uwe
Excellentie aan en zien met belangstelling
het resultaat daarvan tegemoet.
Met verschuldigde gevoelens,
Namens het Bestuur,
(w. g.) A. C. DE BRUMN,
Voorzitter,
(w. g.) J. A. SCHUTTE, Secr..
Bij het Eeuwfeest der
Maatschappij voor Toonkunst.
Leiden heeft in de vaderlandsche geschie
denis der muziek zidh steeds met een be
scheiden plaatsje tevreden moeten stellen.
Als op zooveel ander gebied zal het feilt,
dat de Residentie zoo dicht bij meer dan
de oude Sleutelstad kon verschaffen, daar
aan wel niet vreemd zijn geweest.
Men heeft slechts zoo nu en dan eens
rond te zien naar de belangstelling op
concerten, zanguitvoeringen enz., om te
kunnen concludeeren, dat de muziekkunst
maar matig in eere is.
Hoeveel te meer zal dit dan het geval ge
weest zijn voordat de bekende muziefcbe-
oefende vereenigingen, als „Musis Sacrum",
„Sempre Crescendo" en tenslotte de Maat
schappij voor Toonkunst werd opgericht.
In oude geschriften lezen we althans, dat
'n 120 jaar geleden de muziekkunst heel
wat minder werd beoefend dan na de op
richting der genoemde vereenigingen.
Geregelde concerten behoorden tot de
zeldzaamheden. Werd hier en daar al eens
een muziekvereeniging gesticht, dan bleef
zij onbekend en verspreidde haar werking
niet veel verder dan in den kring van het
geringe aantal barer leden; verkreeg zij een
grootere uitbreiding, dan was weer vrij
spoedig de eerste geestdrift bekoeld en
volgde er op een kortstondigen en beperk
ten bloei weldra algeheele ondergang, zoo
wel wanneer die ondernemingen van de in
woners der stad, als wanneer zij van de
Studenten der Universiteit uitgingen.
Van de Maatschappij ter Bevordering der
Toonkunst, die door hare afdeelingen in
verschillende steden van ons vaderland,
zooveel bijdroeg om den smaak voor en het
onderwijs iij de muziek te verbeteren of te
bevorderen, was in de jaren van 18201830
geen af deeding in Leiden gevestigd gewor
den. Of er verschil 'bestond over de wijze,
waarop zulks geschieden zou, of dat men
aan den goeden uitslag van een dergelijke
Naar aanleiding van het in de
maand Mei te herdenken honderd
jarig bestaan der Maatschappij
voor Toonknst, geven wij in enkele
vervolg-artikelen een overzicht van
het Leidsch Muziekleven gedurende
de laatste honderd jaar en de ge
schiedenis dezer Maatschappij.
poging wanhoopte, vermeldt de historie
niet.
De gelegenheid tot goed, stelselmatig on
derricht was zeer gering; na Ruppe werd
in de theorie der muziek geen academisch
onderricht meer gegeven en was de be
trekking van lector in dat vak eerst open
gebleven en daarna geheel afgeschaft.
De betere vooruitzichten elders lokten
bekwame kunstenaars, op wier bezit wij
ons kanden beroemen, van ons weg of de
zucht om zich 'buitenlands verder te bekwa
men waarboe de gelegenheid hun hier
ontbrak deed hen de stad en het vader
land zelfs verlaten.
Zij, die overbleven en aan onmiskenbare
bekwaamheden den goeden wil paarden
om door stelselmatig, grondig onderricht
den achterlijken toesband der toonkunst te
verbeteren, zagen, met weinig uitzonderin
gen, hun pogingen verlamd en vruchteloos
gemaakt. Eensdeels was dit het gevolg van
de afhankelijkheid, waarin zij zich jegens
de leerlingen bevonden, anderdeels door het
steeds vermeerderend aantal van onbevoeg
de en onbekwame onderwijzers, die hun
lessen tegen eiken prijs aan den man tracht
ten te brengen,en bij wie een schamele ver
dienste, op welke wijze dan ook verkregen,
het hoofddoel was.
Zoo bleef deze stand van zaken, nu eens
DIT NUMMER BESTAAT UIT VIER
BLADEN.
VOORNAAMSTE NIEUWS.
BUITENLAND.
Trotski mag niet in Frankrijk blijven.
(2de blad).
Gunstige begrootingscijfers in Engeland.
(2de blad).
Opnieuw felle socialistische propaganda
in Oostenrijk. (2de blad).
BINNENLAND.
De Ministercrisis, (2de, 3de en 1ste blad).
Ernstige verkeersongelukken (Gem., 3de
blad en Laatste Berichten).
ONTSLAG MINISTER VERSCHUUR.
MINISTER COLLIN BENOEMD
„AD INTERIM".
De Staatsoourant van hedenavond zal een
Koninklijk Besluit bevatten van 17 April
1934, no. 22, waarbij
lo. met ingang van dien datum op zijn
verzoek een eervol ontslag wordt verleend
aan den heer mr. T. J. Verschuur, als Mi
nister van Economische Zaken, met dank
zegging voor de vele en gewichtige diens
ten den Lande in deze moeilijke tijden be
wezen;
2o. tijdens de ontstentenis van een Mi
nister van Economische Zaken het beheer
van het Departement van Economische Za
ken, ad interim (tijdelijk), wordt opgedra
gen aan den Minister van Staat, Minister
van Koloniën, voorzitter van den Raad van
Ministers, den heer dr. H. Colijn.
iets verbeterend, dan weer verslechterend,
voortduren tot omstreeks 18151830, den
tijd der Belgische onlusten.
Of men het mag toeschrijven aan het
nieuwe leven, dat bij de al daarmede ge
paard gaande gebeurtenissen in zoovelen
gemoederen werd opgewekt, óf aan de
meerdere wrijving, die door een tijdelijk
verblijf in andere gewesten van het land
en in het leger of aan de verhuizing her
waarts van talrijke gezinnen, ook uit Bel
gië overgekomen, óf wellicht door andere
oorzaken, valt moeilijk te zeggen.
Maar het was omstreeks dien tijd, dat het
sedert 1828 te Leiden gevestigde harmonie-
gezelschap „Musis Sacrum", welks wekelijk-
sohe bijeenkomsten door een vrij aanzien
lijk aantal personen wenden bijgewoond,
haar muzikale oefeningen ook tot strijkin
strumenten uitbreidde, een volkomen or
kest oprichtte, daarbij tevens een goed be
zet en geoefend zangkoor had en langza
merhand zelfs haar pogingen door een
steeds groeiend aantal leden ondersteund
zag, zoodat het zich binnen betrekkelijk
weinig jaren in een bloeiende toestand
mocht verheugen.
Korten tijd na terugkeer van het Studen
ten-Jagerkorps uit het leger (1830), beslo
ten ook eenige studenten, door liefde voor
de kunst tot elkander gebracht, eerst tot
onderlinge oefeningen een muziekvereeni
ging te stichten en binnen weinige weken
had de Leidsche Hoogeschool hier het stu
denten-gezelschap „Sempre Crescendo",
waarvan het orkest hoofdzakelijk uit stu
denten was samengesteld. Bij openbare
gelegenheden mochten alleen studenten
zich met de uitvoering van obligaten be
lasten. Door de algemeene deelneming, die
Sempre bij de Academische jongelingschap
genoot, moest men tot tweemaal toe van
lokaal verwisselen en de toeloop werd ten
slotte zoo groot, dait het aantal de bui
tengewone leden moest worden beperkt.
„Musis Sacrum" en „Sempre Crescendo"
konden het best met elkaar vinden, onder
steunden elkaar waar dit mogelijk was en
werkten langzaam maar zeker samen om
de liefde voor de muziek ook onder de bur
gerij op te wekken en aan te kweeken.
Was men nu in de gelegenheid om af en
toe bij een dezer muziekgezelschappen een
goed concert te genieten en slaagden vele
teruggekomen kunstenaars er in, om, ge
holpen door de meesters en liefhebbers,
welke te Leiden woonden van bun kunnen
te doen blijken op afzonderlijke concerten,
het bleef toch moeilijk om het opkomend
geslacht een betere opleidiing in de toon
kunst te verschaffen.
Nog moeilijker was het, om, bij de „oribe-