ZATERDAG 3 MAART 1934 DE LEIDSCHE COURANT TWEEDE BLAD - PAG. 8 CORRESPONDENTIE. Leen Bakker, Hazerswoude. Daar komt me zoowaar onze goeie Leen aandragen met een versje, toepasselijk op haar zelf als „de oudste" van het gezin be staande uit vier broertjes en drie zusjes. En al is dit versje nu niet een bloempje uit eigen tuin, toch is het waard onder aller aandacht te brengen. Ik zou onze Leen niet graag teleurstellen. Hoort, wat ons Nichtje zegt over: DE OUDSTE. 't Is een ongeschreven wet voorwaar En lijkt wat eigenaardig: De oudste heeft een streepje voor, Al lijkt dat onrechtvaardig. De oudste blijft steeds nummer één, Bij vader en bij moeder, Al heeft hij nog zoo'n lieve zus En nog zoo'n knappen broeder. Daarin komt nooit verandering, Dat blijf hij heel 't leven, Al zou hij puur uit goeigheid, j Dat recht af willen geven. En hoe of nu die voorkeur komt, Dat laat zich zoo niet zeggen, Dat kunnen zelfs de ouders U Niet nader uit gaan leggen. Maar als de Oudste jarig is, 't Zij twee, tien, twintig jaren, Kijk dan eens in het ouderoog, Dat zal U veel verklaren. Want op dien dag denken ze terug Aan 't mooiste in hun leven: Toen hen door God dat groot geluk Het eerste kindje werd gegeven. Gretha Haverkorn, Leiden. Dank je wel Gretha voor dit niet alleen mooie, maar bovenal actueele vers over: „De Stille Omgang", die ook dit jaar zal zijn als vorige jarren, een bewijs, hoe katholiek Nederland het H. Mirakel in eere houdt en dat de devotie tot het H. Sacrament meer en meer toeneemt, terwijl wij hopen dat het Gode moge behagen dat deze stille Ommegang nog eens worde de luisterrijke processie van weleer. Met bijzondere nadruk maak ik dan ook al onze kleine en groote lexers en lezeres sen attent op achterstaand vers over: „Het Mirakel van Amsterdam op 15 Maart 1345". Marietje Haastregt, Zoeter- w o u d e. Het doet me pleizier te hooren, dat de photo-album zoo goed te pas komt. En als je nu eens eenige mooie kiekjes van je zelf laat maken, stuur je mij zeker er ook eentje, is wel? Dag Ma- rietje! Veel groetjes thuis! Jan Krol, L ei de n. Zoo Jan, ook aan 't rijmen gegaan! Dat is flink van je! En zou je dat versje nu een willen ge drukt zien? Voor dezen keer zal ik je dat pleizier eens doen. Daar komt Jan en zal u eens wat vertellen van de „Vischclub" die zij met hun drietjes hebben opge- rioht. ONZE VISCHCLUB. 's Morgens vroeg al uit de veeren, Gaan we met onze oudste kleeren Op de vischvangst alle drie. En wel vader. Jan en onze Rie Onze Rie is slechts vijf jaar En ving er laatst toch al 'n paar, Maar hoofdzaak is: En dat zijn geen grappen: Om eens heerlijk frissche lucht te happen Ziezoo! nu weten we het! Nou Jan, ik wensch jullie een goeie vangst en een dosis frissche, heerlijke lucht. Het eene is net zoo gezond als 't andere. Daag! Jan Haverkorn, Leiden. Naar het schijnt werkt niets aanstekelijker dan „dichten". Gretha dicht, Jan doet het ook. En al is dat.ventje ook pas tien jaar, slecht is het volstrekt niet. Zoo goed zelfs, dat ik het eens wil laten hooren en we zullen het hem zelf laten voordragen. Daar is ie. BANG JANTJE. Jantje was zijn leven lang Voor ieder kleinigheidje bang, En elke jongen, naar ik gis, Plaagde hem; wat ergenis! O wee, o wee, een muis! Schreeuwde Jantje door het huis; 'Op een bank ons Jantje stond, Bank voort 't muisje op den grond. Doch wat bleek al heel gauw? 't Was een muisje aan 'n touw. En bleek nog om zijn neus, Zei Jan, ik meende het toch heusch. Op 'n wandeling zag de held, Een vogelschrik in 't korenveld; Trillend bleef ons Jantje staan, Durfde geen stapje verder gaan. Zusje lachte Jantje uit, Kijk eens, zei de kleine guit, Zij liep toen op draf, En wierp dat ding zijn hoedje af. Sedert nam bange Jan zich voor, Nooit meer bang te wezen, hoor! Wat zegt u daarvan? Dag Jan! Veel groeten aan vader en moeder en de zusjes! Dora Kniest, Oegstgeest. Dank je wel voor de raadsels, Dora! Ze worden geplaatst. Ook heb ik de verjaarda gen genoteerd. Dag Doortje! Maak weder- keerig veel goeten aan Pa, Moe, Ali, Dirk, Nico, Corrie, Bella en Johanna en voor jou de vijf. Ik hoop allen op den volgen den wedstrijd te zien. Jan Lu ij k x, Leiden. Dank voor je briefje. Zag ik jullie ook bij de wed strijd? Meedoen, hoor! Weet wel, wie mee doet, gaat voor; De verjaardag van Frans heb ik genoteerd. Het versje wordt ge plaatst. Veel groeten aan vader en moe der, broertje en zusjes! Dag Jan! Hierbij zullen we het laten. Ik ben bijna door den berg brieven heen. De volgende week ga ik door met het beantwoorden der vragen. Wie wat te vra- heeft, vrage! Oom W i m. WIE ZIJN JARIG? Van 4 tot en met 10 Maart. 4 Maart: Sisca Teleng, Alexanderstraat 35 4 Maart: Nico v. d. Akker, Oostereinde 232 Stomp wijk. 5 Maart: Marietje de Jong A 83, Hazers woude, Groenendijk. 5 Maart: Jannie 'v. d. Bosch, Meer laan 5, Stomp wijk. 6 Maart: Jan Hoppenbrouwers, Hoefstr. 18 6 Maarrt: Gretha Haverkorn, Verl. Bloe mistenlaan 45. 6 Maart: Leen Bakker, Groenendijk 55, Hazerswoude. 6 Maart: Floortje Koelewijn, Kerkstraat 40, Noordwijk Binnen. 7 Maart: Hanny v. d. Heijden, P. de la Courtstraat 6. 9 Maart: Wim Attev'eld, Roodenburger- straat 7. 9 Maart: Nap. v. d. Oord, Geversstraat 19, Oegstgeest. 9 Maart: Jan v. Heteren, Haarl.strr. 242. 9 Maart: Jan de Ridder, Hazerswoude D 4. 10 Maart: Joop Heemskerk, Seringenstr. 56a Ik feliciteer de jarigen. Wie zijn of haar naam in deze lijsten (be stemd uitsluitend voor de schoolgaande jeugd) wil opgenomen zien, schrijve me minstens 14 dagen vóór den verjaardag. Oom Wim. OUDERLEED. In de kamer bij het lamplicht Zitten d' ouders bij hun kind; Lachend blikt het naar zijn mammie, Pappie is zijn beste vrind. En stil gaan de gedachten, Nu is nog hun jongen klein! Ze bedenken, hoe hij later, Eenmaal groot hun steun zal zijn. MaarDe ouders zitten weder Bij het wiegje, zee're nacht; Koortsig wentelt het kinderlijfje „Geen hoop meer!" Dokter zei het zacht. En na enkele uren lijden Gaat hemelwaarts het knaapje teer, Daar zal hij voor d'ouders wezen Een steun, bij Onzen Lieven Heer! En weer gaat der ouders denken Met hun kleine engel mee; Stil bidden zij om berusting In hun ziel daalt zachte vreê. Oome Kees. AAN MOEDER.*) Moeder, 'k heb U lang vergeten Maar nu spijt me dat Moeder, 'k heb niet willen weten, Dat 'k U noodig had. 'k Zal het U héél eerlijk zeggeh: 'k Voelde me te gróót, Om m'r. hoofd stil neer te leggen Op Uw moederschoot. 'k Dacht, m'n strijd alléén te strijden, Zélf m'n weg te gaan! 'k Dacht, m'n leed alléén te lijden: Stil en zonder traan. Maar Ge hebt me wel gedwongen, Moeder, door veel pijn Om een heele kleine jongen Om weer kind te zijn. Mag 'k weer bij U komen schuilen, Moeder, met m'n smart? Mag 'k weer al m'n leed uithuilen Aan Uw moeder-hart? Laat me weder met U leven Als in vroeger tijd Toon, door alles te vergeven, Dat ge Moeder zijt! E. Overgenomen uit Christus-Koning, het mooie weekblad der Capucijnen; een blad, dat ik in ieder gezin van mijn lezersschaar wensohen zou. Oom Wim. HET MIRAKEL VAN AMSTERDAM OP 15 MAART 1345 door Gretha Haverkorn. Lang, zeer lang is het geleden, Wat ik thans beschrijven ga; 't Is de „Stille Ommegange", Vijftien Maart is het weer dra. Op dien datum, het geschiedde In de stede Amsterdam, Dat een zieke op zijn sponde d' Heil'ge Teerspijs tot zich nam. Zeer kort was hij kalm en rustig, Ziekte nam de overhand, Maag ontdeed zich van het eten, Dat in 't haardvuur werd verbrand! Daags daarna, een kouden morgen, De haard was bijna uitgegaan Zorgden vrouwen voor wat brandstof, Rakelden het vuur wat aan. En, o wonder, in de vlammen Zag een vrouw de Hostie, wit, Goed bewaard en ongeschonden, Kreeg haar spoedig in bezit. Want de vrouw, geen vlammen vreezend, Greep heel moedig, onverveerd, Deze uit het brandend haardvuur, Werd door vlammen niet gedeerd! En me legde met veel zorgen In een kist, op reinen doek, De Heil'ge Hostie, pas gevonden. Naar een priester nu op zoek! Deze was heel gauw ter plaatse, Men deed hem een kort relaas, Bracht de Hostie toen in stilte Naar de Kerk „St. Nicolaas". Meerdermalen nu Geschiedde, Dat de Hostie in de kist, Daar weer werd teruggevonden, In de Kerk werd zij vermist. Toen begon men te begrijpen: „In processie en met eer, .„Werd toen eerherstel gegeven „Aan den Christus; aan Ons Heer!" Jan van Arkel, die de Bisschop In dien tijd van Utrecht was, Onderzocht het groote wonder, En bevestigde het ras. Op de plaats vaar het gebeurde Bouwde men uit dankbaarheid, Een Kapel: „De Heil'ge Stede", Die bekend werd wijd en zijd! Bij een brand, die later woedde In de groote Amstelstad, Werd verwoest een groot gedeelte, Ook Kapel had vlam gevat. Deze Kerk zij werd een puinhoop, Doch Monstrans hij bleef gespaard; Met een zijden doek omwonden Bleef hij voor het vuur bewaard! Ieder jaar trok een processie Met veel luister en vol pracht: 't Sacramént van het Mirakel Eere werd aan haar gebracht. Tot er and're tijden kwamen, Van vervolging, enzoovoort, Toen bracht men de stille eere, Heel devoot, zooals het hoort! Aan den nacht van Stillen Omgang, Nemen thans zeer velen deel, Grooter worden s+eeds de drommen, En geen offer hen te veel. Stil. devoot en vol vertrouwen Bidden zij dan tot him God, .Want op Hem kan men slechts bouwen, In Zijn handen ligt ons lot!! DE ORGANIST, door Wim Simons. I Het is laat in den avond. Een stille, een zame wandelaar slaat de modderige veld weg in, die naar het naastbij zijnde dorp leidt. Dat plaatsje verkeert reeds in diepe rust, want morgen begint de arbeid reeds vroeg en de nachtrust is hard noo dig voor de ijverige boeren na de ingespan nen arbeid op het weinig vruchtbare veld. Stil loopt hij door, nu en dan rillend van de kou, in zijn wijde mantel, want ondanks het nog pasbegonnen najaarsseizoen is het reeds verre van warm en de regen striemt onmeedoogend in zijn onbedekt gezicht. Links van de weg, teekenen zich de don kere silhouetten af van het oude Redemp toristenklooster, dat, gescheiden door een net onderhouden, niet bijzondere breede tuin, tamelijk dicht aan den landweg ligt. Alles rondom de oude muren rust mede met de natuur, geen geluid laat zich hooren. Slechts vanuit de eeuwenoude Klooster kerk valt heel flauwtjes een weinig licht, zeker door een koster aangestoken voor het in orde brengen van het altaar voor de groote feestdag van morgen: 8 September. De Moedermaagd moet immer een mooie troon hebben en omgeven zijn door de meest frissche bloemen uit de tuin? Naderbij gekomen, blijft de late wande laar plotseling staan: een zoete melodie dringt tot hem doormeesleepende, hartstochtelijke muziek, nu zich eens uitend in het tokkelen van de trillende gevoels snaren, dan weer in onderdrukt-zware tonen aanzwellend en afnemend naarmate de hevigheid der verbeelding. Verrukt leunt de vreemdeling tegen de bouwvallige tuinmuur, zuchtend slentert hij verder, maar de muziek trekt hem zoo wondervol aan, hij kan niet! Besluiteloos staat hij voor een tuinpoortje, dan drukt hij de knop omlaag, Goddank! de deur is niet gesloteen! Bevend van onderdrukt-? ontroering loopt hij zenuwachtig naar de kerkdeur zoekend, langs de bloemperken. Met een zucht van verlichting viftdt hij' het stikdonkere por taal. Even rust hijwaar is de sohoone hemelmuziek gebleven? Niets hoort hij meer; angstig kijkt hij omhoog naar de kerkramen: het licht is gedoofd.de deur is dicht! Tranen springen de man in de oogen, want hij had zoo graag die zoete tonen nogmaals vernomen. Het is een dichter, een vreemedeling, die tijdelijk in dat land vertoeft en niets liever doet dan mijmerende wandelingen onder nemen, want fictie speelt in zijn geest, als hij daar soezend langs de avondstille akkers dwaalt. Welk een schoone stof had het wonder- orgelstuk hem kunnen bieden, als hij het nog eenmaal had mogen hooren in zijn volle schoonheid? Langzaam gaat hij heen, hij loopt luste loos langs het pad midden door de akkers. Het heeft opgehouden met regenen en buiten is het heerlijk geworden: het dichte wolkengordijn is uit elkaar gedreven en hier en daar staan sterren aan de hemel. In gepeins verzonken loopt de dichter onder met steeds schooner wordend hemel gewelf. zonder zelfs maar een blik omhoog te werpen en de oogen dankbaar en be wonderend te laten stralen als de zekere reflectors van de fijne dichtersziel. Vol snijt denkt hij aan de verlorene me lodie, die, wie weet hoe moeilijk terug te vinden zal zijn. Het schijnt, dat de natuur verbolgen is op de miskenning van de kant van de dich ter, want de opklaring is slechts tijdelijk en spoedig drenst al weer een fijne motre gen neer op het land. Maar de vreemdeling heeft z'n doel be reikt, het dorp, waar hij overnachten zal. Op zijn kamer zinkt hij vermoeid op een stoel en lang, heel lang zit hij met het hoofd gesteund op de handen, in diepe gedachten verzonken. (Wordt vervolgd). ALS MOEDER VERTELT door Anny van Diest. Als Moeder gaat vertellen In 't hoekje bij den haard, Komt gansch 't jolig kindertroepje Rondom haar heen geschaard. De oudste vleit op Moeders armen Haar hoofdje, lief en teer; D' and'ren, hun spel vergetend, Hurken aan moeders voeten neer. De Benjamin, aller lieveling en Klautert vlug op Moekes schoot; Want Moedertje gaat vertellen Van haar jeugd, die henenvlood. Ja, Moeders jeugd ligt in 't verleden Maar de jeugd in 't harte bleef haar bij, Graag stoeit zij nog met dart'le kleintjes En met de grooten opgewekt en blij. Stil als muisjes zullen ze wachten Op de vertelling, die Moe gaat doen; Ademloos en vol emotie Fluisteren ze én dan? én toen"? Prettig klinken dan Moeder woorden Als herinneringen uit vervlogen tijd; Totdatmet 'n ruk hen wreed komt storen, 't Klokje van gehoorzaamheid. OM TE ONTHOUDEN. VINDING VAN PROF. SCHMITT. Professor Kaspar Sohmitt van de univer siteit Heidelberg is er na vijf jaren proef nemingen in geslaagd een tablet samen te stellen, dat in gecomprimeerden vorm een zelfde voedigswaarde heeft als een volledi ge maal/tijd. Het is een extract van katoenzaad en be vat alle vereischte vitaminen. Patiënten, die met dit tablet werden ge voed, vertoonden na drie maanden een merkbare verbetering en in geen enkel ge val had het tablet een ongunstige uitwer king. Het kan in water worden opgelost en volgens professor Schmitt zijn twee ta bletten per dag voldoende, daar deze ge lijk staan met drie maaitijden. Het kan voor de toekomst het ideale voed sel worden voor soldaten, ontdekkingsrei zigers, Oceaanvliegers en ook voor burger bevolking in tijden van sohaarsöhte. Onder toezióht van de autoriteiten zul len binnenkort in den staat Baden de schoolkinderen met deze katoenzaadtablet- ten worden gevoed. Ook de Italiaansche re geering vertoont levendige belangstelling voor het product, met het oog op de exploi tatie vain haar koloniale kantoenplantages. In Egypte, waar prof. Schmitt zijn proef nemingen heeft voltooid, wordt het product reeds verkocht. Verder hebben zoowel de Chineesohe als de Japansche regeeringen inlichtingen ingewonnen. WALEWEIN Een vcrrhaal uit den Riddertijd door Ant. Olde Kalter. XLIV. „De burcht van Koning Amoraen ligt niet in de nabijheid, niettegenstaande hoop ik hem morgen vroeg te bereiken," antwoord de de ridder. „Ha, ha", lachte de waard, Koning Amo raen, de jongere. „Gij zegt, „de jongere" Meester: waar doelt dat op?" „Wel, dat het de jongste Koning uit het Rijk van Koning Arthur is". „Ik ben een van zijn Tafelronde Ridders doch wist tot dusverre niet, dat Amoraen de jongste vorst was". „Gij schertst, heer Walewein", antwoord de deze lachende. Doch kom! „Vooreerrst zult Ge een vrij eenzame reis hebben, edele heer, geen burcht of poor- terij. De streken worden eenigszins onher bergzaam. Echter bevindt zich ongeveer vijf en twintig mijlen van hier ten Noorden de hut van den vromen heremiet Claude- rus. Waarschijnlijk zijt Ge in staat deze hut tegen den avond te bereiken. Clauderus vindt het een groot genoegen den vreem delingen onderdak te verschaffen. Morgen vroeg kunt Ge dan uwe reis voortzetten en Ge hebt dan ook wellicht binnen vier of 5vijf uren Ameraens burcht bereikt." „Indien Clauderus is als Cermonius, zullen wij in geen geval zijn deur voorbij gaan." Het was reeds vrij laat in den namiddag toen twee in volle wapenrusting uitgedoste ruiters den smallen boschwe^ afreden, die leidde naar den burcht van den in deze geschiedenis reeds meermalen besproken Koning Amoraen. In het schitterend roode licht der ondergaande zon blonken hunne harnassen als edelgesteenten. Hr«f? kope ren helmen leken platen van zi er goud. De rossen, welke zij bereden, gaven reeds duidelijk teekenen van vermoeidheid, en waren geheel met zweet bedekt. Nochtans vlogen zij voort in vliegenden galop. „Met den besten wil ter wereld nog zijn we niet in staat dezen dag Amoreans burcht te bereiken, heer Renout, sprak nu een der ruiters tot zijn metgezel. „Laten we in ieder geval trachten zoo ver piogelijk te vorderen, vriend Harwijn". „Vergeet bovendien niet dat onze rossen geheel zijn uitgeput." „Ik weet het heer Harwijn. doch het is toch onmogelijk hier den nacht door te brengen." „Bovendien is het bosch niet vrij van gespuis. De strken worden nog maar al te dikwijls door Saksers onveilig gemaakt." „Bedenk, dat we gewapend zijn: boven dien vrees ik de Saksers geenszins!" „Ge spreekt al te ijdele woorden, heer Harwijn: ik vecht liever met den duivel in ei^en persoon, dan met een bende Sak sers". „Men moest u nog Koenraad hebben ge doopt! Doch, zie, de weg wordt slechter, wij zijn genoodzaakt langzamer te rijden". Inderdaad werd het pad smaller, en hob belig. „Bevindt zich hier nergens een kluis of hut van een boschwachter of kluizenaar?" hervatte na eeni<*en tijd een der ruiters. „Daaraan twijfel ik sterk. Slechts het bloot toeval is in staat ons hulp te verlee- nen". Een der beide paardeh geraakte lang zamerhand bij het andere achter. Het ver moeide dier was geheel met schuim be dekt. Plots een zacht gesnuif en het zakte door in de beenen. Oogenblikkelijk stee? ziin berijder af, on der het uitroepen: „Heilige Maria, help ons voort!" „Nu zijn we toch waarschijnlijk genood zaakt hier den nacht door te brengen," heer Reinout; het komt allen van uw dolle rij den, dat het ros den dood nabij is!" „Laten we hierover niet verder spreken vriend, het helpt ons immers toch niet; we zullen trachten den viersprong te be reiken: wellicht treffen we daar een of ander gezelschap waarmede we kunnen verder reizen". Reinout hielp zijn uitgeput ros opstaan, en leidde het zacht aan den teugel voort. Ook zijn metgezel volgde zijn voorbeeld en liep zwijgend naast zijn medereizigers. Geheel vermoeid en uitgeput bereikten de beide mannen ongeveer een ruim uur later den door hen besproken viersprong. Hun eerste bezigheid was zich van de zwa re wapenrustingen te ontdoen. De paarden bonden ze vast aan eenige lage struiken. Daarna wierpen beiden zich behagelijk in het malsche gras. De avond had reeds lang zijn intrede gedaan en het was reeds vrij donker. (Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1934 | | pagina 8