ZATERDAG 13 JANUARI 1934
DE LEIDSCHE COURANT
TWEEDE BLAD PAG. 8
CORRESPONDENTIE.
MiesvanDijk,Leiden. Wel mijn
lief Nichtje, een dankwoord te sturen vóór
den prijs in je bezit is, dat noem ik een
voorbeeld voor velen, die dat dankwoord
wel eens vergeten, na het ontvangen van
den prijs. Weet wel Mies, dat voor „Hek-
kesluiter" altijd een plaatsje over is. Ook
veel groeten aan vader en moeder en voor
jou de hand! Dag Mies! En nu verwacht ik
het beloofde verhaal!!
Cadier, Leiden. Hartelijk dank
voor goede wenschen! Je bijdrage wordt
n. t. geplaatst. Ik verwacht nog meer! Dag
Cadier! Het beste voor 34 wenschen wij,
beiden onze goeie Cadier!
Cathrientje en Margje van
Velzen, Zoeterwoude. Wel
kom lieve Nichtjes. Wilden jullie ook je ge
luk eens beproeven? Vaak meedoen hoor!
Cadier mag nog wel een handje helpen. De
groeten voor Piet en Sjaan! Dag meisjes!
Het versje is zeer goed. Wordt geplaatst!
Zie de krant goed na!
LeoPlouvier, Leiden. Gelukkig
dat thuis weer alles goed gaat. Ik hoop je
na de vacantie weer te zien. Ik heb de ver
jaardagen genoteerd. Dag Leo! Groet vader
en moeder en broer en zusjes van me. Voor
jou speciaal de vijf.
Nel van Bergen Henegouwen,
Leiden. Zoo, is een wedloop des Za
terdags wie het eerst onze krant heeft." Dat
is mooi, zeg ik! Als we veel plaats hadden,
zou ik zoo'n rubriek direct openen. Ik heb
er al over gedacht. De verjaardag is geno
teerd. Dag Nelly! Groet je ouders van me!
Anny Stuifzand, Leiden. Ik
heb de verandering genoteerd. Jammer dat
het armbandhorlogetje nog niet aan jouw
adres gestuurd kon worden. Volhouden!
Groet Pa, Moe en Toosje van me! Dag
Anny!
Benny Hosman, Leiden. Het
boomraadsel was niet voor de poes hé,
maar het andere was veel moeilijker Ben
ny! Pierre was deze keer gelukkig! Zoo
gaat het altijd! Ieder krijgt z'n beurt in het
leven! Daarom blijven meedoen en volhou
den. Dag Benny? Groet Vader en Moeder
van me en de broertjes!
Nelly Huyts, OudeVest, Leiden
Zie de volgende week eens beste Nelly!
Voor jou wil ik een uitzondering maken,
vooral, omdat dit „Sprookje" zeker geen
gewoon Kerstverhaal is! Dag Nelly! Met
hand en dank voor jou en de groeten aan
je ouders!
De volgende week ga ik door met het
beantwoorden der brieven en vragen.
Oom Wim.
Voor de vele gelukwenschen, die ik ont
vangen mocht op 1 Januari in den vorm
van kaart, vers of brief, zeg ik hartelijk
dank. Ik geef u steliig de verzekering, dat
ik uwe felicitaties ten zeerste op prijs stel
en dat ik van alle kaarten en brieven goed
nota genomen heb.
Ook voor de stapels kaarten, ontvangen
op het Hoogfeest van Kerstmis, zeg ik
dank!
De prijzen zijn zeker in Uw bezit. Ik
schreef reeds eerder, als de horloges niet
accuraat loopen of als een der prijzen ge
schonden aankomt, hoop ik dat jullie me
dadelijk schrijft? Dan zal ik zien, wat ik
doen kan.
Oom W im.
WIE ZIJN JARIG?
Van 14 tot en met 20 Januari.
14 Jan.: Nel v. Bergen Henegouwen, Wal
deck Pyrmontstraat 46.
14 Jan.: Annie Berenfinger, Paradijshof 6.
14 Jan.: Coob Jongeneelen, Weth. Juffer-
manslaan 26, Oegstgeest.
14 Jan. Lena Straathof, Zoeterwoude.
14 Jan. Martha Borst, Zuidbuurt idem.
15 Jan.: Ali van Kampen, Rijndijk no. 48,
Voorschoten.
15 Jan.: Mia Bergen Henegouwen, Schel
penkade 47.
15 Jan. Wim de Groot, Benthuizen.
15 Jan. Cornelia v. d. Meer, Oud-Ade.
16 Jan.: Gerard van Dijk, Julianastraat 100
Lisse.
16 Jan.: Jaantje Kaptein, Noordb. Z'woude
17 Jan.: Bartje Goddijn, Anna v. Saksen
straat 8 bis.
17 Jan.: Sientje van Bullingen, Noord A
Zoeterwoude.
18 Jan.: Anny Jansen, Kastanjelaan 10, te
Sassenheim.
18 Jan.: Alie Klijn, Hoofdstr. 184, Alphen.
18 Jan. Nel v. d. Meer, Oud-Ade.
19 Jan.: Tonia Witteman, Kastanjelaan 11,
Voorschoten.
19 Jan.: Bert v. Schie, Kraaierstraat 34a.
19 Jan.: Jaan de Glijker, Geer, Z'woude.
19 Jan. Agnes v. d. Loo, Haarl.weg 32.
19 Jan.: Nelly Verhaar, Oud-Ade.
20 Jan.: Nico v. d. Krogt, Verl. Dorpsstraat
195a, Warmond.
20 Jan.: Jeanne v. Schayk, Staal wij kstr. 7.
20 Jan.: Theo Reekers, Breestraat 87.
20 Jan.: Gerard v. Bavelaar, Cathrijnstr. 7a.
20 Jan.: Geertje Turnhout, 's Gravendam,
weg 17, Voorhout.
20 Jan.: Antoon Borst, Dorpsstraat, Hoog-
made.
Ik feliciteer de jarigen.
Wie bij het insturen der raadsels vergat
of naliet zijn of haar verjaardag in te
sturen, doe dit alsnog, maar dan nog 14 da
gen voor den verjaardag.
OomWim.
VAN DE WOLK, DIE MET KERSTMIS
OMLAAG KWAM
door Nelly Huyts.
Onder de vele, vele wolken, die het Wol
kenland doorboren en den blauwen hemel
bewonen, was er één, die altijd erg nieuws
gierig was naar het leven van de men-
schen en kinderen op aarde. Vaak had ze
laag boven het land gehangen en gepro
beerd in de huizen te kijken, maar nog
nooit was haar dat gelukt. Nu was het
omstreeks Kerstmis en vele wolken zakten
omlaag, want Heer Winter, die al mooie,
witte sneeuw en sterk ijs gebracht had,
vond het noodig om bij wijze van afwisse
ling, zoo nu en dan wat killen mist over
stad en land te jagen en daarvoor gebruik
te hij de dikste- en damprijkste wolken.
Onze Wolk echter, behoorde niet tot de
uitverkorenen. Ze was eigenlijk maar een
klein ding. Dagelijks gingen dus dozijnen
wolken als mist naar de wereld, maar onze
wolk, was er nooit bij. Dat stemde haar
verdrietig. Ze klaagde links en rechts haar
nood, maar de anderen waren nogal zelf
zuchtig van aard en zeiden koeltjes:
„Wacht je tijd maar af. Jouw beurt komt
ook wel eens".
„O", verzuchtte de kleine wolk dan, „mijn
beurt zal stellig pas komen als ik heel oud
ben en Kerstmis en Nieuwjaar allang ach
ter de rug zijn. Ik zou toch zoo graag eens
een echte kerstboom zien branden en de
echte oudejaarsklokken hooren luiden voor
het oude jaar. Als ik dat mee mocht ma
ken, zou ik mijn verdere leven wel langs
de melkweg willen slijten".
Maar, o, verdriet! Toen heer Winter
langs kwam vertelde hij, dat hij voor de
Kerstdagen zijn dienaar Vorst naar de
wereld gestuurd had, die mocht zorgen voor
mooi en helder weer. Van mist mocht op
de feestdagen geen sprake zijn. Toen dacht
onze wolk: als niemand haar helpen wilde,
dat ze het wel eens op haar eigen houtje
kon doen. Ze kon zich best omlaag laten
zakken en als ze bij de stad was, zou ze
den weg wel verder vinden ook. Het
werd eerste Kerstdag en in veel huizen was
de kerstboom versierd. De vorst had ge
zorgd voor mooi en helder winterweer.
Toch ging het al vroeg schemeren. De zon
kleurde de westelijke hemel met prachtige
tinten en achter tal van vensters zag men
de eerste kaarsenvlammetjes. Heel uit de
verte zag de kleine wolk alles aan en haar
hart zwol. Nu laat ik me zakken, zei ze. En
ze liet zich zakken. Zacht kwam ze neer
in een drukke stadsstraat. Ze was voor 'n
wolk niet groot, maar toch vulde ze al
gauw de heele straat. Het was of de ver
lichte winkelramen met hun versiering
van hulst bedoezelden en of de menschen
elkaar door 'n stukje beslagen glas zagen.
„Lieve help, wat 'n mist opeens!" riepen
zij en ze gingen gauw hun huizen in. Over
al werden deuren en vensters, die open
stonden, toegemaakt, want Decembermist,
vochtig en koud, is voor ieder ongezond en
niemand wil graag verkouden onder 'n
kerstboom staan of met 'n heete kruik in 't
bed oudejaar vieren. Maar de wolk ge
noot. Ze kwam oogen te kort om alles te
zien. Achter één winkelruit stond een
Kerstman en zijn, met een rendier be
spannen slee, welke volgeladen was met
mooi speelgoed.
Ergens anders lagen Kerstkransen van
banket, gegarneerd met gesuikerde vrucht
jes om van te watertanden en er hing
een klein chocolade-boompje beladen met
van zilverpapier blinkende klokjes en
beestjes. Voor het eerst zag de wolk een
echter kerstboom vol kaarsen, slingers, en
gelenhaar, noten en sonaasappels. De boom
stond achter een ruit van 'n woning. De
wolk kon er juist naar binnen kijken en
zag in een gezellige kamer, waar een dame,
een heer en vier kinderen bij den haard
zaten en naar de brandende boom keken.
(Slot volgt).
HET SCHOOLREISJE,
door Antje Keizer-Klaasen.
VIII (Slot).
Nu mochten de kipderen plaats nemen
aan de lange tafel gemaakt van veel aan-
eengeschoven tafels. Eerst kregen ze aard
appelen met groenten en een fijne bal ge
hakt.
Nou, dacht Em, hoe zou dat smaken, dat
heb ik nog nooit gehad, maar ze zag wel
van de andere kinderen dat het heel lekker
smaakte, ze proefde nu ook een stukje en
keek toen vlug in het rond, neen, niemand
zag het en., daar had ze haar bal gehakt
in haar rokzak laten verdwijnen, dit is voor
Janneman, dacht ze, daar kregen ze nog
een heerlijk puddinkje met iets roods er
boven op!
„He, dat vond Emmie nu werkelijk jam
mer, dat ze geen stukje pudding mee kon
nemen, nee dat kon werkelijk niet.
Ze zou goed voorzichtig zijn, anders
kwam ze misschien wel met een vuile rok
thuis en zou moeder weer erg boos zijn!
Goed verzadigd en heel gelukkig werd
DE OPLOSSINGEN,
door Gretha Haverkorn.
Afdeeling A.
De Kinderhoek kwam weer onz' aandacht vragen:
Gaf raadsels voor de klassen A en B en C,
En ook voor hen die schrijven of wel dichten,
Was er een dubb'le kans in klasse letter D.
Als Oome Wim wat zegt, dan weet je zeker,
Dat hij nooit jokt en altijd houdt zijn woord gestand;
De prijslijst mocht er zijn, men werkte vlijtig,
Met heel veel ijver, 't AANTAL staat in ONZE KRANT!
De raadseluitkomst wil ik U thans geven:
Begin daarom met klasse A en Raadsel één,
Gevraagde woorden zijn: STERK, KLERK, PERK en VLERK,
Dit raadsel is zoo opgelost al naar ik meen.
Uit Raadsel twee blijkt allen overduid'lijk
Dat bij 't gevraagde TWINTIG CENT VERSCHIL bestaat;
Terwijl in Raadsel drie de SCHAAR bedoeld wordt;
Bij Raadsel vier de EEN steeds boven NULLEN gaat!
Raadsel vijf: 'n Jongen vraagt men: „hoeveel eenden,
Drijft gij naar huis"; hij antwoordt zeer gevat: „op rij
Loopt één voor twee, twee achter één, één in 't midden".
Dus: uitkomst DRIE, tel mij er maar niet "bij!
Afdeeling B.
Daar zijn de namen van de dieren:
ANTILOPE, DASHOND, MEREL, ZWALUW, OTTER;
In Raadsel twee is VOORSCHOTEN vast de plaats,
Het toevluchtsoord voor rentenier en potter.
Zoek de eilanden uit een viertal zinnen,
Dat is de vraag, ik zeg het U dan ook maar dra,
Begin met THOLEN, URK, en VOORNE, PUTTEN;
Rivier in 't Noorden dat is zeker PEKEL A.
Raadsel vijf, bestaande uit 'n aantal punten:
Het eerste komt de W, dan VOL, we gaan zoo voort;
Vervolgens REEëN en daaronder WOERDEN,
Dan PADEN, DEN en N, vormt WOERDEN, heel mooi oord!
Wat nu van KLASSE C voor U te rijmen,
Van 'T KRUISWOORDRAADSEL en de groote RAADSELBOOM:
Om al die woorden voor U neer te schrijven,
Dat doet ik niet, is 't goed, dan zegt dat Willem-Oom!
Oom Wim, zoo ben ik weer aan 't eind gekomen.
Breng woord van dank, voor 't vele werk door U verricht;
Zooals het hoort, wil ik dan ook besluiten:
Ontvang de groeten van uw toegenegen Nicht!
De oplossingen van: „Boomraadsel en Kruiswoordraadsel"
volgen de volgende week met een woord vooraf.
Oom Wim.
de thuisreis aanvaard. In de rij liepen ze
weer naar het station. En Emmie dacht,
wat zal Janneman blij zijn met dat lekkere
vleesch, ja, ze had er zelf maar een heel
klein stukje van geproefd, en ze zou best
het heele stuk lusten, maar dat was voor
broertje!
Moe en bestoven zaten ze in de trein,
nu nog een klein eindje en ze waren weer
in hun eigen bekend stadje.
Stil keken de kinderen naar buiten. Ja
hoor, daar floot de trein al en daar stond
de stationschef met z'n roode pet te zwaai
en.
Alles was heel goed afgeloopen: geen
ongelukje was er gebeurd. Nu stonden de
ouders en verdere familie hun kinderen op
te wachten; iedereen snelde naar zijn fami
lie! En toen werd van de reis verteld en
hoe prettig het was geweest.
Maar weer niemand voor Emmie Baek,
dus slofte ze maar alleen naar de steeg,
waarin ze woonde. Telkens dacht ze aan der
bal gehak voor Jantje. Wat zou broertje
zeggen? Zou hij er blij mee zijn? Alles
vloog haar door het hoofd en zie daar stond
ze waarempel al vlak voor de gang zon
der dat ze het gezien had; ze had ook zoo
loopen te denken.
Ze hoorde Janneman huilen, onderwijl
dat ze de trap op ging riep ze al: Jan, Jan
neman, ik ben er weer, hierzoo ben ik al;
hijgend kwam ze boven.
Dag moe, hier ben ik.
Zoo, ben je er eindelijk, ze hebben er een
goeie dag van gemaakt; trek je goeie jurk
dadelijk uit en doe die geruite weer an,
anders wordt hij smerig.
Ja moe! Kijk eens Jan hier heb ik wat
meegebracht voor moeder en voor jouw
hoor!
Vrouw Bach keerde zich om, om te zien
wat er-was en ze zag juist, dat Emmie een
bruine bal uit haar rokzak haalde en
schreeuwde: Zeg aap die je bent, steek jij
zoo'n vet stuk vleesch maar zoo in je zak?
Schaam je wat, geef hier die bal gehak en
meteen sloot ze het weg in de kast.
Een paar begeerige kinderoogjes bleven
nog lang daarna op de gesloten kast kij
ken!
En jij vooruit aan het afwasschen, er
staat nog van den heelen dag vaatwerk dus
aan 't werk.
Emmie knikte en ging water halen en
Jantje huilde weer en vrouw Bach ging
weer aan 't strijken.
(Voor de kleintjes).
DE STRIJD TEGEN KONING WINTER
door Cadier.
De heerschappij van den herfst raakte
ten einde. Meer dan ooit ging de wind nu
te keer. Hij dacht zeker, dat dit een waar
dige ontvangst zou zijn als straks koning
Winter zijn intrede zou doen.
De boomen vonden dat het wel een beetje
minder kon, want het was toch wel wat al
te erg, dat hij nu ook nog hu ntakken ging
vernielen. Maar hoe de boomen ook mop
perden en jammerden, de wind vond het
een aardig spel, en daarmee uit. En dan, hij
had geen tijd om naar de smeekgebeden
van de boomen te luisteren. De komst van
koning Winter was door koude en hagel
stormen bekend gemaakt en de wind ging
hem nu - tegemoet reizen.
Toen kwam de dag dat de herfstkoning
moest vertrekken. Aan de grens van het
land, in het hooge noorden, was het, dat hij
en koning Winter elkaar ontmoetten.
„Heil, koning Winter", sprak de Herfst,
„komt gij Uw heerschappij weer opeisohen?
Ik ben blijde U nog even gezien te hebben,
vóór ik weer met vacantie ga. Ik wensch
U een voorspoedige regeering toe. Tot
ziens, majesteit"'.
Plotseling was de grijze Herfst spoorloos
verdwenen.
Daar kwam de wind aan gewaaid.
„Ik groet U, koning Winter", riep de
wind met luide stem. „U zult zeker wel
rust noodig hebben na Uw lange reis?"
„Rust?" sprak koning Winter, „geen den
ken aan. Ik zal terstond beginnen mijn
trouwe onderdanen te laten genieten van
myn machtige gaven. U mag mij daarbij
weer helpen, heer Wind. Laat uw adem
over de rivieren en sloten gaan en het wa
ter zal vast worden als metaal. IJs moet
er zijn!"
Twee dagen later was er ijs. Wie maar
schaatsen had ging rijden. Wie geen
schaatsen had ging baantje glijden, of
sleeën en wie ook dat niet deed zat bij de
roode kachel.
Zóó regeerde dan koning Winter. En
toch, ondanks zijn macht, ondanks zijn
zegepraal, begon hij zich ongerust te gevoe
len. Want hij had een groote vijandin, de
zon. Al was de zon nu wel niet zoo ge
vaarlijk als de Lentekoningin, toch kon
zij hem met haar tallooze zonnestraaltjes
zijn glorie geducht doen verminderen. Tel
kens wanneer de bleek straaltjes op de
aarde naar de zon terugkeerden, hadden
zij van de ellende verhaald, die werd ge
leden. De menschen die arm waren, had
den het zoo verschrikkelijk koud, de die
ren moesten hongerlijden en de planten
stierven door gebrek aan warmte. Dat kon,
dat mocht zoo niet voort gaan. De zon dul-
de het niet langer. Achter een dikke grijze
WALEWEIN.
EEN VERHAAL UIT DEN RIDDERTIJD,
door Ant. 01 de Kalter.
XXXVIII
„Het gelukte onzen Koning door toe
doen van den geduchten Tooverridder Mer-
lijn een overweldigend fraai schaakbord te
bemachtigen. Vele legenden en sproken
zijn er aan verbanden en er wordt gezegd,
dat het bord afkomstig is van Pilatus, den
Landvoogd van den Lande van Oversee
uit de dagen van Onze Heer en Heiland.
Op den avond van het feest ter eere van
Perceval ,den Graalridder, wilde Arthur
het bord gebruiken, zond zijne dienaren
om het te halen enonbegrijpelijker
wijze was het prachtige bord verdwenen.
De Koning liet het lot beschikken om
trent de ridder, die het bord zou terugha
len, waar dit zich ook mocht bevinden.
en het lot wees mij aan. Toevallig vertoef
de ook de vroolijke prior Cecarius op 's Ko-
nings burcht, die mij op het spoor naar
Wonder bracht. Zoodoende ondernam ik
met mijn schildknaap deze reis, werd door
den storm overvallen en geraakte dusdoen
de in Uw klooster".
„Ongelooflijk belangwekkend, edele
vriend; ik wensch U veel voorspoed en ge
luk. Indien Koning Wonder inderdaad in
het bezit mocht zijn van het fraaie bord,
zoo zou ik echter denken, dat hij nog wel
eens voorwaarden kon stellen voor hij U
het schaakbord scihonk".
„Ik ben ten allen tijde bereid, vriend
prior, op die voowaarden, indien zij althans
redelijk zijn, in te gaan".
Na verloop van ongeveer een half uur
liet de abt een leekebroeder roepen, die
de reizigers hunne slaapplaatsen zou aan
wijzen.
De ridder wenschte de abt goedennacht
met de woorden: „Ik hoop dat de slaap U
verkwikking mag brengen en dat de vrede
Gods U vergezelle, heer prior!", waarop
de monnik met een vriendelijk „Pax vo-
biscum" antwoordde.
Met xassche schreden nu ging de dikke
broeder Prisianus de beide tochtgenooten
voor naar hunne cellen. De zoekers waren
zeer moe, zoodat de slaap hun spoedig de
oogen look.
Hunne slaapcellen verschilden weinig of
niets van die der monniken: eenvoudige
witbekalkte met een crucifix behangen
muren en een sobere legerstede. Hun beider
cellen grensden aan elkander. De wapen
rustingen in een hoek nederleggende, leg
den de reizigers zich een oogenblik later
te ruste.
Toen zfj den volgenden morgen door broe
der Pricianus werden gewekt, was er aan
den blauwen hemel niets meer te herken
nen van den ontzettend en storm van den
voorgaanden dag.
Na met de monniken het sober klooster-
maal te hebben gebruikt, verlieten beiden
in gezelschap van den abt en eenige broe
ders het klooster. Hunne paarden waren
reeds gezadeld en stonden snuivend en
stampvoetend in den kloostertuin.
Kort was het afscheid de abt reikte bei
den de hand, overhandigde Walewein den
brief voor Koning Wonder, en sprak: „Nog
zullen wij dezen dag voor U bidden, edele
heeren, dat alles gelukkig voor U moge
zijn; de vrede Gods vergezelle U op den
verderen tocht en moge U altijd bijstaan!
De Ridder, zijn ros het woord „Mirjans"
influisterende, antwoordde: „Wij danken U
voor Uwe gastvrijheid, heer prior, en wen
schen U eveneens vrede toe".
Hierop reden beiden in zachten draf de
kloosterpoort uit. De weg was bezaaid met
door den storm ontwortelde boomen. Her
haaldelijk waren de rossen genoodzaakt
sprongen te maken.
„Het is verre van prettig den geheelen
dag zulk een weg te moeten berijden, heer
Walewein!" schertste de schildknaap, zijn
paard op de lenden klappende.
„Waarschijnlijk zullen we ras de vlakte
bereiken, zoodat we dan geenszins last
meer van deze boomen zullen ondervin
den", antwoordde de ridder.
„Bovendien zijn we koen heer", hervatte
de schildknaap.
„Wat het ook moge zijn, nog dezen dag
zullen we de poort van Wonder's burcht
binnenrijden!"
Wordt vervolgd.
wolk verschool zij zich om haar ergernis te
verbergen. In haar boosheid nam zij zich
voor koning Winter hevig te gaan bestrij
den. En dat deed ze ook.
Of dat naar den zin van den Winterko
ning was en of de zon het won?
Natuurlijk was het niet naar den zin van
koning Winter, maar of de zon het gewon
nen heeft, is nog niet te vertellen, want de
strijd tusschen de zon en den Winter duurt
op het oogenblik nog voort. Geen dag bijna
gaat voorbij of de zon laat zich zien en
probeert zij steeds meer warmte uit te stra
len. Het einde zal wel zijn, dat koning
Winter weer naar zijn eigen land zal wor
den verjaagd. Behaalt de zon deze over
winning niet, dan toch zeker wel de lang
zaam, maar heel, héél zeker naderende
Lentekoningin.