P*OH€TD VAN HET OüDt JA AH
[I CI DEft 5. leeken'ngen vanPIET GERTfflAflft
Alweer een crisisjaar voorbij,
Het is alweer geweest,
Weest daarvoor dankbaar, toont U bly
Op dit begraaf'nsfetst;
De krentenbollen staai. al klaar,
Zooals het toch ook past,
Het nieuwe jaar blij ingezet
En dankbaar aangetast
Of is u somber soms gestemd
Dat brengt de crisis mee
Drukt u de weerslag van den tijd,
Plaagt u malaisewee?
Och redeneer dan even zóó,
En stel U even voor;
De crisistijd duurt twintig jaar
En dan zijn wy er door.
Daar zyn er nu al vier van om
En by dit nieuwe jaar
Vertellen wij elkaar verheugd:
Ziezoo, nog zestien maar.
We komen er beslist doorheen
Al is ons lyden groot
De crisis gaat beslist voorbij
t Zij levend, hetzij dood.
Toch ouwe jaar, misgun ik jou,
Heuscn niet jouw laatste snik,
Al zijn de tijden nog zoo slecht
Toch liever jij dan ik.
Wel loop ik in den rouwstoet mee
Heel deftig in het zwart
Maar binnenin heb ik pleizier
En vreugde in mijn hart.
Straks gooien we een scheppie zand
Op j'ouwe crisiskop,
En 't is wel niet eerbiedig maar
Ik stamp er nog eens op.
Toch wü ik even nog bezien
Hoe het jou hier verging,
Al hebben w' ook alweer van jou
Een slecht' herinnering.
Maar als ik alles zeggen zou
Wat jü ons dit jaar bracht
Dan werd mijn afscheidswoord aan jou
Eén droeve jammerklacht
Dat doe ik daarom dus maar niet
Maar ik herdenk jou wel,
'k Doe liever maar een losse greep
En wensch je naar de hel!
Het was het jaar van veel accijns,
En werd het eene duur,
Dat hielp dan iemand uit den nood
Dan keek de ander zuur.
Zoo had ik hevig meelij met
Het knorrende geslacht
Dat ook als offer van den tijd
En masse werd omgebracht
Want honderdduizend babies van
De varkens wat 'n tijd!
Zij werden plots op hoog bevel
Ter slachtbank heen geleid.
Maar zie dat baby-varkensvleesch
Geslacht en fijn gevuld.
Geen werklooze is er, die
Speenvarken heeft gesmuld.
Laat liever ons naar 't goede zien.
Dat deze tijd vermeldt
Zoo werd de Zuiderzeedijk nu
Toegankelijk gesteld.
Een jongeman in Rotterdam,
Die keek eens naar omhoog
En kreeg toen, neen geen vuiltje, maar
De hefbrug in het oog.
Hij dacht dat is een peuleschil,
Daar duik ik zoo vanaf,
Hij dook, maar met een snelle vaart
Verdween hij in.... zijn graf.
Wat maakte in de tweede maand
Jij, oude jaar het bont
Jij gaf ons bijna schrik op schrik,
Hoe blijft de mensch gezond?
Vooreerst die herrie op die schuit
In 't land van thee en rijst
Wat duid'lijk in dat heete land
Op heete hoofden wijst
Daar werd door bootsman en matroos
Plots openlijk gemuit
Eerst toen een bom gevallen was
Brak weer de vrede uit
Hier werd een oude vrouw vermoord
Daar werd een kind geroofd.
Weer ergens anders werd er een
Bij 'n overweg onthoofd.
Intusschen werd er overal
Hard gecontingenteeerd.
Zelfs met het botercontingent
Ging heel de zaak gesmeerd.
Een lichtstraal in dien droeven tijd,
Was wel het blij bericht
Van de Lutineschat in zee,
Die er nu nóg steeds ligt!
Daar ligt veertien millioen aan goud
Voorwaar geen peuleschil.
Vertel ons maar, wanneer u soms
Daarvan iets hebben wil.
De boot voer uit met hoop belaéui,
Men werkte hard en vlug,
Wel gaf de zee een massa zand.
Maar niet de goudschat terug.
Men zette er een toren op
En werkte weer gezwind.
Gedachtig aan de oude spreuk:
De aan (deel)houder wint.
Aandeelen werden grif verkocht
Van tien tot tachtig pop,
En toen het zand al boven was
Waren de centen op.
De aandeelhouders vroegen luid,
Waar of het geld toch bleef,
En 't antwoord van de duikers was:
De toren stond wat scheef.
Zoo hadden al die menschen met
Hun arbeid geen fortuin;
Het resultaat: de toren scheef
En thuis de lamp wat schuin.
De glazenwasscher wordt betaald
Met 'n heerenpantalon,
De schilder geeft den groenteboer
Wat ondergaande zon.
De dichtersvrouw zegt aan de deur
Geld geven kan ik niet,
Mijn man bekoort uw zacht gemoed,
'k Betaal U met een lied.
En een chauffeur, die aan het eind
Van zijn contanten was,
Haalt lachende zijn schouders op
En geefteen beetje gas.
Zoo zijn we op den goeden weg
Al hebben we geen duit,
We wisselen talent en kunst
Voor brood en vruchtén uit.
De kunstenaar is in zijn sas,
De dichter dicht een lied,
De groenteboer raakt uitverkocht
En bovendien failliet.
Heel Holland ging in dezen tijd
Op van der Meulen prat.
Want vijftig malen stond de held
Rotsvast onder de lat.
Wel is het veel wat deze man
Voor Holland heeft gedaan
Maar ik deed meer, 'k heb vijftig maal
Zelfs óp de lat gestaan.
De buitenlandsche invoer wordt
Maar steeds opnieuw verhoogd
De bron der welvaart is ten eind
En makt nu uitgedroogd
De smokkelauto's langs de grens.
Die vliegen op en neer,
Met boter, eieren en kaas,
Met kogels en geweer.
't Is altijd weer hetzelfde lièd
Steeds weer de zelfde deun,
Het heele land schreeuwt luid om hulp
En brult om steun, om steun.
Dus wordt er gecontingenteerd
Zakdoeken, porcelein,
Manufacturen, kousen en
Metaaldraad en azijn.
Naaigaren, sokken, overhemd
Wordt op rantsoen gezet,
Ook rijwielbanden, gloeilampen,
Tapijten en servet.
't Fascisme steekt den kop omhoog
Minister is ontstemd.
En ziet met booze blikken neer
Op 't bruine overhemd.
Nu keeren we zelfs langzaam naar
De oude tijden weer,
Het geld wo.dt uitgeschakeld en
We ruilen op en neer.
Een kalf is een zak piepers waard,
Dat is nog nie». zoo gek,
Zoo gaan we door: een zakdoek voor
Een halve kilo spek.
Daar vloog een prachtig hoenderpark
In 't Noorden van ons land.
Met overvloed van pluimig vee
Heel onverwachts in brand.
De Noorderlingen zijn er toen
Heel gauw naar toe gegaan,
En vielen doodgelukkig op
De ommeletten aan.
En liefdesdrama bij Breda,
Men raakt in dezen tijd,
Natuurlijk heel gemakkelijk
En gauw zy'n hersens kwijt.
Een dubbele begaaf'nisstoet
Was 't droevige besluit,
Toen was het dus meteen ook met
De heele liefde uit.
De kippenhouders krijgen steun
En waren daarmee blij.
Toen deze boodschap tot hen kwam,
Toen riepen zij: Ei, ei!!
De prijzen daalden en de kip
Zei: Heusch in dezen tyd
Kan ik voor drie en halve cent
Per dag mijn ei niet kwijt
Heel Nederland at eieren,
De kippenboer had pret,
We aten ze gekookt, geklutst
En ook als ommelette.
Ik at ze en ik wed er om,
Dat U het nimmer raadt,
Niet rauw, gebakken of gekookt
Maar liefst als advocaat
Slechts met de Nederlandsche sport
Is het vrij goed gesteld
We overwinnen maar alleen
Op 't groene voetbalveld.
En enkel in dit opzicht gaat
De heele zaak naar wensch.
Waar vroeger 't koegeloei weerklonk
Daar loeit vandaag de mensch.
Een rijdend woonhuis was op weg
Naar 't stedeke Roermond,
Daar kwam een groote autobus,
Elf menschen zwaar gewond.
Uit Wormer kwam een droef bericht
Een auto in de sloot
Dat bracht weer leed en smart en rouw
Vijf menschen eensklaps dood.
In Oss was er weer ied'ren dag
Een ander schietfestijn,
Het wordt daar nu zoo langzaam aan
Chicago in het klein; i
De een'ge zaak in deze stad
Die nog floreeren kan,
Dat is de goed beklante zaak
Van den begraaf'nisman.
Toen kwam heel Neerland in 't geweer
Want eensklaps werd bekend,
De crisis heeft zich uitgebreid
Tot in het parlement
Dus Nederlanders doet Uw plicht
En zegt ons in April,
Wie of U nu weer voor vier jaar
Op 't kussen hebben wiL
Wie zal in dezen slechten tyd
De baas in Holland zyn?
Geen Lou de Visser, Westerman,
Geen Mussert maar Coljjn.
Intusschen is 't is in den Haag
Wéér een complot ontdekt
Gelukkig is dit snood bedrijf
Nog tijdig uitgelekt
Het was een meisjeshandel, die
Het kwam nu aan het licht
Door buitenlanders in den Haag
Perfect was ingericht.
In Rotterdam smokkelarij
Van wapens in het groot.
Zijn er dan in den wereldkrijg
Nog niet genoeg gedood?
Ook las men in den laatsten tyd
Heel dikwijls in de krant
Een heel groot schip het was al oud
In volle zee verbrand.
En zie dgn komt nog plotseling
In 't midden van dit jaar,
De Nederlandsche Omroepgolf
In permanent gevaar.
De radio, de een'ge troost
In crisis en verdriet
Een luid geschetterd troostend woord
Een negerzang, een lied.
Een opera uit Budapest
Een jazz-band uit Parijs
Hij was tot nu toe voor den mensch
Het aardsche paradijs.
Nu is het uit met zang en dans
En met een vroolijk lied,
Maar staat de lepel in de bry
Dan treuren wij nog niet.
Dan komt er toch weer een festijn
Dat heel het land verblijdt
De A.N.W.B. jubileert.
De crisis zelfs ten spijt
Wat deze Bond in vijftig jaar
Voor Holland heeft gedaan,
Mag in het goud touristenboek
Met gouden letters staan.
Zy hebben in ons heele land
't Zij luidop hier gezegd,
Een net van wegen, lanen en
Van paden aangelegd.
Zy hebben ons de schoonheid van
Ons eigen land doen zien
En daarbij het tourisme nog
Bevorderd bovendien.
Wanneer wij nu uit fietsen gaan
En op een tweesprong staan,
Dan kijken we het bordje van
d' A. N. W. B. eens aan.
Daar zien we dan hoever we nog
Verwijderd zijn van 't end;
Zóó'n stukkie nog naar Ilpsndam
Zóó'n stuk naar Purmerend.
In Juli daalde Balbo's vloot
In Schellingwoude neer.
En uit het eerste vliegtuig kwam
Een sierlyke meneer.
Gewapend met een puntbaard en
Een mooi fascistisch pak
Kwam hij aan land en kreeg direct
Gezellig onderdak.
Een van zyn mannen vond den dood
De luchtvloot ging haar gang,
En 't werd een luchtprestatie van
Den allereersten rang.
Er was er eens een vliegenier.
Die wist nic meer den weg.
Hij zeide tot zijn marconist:
Waar moet ik wezen zeg?
Ik ben den weg wat kwijtgeraakt
Ik weet niet waar ik ben,
En ik weet zeker, dat ik hier
De omtrek niet goed ken.
Kijk daar eens, zei de marconist
En wees eens met zijn hand,
Kijk daar eens links en achter u,
Daar is een groote brand.
En ik verzeker u beslist,
Dat brandje is niet klein,
Dus moeten we zoo ongeveer
Wel boven Leiden zijn.
En de student van 't buitenland,
Die daar zyn wijsheid leert,
Werd juist als bladzink en als gort
Hier gecontingenteerd.
Dan krijgen ook de piepers steun,
Het bacon en het fruit,
We hebben zelf hier al genoeg,
De rest, die blijft er uit
Een prachtig feest gaf deze maano
Ondanks den slechten tijd,
Een feest van hulde en van trouw
En van aanhank'lijkheid.
't Was het regeeringsjubilé
Van onze Koningin
Wij haalden Hare Majesteit
Met vlag en wimpel in.
Heel Nederland was op de been
En trok naar Amsterdam,
Waar 't tot een nationale trouw
Aan de Vorstinne kwam.
Heel Holland trok met feestgeluid
Met blyde zomerzon,
Met vaandels en met blijden lach
Door 't juichend Stadion.
Dan komt het uniformverbod
Men is zeer droef gestemd
Wees blij, eer Musssert, want gij staat
Nu niet meer in uw hemd.
De politieke lucht is slecht
Bewolkt en grijs en grauw.
Was hij een lersch fascist geweest,
Dan liet hij het blauw-blauw.
In Leiden werd heel feestelijk
Het groote feit herdacht,
Van het drie eeuwen lang bestaan
Der Leidsche Sterrenwacht.
Daar hebben zij driehonderd jaar
Of 't warm was of heel koud
Dwars door de donk're avondlucht
Het sterrenheir aanschouwd.
Daar hebben zij de beer gezien
Die zie ik eiken dag
De mijne is een groote beer
Als ik het zeggen mag.
Wy gingen 't avonds sterren zien,
Gy in des hemels loop,
Ik eens per week, wel drie uur lang,
Maarin de bioscoop.
Wij keken beiden 't donker in
En staarden weg héél vèr,
We keken beiden dan heel lang
Naar 'n schitterende ster.
Toch was er wel een klein verschil
Gij zat daar heel alleen,
Geleerde, met de sterren, ik
Met menschen om mij heen.
De N. S. B. en Burgerwacht
Mag niet meer samengaan.
Wel mag nog ieder op zich zelf
In eenzaamheid bestaan.
Want voortaan zij de Burgerwacht
Van alle smetten vrij,
Ik snap het niet, ze schieten toch
Da's zeker allebei.
In Haarlem en in Amsterdam
Kwam 't snorverbod tot stand,
Nu snort de taxi daar niet meer,
Nu snort de autoklant.
Maar als het snorren nu niet mag
Op d'openbare straat,
Dan vraag 'k my zelve toch eens af,
Hoe het met Amor staat.
Die snort ook met zijn pijl en boog.
En, als u het maar weet,
Die is daarbij nog bovendien
Veel minder net gekleed.
De wielerstryd in Amsterdam
Bracht leven in de tent,
't Publiek betaalde een keek toe,
De renner was content.
Hy spartelde zes dagen lang
Daar in die sauskom rond,
En 't int'resseerde hem niet of
't Publiek het aardig vond.
Hij streek de bankbiljetten op
Het werk was weer gedaan,
En het publiek, dat had betaald
Kon armer huiswaarts gaan.
Toen kwam December met het ijs
In slooten en in gracht,
Toen heeft ysminnend Holland zich
Geen oogenblik bedacht.
Wel vroor de waterleiding dicht
Maar ys-elyk getooid,
Toog alles naar de ijsbaan heen,
De rest? Nou, als t.et dooit
Dan dooit dat zaakie wel weer los,
Dan sluiten we de kraan,
Dan dweilen we de boel weer op
En is het weer gedaan.
Toen kwam de regen en de wind,
Dat was het eindbesluit,
Die blies het ouwe. dooie jaar,
Voor goed de wereld uit.
Zoo is het oude jaar geweest
Misschien een somber lied.
Maar niet zooals het is, is 't jaar,
Alleen zooals je 't ziet.
Probeer het daarom goed te zien,
Al was het nog zoo slecht,
Het kwam toch ook dit slechte jaar
Weer allemaal terecht.
Probeer de goede kant te zien,
Die was er nu toch ook.
Het slechte, dat er is geweest
Verdwijne nu in rook.
We leven nog, al is het ook
Niet altijd vry en blij,
Och wanneer Hein ons halen komt
Is 't allemaal voorbij.
Hebt u gelachen in dit jaar?
Wat, was het maar één keer?
Och doe het dan het volgend jaar
Toch heusch een beetje meer.
Als u één keer gelachen hebt
En één seconde maar,
Dan moogt u nóg niet klagen om
Het af geloop en- jaar.
Want die seconde was voor u
Een blij en vroolyk feest,
Dan is 't voorbije jaar ook niet
Geheel onnut geweest.
Ga zoo het nieuwe jaar ook in,
Al brengt dit zorg en leed,
Als ge de vreugde niet verleert,
Dein hebt g' uw tijd besteed.
Gebruik dien tijd voor vreugde ook,
Want hij komt niet retour.
Zoo wensch ik u een goed Nieuwjaar
M'n zegen!