ZATERDAG 9 DECEMBER 1933 DE LEIDSCHE COURANT TWEEDE BLAD PAG. 8 BESTE NEEFJES EN NICHTJES. Jullie zyn natuurlijk wel heel erg nieuws gierig, hoe Sint Nicolaas met jullie fijnè cadeautjes voor de andere nichtjes en neef jes een feest heeft bereid. Nu, zoo nieuwsgierig was Oom Wim Dins dag ook, zoodat ik mij haastte hem het een en ander te gaan vertellen. „Kom binnen, kom binnen, Tante Vic. Hoe is 't geweest? Leuk? Fijn? Hadden ze pret? Ik had er toch zoo graag bij willen zijn!" „Ja, Oompje, kalmpjes aan! Ik zal u alles vertellen van het begin tot het eind. U moet weten, dat ik het deze week noto* erg druk heb gehad, want mijn bede aan den H. Ni colaas, nog eens een zak speelgoed by u binnen te gooien, is immers verhoord, en bijna alles was zelfs nieuw. Eventjes trok ik echter een zuur gezicht, toen ik een heele wasch vuil poppengoed kreeg. In één week zoo'n wasch behandelen, zonder waschma- chine, dat is geen kleinigheid, hoor! Ik hoop, dat ik een volgend keertje de pop- penkleertjes „gewasschen en gestreken thuis" krijg." „Jammer, Tante Vic. Ja, ja, mijn vrien dinnetjes moeten ook eens waschvrouwtje spelen." „Afgesproken, Oom. Die stapel leesboeken! Fijn hoor!! Van Jongens gekregen zegt U? Toffe jongens hoor. De boeken werden dadelijk bestemd voor de hoogste klas. Fijne verhalen, Ro binson Crusoe. De negerhut van Oom Tom. Eenig! Maar laat ik u verder vertellen. Zoo tegen half drie trokken we naar het zaaltje, waar de geschenken waren ten toongesteld. De eersten, die binnenkwamen bleven staan van schrik, de anderen dron gen op en duwden en rekten 'e halzen om toch te weten, waar die toch zoo versteld van waren. Ja, daar zagen zij het ook. Allemaal mooi speelgoed, groote str' ken, kisten met spe culaas, schaaltjes met borstplaat, carton- nen bakjes met fruit. Ze konden hun vreug de niet inhouden en begonnen te praten, te lachen, te wijzen te joelen en zongen ten slotte het hoogste lied uit: Sint Niklaas kapoentje, Gooi wat in m'n schoentje, Gooi wat in m'n laarsje, Dank je Sinterklaasje! Dank je Sinterklaasje! En dat „Dank je Sinterklaasje", werd telkens maar weer, telkens maar weer her haald: Dank je Sinterklaasje! Dank je Sinterklaasje! Doch opeens bedaarde het vreugdevolle lawaai. Daar klonk een zware bel. Een maaltweemaaldriemaaltoen rammelde met groot lawaai een ketting over de vloer van de gang. Wat dat beduid de? Plotseling zwaaide de deur open en de Heilige Man zelf trad binnen gevolgd door Piet, die behalve de roe en de groote zak ook een zware ketting meesleepte. Die Piet is een ooiijkerd hoor. Die zak en die roe, ja dat weten we, maar dit jaar wilde hij de jeugd eens flink ont zag inboezemen en rammelde geweldig met zijn ketting. Zegenend liep de H. Bisschop rond, legde zijn hand op verschil lende kopjes, sprak sommigen eens harte lijk toe en wees op de geschenken, die hij had laten bezorgen. Toen sprak hij nog eenige ernstige woor den. Jan uit de vierde klas moest bij hem komen en het vierde gebod opzeggen. Jan was op school nog al ongehoorzaam, ook ontglipte hem wel eens een brutaal woord je. Toch zei hij met flinke stem: „Vierde gebod: Eert uw Vader en uw Moeder" „En hoe zit dat nu op school?" vraagt Sint Ni colaas. „Dan moeten wij de meester eeren en de kapelaan in de cathechismusles", sprak Jan. Sint Nicolaas keek Jan eers doordringend aan en zond Jantje naar zijn plaats. Zou dat jongetje het begrepen heb ben? Hierna werd een meisje voorgeroepen. De vijf geboden der H. Kerk moesten opge zegd. Dat ging vlot, en nog wel de nieuwe geboden. „Maar Ansje, ik meen gehoord tc hebben, dat je op Zondag wel eens de H. Mis verzuimt". Ansjes hoofd zakte diep en ze fluisterde: „ik heb alleeen maar klompen mijnheer St. Nicolaas". „Foei, Ansje, heb je nooit gehoord, dat Christus op aarde sprak: „Laat de kleinen tot mij komen". Nu, toen kwamen alle kinderen, daar waren erby zonder schoenen of klompen, ja zelfs zonder kousen en ze kwamen heel dicht bij Hem en klauterden zelfs op Zijn knieën. Nie mand werd weggejaagd. Beloof me Ansje, nooit meer de H. Mis te verzuimen." Ansje beloofde het. Sint Nicolaar fluis terde Piet iets in 't oor. Vlug stapte hij naar de tafel met geschenken. Ha, ja, daar staan die schoentjes, drie, vier paar. Juist een flink paar voor Ansje erbij. Dansend gin-? Piet naar Ansje, de schoenen in de hoogte zwaaiend. De heele school juichte en riep. Piet ik ook wat, ik ook wat! Maar 'n wenk van Piet en allen waren weer stil als muizen, toen de H. Bisschop weer begon te spreken. Natuurlijk gaf de H. Nicolaas tal van vermaningen: Gehoorzaam zijn aan ouders en overhe den,, cathechismuslessen flink leeren, Zon dags en in de week de H. Mis bijwonen, kerkboek en rozenkrans meebrengen en ook gebruiken, niet kibbelen thuis, geen ruwe woorden spreken en verder flink eten, vroeg naar bed en vroeg op. De H. Man gaf raad voor ziel en lichaam, „want", zeide hij, „èn je ziel èn je lichaam moeten gezond blijven om flinke mannen en vrouwen te worden". Tenslotte spoorde hij de kindeern aan van daag eens vurig te bidden voor de weldoe ners. Dat beloofden ze allen hardop. Ja wel mijnheer Sint Nicolaas. Nog eens liep hij zegenend en groetend rond. terwijl de blijde kinderschaar lied jes zong hem ter eer. Pieterman maakte grapjes en met sommigen een rondedansje. Eindelijk verliet het hooge gezelschap onze feestzaal. Nu brak de vreugde los. De cadeautjes moesten uitgedeeld en wat fyn: alle voor werpen waren van een naam voorzien. Ieder kreeg dus eerlijk wat de goede Sint hem had toegedacht. Van de koek de borst plaat, appels en noten werd al heel wat op geknabbeld, maar ook nog wat bewaard voor moeder, voor vader, voor kleine zusje! Er werd nog menig liedje gezongen en geschreeuwd, maar dat was toch heusch van ware blijdschap. De fluiten en andere mu ziekinstrumenten werden geprobeerd en al dat lawaai werd met vreugde toegestaan op die eëne fijne schooldag in 't jaar. Verveel ik U niet, Oom Wim? Wilt u nog meer hooren?" „Ja, Tante Vic, vertel u toch eens: hoe ging die vroolijke menigte naar huis?" „Nu Oompje, dat was een fijne optocht, die onze school verliet. Verbeeld u, het was net een optocht van een circus. De muzikan ten voorop. Er waren immers trommels, fluiten, ladderpiano's, trekpiano's, ach ik bedoel harmonica's, mondorgels, rateltjes, enz. U ziet er werd een heel muziekkorps geformeerd, net als bij een circus. Dan kwam er die groote geleerde hand, die spreken kon, gevolgd door de andere hond jes en loopende katjes. Vervolgens het leni ge beertje, het duikelde maar rond; dan d'e clowns, die dansende neger. Ach oom, hot was te veel om na te kijken. Het trok maar steeds de schooldeur uit. Ja zelfs de brand weer van het circus was aanwezig met drie ladderwagens, dan nog de vrachtauto's die toch al het ander materiaal moesten vervoe ren. En dat alles niet bij falckellicht, o neen, bij het licht van blijde lachende gezichten en stralende kinderoogen. En nog steeds ju belden allen: „Dank je Sinterklaasje!" Ik hoop, beste Oompje, dat uw nichtjes en neefjes begrijpen, hoeveel kinderen zij blij gemaakt hebben en hoe dankbaar allen wa ren," Zeg, Tante Vic, van dankbaarheid ge sproken, ik denk, dat ze met al die pret vergeten hebben voor hun weldoenertjes te bidden. „Mis, Oompje, misgeraden, want toen wij het avondgebed hadden gebeden, werd cr van alle kanten gefluisterd: „U vergeet de drie weesgegroetjes". „Waarvoor?" „Voor de weldoeners!" „O, hè ja". Beste jongens en meisjes, ik had heusch bij Oom Wim mijn tijd verpraat, maar toch ook nuttig besteed, want ook jullie hebben nu gehoord: hoe fijn het feest was, hoe blij je neefjes en nichtjes waren en hoe dank baar. En.jullie de laatste tik. van Tante Vie. Het slotwoord is aan mij. Ik ben blij, dat dit groote feest zoo ver- loopen is. Ik ben echt blij voor die stum- perds, die toch oh zooveel missen moeten. Vooral ben ik blij, dat uw plan, tante Vic. zoo uitstekend geslaagd is en dat ik ook iets heb mogen doen en bijdragen voor het welslagen. En zullen we nu samen afspre ken, dat we het volgend jaar bij leven en welzijn hetzelfde plannentje zien uit te voe ren, in de hoop, dat de Neefjes en Nichtjes, die dit jaar nog niets konden, mochten of wilden afstaan, dan.ook aan onze stem zullen gehoorgeven en ons zullen verblij den met veel en mooi speelgoed voor het arme kind. Zoo zullen we afspreken! Tot het volgend jaar dan tante Vic! De hand er op! Adieu! Oom Wim. ONZE RAADSELWEDSTRIJD. Loopt prachtig! Met tientallen tegelijk stappen ze het strijdperk binnen. Denkt aan den einddatum! Ik vergat te zeggen dat Cadier (een mij ner beste medewerkers) de maker is van de raadsels voor afd. C. Oom Wim. WIE ZIJN JARIG? Van 10 tot en met 16 Dec. 10 Dec.: Jantje van Gerven, Schenkweg, Zoeterwoude. 11 Dec.: Lou van Beers, Koudekerk 134. 11 Dec.: Martha Opdam, Oud-Ade Zwarte- weg 74. 12 Dec.: Mientje Hölscher B 193, R'veen. 12 Dec.: Hannie de Koning, Rijnsburger weg 80, Leiden. 12 Dec.: Tini Castelein, Pensionaat, St. Jozef, Monster. 13 Dec.: Frans Savelkoul, Rapenburg 118. 13 Dec.: Keesje v. d. Voet, Boerhaavestraat 17 Voorhout. 13 Dec.: Truus en Agnes van Bergen-Hene- gouwen, Hoogewoerd 169. 13 Dec.: Willy Bertels, Heerenstraat 118. 15 Dec.: Ali Kniest, Abspoelweg 5, Oegst- gvest. 15 Dec.: Wilhelmina Schenkeveld, Noord- wijk B. Zandv. straat 30. 16 Dec.: Kees Goddijn, W. Singel 102. 16 Dec.: Joop Bronsgeest, Koninginnelaan 7 16 Dec.: Corrie v. d. Oord, Oegstgeest. 16 Dec.: Anty Kohlschulte, Hugo de Groot straat 3, Leiden. 16 Dec.: Arie v. d. Zwet, Floris Schouten straat J2, Sassenheim. Wie zijn of haar naam in deze lijsten wil opgenomen zien, schrijve me minstens 14 dagen vóór den verjaardag! Oom Wim. ST. NICOLAASAVOND door Gerrit v. d. Laar. 't Was avond. Gezellig zaten Vader, Moe der, Wim en Frans aan tafel, 't Was 5 De cember,en ze verwachtten St. Nicolaas. Wim en Frans vroegen zich af, of ze wel eens ondeugand waren gewee/;t. W;m kleurde soms wel eens, als hij aan z'n stou tigheden dacht. Hij had wel eens vog;l- nestjes uitgehaald, andere jongens ge plaagd enen Ringeling ging de bel ineens heel hard. Wim schrik er van. Zou dat St. N.colaas wezen? vroeg hij aan Vader. „Ja, dat zou ik denken", antwoordde deze lachend en ging de kamer uit. 'n Poosje later hoorden de jongens Vader praten. „Wat zou ik krijgen Moeder?" vroeg Frans. Doch Moeder kon op deze vraag niet antwoorden, doordat St. Nicolaas, gevolgd door Vader en Zwarte Piet binnentrad. „Goeden avond St. Nicolaas" zeiden Moe der en de jongens beleefd. „Goeden avond", groette St. Nicolaas terug, en ging zitten in de stoel, die Moe der voor hem had klaar gezet. De jongens bleven op 'n eerbiedige afstand staan. De Sint wenkte vriendelijk, dat de kinderen dichterbij kwamen. „Zijn ze- nogal braaf geweest?" vroeg hij aan Vader en Moeder. „Ja, St. Nicolaas", antwoordde Pa, „ze hebben dit jaar erg goed hun best gedaan". Mooi, mooi, knikte St. Nicolaas, dan laat ik Piet aanstonds nog wat brengen. Strooi nu maar even Piet, sprak hij verder tot zijn knecht. Piet begon nu veel lekkers te strooien, en de jongens grabbelden maar. Daarna zei de Sint nog even „Nu tot weerziens hoor! Ik moet nog veel andere kinderen wat bren gen. Daarna vertrok de Sint, uitgeleide ge daan door Vader. Toen ze allen weer bij tafel zaten en spraken van St. Nicolaas en zijn zwarte knecht, werd er weer gebeld. Nu g.ng moeder de deur open doen endaar stond een groote mand. Moeder riep gauw Vader, die direct mee hielp, om de mand naar binnen te dragen. Toen begon 't uit pakken. Frans en Wim waren erg nieuwsgierig, naar wat ze krijgen zouden. Wim kreeg een voetbal, Frans een spoortrein, Piet weer een brandweerauto en zoo ging het maar door. Ook Vader en Moeder waren niet verge ten.. Eindelijk was de mand leeg en werd deze weer ouiten gezet, opdat St. Nicolaas 'm weer kon meenemen. Voor de jongens was het nu bedtijd geworden. Nadat eerst alle schatten nog eens goed bekeken waren, zongen ze een St. Nicolaasliedje en gingen toen naar bed. Ze vonden dat ze een pret tige St. Nicolaasavond hadden gehad. ST. NICOLAASAVOND door Gretha Haverkorn. Sinterklaastijd is gekomen Die een ieder prettig vindt; Angstig kloppen vele harten Vol verlangen is het kind. Want als 't lamplicht is ontstoken En als allen zijn bijeen, Wordt slechts van den Sint gesproken Klinkt een lied voor Hem alleen. Rond het haardvuur, Vader, Moeder, En de heele kinderschaar, Spanning heerscht er, Hij zal komen, 't Plechtig oogenblik is daar. Aan de bel wordt hard getrokken Ketting rammelt, en.... o ziet! Door de kamerdeur komt binnen Sinterklaas en Zv/arte Piet! „Goeden avond, allen samen", Zegt de grijze, goede Sint; Pieterbaas strooit daarna lekkers, Hij lacht tegen ieder kind. Angst en vreeze is geweken En er klinkt uit kindermond: „Zie de maan schijnt door de boomen" Blijde zijn zij in deez' stond. En dan komen de geschenken, Een voor een nu voor den dag, Pieterbaas haalt ze te voorschijn Reikt ze over met een lach. En de Sint spreekt tot hen woorden: „Weest toch allen braaf en goed, „Weest gehoorzaam uwe ouders, „Doet uw plicht, zooals dat moet!" ADVENT door Oome Kees. Vasten wij thans, in blijde verwachting, Dat straks, om der menschenstraffe verzachting, De Heer op de aarde zal nederdalen, Tot heil van degenen, die hulpeloos dwalén, In donkere nacht van der zonde ellende. De bêe, dat God eens den Verlosser zende Zal dan niet meer klinken, die bêe wordt verhoord. Treur niet meer, o menschheid, want vleesch wordt het woord! Dra is weer de kerst in zijn pracht van gebeuren Verlossing voor wie door zondeval treuren, Dan juicht weer de menschheid rondom 't altaar Komt, broeders! Ter beêvaart, de Christus is daar! AAN DE KUST door Cor van Diest. Als de zonne haar koesterende stralen Laat weerkaatsen op 't zilv'ren strand; Zijn daar de kinderen, jong en levenslustig, Stoeiend en buit'lend in het mulle zand. Hun vroolijke, blijde lach laait hoog op, Stijgt ten top, als zij plassen in 't zilte nat; Dartl'lend en stoeiend, gieren ze van uitbundige pret, Als 't schuim in haar oogen spat. Dan ook geniet van zon en frissche zeelucht, De menigte, die op 't strand zich nedervlyt, Luist'rend naaf den zang der klotsende golven Zich vermeiend in aangename rust en zaal'ge vergetelheid. Edoch, komt 't najaar met zijn ruw geweld; Wild beukt dan de storm de kust; woedend loeit d' orkaan. Wee dan den zeeman, die voor zijn schamel brood daar worstelt. Ach, 't noodweer eischt zoo menigen traan. Als de meeuwen laag langs de golven scheren, Temidden van stormgeloei en zeegedruisch: Dan.ja, dan is fel de strijd om leven en dood. Veel heeft dan de zeebonk te verdure n; vér van de zijnen, vér van huis. Angstig staan aan 't strand vrouw en kind'ren, Wezenloos starend naar 't woeste golvenspcl, Zóó menige boot verging reeds; vele ofers eischten reeds de zee, Zóó menig dierbare keerde nooit weer, ze weten 't maar al te wél. Toch hebben ze geen afkeer, geen schrik voor de golven, Die daar nu met de elementen strijden in 't joelend sop; Al ligt daar reeds voor menigeen een graf gedolven, Op zee is 't leven, daar ligt 't wél en wee voor den stoeren rob. DE MOLEN door Anny van Diest. Als 't windje ruischt, dan maalt er de molen, En draaien de wieken zoo lustig in 't rond; Omhoog nu en, hooger nog hemelwaarts stijgen, Omlaag dan en lager, als kusten ze samen den grond. Als 't windje suist en blaast in de zeilen, Dan staan ze zoo strak en zoo bol. De wieken draaien en went'len en keeren Rust'loos, als waren ze dol. Als 't windje fuischt, dan maalt er de molen, En maalt er het kostbare graan. Dra zal hij komen én voerman èn wagen, En keert weer, met zakken vol meel belaan. Als 't windje ruischt heeft de mol'naar werk; En zijn molentje draait en draait dan zoo rap! De wieken slaan lustig, ei, zie ze nu komen, 't Gaat er zoo vroolijk van klepperde klap! WALEWEIN Een verhaal uit den riddertijd door Ant Olde Kalter. XXXVI. De handen kruiselings over de borst ge vouwen, traden ze zwijgend twee aan twee binnen en namen hunne vaste plaats aan de lan^,e witgeschuurde tafel in. Aan het bo veneinde van den disch stond 'en zetel van Orr-ax, de abt, waarmede wij reeds kennis maakten. Eerbiedig verrichte hij de gebrui kelijke gebeden. Daarna zetten zich de hongerige monniken aan den voor hen sma- kelijken disch: het bier gutste in de bekers, de isch werd in reepen gesneden. Na dit eten moesten de r ïiken hunne maag tevreden stellen tot het vroegmaal van den volgenden r" j. Hunne dagelijksche arbeid bestor*' in hoofdzaak uit studeeren en schrijven; het tui* */erk was voor de lee- kebroedero: dit waren meestal de zonen van arme boeren en andere eenvoudige land- lie :n. Terwijl de monniken na den maaltijd nog wat aan tafel bleven zitten praten, wan delde de abt zacht op en neer door den ref ter. Een weinig later ging hij voor het raam staan, dat uitzag op het woud. „Heilige Maria!" riep hij een oogenblik later, „broeders, er komt een ontzettend on weder opzetten: de hemel is gelijk aan dien na den Dood van Onzen Heiland!" Nog geen seconde later schoot een hel blauwe lichtstraal uit den hemel naar de aarde. Onmiddellijk daarop ratelde de don der. Het onweeer hield aan. Het vuur was niet van de lucht. Angstig- vlogen de kloosterlingen te za- men; de koensten onder hen hadden in- tusschen eenige aan de Maagd Maria gewij de kaarsen ontstoken en kinelden reed3 voor deze neder. Met een onderdrukten gil wendde de prior zich af van het raam: de Natuur had een dikke eik in tweeën gespleten! En nog werd het steeds geweldiger: zoo was het duister lijk de nacht, dan weer hel als op klaarlichten dag. De monniken geraakten in de grootste angst- en ontzetting: was het een straffe Gods, die hen trof? Daar vloog het raam, waarvoor zoo juist de prior stond, in stukken over de vloer: een door den rukwind ontwortelde den had het verbrijzeld. Gillend stoven de monni ken uiteen en verborgen zich onder de ta fel en de stoelen. Even later begon te re gen, lijk met vaten uitgestort, te vallen. Boven alles uit klonk plotseling driemaal achtereen een fel trompet- of hoorngeschal in de nabijheid van het klooster, waar schijnlijk voor de poort. De abt, die nog eenige tegenwoordigheid van geest bezat, sprak terstond tot een leekebroeder: „Ga onmiddellijk zien, wie daar blies, en laat hen, wie ze ook mogen zijn, binnen, want dit weer is nog te slecht voor een draak!" De broeder vertrok en keeerde na eenigen tijd terug met de woorden: „Ridder Wale- wein, tafelronderidder van Arthur, den Ko ning der Kelten en zijnen schildknaap vra gen uwe gastvrijheid, vader!" „Goed, laat hunne paarden stallen, Iaat de edele heeren binnentreden en geef hun te eten!" Druipnat traden de twee reizigers een oogenblik later den refter binnen. Voor zoo ver zulks mogelijk was ontdeden beiden zich van hunne kleederen en hingen dezen bij een inmiddels aangelegd vuur. Daarna traden zij op den abt toe en reikten dezen de hand. „Wij zijn God en de Heilige Maagd dank baar, eerwaarde vader, dat Zij ons het le ven hebben gelaten. Ontelbare boomen zijn door den storm ontworteld en liggen overal op den weg verspreid. Zoo'n ontzettende storm heb ik nimmer te voren medege maakt; het is een wonder, dat wij levend uw klooster hebben bereikt," sprak Wale- wein, zich drogende. „Waarheen voert uwe reis; zoo het mij vergund is, u zulks te vragen, heer rid der?" vroeg de abt. „Onze reis, heer prior, voert naar den burcht van den geduchten Koning Wonder; voor den volgenden dag ons de vespertijd brengt, hoop ik hem te spreken!" „Dit zal zeer mogelijk zijn, edele heer, indien het onweder u niet in mijn kloosfer ophoudt doch kom, zet u aan den disch, en eet, voor zoover het sobere maal u daartoe gelegenheid geeft." De reizigers", zich aan tafel zettende, ga ven aan de uitnoodiging van den abt gehoor en deden zich te goed aan de inmiddels door eenige leekebroeders aangebrachte spijzen. De storm woedde intusschen maar steeds door, vergezeld door de ratelende donder slagen en knetterende bliksemslagen. Boo men werden lijk struiken ontworteld en te gen den grond geworpen. Plots een donde rend gekraak in den noordelijken vleugel van het klooster. Gillend vlogen de monni ken op daar vloog de refterdeur open, en holde een broeder binnen, schreeuwende: „Heilige Maria, sta ons bij: vader en broe ders, het dak boven de groote kapel is inge stort. (Wordt vervolgd)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1933 | | pagina 8