jWEBKtAA-f DONDERDAG 23 NOVEMBER 1933 DE LEIDSCHE COURANT VIERDE BLAD PAG. 13 ruikt tenminste lekker genoeg, spot de vrouw, voor wie er nooit een cent af kan. Tot straks dan. Neen, vader wil van jou geen zoentje, weert hij het door Alda hooggehouden kindje af. Jij bent stout ge weest. Z'n vrouw wascht puk's kleverige hand jes, stopt ze onder 'n deken, die ook al dik ker mocht zijn. Daarna krabt en boent het moedertje 't karpet schoon van die haar heele slaapkamer doortrekkende parfum. En ze ziet ondertusschen Dré zooals hij eenmaal was enzooals hij nu is, 't stie- kumme fuifnummer van zijn kring, 'n Dikke traan drupt op de zwartnatte plek, waarnaar ook, vanuit een ledikantje, twee jongensoogen staren. Huilt moes, omdat vader zoo knorde? Of omdat vader weer wegging? dan kijkt ze immers altijd be droefd. Of heeft mammie verdriet over die lekkere odeur? Ben moet haar troos ten. Luister eens, moeder ik weet wel raad. Ik kreeg pas van oom een rijks daalder in mijn spaarpot daarvoor wil ik vader zoo'n tube terug koopen. Dan doet pappie niet meer zoo boos en blijft hij misschien wel altijd bij ons. Alda knuffelt haar rechtop zittenden oudste, drukt hem zacht weer onder het dek. Goed hoor schat jij mag vader op strooiavond die Rose-de-satine geven. Er zal wel 'n kleiner, 'n goedkooper busje van deze creme zijn te krijgen, meent me vrouw. Maar ik wilde 't zelf koopen en dan komt 't niet van Pieterman, hè? Neen, natuurlijk niet, redt zij vlug broers illusie over Sinterklaas z'n knecht. Dat bedoelde moes niet. Want als jij bij je cadeautje vertelt, dat je het zelf betaalde, is vader daarmee een keer zoo blij. Pie terman zorgt wel voor zijn eigen pakjes. Verheugd omdat hij moe's tranen droog de, meteen visioen van „vader-thuis", die met hem speelt, slaapt des zes-jarige in. Alda beseft opeens, hoe ze haar kleuters nu toch nog wat van den heiligen man kan laten toekomen. Bén zal morgen niet weer vergeefs in zijn leegen schoen naast den even leegen kachel staren. En Vikkie krijgt die fluit. Zelfs kleine zus moet een baga tel; dat popjé, waar ze telkens om vraagt. Ze heeft immers niets, letterlijk niets geen speelgoed. Zich bewust van 't offer, wat hij voor de zijnen brengt, weigert Dré op den vijf den December—morgen: „Nee Van Tete- ringen deze avond hoort aan mijn gezin. Onze clubvrienden moeten zich vandaag zonder mij amuseeren. Begrijpt de ander al Dré's rouw over deze beslissing? Ze blijkt hem tenminste spoedig te zwaar. O ja," recht knus nu in de sfeer van hen, rond den voor dit feest eens ontstoken electrischen haard. Heel aardig, die juichende kinderen met hun immers zuinig uitgezochte geschenken, welke een heusche „neger" binnen brengt, 't Kwartje voor dezen zwarte schoot nog juist over van Bens' spaarpotje. Alda legde het direct terug, om de ydille heden volkomen te laten zijn. Wanneer haar Ben blijft rijden en schuiven met 't paardje „wat werkelijk loopen kan, hé vader"? als de vierjarige Vikkie met zijn fluit haar ooren doof blaast dan vergeet het zorg- moedertje al het leed van de laatste maan den. Doch Hè jongen schei eens uit? om hoofdpijn te krijgen, meesmuilt Dré, of schoon z'n oogen nog lachen. Wanneer echter het ongeluk wil, dat zus in haar moederzorg begint te jammeren, omdat pop valt, dan springt vader kregel op. Dat gedrein! Ik bracht ze nu maar naar bed, Alda ze zijn moe. Dan bekijkt hij maar die tube: Toch de goede soort. „Van mijn centen gekocht en niet van Sin terklaas", herhaalt Ben nogmaals, zooals Dré waardeert'. Ja, ja dat weet ik nu wel. Ik vind het mooi van je. Nu jij ook zoet gaan slapen. En vrouwtjezoo lang je boven bent, loop ik even naar die Sinterklaasfuif op de soos. Ik ben vandaag natuurlijk met een half uur terug.als ze me maar ge zien hebben, is 't voldoende. Wacht Ben, dan zal ik meteen je geschenk probeeren. Moeder mag even ruiken, doch Ben heeft weer haar traan gezien. Woest grijpt hij 't buisje uit vader's hand. Neen, niet probeeren. Ik wil 't weer hebben! Ik wil 't weer hebben. En u moet hier blijven bij mammie. Alle vaders zijn vanavond thuis, zei u straks. U mag niet weg gaan, want dan huilt moes weer. Ondertusschen knijpt de gulle gever nu zelfs het dure smeersel uit 't staniol een blank piertje krult op den vloer neer. Kijk eens, wat je doet. Geef cp! dadelijk, ondeugd, die je bent. Een rake tik maakt thans ook den op gewonden knaap aan het snikken. Hij holt achter moe aan naar boven. Alle genot van straks is vergeten, vergald, 't Heusch dravende paardje bleef onder de woonka mertafel liggen. Vikkie's fluit zwerft er naast, terwijl hijzelf helpt aan de jeremia de, die met Alda de trap opklimt. Dof meezuchtend valt de voordeur ach ter het viertal dicht. Neen, toch niet alle vaders zijn vanavond thuis! „Rsb." Apologie van St. Nicolaas Als we de vaart over den grijzen, tragen stroom van November en December aan vangen, dan schemert in de verte toch reeds aan de omnevelde kusten het gloeien van hooge feestvuren. En hoe verder we naderen, hoe meer de mist verguld wordt met de blijde vermoedens van warmte en licht. Daar is allereerst als een voorpost voor het keerpunt naar een nieuw land het feest van St. Nicolaas. Er steekt iets wonderlijk in, dat dit in een land, waar het Calvinisme met beel denstormershaken en witkwasten a an de poort der onafhankelijkheid stond, tot de trouwst onderhouden feesten is blij ven behooren. Een katholieke heilige, om wiens leven de kleurigste legenden zijn geweven, een gruwel voor de bestrijders van Roomsche bijgeloovigheden, is een belangrijk element gebleven in de verbeel ding van ons volk, vooral in het beste deel daarvan: de kindei^n. Er is vaak en langdurig, zwaarwichtig en met overtuiging geredeneerd over de vraag, of het eigenlijk wel goed is kin derfantasieën met deze „leugens" te „ver giftigen". Ze gaan bij de ontdekking der waarheid de ouderen wantrouwen, zegt men. Ze worden geschokt in hun goede verstandhouding met vader en moeder. De ontgoocheling kan hen sceptisch maken voor alle andere scheppingen der verbeel dingskracht, tegenover het geloof in de onzienlijke dingen. Wat moet het kind bo vendien denken van een heilige, die het Gouden Kalf aanbiedt, die immers de ar men armelijk en de rijken rijkelijk be deelt? Wij zouden echter willen zeggen: Wat hebben al die zwaarwichtige, redeneerders toch weinig onthouden van hun eigen kin derjaren! Wat zijn ze toch blind bij het beschouwen van de verlangens en ge dachten der kinderen in dezen tijd! En begrijpen ze hun eigen hart ook wel? Een kind houdt zich niet zoo druk be zig met allerlei combinaties en conclusies. Een kind denkt niet „politiek" en voelt zich niet gedrongen een ingezonden stuk te schrijven tegen St. Nicolaas of een „comité-ter-bestrijding" op te richten, als hij merkt, dat zijn schoolkameraad beter bedeeld is dan hij zelf. En wat dat vertrouwen der ouderen aangaat: Moeten we alle sprookjes en le genden maar niet opruimen, als het kind slechts geestelijk gevoed mag worden met de „nuchtere", met de „reëele", met de „feitelijke" waarheid? Dreigt de mensch- heid er niet in te stikken, in al dat har de, heldere weten, 't welk feitelijk! niets anders is dan de troebele bekrom penheid van ontluisterde zielen? Zeker, er is ook romantiek', er is senti mentaliteit, die belachelijk maakt en doodt. Maar dat kan men zeker niet zeg gen van de schoone St. Nicolaasverbeel- ding, die bovendien steunt op het voor ons katholieken onloochenbare feit, dat er voor honderden jaren in Klein-Azië een heilig Bisschop leefde en dat die Bis schop volgens het veilig getuigenis der Kerk leeft in de eeuwige gelukzaligheid. Het is een evenement in het leven van een kind, als het verneemt: „St. Nico laas bestaat niet", een evenement, dat het in negen van de tien gevallen niet eens bedroeft en schokt; maar het juist drager doet worden van een veel gewichtiger ge heim. Men moet maar eens zien, hoe oude re kinderen zich in nóg inniger verstand houding met de grooteren, met vader en moeder weten, dat ze samen tegenover jongeren het „geheim" spelen. Met ver stolen lachjes en met mysterieuze geba ren laten ze aan vader en moeder weten, hoe grappig ze dat goedgeloovige gepraat van hun jongere broertjes en zusjes toen wel vinden. Ze fantaseeren ijverig mee bij al de verhalen over de zwerftochten van den Heilige en zijn knecht, welke bijzon dere hippische en acrobatische vaardighe den vergen, ze storen het koor van lof- hymnen niet en laten de maan in een ietwat melancholieke melodie ook maar schijnwerper richten op het eigen huise lijk tafereel. Later, veel later zullen ze wel merken, die wijs-gewordenen, dat ze eigenlijk niets gewonnen hebben met hun wetenschap en hun deelname aan het complot der ouderen. Dan komt het heim wee naar de grootgeloovigheid van het volop kind-zijn, het paradijs van willig aanvaarde verbeeldingen, waarvoor de wachter met het vlammende zwaard van het weten staat. Doch dit heimwee kan ook een rijkdom zijn en iri de beste oogen- blikken slipt men toch weer terug in den tuin der fantasieën. Men vindt er dan weer andere kinderen terug, doch met de zelfde begeerten en angsten, met heel het complex van gevoelens, dat als een trillende sensatie dezen tijd vóór 6 De cember doorhuivert. En ook in al de surprises en plagerijen, welke de „grooten" onder elkaar zich ver oorloven, in het zwoegen op kreupelrij- men en het door elkaar strikken van ver- ressaingen, leegt onbewust die hang naar de kinderlijkheid, het afleggen van al wat ons groot en gewichtig en deftig maakt in een wereld, die daaraan dreigt ten gronde te gaan. Een „nuchtere" ontleding kan ze niet doorstaan, al die St. Nicolaaspret. Eco nomen zullen er vermoedelijk aantasting van gezonde staathuishoudkundige be grippen in vinden, moralisten noemen het een schandaal, dat heel een volk collec tief door genotzucht wordt bezeten, hy- I giënisten mogen verhalen, hoe eenzijdig i en schadelijk de overmatige voeding met speculaas, marsepein,, banket en choco lade moet genoemd worden. Dan zijn er ook nog de paedagogische deskundigen met hun bezwaren, waarover we in den aanvang reeds spraken, gezwegen nog van de huilebalken van doorgefourneerde anti-papisten, die een Roomschen bis schop ook niet in eigen of anderer ver beelding kunnen luchten of zien. De deskundigen hebben natuurlijk ge lijk; die heeren hebben altijd gelijk. Maar er steekt een wild genoegen in om, tegen alle gelijk in, de bewering op te zetten en vol te houden, dat het economisch, het geestelijk, ja zelfs het lichamelijk welzijn van ons volk ten zeerste gebaat is bij het handhaven der dierbare St. Nicolaas-fic- ties. „De dwaasheid van de kleinen is toch de wijsheid Gods." Het zal den heili gen Bisschop van Myra die zeer beslist wèl bestaat deugd doen daarboven op zijn hemelzetel, als hij zich ziet beleden door zoo veel menschen, die met het ge loof in alle hemelsche dingen hebben afgerekend of die er met het Pilatus-ge- baar van „Wat is waarheid?" tegenover staan. Ook het bloed van het geloof kruipt waar het niet gaan kan. Weliswaar weet de twijfelaar-uit-principe nu ook weer de bekende achterdeur te vinden: Men moet die feestelijke gestemdheid van ons volk bij het naderen van St. Nicolaas' feest beschouwen als een symbool. Een symbool van de oerliefde, welke straalt uit het Al-wezen en alles doordringt. Een teeken van geheimzinnige verbondenheid met de kosmische krachten, welke tee- zaaiden en waaruit juist in dagen van na derheid en menschenmin in de harten tuur-ontluistering het zaad ten oogst is opgeschoten. En zoo nog wat meer. De hemelwijze Heilige zal ook deze dui ding van zijn onder ons bewaarde herin nering gelaten aanvaarden. Daar geschieden echter nog grovere dingen in zijn naam. De reclame roept hem te hulp in niet steeds aantrekkelijke vor men. Hij wordt zeer wanstaltig gestand- beeld in al het zoete der banketbakkerij, hij moet ons verleiden tot het betreden van lunchrooms, waar niet bepaald he melsche muziek haar syncopes afstampt; van bioscopen, waar alle hoogere waar den tot in hun kern vervalscht worden; van allerlei ondernemingen, die laten we het zacht zeggen door een imperia listische bedrijfspolitiek het herstel van een gezonde economische samenleving niet bevorderen. Hij wordt door bedelaars-van professie misbruikt voor zeer profanee- rende verkleedpartijen. Wij met ons aardsch voorstellingsver mogen zien den Heilige om deze dingen bij haar in hun niettegenstaande den nood altijd netjes gehouden woning. Mevrouw met haar kleine op den arm, staat gereed om 't kind in bed te leggen. Ze overvalt feitelijk haar man, terwijl hij in 't halletje voor den kapstokspiegel nog eens vlug snor en haren borstelt. Dré draagt reeds z'n jas, z'n overschoenen, wantin de soos brandt wel een kachel. Hé, ga je toch uit? je zei immers, dat er geen club was. Uit? Welnee. Maar ik verveel me, zoo lang jij boven moet zijn. Ik wil even een straatje om. Alda zwijgt juist als ze doet, nadat ze dien ganschen avond alleen zat en hij eerst bij twaalf, met onzekeren stap, de trap op komt. Juist als ze doet, wanneer de kleu ters telkens bedelen: „Hé mammie, krijgen we nooit geen toetje meer"? Ze zwijgt, wanneer zijzelf een verlapte kinderplunje in den verfpot moet stoppen om haar kleu ters eens met iets anders te kunnen klee- den, daar de ventjes van hierover ook steeds even keurige pakjes dragen, 't Is zoo bitter, als zij dan naar haar opgeflikte jongens kijkt. Maar gister gaf Dré reeds weer drie gulden minder huishoudgeld. Hij maakte haar wijs, dat zijn salaris al weer afsloeg, doch dat kan immers niet elke maand gebeuren! En juist nu minder ofschoon er hard noodig kolen moeten ko men ze ook haar hummels graag wat Sinterklaasgenot zou verschaffen. 's Maandags bericht ze haar man: Me neer van Teteringen is beneden, om je te halen. Ja, ik hoor het. Hij moet maar een oogenblik wachten, knort Dré. De „soos- zot" is boos, omdat vandaag nu ze alle maal hun dames meebrengen, zijn ega weer niet mee wil. Of wil? Ook ellendig, dat die dagmeisjes niet eens één avond blijven, niet eens één pretje offeren voor 'n huismoeder. Waar om lach je nu? ein digt de egoist nog erger ontstemd, daar hij Alda's droeven glunder begrijpt. Vlug werkt hij door met potjes en parfums en dure crems, waarvoor wel altijd geld in kas blijkt. OfGod, als hij ook nog eens schulden maakt? Kijk nu toch! roept hij haar van de linnenkast, waar ze zelf gestreken ponnetjes bergt. Neen, nu moet je toch eens zien! Ook altijd die bengels om m'n been. Ja, hoor ik kan 't niet helpen vah je kleed. Wat een kliederij! En inplaats van een, door z'n jongste vertrapte tube op te ra pen, helpt meneer om de vlek in 't karpet nog te vergrooten. Zijn breede voet veegt het vet er over, trapt dit erin. Man, schei uit. Ga maar weg ik zal 't wel schoon maken, antwoordt Alda, die eerst 't pukje optilt, verdrietig kort. Haar hummel likt aan 't van Rose-de-santine sterk geurende vingertje. Net mijn fijnste creme. Weet je wel, wat die grap me weer kost? vier heele guldens en geen cent minder. Ik had ze gister pas gekocht. Ga alsjeblieft? Van Teteringen zal niet weten, waar je blijft, en je bent voor vandaag immers voldoende gezalfd. Je DE MAND MET SURPRISES Op 5 December werd verleden jaar na het gebruikelijke hevig gebel een groote mand met surprices aan de deur gevonden. Toen de mand onze bureaux was binnengebracht, bleken er op elk pakje enkele letters te staan. Bovenop de mand lag een briefje, waarin te lezer, stond, dat alle letters tezamen een raad voor onze lezeressen en lezers vormen, dien zij niet in den wind mogen slaan. De puzzle moet volgens een bepaalde methode, die gemakkelijk te vinden is, opgelost worden. (Om U een weinig op dreef te helpen, willen we nog wel verklappen.dat er een liniaal aan te pas komt). De oplossingen kan men inzenden aan ons bureau vóór Woensdag 29 December. Onder de goede oplossers zullen worden verloot 4 missaaïs, 3 vulpenhouders, 3 vul potlooden zeer bedenkelijk het hoofd schudden. Doch daarom zal hij toch ook niet verworpen willen zien de bewuste en onbewuste aan hankelijkheid van de millioenen, die in zijn naam hartelijkheid en mededeelzaam heid bedrijven. En in ieder geval zal voor hem pverwegen het schitteren van al die van verlangen gespannen kinderoogen, het opklinken van de naieve liederen en de overtuiging, dat om zijn wille nu weer bijzondere weldadigheid wordt bewezen aan de gekneusden dezer samenleving. Als wij vooral dat laatste ook niet ver geten, zullen wij wellicht beloond worden met den terugtocht naar het land onzer kinderlijke verbeeldingen, waar legenden zicht- en tastbare werkelijkheid waren. OUDEIS. „Nieuwe Eeuw". 't Was Strooiavond Meneer verveelt zich tegenwoordig thuis vrienden praten hem van „altijd dat kin- dergezeur" of hoe een man meer toekomt. Pretjes zitten er echter maar poovertjes aan, wantAlda is noodig aan een nieu we mantel toe en stoken blijkt ook duur der dan tegen jezelf zeggen: Kom, in huis is 't nog nietkoud. En dat nieuwe pak voor hem moet er komen moet, om de chique van zijn club! Voor die chique kocht hij ook pas den- electrischen haard-op-af- betaling. Een ding waar z'n ega eerst om huilde. Verbeeld je! 't Vrouwtje heeft echter gauw berust. Hoort ze niet alles te doen om Dré thuis te lijmen? Nu kan ze z'n „deftige" kennis sen tenminste eens in een modern-ver warmden salon ontvangen om daarvoor zelf een heele week te krimpen. Enfin, dan blijft hij tenminste dien eenen avond nog

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1933 | | pagina 13