t
BRIEVEN OVER ONS
GELOOF
hoG HIE*1
INGEZONDEN STUKKEN
de Bilt
kreeg
gelijk:
-rtoodige teekens
zijn gevaarfl
VRIJDAG 10 NOVEMBER 1933
DE LEIDSCHE COURANT
VIERDE BLAD PAG. 13
Wat is „openbaring". Wat zijn
„geheimen" des Geloofs? Kun
nen wij met zekerheid weten, of
een waarheid of verplichting wer
kelijk door God geopenbaard is?
Ik zou er wat voor over hebben, Paul,
om je eens heimelijk te kunnen bespieden
tijdens de boterhammen-pauze op jullie
kantoor. Het moet een bemoedigend
schouwspel zijn, als je daar zit te midden
van je, heftig met geestelijke wapens je
aanvallende, manlijk en vrouwelijke colle
ga's!
Want je hebt, schrééf je me, koppels sla
pende honden wakker gemaakt, die je nu
om de beurt of allen tegelijk aanbassen en
-keffen en die je soms maar met moeite
de baas kunt. Niet, dat ik hiermee iets
onvriendelijks wilde zeggen over je kan-
toorgenooten! Geenszins en vooral niet, nu
je mij geschreven hebt, dat de toon van
jullie debatten altijd prettig en vriend
schappelijk blijft, al vliegen de vonken er
soms af. Je groote moeilijkheid is steeds,
dat ze altijd weer beginnen over betrek
kelijk bijkomstige punten, terwijl de mees
ten nog van de grondslagen van ons Geloof
niets afweten niet alleen, maar daarover
geheel verkeerde meeningen hebben. In
derdaad maken ze 't je vooral moeilijk met
actueele vragen, met kwesties van den
dag als bijv.: „mag jij-, als katholiek nu fas
cist zijn" of zoo.
Zeker, Paul, het is inderdaad mijn be
doeling om over eenigen tijd in mijn
brieven dergelijke „onderwerpen van
den dag" te behandelen. Maar ik blijf er
bij, dat 't goed is, als wij ons voorloopig
nog even bezinnen op de „fundamenten"
van ons Geloof. Want wat geeft het, als je
tegenover oe collega's bij een of andere
kwestie je bijvoorbeeld beroept op 't Kerke
lijk Gezag, als zij voor dit Gezag hun schou
ders ophalen en jij niet goed bewijzen en
verklaren kunt dat en waarom de Katho
lieke Kerk de eenige ware Kerk is, wier
Gezag in sommige zaken zelfs onfeilbaar
is?
Daarom hou moed! Ik begrijp volkomen,
dat het je wel eens moeite kost om je die
grondbeginselen voldoende eigen te ma
ken en dat heb ik je in mijn eersten brief
ook voorspeld: je moet er wat voor
over hebben om „op dé hoogte" te
komen en je paraat in geloofskennis te
maken tot eigen stichting of tot afweer niet
alleen maar ook tot voorlichting van an
deren; je weet nooit hoe misschien door
joüw woorden een hart ontvankelijk kan
worden gemaakt voor Gods genade....
Jullie typiste Annie Handjes heeft,
schreef je me, nu 't dus blijk
baar een eerlijke juffrouw, die niet onrede
lijk koppig vasthoudt aan eigen meening,
maar voor behoorlijke argumenten vat
baar is erkend, dat haar bewering: „blijf
in je eigen godsdienst, alle godsdiensten
zijn even goed: dacht je, dat 't God wat
interesseert op wat voor manier je Hem
dient", onhoudbaar is.
„Maar, zei Annie, nu moet je mij eens
zeggen, waarde heer, welke Godsdienst
dan die eenig ware is. Als God dan wat
ik nu wel inzie op één bepaalde ma
nier gediend wil wezen, dau moet Hij toch
ook precies te kennen hebben gegeven, hoè
wij Hem dienen moeten, wat wij moeten
gelooven, wat wij moeten doen en laten
om Hem te behagen. Heeft God dat
dan tegen de menschen gezegd?
Ja, Mohammed beweerde óók, dat zijn god
Allah 't hem gezegd had en jullie Paus
doet soms óók plechtige uitspraken over
geloof of zeden en anderen beweren weer-
dat zijenfin, hoe weten wij, zoeken
de menschen nu, welke godsdienst de ware
is?"
Ja, waarde Annie, kalm aan! Daar ra-
teldet gij nu in één adem zoowat de heele
kwestie van de Openbaring op! Laten
wij bij het begin beginnen
Openbaren is: iets bekend maken,
wat verborgen was. Een mensch kan na
tuurlijk aan een ander iets openbaren,
daaraan twijfelt niemand. (Mej. Handjes
zou bijv. haar juisten leeftijd aan haar
medemenschen kunnen openbaren)
Kan God nu den menschen iets open
baren? Je zou zeggen: dat spreekt vanzelf!
En toch wordt dit door velen, die overi
gens aan het bestaan van God gelooven,
ontkend
Hoe kan God aan de menschen
iets openbaren?
Hij kan dit vooreerst doen (en, zooals
wij in vroegere brieven hebben behandeld,
Paul: Hij hééft dit gedaan) door Z ij n
schepping, bewaring en be
stuur der zichtbare wereld.
Iedere mensch, die zijn natuurlijk verstand
gebruikt, kan daaruit leeren, dat er een
God bestaat en daaruit vele van Gods hoe
danigheden (bijv. Zijn wijsheid, almacht
enz.) leeren kennen. Deze wijze van be
kendmaking door God noemt men wel de
natuurlijke openbaring, omdat wij
met onze gewone, naiuurlijke menschelijke
vermogens (verstand, gezicht, gehoor, enz.)
deze waarheden uit de geschapen natuur
te weten kunnen komen. Maar als wij
spreken van de „Openbaring" bedoe
len wij daarmede iets anders, namelijk het
bekend maken door God van die waarheden
en plichten, waarvan wij het bestaan met
onze natuurlijke vermogens nooit of niet
dan met buitengewone moeite zouden heb
ben kunnen achterhalen, als God ons die
niet op een bijzondere wijze, op een wijze,
die boven onze natuur uitgaat, had
doen weten n.l. door Zelf tot de menschen
te spreken of een gezant (een engel of een
mensch) tot de menschen op aarde te zen
den.
Waarom zou het voor God onmogelijk
zijn, den menschen iets bekend te maken
op bovennatuurlijke wijze? Zou Hij, de
Al wij ze en Almachtige, Die den mensch
met ziel en lichaam schiep, niet in staat
zijn den mensch te onderrichten, waar
heden en verplichtingen duidelijk te maken
aan 's menschen zinnen en verstand?
Men zegt wel, dat zulk 'n openbaring door
God beneden de waardigheid is van den
mensch, die immers best op eigen kracht,
met eigen verstand kan uitmaken wat waar
of valsch, goed of kwaad isWelk een
hoogmoed! Alsof het voor den mensch,
die met lichaam en ziel van zijn Maker af
hankelijk is een schande zou zijn door zijn
Schepper, den al wij zen God te worden
onderricht! Aan het eigen verstand is nog
genoeg gelegenheid tot activiteit openge
laten: het kan vele der geopenbaarde waar
heden begrijpen, de verhevenheid er van
inzien, ze ordenen, met elkaar in verband
brengen, conclusies er uit trekken
En wat zijn dat nu voor waarheden,
die God ons geopenbaard heeft? Hier moe
ten wij onderscheiden, Paul.
Dat kunnen ten eerste waarheden zijn,
welke de menschen óók met hun natuurlijk
verstand zouden kunnen achterhalen. Maar
God komt de zwakheid der menschen, die
voor al het louter zinlijke altijd méér be
langstelling hebben dan voor het verhe
vene, te hulp, door hun die waarheden nog
eens op bijzondere w ij z e mede te deelen.
Zoo hadden de Joden de „tien geboden"
(behalve dan misschien het gebod van de
Sabbathsrust) met hun natuurlijk verstand
kunnen achterhalen. Maar door him zede
lijk verval, hun talrijke zonden, was hun
belangstelling voor hunne levensplichten
verslapt, was het oordeel van hun verstand
over goed en kwaad steeds meer verduis
terd; daarom maakte God op bovennatuur
lijke wijze nog eens de hoofd-geboden be
kend, door ze Zelf aan Mozes te geven.
Vervolgens kunnen geopenbaard worden
waarheden welke de mensch met zijn na
tuurlijk verstand nooit zou kunnen ach
terhalen, maar welke hij nadat ze hem een
maal zijn geopenbaard, toch kan begrij
pen. Zoo zouden wij zonder de openba
ring nooit weten bijv. dat er een laatste
algemeen oordeel is, maar nadat dit ons
door God is medegedeeld, kunnen wij de
mogelijkheid van zulk een oordeel begrij
pen.
En ten derde kunnen die waarheden
ook zóó zijn, dat de mensch ze niet alleen
niet zelf zou kunnen achterhalen, doch ze
ook nadat ze hem op bovennatuurlijke wijze
zijn medegedeeld, niet kan begrijpen
bijv. het bestaan van de H. Drievuldigheid.
Wel kan de mensch óók van deze laat
ste soort geopenbaarde waarheden aan-
toonen, dat zij nóch met de waarheden
welke ons natuurlijk verstand ons leert,
nóch onderling met elkander in strijd zijn.
Die laatstgenoemde waarheden, die ons
natuurlijk verstand te boven gaan, heeten
geheimen of mysteries van ons Geloof
Nu zeggen onze bestrijders dat het dwaas
heid is, iets als waar aan te nemen, dat wij
niet begrijpen kunnen. Die bewering, Paul,
komt voort uit overschatting van het men-
schelijk verstand. Er zijn zoo veel dingen,
welke ons menschelijl^ verstand niet begrij
pen kan, hoewel ons gehoor, ons gezicht
kortom onze zinnen ons toch zeggen, dat ze
wel degelijk bestaan. In het dan dwaasheid
iets, dat niet tegen de rede maar wel
boven de rede is, als waarheid aan te
nemen, indien God zelf het ons gezegd
heeft of het namens Hem heeft laten zeg
gen?
Ja, Ja, juist, zeggen de rationalisten dat
zijn de menschen, die op z'n hoogst als
waar aanvaarden wat hun natuurlijk ver
stand (ratio) zelf achterhalen en beoor-
deelen kan ja, ja, zeggen ze, als wij
zeker zouden kunnen weten, dat God een
of andere mededeeling inderdaad aan de
menschen gedaan heeft dan is 't natuurlijk
niet dwaas om die te gelooven. Maar dat is
't 'em juist, zeggen ze: daar kom je nooit
achter, óf God in een bepaald geval werke
lijk den menschen iets heeft willen be
kend maken!
Kijk eens, Paul. Wanneer God aan een
persoon, aan wien Hij zelf iets geopenbaard
heeft, opdroeg, dit aan andere menschen
mede te deelen en dan namens God van
die andere menschen te eischen, dat zij dat
medegedeelde werkelijk als door God ge
openbaard moeten aanvaarden, dan zal
God ook hebben moeten zorgen, dat het
geopenbaarde werkelijk Gods „stempel"
draagt en vooral, dat die persoon zijn bo
vennatuurlijke zending b e w ij s t en waar
maakt, dat hij een godsgezant is. Want van
niemand ter wereld kon God eischen, dat
hij een leerstuk als door God geopenbaard
aanvaardt, alléén omdat de een of ander
met plechtige stem beweert, dat hij door
God gezonden is om den menschen die
boodschap te brengen!
Om dus te kunnen beoordeelen, óf 'n leer
werkelijk door God geopenbaard is, moeten
wij zoeken naar k e n't e e k e n -»n. Nu kun
nen die kenteekenen óf in die leer zelve
aanwezig zijn, óf buiten die leer liggen, óf
tegelijk in en buiten die leer gelegen zijn.
't Zal je misschien niet direct duidelijk
zijn, wat ik bedoeld? Ik bedoel dit: als ons
een leerstuk als geopenbaard door God zou
worden voorgehouden en dat léerstuk zou
s t r ij d i g zijn, hetzij met de zedenwet,
hetzij met een andere zeker geopenbaarde
waarheid hetzij met de waarheden, welke
het menschelijk verstand als zeker uit de
zichtbare schepping kan weten, dan kan die
leer niet door God geopenbaard zijn. Dat
is een inwendig kenteeken, dat ons waar
schuwt tegen dwaalleer.
En als wij de kenteekenen, gelegen b u i-
ten de leer, nagaan, dan kunnen wij al
lereerst letten op d^n persoon die be
weert, haar recht*t.-t«ek< van God ter mede-
Nieuwkoops Kerken na de
Hervorming.
DE H. MIS IN EEN JACHTHUIS.
De Pastoors waren jachtmeesters „van
den Heer".
De drie afbeeldingen van verleden, he
den en toekomst van Nieuwkoops' bede
huizen, in het nummer van Zaterdag heb
ben in niet geringe mate de aandacht ge
trokken, zeer bizonder van de eigen pa
rochianen.
Navolgende aanteekeningen, welke wij
daarvan nog vonden, zullen thans stenig
evenzeer de aandacht hebben.
Uit een missieverslag (ons land was toen
nog missiegebied) van den Aartspriester
Ter Hulscher in 1807 lezen wij: Een eind-
weegs zuidwaarts buiten het dorp. staat
een priesterwoning met een kapel daar an
nex, doch de kerk dezer gemeente staat in
de Meije. Het een en ander is zoo bouw
vallig, dat het dreigt in te storten, terwijl
de ingezetenen van dit oord tot de kosten
voor reparatie niet kunnen bijdragen, te
meer daar het reeds zit onder eene schuld
van 1200. Pastoor was toen Fred. Rigters,
het aantal zielen 650 en communicanten
426.
Elders lezen wij, dat de kapel of schuur-
kerk met riet gedekt was, zonder koor en
orgel, zonder zelfs een preekstoel met
slechts één klein en armoedig altaar. Vol
gens oude overlevering was dit gebouw
eertijds het jachthuis van de Heer en der
Hooge Heerlijkheid Nieuwkoop, Noorden
en Achttienhoven. Op den zolder van dit
huis hadden genoemde Heeren, die voor
het meerendeel Katholiek waren, heimelijk
een kapelletje ingericht In dien tijd toch
was de uitoefening van den eeredienst ver
boden. Een priester, die schuil ging onder
den naam en ook zelfs in de kleeding van
te zijn een jachtmeester van den Heer,
droeg de H. Offerande op, terwijl hij te
vens nog in stilte zijne H. bediening uit
oefende bij de weinige overgeblevene Ka
tholieken.
Oogluikend werd naderhand toegestaan,
dat men een of ander nabij wonende geloo-
vige wenkte, wanneer het H. Misoffer be
gon, om daarbij tegenwoordig te kunnen
zijn. Die toestand duurde voort tot men
eindelijk vergunning kreeg om beneden in
het huis een kapel te mogen inrichten; dit
was slechts een kamer of liever schuur,
die daartoe in gereedheid werd gebracht,
alles in overeenstemming met de voor
waarden, o.a. dat dit van buiten onken
baar was.
Pastoor C. J. Winkelaar heeft van 1808
tot 1847 hierin de bediening uitgeoefend
en stierf in 1848 als rustend geestelijke te
Gouda. Hij werd opgevolgd door Pastoor
H. Poppe, die reeds in 1848 deze kapel, die
veel te klein was, wat vergrootte, doch
wegens de steeds toenemende katholieke
bevolking moesten velen in de open lucht
de diensten volgen of naar elders gaan.
Daarenboven werd, het gebouw zoo slecht,
dat het een bouwval gelijk was.
In October 1850 kwam de toenmalige
Aartspriester van Holland en Zeeland E.
S. van der Haagen met den Z.Eerw. Land
deken van Schieland, J. Torment, 2 jaren
later pastoor te Amsterdam, den toestand
ter plaatse opnemen, terwijl op 27 No-
deeling en verplichting zijner medemen
schen ontvangen te hebben. Is die persoon
een slecht mensch, dan wordt die bewe
ring al zeer onwaarschijnlijk; want
God zal niet spoedig zulk een mensch de
verkondiging van een bovennatuurlijke
leer opdragen. Ook wanneer de aanhangers
van een leer steeds meer achteruit gaan in
het onderhouden der zedewet of wanneer
die leer zich in den loop der tijden zou
gaan "wijzigen en zichzelf dus zou gaan
tegenspreken, kan die leer niet door God
geopenbaard zijn, want een door God ge
openbaarde waarheid zal altijd onveranderd
blijven voortbestaan bij- alle volken en
onder alle omstandigheden.
Maar het voornaamste der kentee
kenen, of liever het éénig „afdoende" der
kenteekenen, welke uitwendig aan een leer,
op de Goddelijke, de bovennatuurlijke
oorsprong van een leer duiden, is het
wonder d.i. een feit, waarneembaar voor
onze zinnen, dat alle krachten der natuur
te boven gaat en dus alléén door God kan
worden veroorzaakt.
Alle menschen, Paul, geven natuurlijk
toe, dat indien God openlijk een wonder
verricht ter bevestiging eener openbaring,
dat het dan onzinnig zou zijn, aan de
waarheid dier openbaring te twijfelen,
want God zal natuurlijk nooit een onwaar
heid door een wonder bekrachtigen. Maar
de rationalisten nemen hun toevlucht tot
de bewering: wonderen gebeuren niet, want
zij zijn onmogelijk of tenminste: men kan
nimmer met zekerheid zeggen of een be
paald feit werkelijk een wonder is of
niet.
In mijn volgenden brief, Paul, zullen wij
zien, èn dat wonderen wél mogelijk zijn
èn dat wij sommige feiten met zekerheid
als een wonder kunnen erkennen.
Gegroet, mijn waarde.
Correspondentie. D. teV. Het ii
mij werkelijk onmogelijk op al Uwe bewe
ringen in te gaan. In Uwe brieven raakt U
zonder verband tientallen onderwerpen
aan, die geen van alle met het verhandelde
ook maar iets te maken hebben; en de
wijze waarop U ze beschrijft getuigt U
neemt het mij wel niet kwalijk dat ik dit
onomwonden zeg? dat het U, die katho
liek zijt, ontbreekt aan kennis van de meest
elementaire geloofsbeginselen. Successieve
lijk zullen echter vanzelf in onze brieven
verschillende Uwer punten worden behan
deld.
(Naar aanleiding van deze brieven kan
men ook vragen inzenden 'over het verhan
delde aan het adres: Mr. A. H. W. Diepen-
brock, Pr., Hageveld-Heemstede).
rwlE K®*1* wen namen de
Reeds
i per flink P deW,.ch.-wA
iPreStd°erV0°nr 'aar sas^
l moeder
WILT U F. 200
WINNEN?
INDERDAAD NEOERIANDSCH FABRj)<AAT;
vember 1850 MonseigneurC. Belgrado,
vice-superior der Hollandsche Zending,
vergezeld van voornoemden Aartspriester
en Landdeken Quant, in eigen persoon
zich van den ellendigen toestand kwam
overtuigen.
Toen werd besloten dat er een nieuwe
kerk gebouwd zóu worden ter plaatse,
waar zij nu staat en dat de parochie een
andere indeeling zou krijgen. De kapel
stond bij het begin van het Meije-pad, op
den tuin waar nu wijlen P. Lunenburg
voor enkele jaren een huis bouwde, en de
parochie strekte tot de Kerkstraat en het
voormalige gemeentehuis, vandaar begon
de Noordensche parochie. De grens werd
nu verlegd tot het gemaal van den Polder
Nieuwkoop, waar thans het transformator
gebouw staat van het electriciteitsbedrijf
en waar nu nog de grens is.
Met finantieele hulp van elders en met
de bijdrage van de over het algemeen zeer
arme parochianen, werd met den bouw
begonnen, waartoe op 30 Juni 1852 de eer
ste steen werd gelegd en de fundeering
gezegend door den H.Eerw. Aartspriester.
Architect was G. van Vogelpoel te Utrecht.
Op 23 November 1852 reeds werd de
eerste plechtige H. Mis in de nieuwe kerk
opgedragen door den H.Eerw. Aartspries
ter E. S. van der Haagen, waarbij als index
fungeerde Landdeken A. C. Quant, als Dia-
coon P. C. Buijs, pastoor te Langeraar, als
subdiacoon W. C. F. van Heijningen, pas
toor te Aarlanderveen. De W.Eerw. heer
J. Bots, Kapelaan te Amsterdam en ge
boortig van hier, hield na het Evangelie
een mooie feestpredikatie.
Pastoor Poppe was 9 October 1816 te
Hyppolitushoef op het eiland Wieringen
geboren en werd op 27 Juli 1847, derhalve
reeds op 31-jarigen leeftijd, pastoor alhier
en in 1853 deken van het Dekenaat Alphen
aan den Rijn. In 1861 werd Z.Eerw. pastoor
in Amsterdam, in 1867 kanunnik van het
bisdom, in 1876 deken van Amsterdam en
nadien benoemde Z. H. Paus Leo XIII hem
tot Protonotarius Apostolicus en Huispre
laat, terwijl de Regeering' hem nog begif
tigde met de ridderorde van den Neder-
landschen Leeuw. Nieuwkoop gaat nog
steeds trots op haar grooten kerkbouwer,
die op 10 October 1897, alzoo op 81-jari-
gen leeftijd, zijn edelen ziel aan zijn Schep
per wedergaf.
In den beginne schreven we, dat de pas
toor van Nieuwkoop hier een kapel had
en in de Meije een kerk; deze stond na
bij het eind van het Meije-pad op land,
thans behoorende bij de boerderij van J.
Verburg. Het duurde tot 30 Sept. 1871, dut
een zelfstandige parochie Meije-Zegveld
werd opgericht en een nieuwe kerk ge
bouwd ter plaatse waar zij nog staat.
RECHTSSTAAT EN MACHTSSTAAT.
Na aandachtige lezing van Uw artikel
over: „Beginselen en practijk van het Na
tionaal-Socialisme", heb ik bemerkt, dat
U de N. S. B. veroordeelt, omdat hun be
ginselen in overeenstemming zijn met de
door U gegeven definitie van Machts
staat, en in strijd met de door U gegeven
definitie van Rechtsstaat. Dat U de N. S.
B. veroordeelt, ben ik volkomen met U
eens, maar dan geleid door een andere
overweging en wel omdat de beginse
len van de N. S. B. met de Katholieke
leer op sommige punten in strijd zijn,
maar niet omdat het N. S. B. een Machts-
staat tolereert. U zult het mij wel veroor-
looven op te merken, dat ik het met die
onderscheiding van U niet eens ben, of
juister wel met de onderscheiding tus-
schen beide stelsels, maar niet met de na
dere uitwerking door U gegeven.
Wat is Machtsstaat en wat is Rechts
staat en welk criterium geeft de onder
scheiding aan? Wat is Staat? Staat zou
den we kunnen noemen een bepaald soort
maatschappelijk verband, waarvan het
kenmerkende is de „alles-omvattendheid".
Doel van de Staat is het bevorderen van
het algemeen welzijn. In de Staat zelf
hebben we natuurlijk een bepaald gezag,
dat gedragen wordt door gezagdragers, die
aan dat algemeen welzijn richting en kleur
geven, en die daarvoor bepaalde machts
middelen kunnen aanwenden. Het is na
tuurlijk van buitengewone beteekenis, dat
er waarborgen zijn voor het Staatkundig
beleid van de gezagdragers.
Het Staatkundig beleid kan nu steunen
op onjuiste beginselen, of op juiste begin
selen, die echter verkeerd worden toege
past. Stel, dat de gezagdrager uitgaat van
de omschrijving van „Algemeen Welzijn"
d.i. al het goede omvattend. Dan komt men
tot de Totale Staat, het Totum omvattend,
de Staatstotaliteit hegeen we natuurlijk
nooit kunnen aanvaarden, omdat het dan
b.v. met de rechten van de Kerk gedaan
is, want al wat goed is, doet de Staat,
grijpt de Staat binnen zijn werkingsfeer.
Legt men bij de omschrijving van Alge
meen Welzijn de nadruk op Aller Wel
zijn, het behartigen van het welzijn van
allen, dan sluit men practisch het parti
culier initiatief uit, ook b.v. op het gebied
van de opvoeding. Vadertje Staat zorgt
dan voor ons allen en men komt dan tot
de socialistische Staatsopvatting. Men den-
ke hier even aan de naam Nationaal So
cialisme.
We kunnen dus zeggen, dat die Staats
orde de beste is, die waarborgen biedt
voor een zoo goed mogelijk functionneeren
van het Staatsgezag ter behartiging van
het Algemeen welzijn, dat gebaseerd is op
de juiste beginselen. De Machtsstaat mist
die waarborg in de Staatsorde zelf. De
macht van de gezagdragers is onbeperkt.
De Absolute Monarch, moderner gezegd
de Führer, kan echter zijn absolute maeht
zoodanig gebruiken, dat het aan het be
hartigen van het Algemeen Welzijn zeer
ten goede komt. Het kan dus wel degelijk
goed gaan en dit wordt nu meen ik juist
door U ontkend, mits die Führer zich door
juiste beginselen laat leiden en mits
hij tot zijn taak verstandelijk en moreel in
staat is. Natuurlijk bestaat de mogelijk
heid, dat macht met recht vereenzelvigd
kunnen worden, maar dit hoeft niet per
se. Waar is ook, dat het Volk geen invloed
heeft op de Staatstaak en ook de organen
daartoe mist. Men zou .terloops de vraag
kunnen stellen, hoe is het momenteel met
die invloed gesteld en is die invloed steeds
ten goede geweest? Men heeft nu ge
zocht om in de Staatsorde zelf waarbor
gen te maken tegen mogelijke machtsmis
bruik. De Rechtsstaat is nu de Staatsorde,
waar die waarborgen aanwezig zijn. De Ab
solute Monarch werd gebonden aan een
Constitutie, de Constitutioneele Monarchie.
Door inwerking van het democratisch be
ginsel kregen we de parlementaire regee-
ringsvorm.
Men kijkt dus naar de beginselen,
waardoor de gezagdragers zich laten lei
den. Wanneer die beginselen onjuist zijn,
dan kunnen we het gezag, op verkeerde
beginselen gebaseerd, nooit aanvaarden.
Daar dit bij de N. S. B. het geval is, moe
ten wij Katholieken de N. S. B. verwerpen,
daarom alléén. U ziet de conclusie is de
zelfde maar langs geheel anderen weg.
J. F. M. MOLKENBOER.
De geachte inzender heeft gelijk, dat
het Nationaal-Socialisme niet perse een
Machtsstaat behoeft te zijn. (Wij zijn voor
nemens, hierop nader terug te komen).
Maar (en dat zal ook inzender niet ont
kennen):
le. Het gevaar, dat, óók al wil men an
ders, de staat van een „Führer" een
Machtsstaat wordt, is zeer groot, veel
grooter, dan bij welken anderen staats
vorm ook (het communisme natuurlijk
uitgezonderd); en
2e feitelijk wijzen allerduidelijkst
uitspraken van leiders van het Na
tionaal-Socialisme en onmiskenbare d a-
d e n er op, dat het Nationaal-Socialisme
den Machtsstaat ook wil. Red.
de automobilist voelde
duidelijk, dat het regen
de - Maar een ander
dacht, dat hij linksaf wilde
Direct daarop werd zijn
auto zoodoende zwaar
beschadigd - Houdt Uw
hand in bedwang