t BRIEVEN OVER ONS GELOOF hoG HIE*1 INGEZONDEN STUKKEN de Bilt kreeg gelijk: -rtoodige teekens zijn gevaarfl VRIJDAG 10 NOVEMBER 1933 DE LEIDSCHE COURANT VIERDE BLAD PAG. 13 Wat is „openbaring". Wat zijn „geheimen" des Geloofs? Kun nen wij met zekerheid weten, of een waarheid of verplichting wer kelijk door God geopenbaard is? Ik zou er wat voor over hebben, Paul, om je eens heimelijk te kunnen bespieden tijdens de boterhammen-pauze op jullie kantoor. Het moet een bemoedigend schouwspel zijn, als je daar zit te midden van je, heftig met geestelijke wapens je aanvallende, manlijk en vrouwelijke colle ga's! Want je hebt, schrééf je me, koppels sla pende honden wakker gemaakt, die je nu om de beurt of allen tegelijk aanbassen en -keffen en die je soms maar met moeite de baas kunt. Niet, dat ik hiermee iets onvriendelijks wilde zeggen over je kan- toorgenooten! Geenszins en vooral niet, nu je mij geschreven hebt, dat de toon van jullie debatten altijd prettig en vriend schappelijk blijft, al vliegen de vonken er soms af. Je groote moeilijkheid is steeds, dat ze altijd weer beginnen over betrek kelijk bijkomstige punten, terwijl de mees ten nog van de grondslagen van ons Geloof niets afweten niet alleen, maar daarover geheel verkeerde meeningen hebben. In derdaad maken ze 't je vooral moeilijk met actueele vragen, met kwesties van den dag als bijv.: „mag jij-, als katholiek nu fas cist zijn" of zoo. Zeker, Paul, het is inderdaad mijn be doeling om over eenigen tijd in mijn brieven dergelijke „onderwerpen van den dag" te behandelen. Maar ik blijf er bij, dat 't goed is, als wij ons voorloopig nog even bezinnen op de „fundamenten" van ons Geloof. Want wat geeft het, als je tegenover oe collega's bij een of andere kwestie je bijvoorbeeld beroept op 't Kerke lijk Gezag, als zij voor dit Gezag hun schou ders ophalen en jij niet goed bewijzen en verklaren kunt dat en waarom de Katho lieke Kerk de eenige ware Kerk is, wier Gezag in sommige zaken zelfs onfeilbaar is? Daarom hou moed! Ik begrijp volkomen, dat het je wel eens moeite kost om je die grondbeginselen voldoende eigen te ma ken en dat heb ik je in mijn eersten brief ook voorspeld: je moet er wat voor over hebben om „op dé hoogte" te komen en je paraat in geloofskennis te maken tot eigen stichting of tot afweer niet alleen maar ook tot voorlichting van an deren; je weet nooit hoe misschien door joüw woorden een hart ontvankelijk kan worden gemaakt voor Gods genade.... Jullie typiste Annie Handjes heeft, schreef je me, nu 't dus blijk baar een eerlijke juffrouw, die niet onrede lijk koppig vasthoudt aan eigen meening, maar voor behoorlijke argumenten vat baar is erkend, dat haar bewering: „blijf in je eigen godsdienst, alle godsdiensten zijn even goed: dacht je, dat 't God wat interesseert op wat voor manier je Hem dient", onhoudbaar is. „Maar, zei Annie, nu moet je mij eens zeggen, waarde heer, welke Godsdienst dan die eenig ware is. Als God dan wat ik nu wel inzie op één bepaalde ma nier gediend wil wezen, dau moet Hij toch ook precies te kennen hebben gegeven, hoè wij Hem dienen moeten, wat wij moeten gelooven, wat wij moeten doen en laten om Hem te behagen. Heeft God dat dan tegen de menschen gezegd? Ja, Mohammed beweerde óók, dat zijn god Allah 't hem gezegd had en jullie Paus doet soms óók plechtige uitspraken over geloof of zeden en anderen beweren weer- dat zijenfin, hoe weten wij, zoeken de menschen nu, welke godsdienst de ware is?" Ja, waarde Annie, kalm aan! Daar ra- teldet gij nu in één adem zoowat de heele kwestie van de Openbaring op! Laten wij bij het begin beginnen Openbaren is: iets bekend maken, wat verborgen was. Een mensch kan na tuurlijk aan een ander iets openbaren, daaraan twijfelt niemand. (Mej. Handjes zou bijv. haar juisten leeftijd aan haar medemenschen kunnen openbaren) Kan God nu den menschen iets open baren? Je zou zeggen: dat spreekt vanzelf! En toch wordt dit door velen, die overi gens aan het bestaan van God gelooven, ontkend Hoe kan God aan de menschen iets openbaren? Hij kan dit vooreerst doen (en, zooals wij in vroegere brieven hebben behandeld, Paul: Hij hééft dit gedaan) door Z ij n schepping, bewaring en be stuur der zichtbare wereld. Iedere mensch, die zijn natuurlijk verstand gebruikt, kan daaruit leeren, dat er een God bestaat en daaruit vele van Gods hoe danigheden (bijv. Zijn wijsheid, almacht enz.) leeren kennen. Deze wijze van be kendmaking door God noemt men wel de natuurlijke openbaring, omdat wij met onze gewone, naiuurlijke menschelijke vermogens (verstand, gezicht, gehoor, enz.) deze waarheden uit de geschapen natuur te weten kunnen komen. Maar als wij spreken van de „Openbaring" bedoe len wij daarmede iets anders, namelijk het bekend maken door God van die waarheden en plichten, waarvan wij het bestaan met onze natuurlijke vermogens nooit of niet dan met buitengewone moeite zouden heb ben kunnen achterhalen, als God ons die niet op een bijzondere wijze, op een wijze, die boven onze natuur uitgaat, had doen weten n.l. door Zelf tot de menschen te spreken of een gezant (een engel of een mensch) tot de menschen op aarde te zen den. Waarom zou het voor God onmogelijk zijn, den menschen iets bekend te maken op bovennatuurlijke wijze? Zou Hij, de Al wij ze en Almachtige, Die den mensch met ziel en lichaam schiep, niet in staat zijn den mensch te onderrichten, waar heden en verplichtingen duidelijk te maken aan 's menschen zinnen en verstand? Men zegt wel, dat zulk 'n openbaring door God beneden de waardigheid is van den mensch, die immers best op eigen kracht, met eigen verstand kan uitmaken wat waar of valsch, goed of kwaad isWelk een hoogmoed! Alsof het voor den mensch, die met lichaam en ziel van zijn Maker af hankelijk is een schande zou zijn door zijn Schepper, den al wij zen God te worden onderricht! Aan het eigen verstand is nog genoeg gelegenheid tot activiteit openge laten: het kan vele der geopenbaarde waar heden begrijpen, de verhevenheid er van inzien, ze ordenen, met elkaar in verband brengen, conclusies er uit trekken En wat zijn dat nu voor waarheden, die God ons geopenbaard heeft? Hier moe ten wij onderscheiden, Paul. Dat kunnen ten eerste waarheden zijn, welke de menschen óók met hun natuurlijk verstand zouden kunnen achterhalen. Maar God komt de zwakheid der menschen, die voor al het louter zinlijke altijd méér be langstelling hebben dan voor het verhe vene, te hulp, door hun die waarheden nog eens op bijzondere w ij z e mede te deelen. Zoo hadden de Joden de „tien geboden" (behalve dan misschien het gebod van de Sabbathsrust) met hun natuurlijk verstand kunnen achterhalen. Maar door him zede lijk verval, hun talrijke zonden, was hun belangstelling voor hunne levensplichten verslapt, was het oordeel van hun verstand over goed en kwaad steeds meer verduis terd; daarom maakte God op bovennatuur lijke wijze nog eens de hoofd-geboden be kend, door ze Zelf aan Mozes te geven. Vervolgens kunnen geopenbaard worden waarheden welke de mensch met zijn na tuurlijk verstand nooit zou kunnen ach terhalen, maar welke hij nadat ze hem een maal zijn geopenbaard, toch kan begrij pen. Zoo zouden wij zonder de openba ring nooit weten bijv. dat er een laatste algemeen oordeel is, maar nadat dit ons door God is medegedeeld, kunnen wij de mogelijkheid van zulk een oordeel begrij pen. En ten derde kunnen die waarheden ook zóó zijn, dat de mensch ze niet alleen niet zelf zou kunnen achterhalen, doch ze ook nadat ze hem op bovennatuurlijke wijze zijn medegedeeld, niet kan begrijpen bijv. het bestaan van de H. Drievuldigheid. Wel kan de mensch óók van deze laat ste soort geopenbaarde waarheden aan- toonen, dat zij nóch met de waarheden welke ons natuurlijk verstand ons leert, nóch onderling met elkander in strijd zijn. Die laatstgenoemde waarheden, die ons natuurlijk verstand te boven gaan, heeten geheimen of mysteries van ons Geloof Nu zeggen onze bestrijders dat het dwaas heid is, iets als waar aan te nemen, dat wij niet begrijpen kunnen. Die bewering, Paul, komt voort uit overschatting van het men- schelijk verstand. Er zijn zoo veel dingen, welke ons menschelijl^ verstand niet begrij pen kan, hoewel ons gehoor, ons gezicht kortom onze zinnen ons toch zeggen, dat ze wel degelijk bestaan. In het dan dwaasheid iets, dat niet tegen de rede maar wel boven de rede is, als waarheid aan te nemen, indien God zelf het ons gezegd heeft of het namens Hem heeft laten zeg gen? Ja, Ja, juist, zeggen de rationalisten dat zijn de menschen, die op z'n hoogst als waar aanvaarden wat hun natuurlijk ver stand (ratio) zelf achterhalen en beoor- deelen kan ja, ja, zeggen ze, als wij zeker zouden kunnen weten, dat God een of andere mededeeling inderdaad aan de menschen gedaan heeft dan is 't natuurlijk niet dwaas om die te gelooven. Maar dat is 't 'em juist, zeggen ze: daar kom je nooit achter, óf God in een bepaald geval werke lijk den menschen iets heeft willen be kend maken! Kijk eens, Paul. Wanneer God aan een persoon, aan wien Hij zelf iets geopenbaard heeft, opdroeg, dit aan andere menschen mede te deelen en dan namens God van die andere menschen te eischen, dat zij dat medegedeelde werkelijk als door God ge openbaard moeten aanvaarden, dan zal God ook hebben moeten zorgen, dat het geopenbaarde werkelijk Gods „stempel" draagt en vooral, dat die persoon zijn bo vennatuurlijke zending b e w ij s t en waar maakt, dat hij een godsgezant is. Want van niemand ter wereld kon God eischen, dat hij een leerstuk als door God geopenbaard aanvaardt, alléén omdat de een of ander met plechtige stem beweert, dat hij door God gezonden is om den menschen die boodschap te brengen! Om dus te kunnen beoordeelen, óf 'n leer werkelijk door God geopenbaard is, moeten wij zoeken naar k e n't e e k e n -»n. Nu kun nen die kenteekenen óf in die leer zelve aanwezig zijn, óf buiten die leer liggen, óf tegelijk in en buiten die leer gelegen zijn. 't Zal je misschien niet direct duidelijk zijn, wat ik bedoeld? Ik bedoel dit: als ons een leerstuk als geopenbaard door God zou worden voorgehouden en dat léerstuk zou s t r ij d i g zijn, hetzij met de zedenwet, hetzij met een andere zeker geopenbaarde waarheid hetzij met de waarheden, welke het menschelijk verstand als zeker uit de zichtbare schepping kan weten, dan kan die leer niet door God geopenbaard zijn. Dat is een inwendig kenteeken, dat ons waar schuwt tegen dwaalleer. En als wij de kenteekenen, gelegen b u i- ten de leer, nagaan, dan kunnen wij al lereerst letten op d^n persoon die be weert, haar recht*t.-t«ek< van God ter mede- Nieuwkoops Kerken na de Hervorming. DE H. MIS IN EEN JACHTHUIS. De Pastoors waren jachtmeesters „van den Heer". De drie afbeeldingen van verleden, he den en toekomst van Nieuwkoops' bede huizen, in het nummer van Zaterdag heb ben in niet geringe mate de aandacht ge trokken, zeer bizonder van de eigen pa rochianen. Navolgende aanteekeningen, welke wij daarvan nog vonden, zullen thans stenig evenzeer de aandacht hebben. Uit een missieverslag (ons land was toen nog missiegebied) van den Aartspriester Ter Hulscher in 1807 lezen wij: Een eind- weegs zuidwaarts buiten het dorp. staat een priesterwoning met een kapel daar an nex, doch de kerk dezer gemeente staat in de Meije. Het een en ander is zoo bouw vallig, dat het dreigt in te storten, terwijl de ingezetenen van dit oord tot de kosten voor reparatie niet kunnen bijdragen, te meer daar het reeds zit onder eene schuld van 1200. Pastoor was toen Fred. Rigters, het aantal zielen 650 en communicanten 426. Elders lezen wij, dat de kapel of schuur- kerk met riet gedekt was, zonder koor en orgel, zonder zelfs een preekstoel met slechts één klein en armoedig altaar. Vol gens oude overlevering was dit gebouw eertijds het jachthuis van de Heer en der Hooge Heerlijkheid Nieuwkoop, Noorden en Achttienhoven. Op den zolder van dit huis hadden genoemde Heeren, die voor het meerendeel Katholiek waren, heimelijk een kapelletje ingericht In dien tijd toch was de uitoefening van den eeredienst ver boden. Een priester, die schuil ging onder den naam en ook zelfs in de kleeding van te zijn een jachtmeester van den Heer, droeg de H. Offerande op, terwijl hij te vens nog in stilte zijne H. bediening uit oefende bij de weinige overgeblevene Ka tholieken. Oogluikend werd naderhand toegestaan, dat men een of ander nabij wonende geloo- vige wenkte, wanneer het H. Misoffer be gon, om daarbij tegenwoordig te kunnen zijn. Die toestand duurde voort tot men eindelijk vergunning kreeg om beneden in het huis een kapel te mogen inrichten; dit was slechts een kamer of liever schuur, die daartoe in gereedheid werd gebracht, alles in overeenstemming met de voor waarden, o.a. dat dit van buiten onken baar was. Pastoor C. J. Winkelaar heeft van 1808 tot 1847 hierin de bediening uitgeoefend en stierf in 1848 als rustend geestelijke te Gouda. Hij werd opgevolgd door Pastoor H. Poppe, die reeds in 1848 deze kapel, die veel te klein was, wat vergrootte, doch wegens de steeds toenemende katholieke bevolking moesten velen in de open lucht de diensten volgen of naar elders gaan. Daarenboven werd, het gebouw zoo slecht, dat het een bouwval gelijk was. In October 1850 kwam de toenmalige Aartspriester van Holland en Zeeland E. S. van der Haagen met den Z.Eerw. Land deken van Schieland, J. Torment, 2 jaren later pastoor te Amsterdam, den toestand ter plaatse opnemen, terwijl op 27 No- deeling en verplichting zijner medemen schen ontvangen te hebben. Is die persoon een slecht mensch, dan wordt die bewe ring al zeer onwaarschijnlijk; want God zal niet spoedig zulk een mensch de verkondiging van een bovennatuurlijke leer opdragen. Ook wanneer de aanhangers van een leer steeds meer achteruit gaan in het onderhouden der zedewet of wanneer die leer zich in den loop der tijden zou gaan "wijzigen en zichzelf dus zou gaan tegenspreken, kan die leer niet door God geopenbaard zijn, want een door God ge openbaarde waarheid zal altijd onveranderd blijven voortbestaan bij- alle volken en onder alle omstandigheden. Maar het voornaamste der kentee kenen, of liever het éénig „afdoende" der kenteekenen, welke uitwendig aan een leer, op de Goddelijke, de bovennatuurlijke oorsprong van een leer duiden, is het wonder d.i. een feit, waarneembaar voor onze zinnen, dat alle krachten der natuur te boven gaat en dus alléén door God kan worden veroorzaakt. Alle menschen, Paul, geven natuurlijk toe, dat indien God openlijk een wonder verricht ter bevestiging eener openbaring, dat het dan onzinnig zou zijn, aan de waarheid dier openbaring te twijfelen, want God zal natuurlijk nooit een onwaar heid door een wonder bekrachtigen. Maar de rationalisten nemen hun toevlucht tot de bewering: wonderen gebeuren niet, want zij zijn onmogelijk of tenminste: men kan nimmer met zekerheid zeggen of een be paald feit werkelijk een wonder is of niet. In mijn volgenden brief, Paul, zullen wij zien, èn dat wonderen wél mogelijk zijn èn dat wij sommige feiten met zekerheid als een wonder kunnen erkennen. Gegroet, mijn waarde. Correspondentie. D. teV. Het ii mij werkelijk onmogelijk op al Uwe bewe ringen in te gaan. In Uwe brieven raakt U zonder verband tientallen onderwerpen aan, die geen van alle met het verhandelde ook maar iets te maken hebben; en de wijze waarop U ze beschrijft getuigt U neemt het mij wel niet kwalijk dat ik dit onomwonden zeg? dat het U, die katho liek zijt, ontbreekt aan kennis van de meest elementaire geloofsbeginselen. Successieve lijk zullen echter vanzelf in onze brieven verschillende Uwer punten worden behan deld. (Naar aanleiding van deze brieven kan men ook vragen inzenden 'over het verhan delde aan het adres: Mr. A. H. W. Diepen- brock, Pr., Hageveld-Heemstede). rwlE K®*1* wen namen de Reeds i per flink P deW,.ch.-wA iPreStd°erV0°nr 'aar sas^ l moeder WILT U F. 200 WINNEN? INDERDAAD NEOERIANDSCH FABRj)<AAT; vember 1850 MonseigneurC. Belgrado, vice-superior der Hollandsche Zending, vergezeld van voornoemden Aartspriester en Landdeken Quant, in eigen persoon zich van den ellendigen toestand kwam overtuigen. Toen werd besloten dat er een nieuwe kerk gebouwd zóu worden ter plaatse, waar zij nu staat en dat de parochie een andere indeeling zou krijgen. De kapel stond bij het begin van het Meije-pad, op den tuin waar nu wijlen P. Lunenburg voor enkele jaren een huis bouwde, en de parochie strekte tot de Kerkstraat en het voormalige gemeentehuis, vandaar begon de Noordensche parochie. De grens werd nu verlegd tot het gemaal van den Polder Nieuwkoop, waar thans het transformator gebouw staat van het electriciteitsbedrijf en waar nu nog de grens is. Met finantieele hulp van elders en met de bijdrage van de over het algemeen zeer arme parochianen, werd met den bouw begonnen, waartoe op 30 Juni 1852 de eer ste steen werd gelegd en de fundeering gezegend door den H.Eerw. Aartspriester. Architect was G. van Vogelpoel te Utrecht. Op 23 November 1852 reeds werd de eerste plechtige H. Mis in de nieuwe kerk opgedragen door den H.Eerw. Aartspries ter E. S. van der Haagen, waarbij als index fungeerde Landdeken A. C. Quant, als Dia- coon P. C. Buijs, pastoor te Langeraar, als subdiacoon W. C. F. van Heijningen, pas toor te Aarlanderveen. De W.Eerw. heer J. Bots, Kapelaan te Amsterdam en ge boortig van hier, hield na het Evangelie een mooie feestpredikatie. Pastoor Poppe was 9 October 1816 te Hyppolitushoef op het eiland Wieringen geboren en werd op 27 Juli 1847, derhalve reeds op 31-jarigen leeftijd, pastoor alhier en in 1853 deken van het Dekenaat Alphen aan den Rijn. In 1861 werd Z.Eerw. pastoor in Amsterdam, in 1867 kanunnik van het bisdom, in 1876 deken van Amsterdam en nadien benoemde Z. H. Paus Leo XIII hem tot Protonotarius Apostolicus en Huispre laat, terwijl de Regeering' hem nog begif tigde met de ridderorde van den Neder- landschen Leeuw. Nieuwkoop gaat nog steeds trots op haar grooten kerkbouwer, die op 10 October 1897, alzoo op 81-jari- gen leeftijd, zijn edelen ziel aan zijn Schep per wedergaf. In den beginne schreven we, dat de pas toor van Nieuwkoop hier een kapel had en in de Meije een kerk; deze stond na bij het eind van het Meije-pad op land, thans behoorende bij de boerderij van J. Verburg. Het duurde tot 30 Sept. 1871, dut een zelfstandige parochie Meije-Zegveld werd opgericht en een nieuwe kerk ge bouwd ter plaatse waar zij nog staat. RECHTSSTAAT EN MACHTSSTAAT. Na aandachtige lezing van Uw artikel over: „Beginselen en practijk van het Na tionaal-Socialisme", heb ik bemerkt, dat U de N. S. B. veroordeelt, omdat hun be ginselen in overeenstemming zijn met de door U gegeven definitie van Machts staat, en in strijd met de door U gegeven definitie van Rechtsstaat. Dat U de N. S. B. veroordeelt, ben ik volkomen met U eens, maar dan geleid door een andere overweging en wel omdat de beginse len van de N. S. B. met de Katholieke leer op sommige punten in strijd zijn, maar niet omdat het N. S. B. een Machts- staat tolereert. U zult het mij wel veroor- looven op te merken, dat ik het met die onderscheiding van U niet eens ben, of juister wel met de onderscheiding tus- schen beide stelsels, maar niet met de na dere uitwerking door U gegeven. Wat is Machtsstaat en wat is Rechts staat en welk criterium geeft de onder scheiding aan? Wat is Staat? Staat zou den we kunnen noemen een bepaald soort maatschappelijk verband, waarvan het kenmerkende is de „alles-omvattendheid". Doel van de Staat is het bevorderen van het algemeen welzijn. In de Staat zelf hebben we natuurlijk een bepaald gezag, dat gedragen wordt door gezagdragers, die aan dat algemeen welzijn richting en kleur geven, en die daarvoor bepaalde machts middelen kunnen aanwenden. Het is na tuurlijk van buitengewone beteekenis, dat er waarborgen zijn voor het Staatkundig beleid van de gezagdragers. Het Staatkundig beleid kan nu steunen op onjuiste beginselen, of op juiste begin selen, die echter verkeerd worden toege past. Stel, dat de gezagdrager uitgaat van de omschrijving van „Algemeen Welzijn" d.i. al het goede omvattend. Dan komt men tot de Totale Staat, het Totum omvattend, de Staatstotaliteit hegeen we natuurlijk nooit kunnen aanvaarden, omdat het dan b.v. met de rechten van de Kerk gedaan is, want al wat goed is, doet de Staat, grijpt de Staat binnen zijn werkingsfeer. Legt men bij de omschrijving van Alge meen Welzijn de nadruk op Aller Wel zijn, het behartigen van het welzijn van allen, dan sluit men practisch het parti culier initiatief uit, ook b.v. op het gebied van de opvoeding. Vadertje Staat zorgt dan voor ons allen en men komt dan tot de socialistische Staatsopvatting. Men den- ke hier even aan de naam Nationaal So cialisme. We kunnen dus zeggen, dat die Staats orde de beste is, die waarborgen biedt voor een zoo goed mogelijk functionneeren van het Staatsgezag ter behartiging van het Algemeen welzijn, dat gebaseerd is op de juiste beginselen. De Machtsstaat mist die waarborg in de Staatsorde zelf. De macht van de gezagdragers is onbeperkt. De Absolute Monarch, moderner gezegd de Führer, kan echter zijn absolute maeht zoodanig gebruiken, dat het aan het be hartigen van het Algemeen Welzijn zeer ten goede komt. Het kan dus wel degelijk goed gaan en dit wordt nu meen ik juist door U ontkend, mits die Führer zich door juiste beginselen laat leiden en mits hij tot zijn taak verstandelijk en moreel in staat is. Natuurlijk bestaat de mogelijk heid, dat macht met recht vereenzelvigd kunnen worden, maar dit hoeft niet per se. Waar is ook, dat het Volk geen invloed heeft op de Staatstaak en ook de organen daartoe mist. Men zou .terloops de vraag kunnen stellen, hoe is het momenteel met die invloed gesteld en is die invloed steeds ten goede geweest? Men heeft nu ge zocht om in de Staatsorde zelf waarbor gen te maken tegen mogelijke machtsmis bruik. De Rechtsstaat is nu de Staatsorde, waar die waarborgen aanwezig zijn. De Ab solute Monarch werd gebonden aan een Constitutie, de Constitutioneele Monarchie. Door inwerking van het democratisch be ginsel kregen we de parlementaire regee- ringsvorm. Men kijkt dus naar de beginselen, waardoor de gezagdragers zich laten lei den. Wanneer die beginselen onjuist zijn, dan kunnen we het gezag, op verkeerde beginselen gebaseerd, nooit aanvaarden. Daar dit bij de N. S. B. het geval is, moe ten wij Katholieken de N. S. B. verwerpen, daarom alléén. U ziet de conclusie is de zelfde maar langs geheel anderen weg. J. F. M. MOLKENBOER. De geachte inzender heeft gelijk, dat het Nationaal-Socialisme niet perse een Machtsstaat behoeft te zijn. (Wij zijn voor nemens, hierop nader terug te komen). Maar (en dat zal ook inzender niet ont kennen): le. Het gevaar, dat, óók al wil men an ders, de staat van een „Führer" een Machtsstaat wordt, is zeer groot, veel grooter, dan bij welken anderen staats vorm ook (het communisme natuurlijk uitgezonderd); en 2e feitelijk wijzen allerduidelijkst uitspraken van leiders van het Na tionaal-Socialisme en onmiskenbare d a- d e n er op, dat het Nationaal-Socialisme den Machtsstaat ook wil. Red. de automobilist voelde duidelijk, dat het regen de - Maar een ander dacht, dat hij linksaf wilde Direct daarop werd zijn auto zoodoende zwaar beschadigd - Houdt Uw hand in bedwang

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1933 | | pagina 13