CORRESPONDENTIE. Henk Westerbos, Berkel. We- derkeerig aangename kennismaking Henk! Zoo! en vond jij de versjes in ons Hoekje zoo mooi! Dat hoor ik graag. Met jou kan ik praten. En nu je versje? Dat is voor een beginneling een plaats waard. En om je pleizier te doen en je moed in te spreken, laat ik jouw bijdrage onmiddellijk volgen, terwijl ik jou vaker hoop te ontmoeten. Dag Henk,( groet je ouders van me en je broertjes en zus. ALS IK EEN VOGEL WAS. door Henk Westerbos. Ik wou een vogel zijn, Dan kon ik prettig vliegen, En op het windje wiegen, Wat zou dat heerlijk zijn! Ik vloog dan, wat ik kon Tot aan de hemel verre, Tot aan de maan en sterren Ja, tot aan de lieve zon. Ik vloog naar 't stille bosch, En naar de groene dennen, En over water, vennen; Zou rusten op het mos! Ik vloog ook naar de zee, En over mooie stranden, En naar de vreemde landen, Zeg, ging je met me mee? Theo Stouten, Nieuwveen. Ik geloof niet Theo, dat ik jou voor dezen onder de mededingers gezien heb. Als dat zoo is, dan ook welkom. Jouw bijdrage wordt geplaatst, in ieder geval loot je mee! En bij den volgenden grooten wed strijd reken ik ook op jou. Dag Theo! 'n Oude Bekende". Weer terug! Zie je wel, oude liefde roest niet! Ik dacht het wel, dat vandaag of morgen weer iets moois en origineels volgen zou. Wie een maal de pen met succes gehanteerd heeft, voelt af en toe de krieweling in de vin gers om de pen te grijpen om op het witte papier z'n gedachten op te schrijven. En zou ging het ook jou! Of zou het weer een uiting van voorbij gaanden aard zijn en na dit epistel de pen weer opge borgen worden voor.onbepaalden tijd. Ik kan het niet gelooven en zal... afwachten. Dag „Oude Bekende"! Met hand en groet en dank! Cadier, Leiden. Zoo mijn vriend! Ook weer eens op je bureau geweest! Flink zoo! De rest volgt zeker weer! Jamme»*, dood-jammer, dat we niet twee maal zoo veel ruimte hebben, hé! Geloof je wel, dat als ik wilde ik voldoende stof kreeg om de heele krant te vullen, in stee van één kantje. Dag Cadier, ik druk je van verre de hand en noteer je naam bij die genen, die meedongen naar een boek. Suc ces! Hierbij zullen we het om plaats te winnen met onze correspondentie voor vandaag laten. A.s. Zaterdag gaan we door! Dan zal ik ook zeggen, wie het boek ver diend heeft. Met de hand voor u allen, Oom W i m. WIE ZIJN JARIG? 15 Oct.: Henkie van Teylingen( Dorpsstr. D 51, Zoeterwoude. 15 Oct.: Lena v. d. Meer, Woubrugge. 16 Oct.: Cor v. d. Geest, Warmond aan de Zijl 26. 17 Oct.: Lena v. d. Boog, Frans van Mieres- straat 4, Leiden. 17 Oct.: Netty Robertz, Langeraar. 17 Oct.: Wimpie van Dijk, Julianastraat 100, Lisse. 18 Oct.: Corrie Zwetsloot, Hoogmade B252 18 Oct.: Frans van Tol, Oostdwarsgracht 5 18 Oct.: Theo Nagel, Volmolengracht 6. 20 Oct.: Anton Staats, Hoogl. Kerkgr. 3. 20 Oct.: Truusje Cocq, Noordeinde 60 Aar- landerveen. Ik feliciteer de jarigen. Wie zijn of haar naam in deze lijsten wil opgenomen zien, schrijve minstens 14 dagen voor den verjaardag. Oom W i m. STERRENREGEN door Cor van Diest. Sterrenhemel In donk'ren nacht; Als flonk'lende diamanten In majestueuse pracht. 'n Wonderbaar natuurverschijnsel Voltrok zich aan 't oog; Vallende sterren; snel doorklievend 't Luchtruim, als pijlen uit den boog. In grooten getale kwamen ze nader, ,Als lichtstrepen voorwaarts schietend langs de baan; Omlaag vallend dan, om weldra Als ware 't, in 't niet verloren te gaan. NIEUWE RAADSELS ingestuurd door Ria Kohschulte. Raadsel I: Er staan 12 kaarsen te branden; ik blaas er 7 uit, hoeveel blijven er over? Raadsel II: Er wordt een hondje overreden, hij ver liest 1 pootje, hoeveel heeft hij er dan nog over? Raadsel ni: Koning III is dood, waar is de koning in? Raadsel IV: Groen zijn de muren, wit zijn de buren, zwart zijn de knapen die in 't huisje sla pen? Raadsel V: 't Is niets en 't blijft niets en als je het schrijft is 't nog niets. Wat is dat? Raadsel VI: Welk paard kan niet draven? Raadsel VII: Aan welke kant van de ark sliep Noë? De oplossingen niet insturen. Deze geef ik de volgende week zelf. Wie nog een stel raadsels weet, sture ze op. Oo m W i m. HET SCHOOLREISJE door Antje Keizer-Klaasen. n. En loop wat flink door, als je dan terug komt kim je de lamp vullen en er staan ook nog smerige borden en kommen dus werk zat, wat sta je te treuzelen, schiet op! Emmie was met de kan in de hand blijven staan wachten, ,,'k Heb nog geen geld, moeder!" „O! Zeg maar, dat ik morgen wel even zal betalen." „Maar moeder, de man krijgt ook nog geld van de vorige week! „Hou je mond meid en ga vlug, anders zal ik eens zien wie gauwer de trappen af gaat, jij alleen, of als ik je een handje help. Gauw ging ze de deur uit, want ze wist wel als moeder, er bij te pas kwam, dat het er niet zuinig naar toe ging. Na een paar minuten kwam ze hijgend terug. Moeder, Gerritsen wilde niet meer ge ven, eerst moest ik geld van de vorige boodschappen brengen en u had de koek van eergisteren ook niet betaald, maar ik begon te huilen en toen zei hij, kom dan maar hier dan zal ik er een klein scheutje in doen dan kan je je behelpen en haal morgen maar meer als je geld bij je hebt. Nijdig was vrouw Back aan het boenen gegaan, o gunst, dacht Emmie, zoo meteen boent moeder dat mooie overhemd van me neer Hamer nog stuk. Maar moeder, ik zei tegen Gerritsen, dat U geen koek had gehad en toen zei hij te gen mij, wel hoor, je moeder heeft het zelf gehaald. Maar ik heb er niets van mee gehad moe, daar kwamen een paar stemmetjes gelijk, ik ook niet, ik ook niet, maar wel gezien. „Weer werd Emmie wijzer en ze kreeg een rood kleurtje. Onder het afwasschen begon ze tegen moeder te praten. Moeder moet u nog veel wasschen? ,Nee, alleen nog het bonte, niet veel, ik zweet me dood, altijd werken, werken. Ik zal blij zijn als je van school bent, dan kun jij flink helpen! Ja moeder, en dan bent u veel gauwer klaar niet! och het ligt eraan wat je doet. Zeg moeke, de juffrouw op school heeft gevraagd, of we allemaal mee mochten op reis. Moeders mond ging van verbazing wijd open! Wat schreeuwde ze meer dan ze sprak op reis? zeker geld mee brengen hè? Na tuurlijk ik zie het al, 60 cent, maar moe der en dan gaan we een heele dag en dan gaan we met een trein en in een tram naar een speeltuin en daar krijgen we lekker eten, van alles, wat zal dat fijn zijn hè moeke? Houdt toch op met dat gezwam, daar ge beurt niets van, begrepen. Ik kom nergens, jij ook niet en dan zestig cent, waar moet ik dat van daan halen?! Emmie had de tranen in de oogen, en geregeld viel er een drup in het afwasch- water. pats weer een. Zeg meid, sta je te grienen, wil je wel eens gauw op houden, je lijkt wel gek met dat gegrien! (Wordt vervolgd). KAMER NO. 107 door 'n „Oude Bekende". Zoo pas heeft de zuster de sprei weer over mijn bed getrokken, het raam open gezet en.de dag is weer'begonnen. Het wordt vandaag vier weken, dat ik hier ben. Buiten schijnt de zon en worden er dozij nen matjes geklopt, want het is nog geen tien uur! Ik heb geweldige verwachtingen om ook matjes te gaan kloppen, maar het zal wel beperkt blijven tot het uitslaan van een schoone zakdoek. Naast me staat het hutspot-potje met nog drie aardappeltjes erin! Want gisteren was het 3 October. Ik heb twaalf draaiorgels gehoord, vier keer het „Wilhelmus", met van die beeldige lan ge uithalen bij „Nassouuuuuwèèèè". Van pure ontroering heb ik de laatste keer mee gezongen. Ook nog het hartverheffende, en voor „Elisabeth-Ziekenhuis-menschen" zoo troostrijke „Lang zal ze leven"! Ik had 'n dubbeltje uit het raam willen gooien, maar ik „zie uit" op den tuin en 't zou toch zijn bestemming niet hebben bereikt. Verder is er tweemaal afgedraaid „Parlez moi d'amour". Ik had toen geen visite, dus gaf het niets of ik meejubelde! Het slot van de festiviteiten hebben wij érg goed gehoord! 'n Geluk, dat wij zachtzinnig hier zijn, want anders zouden we heusch 'n „petitie" zenden, of dat vuurwerk mag geschrapt worden, 't Was een helsch lawaai en daar zijn je znuwen, al ben je ook aan de „beterenhand" op den duur niet tegen bestand! Maar daar zijn wij volgend jaar toch weer willen gaan kijken, moet het maar gehand haafd blijven. De luchtballon die met een draadje aan mijn bed gebonden is, valt in zwijm. Ik schiet te hulp. Tabéh! VACANTTE-PLEIZIER (op rijm) door Cadier 'k Heb mijn zomersche vacantie in 't eigen landje doorgebracht, en ik geef je de garantie: 'k vond meer pleizier, dan 'k had verwacht Ik bezocht wel alle steden, Die van 't land de hoofdstad zijn. 'k Heb gewandeld en gereden: Beenenwagen, fiets en trein. Amsterdam liet mij aanschouwen 't Welbekend Vredespaleis; Rood-wit-blauw geverfde vrouwen; 't Leidsche Hout, heelemaal grijs. In den Haag, de oude „domstad", Speelde ik op de Mookerhei; 't Weer was droog, dus wel erg dom dat 'k Nu geen regenjas had bij mij. In Rotterdam heb ik gevaren Op het Noord-Hollandsch kanaal. 't Was er drukker dan op de Mare En 'k genoot er kolossaal. En in Utrecht ging 's logeeren. Bij neef Cor, een dag of wat; Daarna ging ik fijn kampeeren, Ach, dat dit een einde had!! Ook heb ik in zee gezwommen Terwijl 'k ook veel aan voetbal deed. 'k Heb den St. Pietersberg beklommen En 'k ving visschen bij de vleet. Zoo bracht ik nu mijn vacantie Dus met variatie door. En 'k geef nogmaal de garantie: Ik heb heusch genoten, hoor! Dat de vele indrukken bij zoo'n vacan- tie-tochten de aanleiding zijn geweest, dat onze goeie Cadier alles door elkaar gooide, verwondert me niets. Wie uwer weet, hoe de dichter een en ander bedoelde. Oom Wim. VOOR DEN STORM door Cor van Diest. Donk're, somb're wolken pakken zich samen, Omhullen 't firmament als met 'n rouwgewaad; 't Is alsof Moeder Natuur haar dichten mantel Beschermend over 't aardrijk henenslaat. Dandra vallen d' eerste drupp'len En tikken spelend tegen 't vensterglas, Tink'lend en klaat'rend; dansend door 't luchtruim, Totdat uitéén zij spatten in den plas. Steeds meer vallen de drupp'len in dichte drommen Bij stroomen vliedt de regen weldra over d' aard; Wolken, zwaar en grauw, komen steeds nader, Dreigend en jachtend in woeste vaart. Dan komt de stormwind gierend en loeiend Geeselt de boomen, zweept de takken op in wilde haat; Blaad'ren vallen, dwarr'len, opgejaagd door den wind, Die z' in den plas verdrinken laat. De wind huilt en tiert; de storm loeit Ontbrandt dan in een woedende orkaan; Ranselt de boomen, breekt takken, blaad'ren verstrooiend Giert snerpend verder, al verder langs breede baan. EEN NAT VACANTIEREISJE door Mies van Dijk. II. Wij zagen de katholieke Universiteit en het Monseigneur Hamersmuseum, tevens het Concertgebouw „De Vereeniging", dat zoo dikwijls genoemd wordt in ver band met de „Vierdaagsche". Nadat we nog een paar straten hadden doorgereden wees de gids ons op het mooie uitzicht op de Waal. Zeldzaam mooi is daar de aanblik op die rivier en ook op Lent. Hoewel het uitzicht niet heelemaal helder was waren we toch getroffen, door het voor ons nog geheel nieuwe schouwspel. De gids vertelde daarbij ook, dat de vorige dag, hoewel het toen niet regende, het uit zicht nog veel minder was. Ook zagen we de nieuwe brug in wording, maar dat zou den we bij het terugkomen beter zien. Toen kwamen we aan de H. Landstichting. De druipnatte bezoekers, die we van het eene gebouw naar het andere zagen trek ken, waren heusch niet te benijden, hoewel het me toch speet, niet even die Ooster- sche gebouwen van dichtbij te kunnen zien We werden bestormd door Groesbeek- sche jongens, die heidemandjes te koop aan boden. Onze bus zag er al gauw héél fees telijk uit, want aan elk knopje bengelde zoo'n aardig souvenirtje. Berg en Dal reden we door op het „Vrij- gezellenlaantje" vertelde de gids ons, dat we even hoog waren als de torenspits van het dorpje. We zagen geen vrijgezel en ook geen to renspits. Dus we moesten 't maar gelooven. Hierop volgde Groesbeek. Dit dorpje ken merkt zich door de armoedige bevolking, in tegenstelling met Berg en Dal. De men- schen daar leven hoofdzakelijk van bezem binden en ook van smokkelen. Toch is het ondanks de weinig mooie gebouwen, een bezoek wel waard om de prachtige ligging Tegen de glooiing der heuvels gebouwd, ziet het er zoo mooi uit, dat het jammer is, er zoo maar eventjes voorbij te rijden. In Groesbeek was onze eerste uitkijkto ren. Alle verlieten de bus, tasschen bleven in de wagen, die gesloten werd en wij naar boven. Wel konden we ver zien, maar van wat de richtingwijzer erboven aangaf, was niet alles te zien. Bij mooi weer, met een kij ker gewapend hoop ik dat nog eens over te doen. Deze toren is het overblijfsel van een oud kasteel. Welke jonkvrouw zou daar boven in het torenkamertjes op den uitkijk hebben gezeten? Nu was het een klein museum, met alle voorwerpen, die daar gevonden zijn, zoo als afbeeldingen van het Mariabeeld van Kevelaer, kogels, zelfs de balk van de galg, van het nabijgelegen galgeveld was er on dergebracht. Nu, die zal meer zuchten ge hoord hebben vroeger, dan van ons vroolij- ke reisgezelschap nu! (Wordt vervolgd.) JUNI! door De Junimaand, Is de rozenmaand, En zomermaand vol zonneschijn, Als de roz'laar groeien gaan, En vol pracht te bloeien staan, Rijk overdekt met rozen fijn! De" Junimaand, Is de rozenmaand, De maand van zon en blauwe lucht, Roode rozen kleuren weer, Zomerrozen geuren weer, Voor oog en reuk en rijk genucht. In m'n hofke daar Staat m'n rozelaar, Zwaar bevracht met rozenpracht! Rozen op een groenen grond, Die al vol Meizoenen stond, Zie, wat een weelde nooit gedacht! Rijke rozelaar, Duld dat ik vergaar, Je rozen tot 'n mooi bouquet, Dat ik dan, oprecht verheugd, ,Als mijn kindergift, vol vreugd, Bij 't beeld van Jezus' Harte zet. 3 OCTOBERFEESTEN door Cadier. 3 October, feest vanvreugde, Ontzettend feest van ontzet; Feest van vreeslijk feest'lijk opstaan En van feest'lijk laat naar bed. Feest voor armen, feest voor rijken, Feest voor groot, zoowel voor klein; Feest van zang, muziek en schreeuwen, Feest van hossen en van gijn. Feest van wittebrood en haring, Klapstuk, paling, haringsla; Zure bommen, chocolade, Hutspot vóór en hutspot na. Feest van draaimolens en kramen, Feest van Japie Rikketik; Feest van zakkenrollers, dieven, Feest van angst en feest van schrik. Feest van optocht, feest van vuurwerk, Feest van dronkemansgebral; Feest van leege portemonnaien, Feest, ja feest, van wat niet al! STORM door Gretha Haverkorn. „Storm in zicht!" Luidt 't weerbericht. En de havens aan de kust, Zijn bedacht, Wat wordt verwacht; Visschersvrouwen zijn bedust! Stormwind giert; 't Water tiert; Zee is woest; de golven hoog; En op zee, Ver van reê.... 'n Visschersbootje zich bewoog. 't Vrouwenoog Blikt omhoog Naar den Hemel, daar is God; Smeekend teer, Tot den Heer, In Zijn hand ligt 's menschenlot. En de boot Is in nood, Op de zee groot het gevaar; Man en zoon, 't Leven schoon, Strijdend daarvoor met elkaar. Niet gedacht En de kracht Van den wind en golven brak; Aan den mast Houden vast Visscherslieden, 't schip 'n wrak. Reddingsboot Komt in nood Hen te hulpe, juist op Neemt hen mee, Naar de ree, Aan het strand is men Allen daar, Met elkaar Danken God, voor hun behoud; Moeder, kind, God bemint; Steeds in Hem gelooft, vertrouwt! NAAR UTRECHT door Theo Stouten. Ik was blij dat de vacantie aanbrak, maar nog blij der was ik toen de eerstvolgende Zondag er was. „Waarvoor"? zullen jullie wel vragen. Wel toen mocht ik naar Utrecht Wie is er dan niet blij! Wij maakten ons klaar en toen naar het Station. Hè wat duurde dat wachten lang. Einde lijk kwam de trein. Wij stapten in en daar gingen wij. In Alphen moesten wij drie kwartier wachten. Maar eindelijk kwam ook daar de trein. Nu ging het regelrecht naar Utrecht. Hè, hè, daar waren wij er. Toen we te Utrecht aankwamen begon het te regenen en wij zagen niemand om ons af te halen. Zij hadden het beloofd omdat wij den weg niet wisten. Toen vroegen wij maar naar de Bemuurde Weerd Westzijde. Ze wezen wel zoo'n beetje, maar wij wer den niets wijzer. Toen gingen wij eens naar de andere kant. Warempel! Daar stond oom Jan. Hij floot even en daar kwam tante ook al aan. Wij gingen even schuilen om dat het harder begon te regenen. Toen het een beetje ophield met regenen gingen wij weer verder. Daar waren wij er. De begroeting was allerhartelijkst. Eerst stonden wij wat vreemd te kijken naar al die nichtjes en neefjes, die wij nog nooit gezien hadden. Maar dat wende ook al weer. Eerst even eten en toen naar de H. Mis, die we trouw iedere morgen bezoch ten. De eerste dagen deden wij niets dan voetballen. Een andere dag gingen wij naar het Spoorwegmuseum, dat ik erg mooi vond. Een volgende keer gingen wij naar het Bisschoppelijk Museum. In een tuin was een vijver waar een menigte visschen in zwommen. Er was een goudvisch van 2 d.m. lang. Wij zijn ook naar vele parken geweest. ,In Utrecht heb ik veel genoten. Wij zijn met de tram*naar het Zeisterbosch geweest waar mijn neefje en ik verdwaalden. Toen moesten mijn nichtje en mijn zusje ons opzoeken. Maar toen wij weer waren waar wij wezen moesten, moesten wij de twee meisjes opzoeken. Wij gingen er op uit en wat zagen we? De meisjes zaten rustig bij een balspel te kijken. We hebben nog een poosje gespeeld en toen weer naar Utrecht. Het was jammer dat we weer Nieuwveen gingen bezoeken. Oom had een taxi tegen 3 uur besteld om ons naar huis te laten brengen maar om 4 uur was ze nóg niet gekomen. Oom ging eens kijken maar alle taxi's waren in de stad. Toen oom weer binnen was stond er direct een taxi voor de deur, waar met groote letters opstond: „Sneltax". Wij stap ten in en toen gingen wij naar huis. Wij hadden een prettige vacantie gehad. tijd; verbind.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1933 | | pagina 8