WOENSDAG 6 SEPTEMBER
DE LEIDSCHE COURAN1
TWEEDE BLAD PAG. 6
Onze publieke spreektribune over de Stadhuisplannen
KUNST EN POLITIEK IN DE
LEIDSCHE STADHUIS-KWESTIE.
Als een van hen, die hartgrondig hopen,
dat aan het plan-Kropholler voor den
bouw van het Leidsche stadhuis de voor
keur zal worden gegeven, moge het mij
vergund zijn, het volgende te berde te
brengen.
Er is een moreele kant aan de zaak, maar
ik zal daarover kort zijn, want, indien in
derdaad het plan-Blaauw aesthetisch hot
beste was, zou tot uitvoering daarvan on
danks alles moeten worden overgegaan.
Een ding moet echter daarover worden
opgemerkt. De aanbeveling van een plan,
waarin de ontwerper zich heeft veroorloofd,
wat aan een ander officieel werd (laat ons
het noemen): afgeraden, werd dezer da
gen door den heer Zwiers in het Algemeen
Handelsblad verdedigd met de opmerking,
dat Kropholler een variant heeft ingezon
den, hoewel dit uitdrukkelijk was verbo-
dep. Nu is op zichzelf het indienen van
een variant, die terzijde kan worden ge
legd, als incorrecte handelwijze niet te ver
gelijken met het annexecren van terreinen,
die niet beschikbaar zijn, maar boven
dien is er van een uitdrukkelijk verbieden
hier geen sprake, daar dienaangaande
slechts staat: dat één plan moet worden
ingezonden. Uitdrukkelijk, d.w.z. met zoo
veel woorden, is een variant dus niet ver
boden, en dit heeft ook stellig niet in de
bedoeling gelegen, daar er in het rapport
zelfs geen gewag van wordt gemaakt.
De onbillijkheid, gelegen in de keuze van
het plan-Blaauw blijft dus onmiskenbaar.
Welke argumenten zijn er, die er voor
pleiten het in weerwil daarvan te doen
uitvoeren? Geeft het rapport der commissie
uiting aan de overtuiging, dat die gedeelten
welke het stadsbeeld zullen uitmaken: de
achtergevel en de toren. Leiden zullen ver
rijken met architecturale schoonheid?
Nauwelijks, dunkt me. De lof, aan den ach
tergevel toegezwaaid, ademt weinig Geest
drift, en wat den toren betreft: ik heb be
grepen, dat, wanneer daarin naarstig ver
anderingen worden aangebracht (aan het
venster van den romp en aan „details" van
de spits), wij misschien wel iets fatsoenlijks
ervan kunnen maken. Maar moet zóó, met
man en macht, met gezamelijke krachten,
een kunstwerk worden klaargeploeterd,
dat uit de verte het prestige der stad zal
moeten verhoogen, en er voor de eeuwen
zal staan? Welk kunstzinnige zal vertrou
wen hebben in zulk een wording van een
ding van schoonheid; wie zal het erop aan
willen laten komen, dat het meest repre
sentatieve deel van het gebouw, opvolger
van den beroemden en geliefden ouden to
ren, zóó ten slotte wel zal lukken?
Er is veel in het ontwerp-Blaauw, dat
op deze wijze, met vriendclijken bijstand
van de Advies-Commissie, wel tot iets
goeds schijnt te kunnen worden. B.v. de
Raadzaal, die éen allerongelukkigste plaats
heeft, maar met behulp van gecapiton
neerde muren en dubbele vensters mis
schien wel niet al te veel van het rumoer
zal te lijden hebben. Maar het is ook vol
komen onpartijdigen buitenstaanders op
gevallen, dat het rapport bijzondere wel
willendheid vertoont ten aanzien van het
ontwerp-Blaauw, en een dergelijke tege
moetkoming mist tegenover de andere uit-
genoodlgde architecten. Ja, het kan zulken
onbevooroordeelden lezers nauwelijks ont
gaan zijn, dat in de beoordeeling van het
plan-Kropholler, dit eigenaardig geschrift
een onwillige waardeering met een geme
lijk spijkers-op-laag-water zoeken afwisselt.
De bezwaren, tegen zijn plattegrond aan
gevoerd, meestal onderverdeelingen be
treffend, tegen „onvoldoende" verlichting,
(die bij de ander „indirect" heet) worden
niet slechts breed uitgemeten, maar ook
dadelijk als onherstelbare fouten gebrand
merkt. Het woord „kloosterachtig" wordt
den katholiek niet bespaard, waarbij men
echter vergeet, dat Kropholler juist de
eenige der inzenders is. die bij het kantoor-
gedeelte het kloosterachtige vermeed, en
een echt moderne lichthal ontwierp.
Er is in deze kwestie herhaaldelijk ge
sproken van politiek. Noch geloofsgenoot
van Kropholler, noch lid van eenige poli
tieke partij, als ondergeteekende is, meent
hij te mogen zeggen, dat van politiek in
engeren zin alleen sprake kan zijn bij hen,
die Kropholler niet zouden willen aan
vaarden, omdat hij katholiek is. Maar als
een, die van kunsttoestanden hier te lande
wel op de hoogte meent te zijn, veroorloof
ik mij te waarschuwen tegen een andere
politiek, die in het zoo weinig ruiterlijke
rapport der commissie maar al te zeer tot
uitdrukking komt: die der vakbondenl
Wie zich afvraagt, waarom architect
Blaauw indertijd als tweede op de lijst (na
Dudok) door den Bond van Nederlandsche
Architecten is aanbevolen, zal het antwoord
vinden, niet zoozeer in eenige belangrijke
prestatie van dezen bouwmeester, als wel
in het feit, dat hij vele jaren bestuurslid en
redacteur van het orgaan is geweest. Wie
verder vraagt, waarin zoo duidelijk zijn
plan, ondanks de fouten die het rapport
zelf moet constateeren, moet worden aan
bevolen, zal het antwoord vinden op dezelf
de plaats, en verder in het feit, dat hij ge
heel denkt en werkt in den geest van den
Bond. Want wat zijn plan in de oogen van
de architecten-commissieleden zoo begeer
lijk maakt, is die beroemde stedebouw-
kundige greep, die wij in de meeste
rapporten van prijsvragen en meervoudi
ge opdrachten geroemd vinden, waarbij
altijd een wissel op de toekomst wordt ge
trokken, en die in dit geval Leiden zal be
giftigen met een plein, waarmee het zeer
de vraag is, of het wel gediend zal zijn.
In de oogen van alle. met deze bonds-
mentaliteit behepte architecten is de stad,
waar zjj tot advies worden geroepen, een
prooi voor bouwkunstige visioenen.
Het plan. dat hun het meest behaagt, is
dat, hetwelk voorttelend immer meer plan
nen zal kunnen baren. Vandaar die ver
rukking over die prachtige vondst, waar
van de eenige verdienste is, dat zij een
mooie plaats schept voor den vooralsnog
niet prachtigen toren, dat plein dat de Ko
renbrugsteeg buitensporig zal verbree-
den, de omliggende huizen en de Koren
beurs, en daarbij het geheele typische be
staande onmogelijk zal maken, en alleen
iets kan worden door het scheppen van
een heel cosmopolitisch stadsdeel.
In het kort, wij hebben hier voor ons
laat ons hopen de laatste kenteekenen
van die grootdoenerij, die in dezen moei
lijken tijd meer en meer aller sympathie
begint te verliezen, en die den steden, wel
ke er aan hebben toegegeven, zoo slecht
bekomt.
Terwille daarvan nu moet een plan wor
den aanbevolen met een gevel die boven
den ouden uitsteekt, en het overwicht daar
van schade doet, die niet slechts allerlei
detailgebreken heeft en een vervelend dak,
doch een saaien indruk teweeg brengt. Een
plan, dat aesthetisch niet meer dan mid
delmatig is, nauwelijks origineel, en wat
het inwendige betreft, ook met zijn plat
tegrond die berust op een ongeoorloofde
ruimteverdeeling, niet zoo praktisch als de
commissie wil doen voorkomen.
De schepping van een nieuwen toren, als
plaatsvervanger van den te loor geganen,
kan niet anders dan strenge critiek uitlok
ken. Geen der ontworpen torens heeft ge
nade gevonden in de oogen der commissie,
en hoewel ik zelf den modernen toren van
Kropholler bewonder, zie ik de beste op
lossing in het door hem toegezegde weder-
opbouwen van den ouden. Een zich beschei
den terugtrekken voor het prestige van
het oude gebouw is trouwens het eerste
kenmerk van het door hem ontworpen ge
heel. Hij heeft zijn rijke fantasie ingetoomd,
om den gevel aan de Vischmarkt onderge
schikt te houden aan dien in de Breestraat,
hy heeft er zelf niet aan gedacht, de mo
gelijkheid te overwegen, van het projec
teeren van een plein aan den achterkant
van het gebouw! Hij heeft verder zijn
Raadzaal op de binnenplaats gelegd en zijn
representatieve ruimten, evenals Dudok
in zijn veelgeprezen plattegrond, eenigszins
opzij achter den hoofdingang.
Maar op de bezwaren, die tegen zijn plat
tegrond zijn ingebracht, kan men met over
tuiging antwoorden, dat een bouwwerk
eerst onder het bouwen groeit, dat het, wat
praktische indeeling, detailleering en ver
lichting betreft, aangevuld en verbeterd
kan worden (temeer waar hij reserveruim
ten heeft open gelaten), terwijl er juist
niet de minste waarborg bestaat, dat, zoo
als de commissie schijnt te meenen, de
schoonheid op deze wijze, door op
lappen, knutselen en flikken, zal ontstaan.
Die schoonheid nu is er, in Kropholler's
ontwerp: in den licht en gracieus gehouden
gevel aan de Vischmarkt, in de arkaden-
gang links met de mooie plaatsing der
vensters, in de opmerkelijk statige binnen
plaats, in de interieurs, die men nergens
afbeelden mocht, maar die de oude, zoo be
faamde, waardig zijn.
Men heeft, in de verschillende besprekin
gen van deze kwestie, meer dan eens de
meening geuit, dat een verwerping van het
plan-Blaauw hetzij op moreele of op
aesthetische gronden uitstel zou betee-
kenen, en een nieuw plan noodig maken.
Ik zie niet in waarom. De bouwkunst komt
niet op papier tot leven, maar ontwikkelt
zich op het terrein zelf. Mag men den
eisch niet stellen, dat de bouwmeester nu
eindelijk eens zal weten, wélk terrein? De
rest is hem dan waarlijk wel toevertrouwd.
Er is nog een vraag, die onder de oogen
moet worden gezien, maar die ik als niet-
technicus aan de vakkundigen overlaat. Is
het waar, dat de door den heer Blaauw op
gegeven kosten veel te laag gesteld zijn?
Zoo ja en men zou mij wel zeer ver
keerd hebben ingelicht, indien het niet
zoo was dan zal de voorliefde voor ste-
debouwkundige vondsten en monumentali
teit de gemeente duur te staan komen. Dan
zullen de gemeentenaren, als ze schrijden
door de, volgens de commissie met een al-
om-tegenwoordig modewoord, monumen
tale hallen van het ontwerp-Blaauw, die
monumentaliteit met monumentale belas
tinggelden moeten bezegelen. En als zij,
eenmaal ontwaakt uit de monumentale
droom, door het nieuw ontstane stuk we
reldstad teruggekeerd in de intimiteit van
hun (ik wil tenmiste hopen, nog niet mo
numentale) woning, tot klaar besef zullen
komen van wat er gebeurd is, zullen zij
wellicht inzien, dat zij, terwille van groote
woorden eri voorbijgaande leuzen, schoone
tradities hebben doen verdringen, en een
waarachtig kunstenaar, hun tijdgenoot,
verloochend.
Ziehier mijn betoog vóór de kunst en te
gen de politiek, vóór Kropholler's plan, en
tegen dat. waarvan de aesthetische voor
deden géén, de praktische hoogst twijfel
achtig zijn.
CORNELIS VETH.
DE VOORGESCHIEDENIS DER
LEIDSCHE STADHUISPLANNEN.
Hoe architecten behandeld worden.
Wy ontleenen het volgend artikel aan
het „Maandblad voor Beeldende Kunsten"
(September-aflevering)
Het is vrijwel een regel zonder uitzon
dering, dat prijsvragen in de bouwkunst
tot geharrewar, en als eindresultaat tot te
leurstellingen leiden. Hetzelfde moet ge
zegd worden van de z.g. meervoudige op
drachten, die eenigszins hetzelfde zijn ais
beperkte of besloten prijsvragen.
Bijna altijd zijn deze betreurenswaar
dige resultaten onnoodig; bijna altijd wa
ren ze te voorkomen geweest, indien de
opdrachtgevers de opdracht zuiver en vol
ledig hadden gesteld, en de eischen en mo-
riteiten in deze op grover en voor de deel-
gelijkheden grondig hadden bestudeerd.
Zelden zijn zeker opdrachtgevende auto-
nemers grievender wijze te kort geschoten,
dan het college van Burgemeester en Wet
houders te Leiden, bij het geven van de
opdracht aan vijf architecten, om een plan
te maken tot het herbouwen van het in den
winter van 1929/30 verbrande Raadhuis.
Indien de critiek, op de gestie van B. en
W. van Leiden hier en elders uitgeoefend,
verantwoordelijk zal worden gesieid voor
oponthoud, dat zy met haar actie misschien
zal veroorzaken, dan kan zij deze schuld
van zich wijzen, en het volle gewicht daar
van doen neerkomen op een Dagelyitsch
Bestuur, dat begonnen is met een nala
tigheid, en geëindigd met een on billy kheid
te begaan, die voor het verloop van de zaak
noodlottig zijn geweest. Het resultaat van
deze meervoudige opdracht is op het oogen-
blik aldus saam te vatten: de eenige on
der het vijftal genoodigde architecten, die
zich niet aan de gestelde voorwaarden ge
houden heeft, word aanbevolen voor het
uitvoeren van zijn planl Meer dan dat: hy
wordt aanbevoien, niet ondanks dit onge
oorloofd overschrijden van de bepalingen,
maar voornamelijk op grond daarvan! Ten
slotte: deze afwijking, die hij zich heeft
aangematigd, is a priori niet van aestheti-
schen aard, maar van praktischen aard, ze
betreft den plattegrond in de eerste plaats.
Hij heeft beschikt over terreinen, die niet
beschikbaar waren gesteld.
Ik wil eerst even nader toelichten, waar
om ik in het feit, dat de overschrijding van
bevoegdheid niet uit aesthetische motie
ven geschiedde, een verzwarende omstan
digheid zie voor hen, die aan het ontwerp
op grond daarvan de voorkeur geven. Het
is om zijn schoonheid, dat Leiden en het
geheele land de vernieling van het oude
Raadhuis van Lieven de Key betreuren,
het is om redenen van schoonheid, dat het
met den te restaureeren ouden gevel te
weinig een geheel vormende, ultra-moder
ne raadhuis, door Dudok ontworpen, is be
streden en uitgeschakeld. Men moet
eischen, dat het in de allereerste piaats re
denen van schoonheid zullen zijn, die den
doorslag geven by de beslissing over deze
nieuwe onwerpen. Na al wat geschied is,
draagt Leiden de verantwoordelijkheid, er
voor te zorgen, dat het gebouw uit aesthe
tisch oogpunt het beste wordt, dat te ver
krijgen is. Daarom zou het toch al ge
steld dat de zaak loyaal was behandeld
verkeerd zijn geweest, redenen van admi
nistratief-praktischen aard hier het zwaarst
te doen wegen. De overweging, dat door
het gebeurde de aesthetische hoedanighe
den op onrechtmatige wijze bij de beoor-
deeiing op den achtergrond zijn geschoven,
wettigt de bespreking van dit geval op
deze plaats. Overigens zal ik, die de ont
werpen nog niet heb kunnen zien 1)
maar ook om complicaties te vermijden
mij nu houden aan de gebeurtenissen, die
zich vóór het publiceeren hebben afge
speeld.
Naar een der beide, door mij geraad
pleegde deelnemers aan dezen wedstrijd
mij mededeelde, trof het hem al spoedig,
dat aan de eischen, door B. en W. aan de
ruimten gestéld, niet voldaan kon worden
met het beschikbare terrein. De opdracht
zelf was al een misrekening en dus dra
gen de deskundigen, die ze hebben opge
steld, om te beginnen al schuld aan het
stroeve verloop van zaken. De betrokken
bouwmeesters braken zich het hoofd met
pogingen, om met de ruimten, die zij kon
den gebruiken, aan die eischen te voldoen.
Het blijkt, dat drie hunner tot het resul
taat kwamen, dat het hun toebedeelde
terrein niet voldoende was. Hierbij mag
worden vermeld, dat voorgeschreven was,
het archief onder te brengen in de ruim
te achter den (gerestaureerden) voorge
vel, zoodat de voor de hand liggende oplos
sing, om dit ondergronds te huisvesten,
niet in aanmerking kwam.
De verdere geschiedenis toont aan, dat
de opdrachtgevers ten slotte zelf hebben
ingezien, het terrein te krap te hebben ge
nomen. Hun erkenning van dit feit is
helaas geschied op hoogst ongratieuse
wijze: door nog te pogen de architecten,
die zich aan de opdracht hadden gehouden,
in het ongelijk te stellen, en hun zelfs de
schamele gelegenheid te ontnemen, die de
commissie van advies had willen open la
ten, om de hun onthouden kans te gebrui
ken. Nadat namelijk de plannen reeds
eenigen tijd waren ingeleverd, ontvingen
de vijf architecten de oproeping tot een
vergadering met de commissie van advies.
Daar werd hun medegedeeld, dat een hun
ner, in afwijking van het in dit opzicht
duidelijke en strikte programma van
eischen (deze woorden zijn van de com
missie zelve) de oppervlake van twee per-
ceelen in zijn ontwerp had opgenomen, en
zich nog op andere punten vrijheden had
veroorloofd. Gold het hier een prijsvraag,
dan had de commissie het plan buiten be-
oprdeeling moeten houden, nu hier echter
sprake was van een meervoudige opdracht,
behoefde zij dit niet te doen (of mocht het
niet doen?)
Het plan bood voordeelen. Daartoe be
hoorde in hooge mate opzet en indeeling
van den plattegrond, die alleen mogelijk
waren geworden door de afwijkingen, wel
ke de inzender zich had veroorloofd.
De commissie nam nu de mogelijkheid
aan, dat elk van de andere mededingers,
indien hij dezelfde vrijheid had genomen,
een even goede of betere oplossing zou heb
ben gevonden, en wilde daarom aan B. en
W. voorstellen, de vier andere architecten
nog drie maanden te geven, om hen in de
gelegenheid te stellen, volgens dezelfde
gegevens te werken. Wij hebben hier niet
te maken met de houding, hier tegenover
door de vier overige architecten aangeno
men (van wie één vrijwel in de onmoge
lijkheid was, deze kans te gebruiken), want
B. en W. beschikten afwijzend op dit ver
zoek van de commissie! Zagen zij de ver
regaande onbillijkheid, door de commissie
zoo duidelijk te kennen gegeven, en door
elk buitenstaander gevoeld, waarlijk niet
in? Wilden zij de zaak er nu maar zoo
spoedig mogelijk doorjagen? Een hoogst
eenzijdig artikel in „Vooruit" van 7 Juli
LL, waarop ik nog terugkom, geeft een
zonderlinge, byna potsierlijke reden voor
deze weigering. Men had, heet het daarin,
niet een architect te beoordeelen, maar
een ontwerp. Beteekent dit, dat men zich
tegenover een architect alles mag veroor
loven? Laat ons in het oog houden, dat by
de opdracht, die de vijf deelnemers ont
vingen, gesproken wordt van een vast te
stellen programma van eischen, dat ten
grondslag zal strekken enz., laat ons daar
bij weten, dat de Raad besloten had, de
bewuste, thans vive la force in een der
plannen opgenomen perceelen, niet te ont
eigenen, en wij zullen ons er zeker niet
over verbazen, dat vier van de betrokken
architecten huiverig waren, om willekeu
rig de grenzen der opdracht te overschrij
den, temeer, omdat een clausule in het pro
gramma zegt: „het honorarium zal worden
uitgekeerd, mits het plan, naar het oordeel
van B. en W., gehoord de R.A.C., op rede
lijke wijze aan de eischen van het pro
gramma voldoet", en zij dus riskeerden,
dit honorarium niet te zullen ontvangen!
Reeds zoo gezien zal de houding van
het Leidsch dagelijksch bestuur als incon
sequent en onbillijk te kenschetsen zijn,
maar er is meer.
Van de drie architecten, die tot de con
clusie waren gekomen, dat het aangewe
zen terrein niet voldoende was, heeft er
één, de heer Blaauw, zich daaraan niet ge
stoord, met het bekende gevolg dat zijn
ontwerp om die reden juist werd uitver
koren. Een tweede, om de hierboven aan
gegeven, wel heel duidelijke reden niet be
reid het risico te loopen, dat zijn plan ter
zijde zou worden gelegd, stelde de vraag,
of dit zou geschieden, indien hij van het
programma afweek. Hij ontving ten ant
woord, dat men niet voor het tegendeel
kon instaan. Hij hield zich dus aan de voor
schriften, niettegenstaande zyn eigen over
tuiging. De derde behandelde de zaak mis
schien nog correcter: hij was zoozeer door
drongen van het beginsel, dat de kansen
voor allen gelijk moesten zijn, dat hij voor
stelde, een dergelijke, algemeen gestelde
vraag gezamenlijk te doen. Dit plan stuit
te af op de weigeringvan wien?
van den heer Blaauw, de eenige, die voor
zich zelf deze vrijheid reeds genomen had!
Het is niet duidelijk, waarom deze archi
tect toen maar niet dadelijk gezegd heeft,
wat hij bezig was te doen. en gewacht heeft
tot na de mededeeling door de commis
sie, om te zeggen, wat hij gewaagd en ge
wonnen had. Maar er is meer in de hou-»
ding van dezen ten slotte zoo begunstigden
architect, dat niet duidelijk is. Blijkens
het straks door my geciteerde stuk van
„Vooruit", dat ongetwijfeld gegevens aan
zijn uitlatingen ontleent, had hij zelf aan
de Raadhuis-Advies-Commissie zulk een
vraag gesteld, en was die vraag niet met
een bepaald verbod beantwoord. Ik neem
geen oogenblik aan, dat die commissie hem
een ander antwoord heeft gegeven dan zijn
confrater, namelijk, dat ze er niet voor in
kon staan dat een van de bepalingen afwij
kend plan in aanmerking zou komen. Een
verbod is dit misschien niet, maar wie ge
bruikt nu ook zulke woorden onder be
leefde lieden? Het is een zeer duidelijke
waarschuwing. De heer Blaauw heeft deze
getrotseerd.... Dat moet hij weten. Maar
waarom dan deze uitlating, die ons in her
innering brengt het spreekwoord: „qui
s'excuse, s'accuse"? Waartoe dan dit la
waaiige artikel van „Vooruit" tegen „hei
bel", waarin wordt gesproken van Duik
boot-politiek, en de critiek op B. en W.
wordt voorgesteld, (met de gewone arm
zalige poging, om alles op politiek terrein
te brengen), als een katholieke intrige?
Wie beschuldigt den heer Blaauw van iets
anders dan van een aan overmoed gren
zende zekerheid, die hoogstens gesteund
kan zyn door gedachtenlezing of andere
occulte vermogens? Waarlijk verbijsterend
is de mededeeling, in het rapport der com
missie, dat de heer Blaauw ook nog een
wel beschikbaar terrein heeft vrijgelaten,
met gunstig resultaat. Hij heeft zich dus
in alle opzichten vrij gevoeld, terwijl de
anderen alle reden hadden om zich aan
handen en voeten gebonden te achten.
Nu schijnt de heer Blaauw zich bereid te
hebben verklaard, een variant te maken,
op zijn plan, waarin hij niet over' het ^be-
streden terrein beschikt. Ik begrijp ter we
reld niet waarom men daar verder mee zou
komen, en in hoeverre hy daarmee het
gemis aan solidariteit, dat het sociaal-de
mocratische blad zoo licht schijnt te tel
len, zou goedmaken. Het verzet tegen de
keuze van het plan-Blaauw, ongezien dit
plan zelf, komt voort uit de overtuiging,
dat het hier geen fair play is geweest,
evenals de 'oppositie tegen het plan-Dudok
niet een katholieke actie was, zooals de
namen van hen, die het initiatief namen:
dr. H. E. van Gelder, dr. Henri Polak, mr.
Frans Coenen, Kasper Niehaus en onder
geteekende, bewijzen. Het behoorde nog
altijd mogelijk te zijn, kunstgevoel en be
sef van billijkheid buiten de politiek te
houden.
Bij deze uiteenzetting van de zaak heb
ik mij onthoudenvan critiek op de hou
ding der advies-commissie, hoe zeer deze
mij niet geheel verklaarbaar is. Dat zij
geheel te goeder trouw was bij het geven
van de ontmoedigende antwoorden op do
vragen om ander terrein, mag geen twij
fel lijden. Uit haar mededeeling aan de ar
chitecten blykt wel, dat het incorrecte plan
en de plotselinge instemming, die dit bij
B. en W. vond, voor haar een verrassing
zyn geweest, en dat zy met de zaak ver
legen was. Uit haar rapport, dat zy zelf
vergeefs om terrein-uitbreiding gevraagd
heeft. Uit haar voorstel, dat zij de onbil
lijkheid voelde. Doch men mist noode een
uiting van ontstemming over de wijze,
waarop men haar zelf behandeld heeft
Maar de gestie van het Dagelijksch Be
stuur kan niet worden gebillijkt. Niet al
leen omdat ze unfair is, maar omdat ze de
kans dreigt te verspelen, dat het Raadhuis
een gebouw wordt, zoo schoon als onder
de omstandigheden mogelijk is 2).
C. V.
oorloofd, ten gevolge o.a. het voordeel, dat
aan den linkerkant van den gevel aan de
Vischmarkt door inspringen daarvan een
zeer aantrekkelijk pleintje is ontstaan. Ech
ter, de toren, die deze architect heeft ont
worpen, is, evenals die van Dudok, te hoog,
en, ofschoon meer in overeenstemming met
het karakter van het geheel, m.i. tweeslach
tig van vorm, en niet ongezocht. De com
missie bewondert blijkbaar dien toren ook
niet, maar loopt er wat luchtig overheen.
Hy is toch wel heel belangrijk.
2) In het door Blaauw geprojecteerde
plein schuilt ook een gevaar. Het voert tot
consequenties, daar het de omgevende be
bouwing nietig zal doen lijken.
Naschrift van de Redactie:
Wij laten in deze rubriek allen, die iets
te zeggen hebben, vrijelijk aan het woord,
en nemen uit tijdschriften en dagbladen
beschouwingen over, die wij interessant
oordeelen. Zoo hebben we uit „Handels
blad" en „Vooruit" artikelen overgenomen,
waarin de schrijvers pleitten voor het plan-
Blaauw.
Wij hebben die verschillende artikelen
niet voorzien van kantteekeningen.
Bij het bovenstaande moeten wij echter
een paar opmerkingen maken.
Ie. Van de meervoudige opdracht ligt de
„schuld" bij den Raad. B. en W. hebben
oorspronkelij-k gewild een enkelvou
dige opdracht aan den architect Dudok en
B. en W., als zoodanig, hebben zich later
in deze kwestie min of meer neutraal ge
houden.
2e. Van de houding van B. en W. voor
de officieele publicatie van het rapport der
Raadhuis-Adviescommissie is niets offi
cieel of officieus gepubliceerd. Op deze
houding critiek uit te oefenen is daarom
inopportuun, onvoorzichtig en onrechtvaar
dig.
3e. Van de meening, die B. en W. hebben
na de publicatie van het rapport
inzake het advies-zelf van de Raadhuis-
Adviescommissie, hun oordeel over de
kwestie-Blaauw, is zeker nog niets bekend.
Dusniemand kan het nog met die mee
ning on-eens zijn!
Deze opmerkingen meenden wij, recht-
"vaardigheidshalve ter wille van de waar
heid te moeten maken.
NA EEN BEZOEK IN „DE LAKENHAL".
Bij het binnentreden in de zaal van „de
Lakenhal", waarin de Stadhuisplannen der
architecten zijn tentoongesteld, valt al da
delijk op, dat men maar niet zoo een-twee
drie klaar is, als men al deze teekeningen
eens nader wil bezien.
Er is overvloedig en goed werk geleverd;
de ontwerpers hpbben hunne gedachten
grondig in teekening gebracht.
Wat betreft het overvloedige werk der
ingezonden plannen is er bij aandachtige
beschouwing toch nog wel een aanmerkelijk
verschil te bespeuren. In het bijzonder mag
wel worden vermeld het keurig en met
smaak verzorgde werk van architect van
der Laan, die van zijn plan vele en schit
terend afgewerkte teekeningen heeft inge
diend. Deze architect heeft blijk gegeven
zich bijzonder in de materie te hebben inge
werkt. Ook moet dit worden gezegd van het
werk van architect Kropholler. De archi
tect Blaauw daarentegen geeft, behalve
zijn platte gronden, niets te zien van het
binnenplein of het inwendige.
Opvallend is echter de wijze, waarop de
verschillende teekeningen zijn opgehangen.
Van het plan-Blaauw zyn deze alle gunstig,
nagenoeg op oogshoogte, opgehangen en er
is heel wat wandoppervlakte voor inge
ruimd. Jammer genoeg daarentegen han
gen de diverse artistiek opgezette perspec
tieven van het plan-van der Laan veel te
laag, zoodat men op den vloer moet gaan
zitten om deze goed te kunnen bezien.
Eveneens is dit het geval met enkele
smaakvolle perspectieven van het plan-
Kropholler. Het ware beter geweest, indien
dit was voorkomen geworden.
FRANS v. TH IEL,
architect.
LAND- EN TUINBOUW
De groote Dahlia-tentoonstelling in het
Koloniaal Museum te Amsterdam.
De groote Dahlia-tentoonstelling, welke
van 14 tot en met 17 September a.s. in het
Koloniaal Museum wordt gehouden, zal
worden geopend door jhr. mr. dr. A. Röell,
Voorzitter van den Raad van Beheer van
de Koninklijke Vereeniging „Koloniaal In
stituut".
Een Eere-Comité is gevormd, waarvan
het Eere-Voorzitterschap is aanvaard door
jhr. mr. dr. A. Röell en Burgemeester de
Vlugt.
De leden van het Koninklyk Huis betoon
den ook reeds belangstelling. H. M. de Ko
ningin, H. M. de Koningin-Moeder, alsmede
Z. K. H. de Prins der Nederlanden stelden
ieder een zilveren medaille beschikbaar.
1) Intusschen heb ik een deel der teeke
ningen gezien. Inderdaad hebben de afwij
kingen, die de heer Blaauw zich heeft ver
463e STAATSLOTERIJ
(Niet officieel)
4de klasse, 3de lijst
Trekking van Woensdag G September 1933
Hooge pryzen
I 25000.— 3722
f 200.—.33
t 100.— 15950
i'. ijzen van f 65.
43 416 515 583 744 1321 1353 1498
1G0S 2013 2218 2315 2381 2445 2446 2708
2904 2914 3033 3666 3859 4067 4162 4231
4573 5437 5869 6117 S2f: 6545 6609 6693
6931 7025 3001 8047 8124 3163 8380 8463
8713 SCGÜ 8503 8882 8981 9027 9284 9292
0303 10121 10163 10275 10151 1:083 10800 10899
01 11340 11703 11819 116011043 12077 12306
071 127-14 127GJ 12019 131C1 13132 11013 14046
"-'033 14125 145S0 14107 11626 11858 14S37 15089
1.099 15326 15751 15823 16416 16573 16G64 16867
18912 18200 13616 18674 18805 20002 20486 20522
20717