WIE ZIJN JARIG?
Van 20 Aug. tot en met 26 Aug.
20 Aug. Jan Gründemann, Witte Singel 88
Lieden.
21 Aug. Piet- Alkemade, Morschstraat 58,
Leiden.
21 Aug. Tonia Klijn, Leimuiden 358.
22 Aug. Quirina Magda v. Veisen, Zuid-
buurt 73, Zoeterwoude.
22 Aug. Joop de Groot, Trompstraat 6,
Leiden.
22 Aug. Cor van Diest, Zandslootkade 49,
Sassenheim.
22 Aug. Leo Tummers, Koninginnelaan 56,
Leiden.
22 Aug. Sina Verhaar, Oud-Ade E 34.
22 Aug. Theo Kramp, Prinsenstraat 104 a,
Leiden.
22 Aug. Ma riet je Nieuwenhoven, Jan Vos-
sesteeg 29, Leiden.
23 Aug. Marietje van Leeuwen, Oud-Ade.
23 Aug. Karei Wijdeveld, 3 Octoberstraat
61a, Leiden.
21 Aug. Henk v. Vclzen, Dorpsstraat 113,
Leimuiden.
25 Aug. Annie van Diest, Zandslootkade
49, Sassenheim.
25 Aug Gerard van Kampen, Noordwijker-
hout^
25 Aug. Frans Slingerland, Zuidbuurt 10,
Zoeterwoude.
26 Aug. Jopie Kager, Doelensteeg 9.
26 Aug. Lou van Bergen-Hcnegouwen,
Sehelpenkade 41, Leiden.
26 Aug. 'FAe Zwartsloot, Heerenweg A 115,
Warmond.
26 Aug. Gretha Witsenburg, Baan 113a,
Warmond.
Tk feliciteer de jarigen.
Wie zijn of haar naam in deze lijsten wil
opgenomen zien, schrijve minstens 14 dagen
voor den verjaardag.
OOtM WDL
OPLOSSINGEN VAN VERLEDEN
WEEK
ingestuurd door IDA STIKKELMAN.
Opl. I: Middenschip van een kerk.
Opl. II: Dubbeltje.
Opl. III: Letter a
Opl. IVHobbelpaard.
Opl. VHartedief.
Opl. VI: Luchtballon.
Opl. VII: Bedstede.
Opl. VIII: Vuurwerk.
Opl. IX: Elleboog.
Opl. X: Bedelstaf.
MARKT
door AXNY VAX DIEST.
Het is een mooie dag in de vacantie. We
gaan eens een kijkje nemen op de markt.
Wat 'n drukte en geroezemoes. De ver
schillende kooplui kondigen met luide stem
hun koopwaren aan; kijkers en kooplusti
gen schuifelen voetje voor voetje langs de
verschillende kramen. Een fruitkraam
opent, de rij met zijn heerlijk ooft; 't lokt
tot koopen, maar eerst gaan we verder.
Een kraam met ansichtkaarten is nu aan
de beurt; felicitatiekaartenkaarten waar
op de mooiste bloemen geschilderd zijn
stadsgezichten, fantasiekaarten waarop de
nationale kleederdrachten zijn in beeld ge
bracht, kortom keus in overvloed. Xu ko
men we bij een stoffcn-afdeeling, japon- en
costuurastoffen in effen tinten; stoffen met
een streepje, ruitje of balletje in de meest
niteenloopende kleuren: voor elk wat wils.
Weer verder zien we mooie vitrages en
gordijnstoffen, de fijne fulle hangt losjes
uitgespreid en noodt tot koopen. ..IJzer
sterke vitrage", zegt een jufrouw. Nu vi
trage is nu eenmaal niet geschikt om eraan
te rukken of trekken; dus dat gelooven
we nu maar. Een kraam met porcelein en
aardewerk trekt ons oog; fijne kop en
schotels in allerlei modellen, kleuren en
randversieringen en wat al meer; mooie
bloemvazen, wandborden met allerlei voor
stellingen, luxe porceleinen voorwerpen in
de mooiste uitvoeringen, alles even mooi.
Daarachter staat een kraam met visch en
zuur; we zullen die maar voorbij gaan; de
atmosfeer is daar nu juist niet erg welrei-
kend te noemen. We komen aan een boe
kenkraam, maar gaan ook daar maar
voorbij. Maar nu, nu komen wij bij de bloe-
menafdeeling; hé, hier is de lucht als
doortrokken van de fijnste geuren. Groene
plantjes, vanaf de kleinste varentjes tot
groote palmen en kamerdennen; cactus-
plantjes in allo soorten, bloeiende planten,
als geranium, begonia, azalea en nog ver
scheidene soorten; verder nog losse bloe
men, die in met. water gevulde blikke bus
sen wachten op de koopers.
We zullen eerst nog even verder gaan
kijken en halen dan straks nog wel wat
bloemen aan. Achter aan op de markt is
nog een afdeeling van pluimvee en gevogel
te. Wat 'n lawaai, dat gekakel der kippen,
het hanengekraai en gekir der verschillen
de duiven, bruine raadsheeren, bonte dui
ven, mooie spierwitte met kraaloogjes, te
veel om op te noemen. Daarachter nog op-
koopers met oud ijzer en dergelijke artike
len, maar we gaan nu maar terug. Wat
daar verder nog te zien is lokt ons niet zoo
erg aan. Nog even een bouquetje mooie
bloemen koopen en dan maar weer naar
huis. Xa deze wandeling zal een kopje
thee ons dubbel welkom zijn.
OP BEZOEK BIJ OOM.
Jan en Gretha waren voor twee weken
te logeeren gevraagd bij Oom Kees en Tan
te Marie. Xu waren ze druk bezig hun kof
fers in te pakken. Jan kwam al weer aan
met zes paar kousen. Een poosje later werd
er gebeld.
„Wie zou dat nu wezen", zei Gretha
tegen Jan.
„Ik denk dat het de slager is", zei Jan.
„En ik denk van Oom Hein'*, zei Gretha
weer.
Maar even later zagen ze al wie het was.
't Was tante Marie. Jan en Gretha spron
gen op. Moe bood tante een stoel aan.
„Wat nu", zei Jan. „Komt u ons nu al
halen?'"
„Ja" zei tante, „ik kom jullie halen, maar
ik blijf eerst een nachtje hier en als ik
dan werg ga, gaan jullie mee".
Jan en Gretha vonden het wat heerlijk
dat tante ze kwam halen. De koffer wa« in
gepakt. en de kinderen moesten biddpn en
naar bed. Maar slapen deden ze niet. Eerst
bepraten ze hoe de boerderij van Oom er
wel zou uitzien.
Maar eindelijk waren ze toch ingedom
meld.
Jan was om half zes al wakker. Gretha
lag nog rustig te slapen. Xu wou Jan eens
een grapje hebben. Hij nam de lampetkan
en gooide het water op den grond voor het
bed. Toen nam hij haar kousen, naaide die
dicht en legde ze weer op haar plaats.
Xu ging hij ook weer in bed. Maar hij
ging niet slapen; hij bleef rustig liggen tot
Gretha wakker worden zou. Eindelijk sloeg
ze haar oogen op, gooide de dekens van
zich af en wou haar kousen aantrekken.
Maar ze kon ze niet aan krijgen. Ze zat
zoo een poosje te tobben toen ze merkte
dat ze dichtgenaaid waren. Ze nam het
schaartje van het nachtkastje en knipte de
groote steken los. Toen trok ze ze aan. Dat
had ze allemaal nog in bed gedaan, maar
nu wou ze er toch eens uitkomen om zich
een frisch te wa-sschen. Doch, toen ze cr
uitstapte, stapte ze in de groote plas en
nu waren haar kousen .heelemaal nat. Ze
trok ze weer uit en deed een paar anderen
aan.
Jan lachte inwendig maar deed net of
hij sliep. Ze ging naar de waschtafel, maar.
er was geen water in de kan. Ze begreep
dat. Jan dat gedaan had. Ze wou naar hem
toegaan om hem door elkaar te schudden,
inaar Jan was het bed al uit. Moe kwam
kijken wat er aan de hand was. Gretha ver
telde wat Jan gedaan had. Toen moesten
ze zich kleeden en naar beneden komen,
waar de tafel al gedpkt stond. Om tien uur
moesten ze met de trein mee.
Op bet perron gekomen, ging tante kaar
tjes halen. Eindelijk daar kwam de trein
aanstoomen. Ze zeiden moeder gedag en
gingen toen in den trein. Jan zat al dade
lijk door het raampje te turen. Een poosje
later waren ze al in Xaarden. Oom stond
al te wachten met Piet en Lies. Ze gaven I
elkaar de hand en stapten gezellig keuve
lend op huis aan.
Toen ze bij de boerderij kwamen, kwam
Bello ze al blaffend tegemoet. De tafel
stond al gedekt. De meid had daarvoor
gezorgd.
Toen ze klaar waren gingen ze de boer
derij bezichtigen Eerst zouden ze bij de
kalkoenen gaan kijken, doch teen ze er bij
kwamen stoof er een tegen Gretha op (om
haar roode jurk) die gillend en schreeu
wend het huis invluchtte.
Tante die zat te naaien schrok op.
„Wat is er kind zei ze.
Gretha vertelde alles.
„Doe maar een. ander jurkje aan*, zei ze.
Gretha ging naar de logeerkamer en
deed een groene jurk aan. Toen ging ze
weer naar de anderen, die onderwijl al bij
de konijnen gekomen waren. Daarna gin
gen ze kijken bij de kippen, kuikens, een
den, geiten, schapen en nog meer dieren.
Oom had wel 150 kippen en 45 kuiken» Bij
de kuikens bleven ze lang kijken. Eerst za
ten er een paar onder de kloek z'n veeren.
Later stonden er weer een paar bij de
drinkbak. Maar nu zei Jan, dat ze nu wel
lang genoeg gestaan hadden.
Dus gingen ze maar weer verder, tot ze
bij de boomgaard kwamen en Piet in een
boom klom. Even later regende het kersen.
Ze bleven nog lang spelen tot het tijd was
voor het. middageten.
Oom zat allemaal grapjes te maken zoo
dat ze niets opschoten. Maar ze waren
toch klaar toen de knecht kwam zeggen,
dat er zwaar weer op komst was.
„Dat ziet er niet best uit, jongens", zei
Oom.
„Kunnen jullie niet een handje helpen
om het hooi binnen te halen
Xu dat wilden ze wel. Toen ze op het
land kwamen begonnen ze al direct aan de
arbeid. De meisjes hielpen ook flink mee.
Toen de eerste droppels vielen was het
hooi al binnen.
Ze gingen weer naar huis waar een reu-
zenboerenmik en een glas versche melk
stond te wachten. Tante dacht dat ze we'
weer honger zouden hebben Xu dat had
ze geraden. Al gauw verdween de tweede
in de hongerige magen.
Opeens een felle lichtstraal. Ze schrok
ken er van. Oom stelde ze gerust, maar ze
waren toch wel wat bang. Het bleef zu.k
slecht weer tot 's nachts twaalf uur, toen
bedaarde het De kinderen gingen naar
bed en sliepen weldra als rozen. Den vol
genden morgen om half zes wakker.
Ze maakten ook de anderen wakker en
gingen zich kleeden. Toen gingen ze naar
beneden. Oom was al in het land aan het
werk. Tante zat aardappelen te sohilfen.
Ze schrokken er van dat het al zoo laat
was. Tante had ze maar laten liggen omdat
het gisterenavond zoo laat geworden was.
Toen ze gegeten hadden gingen ze maar
weer spelen. Xaar de kerk gingen ze niet
meer. want daar was het nu al te laat voor.
De dagen volgden elkaar snel op, zoodat
er nog maar 4 dagen over waren. Dat von
den ze jammer Maar aan alles komt een
eind.
Die laatste dagen brachten ze heerlijk
door. Eerst naar de dierentuin en museum
in Amsterdam Dan naar Vlissingen waar
ze met z'n alien gefotografeerd werden
in Zeeuwsche kleeding. Toen gingen ze
naar Scheveningen en naar Valkenburg.
Toe ze den anderen morgen wakker wer
den, vonden ze het wel wat naar, dat ze
nu weer weg moesten. Maar Oom en Tante
hadden beloofd dat ze de volgende vacan
tie weer mochten komen.
DE KAMERJACHT.
door PIET.
Er was eens een jonker, die, doordat hij
arm werd, zijn kasteel verlaten moest. Hij
zwierf gansche dagen in de dichte bo6-
schen rond. Niets had hij meer over, dan
alleen zijn hond, 'n hoorn en zijn geweren.
Op een gegeven moment zag hij een hert
tusschen de boomen verschijnen. Hij nam
zijn geweer en schoot 't hert dood. Zoo had
hij dus weer wat te eten. Xa langen tijd
rondgezworven te hebben, kwam hij in een
stadje. Daar zag hij op oen bordje staan:
„Gemeubileerde kamer» te huur, te be
vragen bij mijnheer Schotel.
Hij ging daar eens naartoe en na, langen
tijd gepraat te hebben, waren zo overeens
gekomen, dat de jonker een van die ka
mers zou kunnen huren, 't Was een mooie
kamer. Aan de wanden hingen schilde
rijen van allerlei jachtvoorstellingen. Hij
bekeek ze een voor de andere na. Daarna
liep hij dc kamer met groote passen op cd
neer. Hij nam de hoorn en blies er op, ev
verbeelcïé zich, dat hij evenals vroeger op
jacht was.
Een 'bovenbuur was daar heelemaal niet
op gesteld. Hij kwam de jonker vragen of
deze op wou houden. Daar de jonker het
niet. deed, ging de buur weer naar boven
en zette 't kraantje open. waardoor alles
onder water liep. De junker ging toen
kwaad naar boven. Hij vroeg de buurman
of deze 't. kraantje weer dicht wou doen.
Doch de buurman ging op een tafel zitten
met een hengel en zei: „Laat mij hier nu
viS6chen en gaat u maar op jacht,
NAAR ZEE.
door
CORRTE HOOGEVEEN.
Het was 'n mooie zomerdag
't Zonnetje lacht te ons tegen.
W'e zouden vandaag naar Katwijk gaan
Al met den trein van negen.
We pakten alles bij elkaar
'n Schop en emmer, 'n fleeeh limonade
Ook deden we er nog 'n beker bij.
En 'n paar reepen chocolade.
Toen gingen we. eindelijk op stap
Daar, al naar het station
En daar het nog te vroeg was.
Zette ik me op 'n bankje in de zon.
Eindelijk kwam hij dan toch aan
We stapten in met vlugge spoed
We gingen vlak bij het raampje zitten
Daar zaten we heerlijk en goed.
Zoo kwamen wij te Katwijk aan
Wij kregen eerst wat limonade
En toen wij wat gespeeld hadden
Kregen wij nog 'n reep chocolade.
Zoo waa de dag voorbij gegaan.
Het was 'n fijne dag geweest, en dan:
Toen wij 's avonds in ons bedje lagen
Droomden wij er nog van.
DÉ REGEN.
door
door MARIE HOOGEVEEN.
De regen plaet met stroomen
Al op de daken en op boomen
Een ieder die nu buiten is
Spoedt zich gehaast, gew-is.
Ook Hans en Piet, "n tweeling paar
Die blijven thuis nu maar
En kijken om zoo triestig saam
De prentenboeken in, niet waar?
Doch spoedig worden zij weggelegd.
En komt verveling «poedig aan.
En van verveling" komt 't plagen:
En het kibbelen en het •l¥".
Doch 't regent, regent al door harder
Zonder ophouden, wat 'n strop!
De straten, daken, boomen:
Alles druipt van 't regénsop.
EEN VERKEERDE BOODSCHAP.
door JAAP DE GROOT,
't Wa» Zaterdag, de familie van Duuren
had al gegeten. Moeder zei tegen Jan: „Ga
naar oom Henk en vraag of hij Zondagmid
dag wi| komen"'. Jan zei: „Ja Moe, ik ga
direct!"
Hij ging; 't was nogal 'n tamelijk eind loo
pen. Jan kwam door een steeg, waar jon
gens aan 't knikkeren waren. Hij bleef
staan te kijken, maar ging na vijf minuten
weer weg. Jan liep nogal vlug. Toen hij op
een drukke straatweg kwam, zag hij de
tram aankomen. De tram was v'.ak hij Jan.
Er kwam ineens een jongen op de fiets van
den overkant rijden en wilde nog overste
ken, maar 't was te laat. De jongen reed
met geweld tegen de tram, slipte en toen
gleed hij er heelemaal onder. De tram
stond stil, de jongen was bewusteloos. De
heele straat stond op stelten, er was een
heele kring om hem heen en natuurlijk
stond Jan 't voorste, maar 't was gauw af-
geloopen want men werd uitolkaar gedre
ven en Jan moest ook weg.
Hij liep nu hard, want hij dacht: „Eer
ik thuis ben, is 't misschien half vijf en dan
kan ik niet meer op straat spelen". Hij
was er bijna. Hij stak over en belde Oom
tikte tegen de ruit, zag hem en deed de
deur open. Jan ging naar binnen en zei:
„Moeder had gezegd, dat wij Zondag zou
den komen Oom zei goed en gaf Jan een
koekje. Jan bedankte Oom en ging weg.
Hij was nu gauw thuis en zei, dat hij de
boodschap had overgebracht, maar hij
dacht, er niet aan wat hij tegen Oom had
gezegd.
't Was Zondag, Vader en Moeder zaten
op Oom te wachten en Oom zat op Vader
en Moeder te wachten.
HOE EEN KERSENDIEF GESTRAFT
WERD.
„Hè! wat hingen die boomen, van mijn
heer Jansen, weer vol, met van die heer
lijke roode kersen", dacht Jan. „Daur moest
ik cr eens oen paar van hebben.Even ge
keken, maar neen hoor, er lag cr geen een
op den grond, dus moest Jan met. leege
handen aftrekken. „Maar vanavond als er
niemand in den tuin is", dacht Jan, ,,/aJ
ik wel eens kijken, of ik geen paar kersjes
kan vinden".
Eindelijk was de avond aangebroken, en
nu ging Jan er op uit. Toen hij den tuin
bereikt had, keek hij schuw in het rond or
cr niemand was die hem zien kon. Neen
hoor, niets te zien, en maar gauw den
boom opgezocht waar hij vanochtend zoo
voor had staan kijken. Ha, die is hetnog
maals gekeken en toen er vlug ingeklom
men en maar gauw aan het eten. Hij steekt
cr een in zijn mond, maar opeens een gil
van schrik enons Jantje tuimelt naar
beneden en blijft roerloos liggen.
Wat was cr gebeurt? Wel dat i„ heel
gauw verteld: In de gauwigheid had hij na
tuurlijk niet gezien wat hij pakte en in
plaats van een mooie gave kers had hij er
een gepakt met. een wesp er in en daarom
dat gillen en schreeuwen van je wclste.
Intusschen was mijnheer Jansen, die de
gil gehoord had, naar den tuin geloopen,
denkend dat er een ongeluk plaats had ge
had. Maar tot zijn schrik ziet hij daar den
knaap liggen met een opgezette keel. Hij
liep gauw naar den dokter. Deze kwam en
constateerde dat Jan een heen gebroken
had en nog een keelontsteking er bij.
Men bracht den knaap naar zijn moe
der die natuurlijk hevig schrok toen zij
daar haar jongen, die zij had uitgestuurd
om een boodschap to doen, zoo thuis zag
brengen.
Toen Jan later wat beter was, beloofde
hij, dat hij het nooit meer zou doen. En
bij heeft gelukkig woord gehouden.
VACANTIE.
door
HENDRIK DFVTL*.
Het. is weer vacantie
Jongens wat een feest
Nu hoeven we niet te leeren
Van ballen houd ik het meest.
Vier a vijf en dertig dagen
Spelen naar je zin,
Dat is toch wel wat heerlijk!
Of vind je het soms te min.J
Als de vacantie om is
Moet pe weer leeren, o wee,
Lezen, rekenen en schrijven
En niet meer naar zee.
AAN ZEE.
Gij zijt mij lief gij Neerlands duinen
Gij zijt mij lief gij Noordzeestrand
Wat is het heerlijk daar te toeven
Ale 't zonnetje in de zomer brandt.
Daar kunnen w ij heerlijk pootje baaien
Bouwen een kasteel van zand,
Inademen de frisohe zeelucht
En schelpjes zoeken op het strand.
Je aanschouwt de groene golven
Zijt getuigen van eb en vloed
Je voelt frisch bloed door je aderen
(stroomcn
Ja, de zeelucht doet je goed.
WALEWIJN.
EEN VERHAAL UIT DEN RIDDERTIJD
door
ANT. OLDEKOLTER.
XXII.
In den tijd, waarin zich ons verhaal af
speelt, stonden de Sakaers nog op een
zeer lagen trap van beschaving: terwijl
hun van de leer der Christenen weinig of
nieta bekend waa. voorzagen zij zich door
roovcn en stelen in hun levensonderhoud;
ook waren de regels der edelen nog niet tot
doorgedrongen: moest er gevochten wor
den, dan werd eenvoudig d© sterkste on
der hen uitgekozen tot aanvoerder.
Landbouw en veeteelt werd wel in zeker©
mate door hen uitgeoefend, dooh door do
meesten verwaarloosd.
Hoe de Saksers in Brittannië waren ge
komen, verklaarden wij reeda in het be
gin van ons verhaal.
Een der ruiters van de troep, waarover
wij juist spraken, voerde op dit oogenhlik
het woord; op een toon, waaruit dwang
sprak, zeide hij nu tot zijn medereizigers:
„Mannen, het komt mij zeer gewenscht
voor, hier onze legerplaats op te slaan,
teneinde wat uit te rusten; tevens kun
nen we probceren wat wild te bemachti
gen, om zoodoende onzen honger te stil
len."
Zijn ondorhoorigen knikten goedkeu
rend, terwijl zij van hunne paarden spron
gen, en deze aan de langa den weg staande
boomen vastbonden.
Eenigen hunner verspreidden rich in
kleine groepjes door het bosch om wat
wild te schieten, zij waren in het bezit
van een vreemd aoort langwerpige boogen
terwijl de overigen een vuur aanlegden
of zioh achtelooa op den gTond nederwier-
jven om uit te rusten.
Ongeveer een half uur later keerden do
mannen, die het bosoh waren ingegaan,
terug met een hert en ©enig© hazen.
„Bij den vuurwagen van Donnr, daar
doet Gij goed inecl", riep do aanvoerder
uit, zoodra hij de mannen met het wild zag
naderen. „Hier ia vuur, roodat Ge re ter
stond kunt roosteren, want, hij Wodun,
mijn maag begint te rammelen!" vervolg
dc hij het vuur oprakelende.
„Gij schijnt honger te hebben, Odgar,
tenminste, zulks blijkt wel duidelijk uit
Uwe woorden", sprak nu oen der Knksers,
die het hert droeg.
„Net of de honger U niet zou kwellen;
bij den haard van den opperpriester Zal-
ma. Gij spreekt tegen Uw gemoed in".
Een weinig later begonnen do mannen
op ruwe wijze tc eten; gedoeld word er
niet, zoodat hot, weinig scheelde, of er wai
een twiat ontstaan.
Plots oohter staakten zij hun maaltijd;
doordat dc aanvoerder, die Odgar genaamd
was, sprak: „Makkers, houdt op niet
spreken; ik hoor paarden trappelen; ge
wis kunnen wij een rijken buit bemaohti
gen; stelt u dus allen verdekt op."
Onbegrijpelijk snol werd hot vuur ge
doofd, en weinig© oogenblikken later was
©r geen man meer te zien.
Ongeveer honderd meter van dez.e plek
verwijderd kwam nu een reisgezelschap
Monniken op hen aangereden, die niet het
minste gevaar vermoedden.
Naar hun kleeding te oordeelen waren
het Benedictijner monniken; voorop reden
twee kloosterlingen van meer aanzien, wel
ke met elkander een druk gewprek voer
den.
„Denkt Gij nog een l»ezoek te brengen
aan Koning Arthur en zijn ridders, broe
der Gallinus?", sprak juist een der mon
niken, di© voorop red«n, tot zijn mede
broeder.
„Indien wij eenigwzins over tiid besehilc-
ken, zal ik Arthurs burcht niet voorbij rij
den, zonder van 's Konings gastvrijheid
g'-bruik Ie hebben g. M iakl",
de aangesprokene.
Of, «lit oogenblik veranderde eehter hun
vroolijken acherta in angst, want van allo
kanten kwamen welgewapende ruiters op
hen toegereden.
Onthutat riep de monnik, die men Gal
linus noemde, uit: „Wat beleekcnt dit. da-.
Gij de eerbied waardige dienaren van den
heiligen Benedictua op hun pelgrim-rei»
naar Londen lastig valt?"
Dit, monnik, bcteekent, zooveel, dat, in
dien gij niet terstond alle goederen, die n
uw bezit zijn, goedschiks aan ons afgeeft,
gij zult ondervinden, dat uwe knotsen, of
welke wapenenen gij ook moogt bezitten,
niet zijn bestand U-gen onze lansen of bo
gen!" antwoordde nu de aanvoerder der
aanvallers.
Dc abt Gallinus. het ritcrwtc probeeron.
♦Ie, riep int, terwijl hij zijn |>aard de vpomi
gaf: „Uit den weg, schurken, laat ons
door!"
Door dez© woorden verergerde hij den
toestand echter juistwant de Knkser
ziende dat dc monniken zich niet good-
'hiks wilden overgeven, dreven nu d<-/e
laats ten in een kring, en, terwijl hij zijn
zwaard krijgslustig boven zijn ho d l
zwaaide, riep de aanvoerder der Sakser»
uit: „Mannen, bindt df/n monniken allo,
en ontneem hunne goederen".
(Wordt vervolgd).