WIE ZIJN JARIG? Van 20 Aug. tot en met 26 Aug. 20 Aug. Jan Gründemann, Witte Singel 88 Lieden. 21 Aug. Piet- Alkemade, Morschstraat 58, Leiden. 21 Aug. Tonia Klijn, Leimuiden 358. 22 Aug. Quirina Magda v. Veisen, Zuid- buurt 73, Zoeterwoude. 22 Aug. Joop de Groot, Trompstraat 6, Leiden. 22 Aug. Cor van Diest, Zandslootkade 49, Sassenheim. 22 Aug. Leo Tummers, Koninginnelaan 56, Leiden. 22 Aug. Sina Verhaar, Oud-Ade E 34. 22 Aug. Theo Kramp, Prinsenstraat 104 a, Leiden. 22 Aug. Ma riet je Nieuwenhoven, Jan Vos- sesteeg 29, Leiden. 23 Aug. Marietje van Leeuwen, Oud-Ade. 23 Aug. Karei Wijdeveld, 3 Octoberstraat 61a, Leiden. 21 Aug. Henk v. Vclzen, Dorpsstraat 113, Leimuiden. 25 Aug. Annie van Diest, Zandslootkade 49, Sassenheim. 25 Aug Gerard van Kampen, Noordwijker- hout^ 25 Aug. Frans Slingerland, Zuidbuurt 10, Zoeterwoude. 26 Aug. Jopie Kager, Doelensteeg 9. 26 Aug. Lou van Bergen-Hcnegouwen, Sehelpenkade 41, Leiden. 26 Aug. 'FAe Zwartsloot, Heerenweg A 115, Warmond. 26 Aug. Gretha Witsenburg, Baan 113a, Warmond. Tk feliciteer de jarigen. Wie zijn of haar naam in deze lijsten wil opgenomen zien, schrijve minstens 14 dagen voor den verjaardag. OOtM WDL OPLOSSINGEN VAN VERLEDEN WEEK ingestuurd door IDA STIKKELMAN. Opl. I: Middenschip van een kerk. Opl. II: Dubbeltje. Opl. III: Letter a Opl. IVHobbelpaard. Opl. VHartedief. Opl. VI: Luchtballon. Opl. VII: Bedstede. Opl. VIII: Vuurwerk. Opl. IX: Elleboog. Opl. X: Bedelstaf. MARKT door AXNY VAX DIEST. Het is een mooie dag in de vacantie. We gaan eens een kijkje nemen op de markt. Wat 'n drukte en geroezemoes. De ver schillende kooplui kondigen met luide stem hun koopwaren aan; kijkers en kooplusti gen schuifelen voetje voor voetje langs de verschillende kramen. Een fruitkraam opent, de rij met zijn heerlijk ooft; 't lokt tot koopen, maar eerst gaan we verder. Een kraam met ansichtkaarten is nu aan de beurt; felicitatiekaartenkaarten waar op de mooiste bloemen geschilderd zijn stadsgezichten, fantasiekaarten waarop de nationale kleederdrachten zijn in beeld ge bracht, kortom keus in overvloed. Xu ko men we bij een stoffcn-afdeeling, japon- en costuurastoffen in effen tinten; stoffen met een streepje, ruitje of balletje in de meest niteenloopende kleuren: voor elk wat wils. Weer verder zien we mooie vitrages en gordijnstoffen, de fijne fulle hangt losjes uitgespreid en noodt tot koopen. ..IJzer sterke vitrage", zegt een jufrouw. Nu vi trage is nu eenmaal niet geschikt om eraan te rukken of trekken; dus dat gelooven we nu maar. Een kraam met porcelein en aardewerk trekt ons oog; fijne kop en schotels in allerlei modellen, kleuren en randversieringen en wat al meer; mooie bloemvazen, wandborden met allerlei voor stellingen, luxe porceleinen voorwerpen in de mooiste uitvoeringen, alles even mooi. Daarachter staat een kraam met visch en zuur; we zullen die maar voorbij gaan; de atmosfeer is daar nu juist niet erg welrei- kend te noemen. We komen aan een boe kenkraam, maar gaan ook daar maar voorbij. Maar nu, nu komen wij bij de bloe- menafdeeling; hé, hier is de lucht als doortrokken van de fijnste geuren. Groene plantjes, vanaf de kleinste varentjes tot groote palmen en kamerdennen; cactus- plantjes in allo soorten, bloeiende planten, als geranium, begonia, azalea en nog ver scheidene soorten; verder nog losse bloe men, die in met. water gevulde blikke bus sen wachten op de koopers. We zullen eerst nog even verder gaan kijken en halen dan straks nog wel wat bloemen aan. Achter aan op de markt is nog een afdeeling van pluimvee en gevogel te. Wat 'n lawaai, dat gekakel der kippen, het hanengekraai en gekir der verschillen de duiven, bruine raadsheeren, bonte dui ven, mooie spierwitte met kraaloogjes, te veel om op te noemen. Daarachter nog op- koopers met oud ijzer en dergelijke artike len, maar we gaan nu maar terug. Wat daar verder nog te zien is lokt ons niet zoo erg aan. Nog even een bouquetje mooie bloemen koopen en dan maar weer naar huis. Xa deze wandeling zal een kopje thee ons dubbel welkom zijn. OP BEZOEK BIJ OOM. Jan en Gretha waren voor twee weken te logeeren gevraagd bij Oom Kees en Tan te Marie. Xu waren ze druk bezig hun kof fers in te pakken. Jan kwam al weer aan met zes paar kousen. Een poosje later werd er gebeld. „Wie zou dat nu wezen", zei Gretha tegen Jan. „Ik denk dat het de slager is", zei Jan. „En ik denk van Oom Hein'*, zei Gretha weer. Maar even later zagen ze al wie het was. 't Was tante Marie. Jan en Gretha spron gen op. Moe bood tante een stoel aan. „Wat nu", zei Jan. „Komt u ons nu al halen?'" „Ja" zei tante, „ik kom jullie halen, maar ik blijf eerst een nachtje hier en als ik dan werg ga, gaan jullie mee". Jan en Gretha vonden het wat heerlijk dat tante ze kwam halen. De koffer wa« in gepakt. en de kinderen moesten biddpn en naar bed. Maar slapen deden ze niet. Eerst bepraten ze hoe de boerderij van Oom er wel zou uitzien. Maar eindelijk waren ze toch ingedom meld. Jan was om half zes al wakker. Gretha lag nog rustig te slapen. Xu wou Jan eens een grapje hebben. Hij nam de lampetkan en gooide het water op den grond voor het bed. Toen nam hij haar kousen, naaide die dicht en legde ze weer op haar plaats. Xu ging hij ook weer in bed. Maar hij ging niet slapen; hij bleef rustig liggen tot Gretha wakker worden zou. Eindelijk sloeg ze haar oogen op, gooide de dekens van zich af en wou haar kousen aantrekken. Maar ze kon ze niet aan krijgen. Ze zat zoo een poosje te tobben toen ze merkte dat ze dichtgenaaid waren. Ze nam het schaartje van het nachtkastje en knipte de groote steken los. Toen trok ze ze aan. Dat had ze allemaal nog in bed gedaan, maar nu wou ze er toch eens uitkomen om zich een frisch te wa-sschen. Doch, toen ze cr uitstapte, stapte ze in de groote plas en nu waren haar kousen .heelemaal nat. Ze trok ze weer uit en deed een paar anderen aan. Jan lachte inwendig maar deed net of hij sliep. Ze ging naar de waschtafel, maar. er was geen water in de kan. Ze begreep dat. Jan dat gedaan had. Ze wou naar hem toegaan om hem door elkaar te schudden, inaar Jan was het bed al uit. Moe kwam kijken wat er aan de hand was. Gretha ver telde wat Jan gedaan had. Toen moesten ze zich kleeden en naar beneden komen, waar de tafel al gedpkt stond. Om tien uur moesten ze met de trein mee. Op bet perron gekomen, ging tante kaar tjes halen. Eindelijk daar kwam de trein aanstoomen. Ze zeiden moeder gedag en gingen toen in den trein. Jan zat al dade lijk door het raampje te turen. Een poosje later waren ze al in Xaarden. Oom stond al te wachten met Piet en Lies. Ze gaven I elkaar de hand en stapten gezellig keuve lend op huis aan. Toen ze bij de boerderij kwamen, kwam Bello ze al blaffend tegemoet. De tafel stond al gedekt. De meid had daarvoor gezorgd. Toen ze klaar waren gingen ze de boer derij bezichtigen Eerst zouden ze bij de kalkoenen gaan kijken, doch teen ze er bij kwamen stoof er een tegen Gretha op (om haar roode jurk) die gillend en schreeu wend het huis invluchtte. Tante die zat te naaien schrok op. „Wat is er kind zei ze. Gretha vertelde alles. „Doe maar een. ander jurkje aan*, zei ze. Gretha ging naar de logeerkamer en deed een groene jurk aan. Toen ging ze weer naar de anderen, die onderwijl al bij de konijnen gekomen waren. Daarna gin gen ze kijken bij de kippen, kuikens, een den, geiten, schapen en nog meer dieren. Oom had wel 150 kippen en 45 kuiken» Bij de kuikens bleven ze lang kijken. Eerst za ten er een paar onder de kloek z'n veeren. Later stonden er weer een paar bij de drinkbak. Maar nu zei Jan, dat ze nu wel lang genoeg gestaan hadden. Dus gingen ze maar weer verder, tot ze bij de boomgaard kwamen en Piet in een boom klom. Even later regende het kersen. Ze bleven nog lang spelen tot het tijd was voor het. middageten. Oom zat allemaal grapjes te maken zoo dat ze niets opschoten. Maar ze waren toch klaar toen de knecht kwam zeggen, dat er zwaar weer op komst was. „Dat ziet er niet best uit, jongens", zei Oom. „Kunnen jullie niet een handje helpen om het hooi binnen te halen Xu dat wilden ze wel. Toen ze op het land kwamen begonnen ze al direct aan de arbeid. De meisjes hielpen ook flink mee. Toen de eerste droppels vielen was het hooi al binnen. Ze gingen weer naar huis waar een reu- zenboerenmik en een glas versche melk stond te wachten. Tante dacht dat ze we' weer honger zouden hebben Xu dat had ze geraden. Al gauw verdween de tweede in de hongerige magen. Opeens een felle lichtstraal. Ze schrok ken er van. Oom stelde ze gerust, maar ze waren toch wel wat bang. Het bleef zu.k slecht weer tot 's nachts twaalf uur, toen bedaarde het De kinderen gingen naar bed en sliepen weldra als rozen. Den vol genden morgen om half zes wakker. Ze maakten ook de anderen wakker en gingen zich kleeden. Toen gingen ze naar beneden. Oom was al in het land aan het werk. Tante zat aardappelen te sohilfen. Ze schrokken er van dat het al zoo laat was. Tante had ze maar laten liggen omdat het gisterenavond zoo laat geworden was. Toen ze gegeten hadden gingen ze maar weer spelen. Xaar de kerk gingen ze niet meer. want daar was het nu al te laat voor. De dagen volgden elkaar snel op, zoodat er nog maar 4 dagen over waren. Dat von den ze jammer Maar aan alles komt een eind. Die laatste dagen brachten ze heerlijk door. Eerst naar de dierentuin en museum in Amsterdam Dan naar Vlissingen waar ze met z'n alien gefotografeerd werden in Zeeuwsche kleeding. Toen gingen ze naar Scheveningen en naar Valkenburg. Toe ze den anderen morgen wakker wer den, vonden ze het wel wat naar, dat ze nu weer weg moesten. Maar Oom en Tante hadden beloofd dat ze de volgende vacan tie weer mochten komen. DE KAMERJACHT. door PIET. Er was eens een jonker, die, doordat hij arm werd, zijn kasteel verlaten moest. Hij zwierf gansche dagen in de dichte bo6- schen rond. Niets had hij meer over, dan alleen zijn hond, 'n hoorn en zijn geweren. Op een gegeven moment zag hij een hert tusschen de boomen verschijnen. Hij nam zijn geweer en schoot 't hert dood. Zoo had hij dus weer wat te eten. Xa langen tijd rondgezworven te hebben, kwam hij in een stadje. Daar zag hij op oen bordje staan: „Gemeubileerde kamer» te huur, te be vragen bij mijnheer Schotel. Hij ging daar eens naartoe en na, langen tijd gepraat te hebben, waren zo overeens gekomen, dat de jonker een van die ka mers zou kunnen huren, 't Was een mooie kamer. Aan de wanden hingen schilde rijen van allerlei jachtvoorstellingen. Hij bekeek ze een voor de andere na. Daarna liep hij dc kamer met groote passen op cd neer. Hij nam de hoorn en blies er op, ev verbeelcïé zich, dat hij evenals vroeger op jacht was. Een 'bovenbuur was daar heelemaal niet op gesteld. Hij kwam de jonker vragen of deze op wou houden. Daar de jonker het niet. deed, ging de buur weer naar boven en zette 't kraantje open. waardoor alles onder water liep. De junker ging toen kwaad naar boven. Hij vroeg de buurman of deze 't. kraantje weer dicht wou doen. Doch de buurman ging op een tafel zitten met een hengel en zei: „Laat mij hier nu viS6chen en gaat u maar op jacht, NAAR ZEE. door CORRTE HOOGEVEEN. Het was 'n mooie zomerdag 't Zonnetje lacht te ons tegen. W'e zouden vandaag naar Katwijk gaan Al met den trein van negen. We pakten alles bij elkaar 'n Schop en emmer, 'n fleeeh limonade Ook deden we er nog 'n beker bij. En 'n paar reepen chocolade. Toen gingen we. eindelijk op stap Daar, al naar het station En daar het nog te vroeg was. Zette ik me op 'n bankje in de zon. Eindelijk kwam hij dan toch aan We stapten in met vlugge spoed We gingen vlak bij het raampje zitten Daar zaten we heerlijk en goed. Zoo kwamen wij te Katwijk aan Wij kregen eerst wat limonade En toen wij wat gespeeld hadden Kregen wij nog 'n reep chocolade. Zoo waa de dag voorbij gegaan. Het was 'n fijne dag geweest, en dan: Toen wij 's avonds in ons bedje lagen Droomden wij er nog van. DÉ REGEN. door door MARIE HOOGEVEEN. De regen plaet met stroomen Al op de daken en op boomen Een ieder die nu buiten is Spoedt zich gehaast, gew-is. Ook Hans en Piet, "n tweeling paar Die blijven thuis nu maar En kijken om zoo triestig saam De prentenboeken in, niet waar? Doch spoedig worden zij weggelegd. En komt verveling «poedig aan. En van verveling" komt 't plagen: En het kibbelen en het •l¥". Doch 't regent, regent al door harder Zonder ophouden, wat 'n strop! De straten, daken, boomen: Alles druipt van 't regénsop. EEN VERKEERDE BOODSCHAP. door JAAP DE GROOT, 't Wa» Zaterdag, de familie van Duuren had al gegeten. Moeder zei tegen Jan: „Ga naar oom Henk en vraag of hij Zondagmid dag wi| komen"'. Jan zei: „Ja Moe, ik ga direct!" Hij ging; 't was nogal 'n tamelijk eind loo pen. Jan kwam door een steeg, waar jon gens aan 't knikkeren waren. Hij bleef staan te kijken, maar ging na vijf minuten weer weg. Jan liep nogal vlug. Toen hij op een drukke straatweg kwam, zag hij de tram aankomen. De tram was v'.ak hij Jan. Er kwam ineens een jongen op de fiets van den overkant rijden en wilde nog overste ken, maar 't was te laat. De jongen reed met geweld tegen de tram, slipte en toen gleed hij er heelemaal onder. De tram stond stil, de jongen was bewusteloos. De heele straat stond op stelten, er was een heele kring om hem heen en natuurlijk stond Jan 't voorste, maar 't was gauw af- geloopen want men werd uitolkaar gedre ven en Jan moest ook weg. Hij liep nu hard, want hij dacht: „Eer ik thuis ben, is 't misschien half vijf en dan kan ik niet meer op straat spelen". Hij was er bijna. Hij stak over en belde Oom tikte tegen de ruit, zag hem en deed de deur open. Jan ging naar binnen en zei: „Moeder had gezegd, dat wij Zondag zou den komen Oom zei goed en gaf Jan een koekje. Jan bedankte Oom en ging weg. Hij was nu gauw thuis en zei, dat hij de boodschap had overgebracht, maar hij dacht, er niet aan wat hij tegen Oom had gezegd. 't Was Zondag, Vader en Moeder zaten op Oom te wachten en Oom zat op Vader en Moeder te wachten. HOE EEN KERSENDIEF GESTRAFT WERD. „Hè! wat hingen die boomen, van mijn heer Jansen, weer vol, met van die heer lijke roode kersen", dacht Jan. „Daur moest ik cr eens oen paar van hebben.Even ge keken, maar neen hoor, er lag cr geen een op den grond, dus moest Jan met. leege handen aftrekken. „Maar vanavond als er niemand in den tuin is", dacht Jan, ,,/aJ ik wel eens kijken, of ik geen paar kersjes kan vinden". Eindelijk was de avond aangebroken, en nu ging Jan er op uit. Toen hij den tuin bereikt had, keek hij schuw in het rond or cr niemand was die hem zien kon. Neen hoor, niets te zien, en maar gauw den boom opgezocht waar hij vanochtend zoo voor had staan kijken. Ha, die is hetnog maals gekeken en toen er vlug ingeklom men en maar gauw aan het eten. Hij steekt cr een in zijn mond, maar opeens een gil van schrik enons Jantje tuimelt naar beneden en blijft roerloos liggen. Wat was cr gebeurt? Wel dat i„ heel gauw verteld: In de gauwigheid had hij na tuurlijk niet gezien wat hij pakte en in plaats van een mooie gave kers had hij er een gepakt met. een wesp er in en daarom dat gillen en schreeuwen van je wclste. Intusschen was mijnheer Jansen, die de gil gehoord had, naar den tuin geloopen, denkend dat er een ongeluk plaats had ge had. Maar tot zijn schrik ziet hij daar den knaap liggen met een opgezette keel. Hij liep gauw naar den dokter. Deze kwam en constateerde dat Jan een heen gebroken had en nog een keelontsteking er bij. Men bracht den knaap naar zijn moe der die natuurlijk hevig schrok toen zij daar haar jongen, die zij had uitgestuurd om een boodschap to doen, zoo thuis zag brengen. Toen Jan later wat beter was, beloofde hij, dat hij het nooit meer zou doen. En bij heeft gelukkig woord gehouden. VACANTIE. door HENDRIK DFVTL*. Het. is weer vacantie Jongens wat een feest Nu hoeven we niet te leeren Van ballen houd ik het meest. Vier a vijf en dertig dagen Spelen naar je zin, Dat is toch wel wat heerlijk! Of vind je het soms te min.J Als de vacantie om is Moet pe weer leeren, o wee, Lezen, rekenen en schrijven En niet meer naar zee. AAN ZEE. Gij zijt mij lief gij Neerlands duinen Gij zijt mij lief gij Noordzeestrand Wat is het heerlijk daar te toeven Ale 't zonnetje in de zomer brandt. Daar kunnen w ij heerlijk pootje baaien Bouwen een kasteel van zand, Inademen de frisohe zeelucht En schelpjes zoeken op het strand. Je aanschouwt de groene golven Zijt getuigen van eb en vloed Je voelt frisch bloed door je aderen (stroomcn Ja, de zeelucht doet je goed. WALEWIJN. EEN VERHAAL UIT DEN RIDDERTIJD door ANT. OLDEKOLTER. XXII. In den tijd, waarin zich ons verhaal af speelt, stonden de Sakaers nog op een zeer lagen trap van beschaving: terwijl hun van de leer der Christenen weinig of nieta bekend waa. voorzagen zij zich door roovcn en stelen in hun levensonderhoud; ook waren de regels der edelen nog niet tot doorgedrongen: moest er gevochten wor den, dan werd eenvoudig d© sterkste on der hen uitgekozen tot aanvoerder. Landbouw en veeteelt werd wel in zeker© mate door hen uitgeoefend, dooh door do meesten verwaarloosd. Hoe de Saksers in Brittannië waren ge komen, verklaarden wij reeda in het be gin van ons verhaal. Een der ruiters van de troep, waarover wij juist spraken, voerde op dit oogenhlik het woord; op een toon, waaruit dwang sprak, zeide hij nu tot zijn medereizigers: „Mannen, het komt mij zeer gewenscht voor, hier onze legerplaats op te slaan, teneinde wat uit te rusten; tevens kun nen we probceren wat wild te bemachti gen, om zoodoende onzen honger te stil len." Zijn ondorhoorigen knikten goedkeu rend, terwijl zij van hunne paarden spron gen, en deze aan de langa den weg staande boomen vastbonden. Eenigen hunner verspreidden rich in kleine groepjes door het bosch om wat wild te schieten, zij waren in het bezit van een vreemd aoort langwerpige boogen terwijl de overigen een vuur aanlegden of zioh achtelooa op den gTond nederwier- jven om uit te rusten. Ongeveer een half uur later keerden do mannen, die het bosoh waren ingegaan, terug met een hert en ©enig© hazen. „Bij den vuurwagen van Donnr, daar doet Gij goed inecl", riep do aanvoerder uit, zoodra hij de mannen met het wild zag naderen. „Hier ia vuur, roodat Ge re ter stond kunt roosteren, want, hij Wodun, mijn maag begint te rammelen!" vervolg dc hij het vuur oprakelende. „Gij schijnt honger te hebben, Odgar, tenminste, zulks blijkt wel duidelijk uit Uwe woorden", sprak nu oen der Knksers, die het hert droeg. „Net of de honger U niet zou kwellen; bij den haard van den opperpriester Zal- ma. Gij spreekt tegen Uw gemoed in". Een weinig later begonnen do mannen op ruwe wijze tc eten; gedoeld word er niet, zoodat hot, weinig scheelde, of er wai een twiat ontstaan. Plots oohter staakten zij hun maaltijd; doordat dc aanvoerder, die Odgar genaamd was, sprak: „Makkers, houdt op niet spreken; ik hoor paarden trappelen; ge wis kunnen wij een rijken buit bemaohti gen; stelt u dus allen verdekt op." Onbegrijpelijk snol werd hot vuur ge doofd, en weinig© oogenblikken later was ©r geen man meer te zien. Ongeveer honderd meter van dez.e plek verwijderd kwam nu een reisgezelschap Monniken op hen aangereden, die niet het minste gevaar vermoedden. Naar hun kleeding te oordeelen waren het Benedictijner monniken; voorop reden twee kloosterlingen van meer aanzien, wel ke met elkander een druk gewprek voer den. „Denkt Gij nog een l»ezoek te brengen aan Koning Arthur en zijn ridders, broe der Gallinus?", sprak juist een der mon niken, di© voorop red«n, tot zijn mede broeder. „Indien wij eenigwzins over tiid besehilc- ken, zal ik Arthurs burcht niet voorbij rij den, zonder van 's Konings gastvrijheid g'-bruik Ie hebben g. M iakl", de aangesprokene. Of, «lit oogenblik veranderde eehter hun vroolijken acherta in angst, want van allo kanten kwamen welgewapende ruiters op hen toegereden. Onthutat riep de monnik, die men Gal linus noemde, uit: „Wat beleekcnt dit. da-. Gij de eerbied waardige dienaren van den heiligen Benedictua op hun pelgrim-rei» naar Londen lastig valt?" Dit, monnik, bcteekent, zooveel, dat, in dien gij niet terstond alle goederen, die n uw bezit zijn, goedschiks aan ons afgeeft, gij zult ondervinden, dat uwe knotsen, of welke wapenenen gij ook moogt bezitten, niet zijn bestand U-gen onze lansen of bo gen!" antwoordde nu de aanvoerder der aanvallers. Dc abt Gallinus. het ritcrwtc probeeron. ♦Ie, riep int, terwijl hij zijn |>aard de vpomi gaf: „Uit den weg, schurken, laat ons door!" Door dez© woorden verergerde hij den toestand echter juistwant de Knkser ziende dat dc monniken zich niet good- 'hiks wilden overgeven, dreven nu d<-/e laats ten in een kring, en, terwijl hij zijn zwaard krijgslustig boven zijn ho d l zwaaide, riep de aanvoerder der Sakser» uit: „Mannen, bindt df/n monniken allo, en ontneem hunne goederen". (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1933 | | pagina 7