ZATERDAG 12 AUGUSTUS 1933 DE LETDSCHE COURANT TWEEDE BLAD PAG. J
WIE ZIJN JARIG?
TAN 13' TOT EN MET 19 AUG.
14 Aug.: Jan van Klink, R'veen B 290.
15 Aug.: Piet de Jeu, A 10 Oude Wetering
15 Aug.: Rinus Heemskerk F 80, Z'woude.
16 Aug.: Anton Karremans, Leidsohe weg
22, Voorschoten.
16 Aug.: Cor v. d. Meer, R'veen B 77.
17 Aug.: Totje v. Hameren, Aude Wete
ring A 26.
17 Aug.: Jan Disseldorp, Stompwijkeche-
weg 104, Stompw ijk.
17 Aug.: Jo Slop, RijndijkBtr. 71, Leiden.
17 Aug.: Tootje Stuifzand, Koningstr. 24e
18 Aug.: Johanna Kroft, Heerenweg 230
Warmond.
18 Aug.: Piet Veriaan, Kraaierstr. 16.
19 Aug.: Hans en Henri Molkenboer,
Morschweg 6a, Leiden.
19 Aug.: Adriaan Bergers, Doezaetr. 23.
19 Aug.: Hans Molkenboer, Morsohweg 6
19 Aug.: Annie de Groot, Trompstr. 6.
Tk feliciteer de jarigen.
Wie zijn of haar naam in deze lijeten wil
opgenomen zien en dit verzuimde bij het
inzenden der raadsels, doe dit alsnog,
maar dan minstens veertien dagen voor
den verjaardag.
Oom Wim.
NIEUWE RAADSELS
ingestuurd door IDA STIKKELMAN.
Raadsel I:
Welk schip komt nooit op 't water?
Raadsel II:
Wat kan rollen en is toch platt
Raadsel lil
Wat gaat bij Anna voor en bij Lena
achter?
Raadsel IV
Welk paard kan niet trekken?
Raadsel V
Welke dief is altijd heel lief?
Raadsel VI:
Welke ballon hoort niet op een lamp?
Raadsel VII:
Welke steden hebben geen school?
Raadsel VIII:
Welk werk kan men in *t donker zien?
Raadsel IX:
Welke boog gebruiken alle menschen?
Raadsel X:
Wat is de zwaarste straf.
De oplossingen niet insturen. Deze
geef ik de volgende week zelf.
Oom Wim.
PROCESSIE
door THEODORA.
Het is een zacht, aan wuiven,
Als een Serafijnsche zang,
Gelijk bïankgewiekte duiven
In hun mooien cirkelgang.
Het is een teer opbloeien
Als bloesem zacht, en schoon,
Gelijk een mooie vlinder
In zomeravonddroom.
Het. is een hoog-op hemelen
Van een rijk gebeden drang
Het is een hoog op huiven
Van wierook, geur en zang.
Het is als ruischen van korenaren
In den zaohten Zomerwind,
Als tokkelen van gitaarsnaren
Van een blij onschuldig kind.
Al schittert goud geflonker
Onder blauwe baldakijn,
Tusschen zilveren zonnestralen
De God van groot en klein.
Het is een aanminnig dringen
Van bruidjes wit en teer,
Met rozengeur en bloemen
Volgen God den Heer.
Dan volgt in lange rijen
In getale zonder end,
Vrome mannen, vrouwen
Vereerend Christus Sacrament.
Volgt mede dan gij vromen
Wien wonderen Liefde-God,
Gelijk mooie zachte droomen
En vrees geen lach of spot.
De lucht vol blije klanken
Van muziek en klokgeluid,
Van wierookgeur en zangen
Noodt U tot bidden uit.
Als gouden Meien regen,
Als morgendauw zoo zacht.
Dauwt in uw hart de zegen
Van Godes liefdemacht.
Eerbiedig buigend knielend,
Met heel mijn zieledrang.
Breng ik lof en dank en hulde
In deez' schoonen ommegang.
(Voor de Grooten).
DE MASCOTTE
door GERARD KEIZER.
Helder klonk Herman Reen's stem door
de groote vliegloods. En terwijl hij bezig
was, om zijn machine te smeren, en hem
schoon te maken, tot alle onderdeelen blin
ken zouden in de zon, dacht hij met vreug
de aan zijn diploma van piloot, die hij in
een der zakken van zijn overall geborgen
wiet.
Ja, ja, eindelijk had hij het dan zoo ver
gekregen, dat hij als eerste piloot pa3
aangenomen bij de groote» luchtvaart-maat
schappij, de K R. V. Vroeger als kind
reeds kon hij kraaien van pleizier als hij
een vliegmachine door de lucht zag
zweven met ronkende motor.
En., met de ouderdom was ook z'n be
geerte gekomen om vliegenier te worden.
Niets kon hem meer bekoren, en eens.,
toen er in hun dorpje, waar hij vroeger
woonde, een der vliegmachines een nood
landing had moeten makeD h" «"-«1 doende
medeneming van benzine, had Herman
sprakeloos naar de machine staan kijken,
en elk onderdeel van de machine met z'n
groote verbaasde kinderoogjes bekeken,
alsof hij het voor altijd in z'n geheugen
wilde 0.iften. "rT j was toen nauwelijks ne
gen jaar oud, en z'n vader, die toen nog
leefde, had hem laohend de vraag gesteld:
„Zou je wel mee durven in dat ding!?"
En met stralende oogen had hij geant
woord: „Nou, wat graag?!"
En als men hem later vroeg: „Herman
wat wordt jij?" dan klonk prompt het ant
woord „vliegenier
Met de jaren was dat verlangen gevoerd
tot een obcessie en niets had Herman er
van af kunnen houden om een vliegschool
te bezoeken.
Vader en Moeder hadden er eerst wel
wat op tegen gehad, maar tenslotte had
den zij hoewel zuchtend, Herman z'n
zin gegeven.
En Herman had getoond, dat het hem
ernst was, en al spoedig had hij z'n diplo
ma behaald.
Maarz'n vader had dit niet meer
mogen meemaken, een verraderlijke ziek
te had hem in een fcijd van nauwelijks één
maand, ten grave gesleept-
Moeder, eerst gebi-oken van verdriet om
het verlies van haar man, had ten laatste
er in berust, en stelde nu al haar hoop op
Herman, die nu hij zijn eind-diploma in de
zak had, er zich terdege van bewust was,
dat hij nu voor z'n Moeder, de kost moest
gaan verdienen.
Maar.dat ging niet al te handig, en
Heiman moest al spoedig ervaren, dat een
levensweg niet altijd over rozen gaat. en
dat het nog wel eens een tijdje kon duren,
vooraleer hij bij een of andere luchtvaart
maatschappij in dienst, kon treden.
Maar Herman was er de man niet naar,
om spoedig op te geven en schreef op
elke mogelijke advertentie, die hij in de
dagbladen las.
Maar de advertenties die hij zocht kwa
men maar sporadisch voor en soms kon
hij wel eens moedeloos het. hoofd schud
den en tegen z'n Moeder zegger: „Nou zit
je hier, met je diploma van vliegenier, en
nergens is een betrekking te vinden!"
Moeder troostte hem dan maar weer,
met de hoop op: een volgend maal beter,
maar ondertusschen slonk het sohrale ka
pitaaltje weg, die haar man haar had na
gelaten, als sneeuw voor de zon
Maarzooals het spreekwoord zegt:
Als de nood op het hoogst is. is de red
ding nabij, stond er op een morgen in de
krant dat de Luchtvaart-maatschappij E.
R. V. een bekwame piloot kon plaatsen
Herman gunde zich geen tijd om te ontbij
ten en ging haastig op weg!
En, hij had succes!
Reeds den volgenden morgen, moest hij
zei de bureauohef, z'n dienst beginnen,
met een vast salaris van 20 dollar per
week! met kans op een vaste aanstelling,
en zijn loon was berekend op periodieke
verhooging!
Dolblij was Herman en overgelukkig ging
hij weer vlug naar huis, om z'n Moeder de
heuglijke tijding te brengen.
„Nou jongen", zei z'n Moeder: „Ben, je
nu niet in de wolken"?
.(Wordt "vervolgd).
OM TE ONTHOUDEN.
DUITSCHE LUISTERVINKEN.
Op 1 Juli waren in Duitechland in het
geheel 4.521.106 personen aangesloten bij
de radio-maatschappijen, d. i. 32.274 min
der dan op 1 Juni daaraan voorafgaande.
MARMERGROEVE ONTDEKT.
Nabij Tetovo is onlangs een rijke groeve
van onyx-marmer ontdekt, wel'ke de eeni-
ge in Europa zal zijn.
Wel bestond er reeds een marmer-groe
ve in Joego-Slavië, doch de kwaliteit vau
het marmer was zeer middelmatig.
De exploitatie van de groeve zal ter
stond begonnen worden.
DE HELD VAN M0L0KAI.
door JOKE DE KEUNING.
Pater Damiaan is de vader der melaat
se hen, de troost der bedroefden, de held
in alles. Ginds, in den Grooten Oceaan,
ligt een eilandengroep, waar de hulp van
missionarissen hard noodig was. Pater
Damiaan nog niet tot priester gewijd, be
hoorde niet tot de uitverkorenen. Maar
de liefde tot Christus om zielen te win
nen voor Hem werd grooter en groot er.
Hij gaat tot zijn overste en smeekt: „Laat
ook mij gaan!" En op het jawoord verlaat
hij alles en gaat. Voor goed. Vele slacht
offers maakte de vreeselijke ziekte der
melaatschheid, onder zijn kinderen. Met
geweld worden zij weggevoerd en ge
bracht in een oord van verschrikking. Wat
moest er worden van die menschen, onge
lukkig naar het lichaam, maar vooral naar
de ziel? Pater Damiaan kon wel huilen,
als hij de velen zag vertrekken, die hij met
zooveel moeite bekeerd had. En dan er
waren er zooveel die zwak waren en Pa
ter Damiaan dacht na hoe deze ongeluk-
digen te helpen en te troosten.
In 1873 kreeg hij met nog eenige Pa
ters een uitnoodiging van zijn Bisschop,
om een kerkwijding bij te wonen. Op het
feest spraken de paters ook over den treu-
rigen toestand op Molokai. De Bisschop
klaagde over het gebrek aan missionaris
sen, er was toch al zoo veel nood. Pater
Damiaan voelde dat dit het beslissende
oogenblik was, waar zijn ziel naar verlang
de. Hij knielde neer voor zijn Bisschop en
sprak: „Monseigneur, zend mij". De andere
Paters boden zich ook aan. De Bisschop
was diep ontroerd. „De moeilijkheden, die
gij daar zult ondervinden zijn bovenmen-
schelijk", zei hij, „ik heb ze niemand wil
len opleggen. Maar nu ge U vrijwillig
aanbiedt, neem ik he>t met vreugde aan."
En Pater Damiabn ging. En liet zich op
sluiten onder levende lijken om te troos
ten en te redden. Jaren spaart hem de
besmetting. Dan ontdekt hij op zekeren
dag, dat ook hij door de ziekte is aange
tast. En ziet: hij lacht en juicht. Hij juicht
en lacht, omdat de laatste afstand tus
schen hem en zijn kinderen is weggenomen.
Dan springt hij te paard en brengt lange
alle hutten het blijde nieuwe, dat hij
voortaan nog inniger hun broeder i6. Lang
zamerhand verzwakte Pater Damiaan. Hij
kon nog met veel moeite de H. Mis lezen.
Tooh zou hij dit nooit nalaten. De Me-
laatschen verliezen meestal vingers en
teenen; bij Pater Damiaan echter bleef
de binnenkant der handen gespaard. Den
15en April 1889 stierf Pater Damiaan
zacht en kalm, in zijn 50ste jaar, waarvan
hij er 16 had doorgebracht onder de me-
laatscheii. Voor zijn dood was er een
merkwaardige verandering gebeurd. Alle
zweren, die zijn gelaat bedekten, waren
langzamerhand verdwenen en de wonden
van zijn handen waren verdroogd. Den
16den April werd hij begraven met mu
ziek en er achter een lange stoet melaat-
sohen. De melaatschen waren diep be
droefd, want in hem hadden ze verloren
een Vader. Dat was de held van Molokai.
die zijrt leven gaf voor God en de zielen.
H, Hart van Jezus,
Laat toekomen uw Rijk!
DE ZWARTE DOMINO
door THEO.
De prachtige zalen en groote galerijen
van het koninklijk slot te Versailles waren
gevuld met een talrijk gezelschap, gekleed
in verschillende kleederdrachten. Lode-
wijk XV gaf een gemaskerd bal; hij zelf
had zich als een boer verkleed zoodat nie
mand hem herkende.
Plotseling ging er een gefluister door de
zalen, wat de vroolijkheid eenigszins ver
stoorde. Het rijk voorziene buffet, waarop
de heerlijkste spijzen en fijnste dranken
stonden, trok de algemeene opmerkzaam
heid want een gedaante in een heel wijde
zwarte mantel nam iedere keer een groote
hoeveelheid spijzen en dranken tot zich en
kwam om met nieuwe eetlust partijtjes
gebak, ijs en wijnen. Iedere vijf minuten
kwam ie terug en alles verdween op zoo'n
verrassende wijze, dat de toeschouwers een
gevoel van angst niet konden bedwingen.
De koning vroeg aan de heeren of
iemand de domino wilde volgen om te zien
waar de domino bleef, gedurende de vijf
minuten dat hij van het buffet af was.
Een officier van de Koninklijke Garde
bood zich aan en volgde den zwarte domi
no op den voet, tot de domino de deur
inging waarin hem zoo'n verstikkende
damp tegenkwam, dat hij zich aan de in
gang der hel waande. Hij bevond zich ech
ter in het wachtlokaal der Zwitsers, die
duchtig zaten te dampen. Nu was het raad
sel opgelost. De zwarte mantel was het
eigendom van een vijftigtal Zwitsers en in
dit gewaad hadden zij beurt om beurt het
buffet bezocht.
WIESJE
door ANTJE KEIZER—KLAASEN.
I.
Kleine Wiesje, een heel lief meisje van
een jaar of tien, woonde in een mooi nu-.s,
en haar ouders waren welgestelde men
schen.
Alltijd wandelde Wiesje met haar groote
hond langs de stille wegen, maar in de
drukte mocht ze niet komen van naar
cuders," ze waren veel te bang dat haar een
ongeluk overkomen zou.
Moeder, riep ze, mag ik met Pluto een
eindje de laan inwandelen? 't Is mooi weer
want ik hoor elke keer kinderen voorbij ko
men, en als het akelig en guur is mogen
andere kinderen toch ook niet buiten?
Nu mijn klein meiske, maar dan mag je
toch niet ver hoor, want de lucht lijkt net
of we sneeuw zullen krijgen.
Nee moes, en ze riep Pluto, Pluto, kom
dan bij je vrouwtje?
Of Pluto het hoorde, hij kwam blaffend
de hoek om.
Wiesje hoorde hem aankomen, en greep
hem bij de halsband, stil Pluut gebood ze,
ziezoo nu aan de riem, dan kun je me niet.
ontglippen.
Dag moes! Over een half uurtje ben ik
weer terug, hoor!
Ja, kind, maar let op hoor met overste
ken, want sommige fietsrijders of rijdsters
kunneil zoo wild zijn en dan zit je onder
de fiets voor je het weet.
Maak u toch niet zoo bezorgd moeder.
U zult zien dat ik weer heelhuids bij u te
rugkom en Pluto past wel op me, he
Pluutje?
Net of de hond het hoorde, want hij hield
den kop omhoog en blafte waf, waf, waf.
Zie u nu wel moeder dat hij het wil
doen?
Ja hoor eohat, wacht eens, je hebt je
hoedje zoo raar op, een beetje meer op
slaan; ja zoo, best hoor.
Daag, tot straks, moeder!
Dag kind, voorzichtig hoor.
Pluut liep vooruit en Wiesje volgde herm
precies wisten ze beiden den weg.
Moeder keek hen na met tranen in haar
oogen, ach God, bad ze, help toch.
Wiesje liep vroolijk een wijsje te neu
riën, elke keer sprak ze er tusschen door
tot de hond, haar onafscheidelijke trouwe
makker. Nee Pluut niet te hard loopen,
hoor dan kan het vrouwtje jou niet bij
houden.
„Waf, waf, riep de hond, mooi Pluutje,
je krijgt een extra stukje vleesoh ale we
thuis komen, hoor, dat verdien jij wel
trouwe baas.
Zoo liepen ze verder, altijd keek Wies
je maar recht uit, nooit op zijde.
Enkele kinderen die de jongejuffrouw
Velders zagen loopen, trokken hun neus
jes op en zeiden tegen elkaar, daar heb je
die verwaande nuf ook weer met haar
hond, nooit zegt ze ons goedendag en we
komen haar bijna iederen morgen tegen
als we naar school gaan.
Zie maar, ze zal ons vast niet aankijken,
nou, nou wat een nuf hé, zie je nou wel
dat ze altijd recht uitziet en nooit onzen
kant op.
Wiesje niets vermoedend, liep door, toen
ze eensklaps aohter zioh hoorde roepen,
hé juffie, verwaande nuf, met je hond.
Wiesje liep door, Pluto begon te brom
men.
Nu voelde Wies iets op den rug, en ze
begon zacht te huilen, nu gooien ze me ook
nog, Pluto, en ik kan er zelf toch niets aan
doen Pluut?
Pluut bromde maar wat.
Neen jongen, je moet bij me blijven, niet
die kinderen achterna, ze kunnen het niet
helpen, ze weten het niet, kom laten we
Liaar doorloopen.
Zoo wandelden die twee nog een poosje
voort, totdat Wies de toren hoorde slaan.
Guns Pluut dat is half tien we moeten ma
ken dat we gauw thuis komen, we zijn nu
al een half uur weg.
En we hebben beloofd dat we niet lan
ger dan een half uurtje zouden wegblijven.
Halt, kom Pluut, mooi hoor, je verdient
je lekker hapje wel, je hebt zeker honger
gekregen hé jongen van 't loopen? Laten
we dan maar opschieten.
Aan de kant blijven hoor, en niet mid
den op den weg, hoor ik daar alweer roe
pen, zeker een die niet naar school is, ik
wou dat ik maar naar school kon gaan,
tusschen alle kinderen in. Dit zegt vader
altijd.
(Wordt vervolgd.)
OM TE ONTHOUDEN.
STADION BIJ LENINGRAD.
De Sovjets zijn begonnen met den bouw
van een reusachtig stadion, dat 100.000 be
zoekers kan bevatten, terwijl naast het
eigenlijke stadion nog een aantal voetbal
velden met tribune voor 6000 k 10.000 toe-
sohouwers worden aangelegd.
Dit 9tadion wordt gebouwd nabij Le
ningrad aan de oevers van de Fineche
Golf.
De kosten worden op 26 millioen roebel
1 geraamd.
WALEWEIN
EEN VERHAAL UIT DEN RIDDERTIJD
door ANT. OLDE KALTER.
XXI
„Om kort te zijn, heer Fionkal, een mon
nik van de Benedictijner orde hield om,
dat wil zeggen mijn sohildknaap en ik, op
onzen weg staande om onze hulp te vra
gen; zijn gezelschap, aangevoerd door don
abt GaJlinus, was namelijk door een troep
Saksische vrijbuiters overvallen; na nog
eenigen tegenstand te ondervinden, gelui-
te het ons uwen burcht te bereiken, ten
einde uwe hulp in te roepen, en ik ver
trouw dat Gij ons in dezen zult bijstaan;®
de troep is ongeveer een uur ten Zuiden*
van hier overvallen en wordt waarsohijn-P
lijk in de bossohen in de onmiddellijk© na.
bijheid gevangen gehouden".
Na even gezwegen te hebben, sprak
Fionkal den Lomelinge: „Ik zal trachten ,$i
U te helpen, temeer ook omdat het reis
gezelschap door Saksers overvallen is; wij
zullen deze boerenlummels eens toonen
dat hunne knotsen niet tegen onze lansen
en zwaarden zijn bestand!
Hij wenkte een schildknaap en sprak
tot dezen: „Verzamel terstond allen, dis
op het oogenblik in staat zijn wapenen t«
dragen, op de binnenplaats; zoo vlug mo
gelijk moeten wij uittrekken om hulp t»[j;
bieden aan een gezelschap gevangen ga
nomen monniken; ga!"
Onderwijl de schildknaap zich heen-
spoede om de bevelen van zijn heer ten
uitvoer te brengen, benutte Fionkal dei
tijd, welke deze handelingen vorderden,
om van kleeding te verwisselen en een go
sprek aan te knoopen met Wa le we in. I
„Wel vreerpd, heer Walewein, dat Gj
alleen met Uwen schildknaap een rei»
onderneemt; op liefdesavontuur?" sprakf*
Fionkal, zijn stalen helm op het hoofd bojV
vestigende.
„Op liefdesavontuur nu bepaaud nis
heer Fionkal; de Koning heeft mij opge
dragen het fraaie schaakbord, dat on be
grijpelijker wijze in zijn zaal versoheen ei
verdween, en dat waarschijnlijk toebe
hoort aan Koning Wonder, óp te sporen
en naar hem terug te brengen; dezen mor
gen ben ik uitgetrokken en reeds vlug be
leefde ik avonturen.
„Ai, dus Ge zijt van plan een lange reit
te ondernemen, en dat nog wel in deze tij
den van woeling en strijd; reeds nu on
dervindt Bij de nadeelige gevolgen ervan;
niettemin wensch ik u veel succes, ea
zoo het u mocht gelukken het schaakboni
te bemachtigen, verwacht ik U op u*
terugreis op mijn burcht."
„Trots de bezwaren, welke eraan ver
bonden zijn, zal ik in mijn voorgenomen
plan volharden, en het schaakbord be
machtigen zal ik ook".
Fionkal den Lomelinge was intuseche»
geheel in wapenrusting gestoken en ver
liet even daarna met Walewein en de ove
rige ridders de ridderzaal; de Keltisch»
schoonen moesten zioh getroosten mei
een zotten minstreel, welke den vorigen
avond in den burcht zijn intrek had gene
In den gang voegden zioh Adelbrecht Mg
de monnik Paulus bij hen. Op de binnen
plaats hadden zioh nu alle onderhoorigeB
schildknapen en krijgslieden van Fionkal
den Lomelinge verzameld: hun getal wal
om de honderd dertig!
Zoodra Fionkal te paard zat sprak hi
tot zijn krijgsbende: „Mannen, hoort!,
moeten terstond hulp bieden aan een troep.,
gevangen genomen Benedictijner monni-1
ken; de Saksische lummels zijn wederom
bezig geweest; maar ditmaal zullen zij hel
met den dood bekoopen: geen hunner zul
len wij het leven schenken!"
Een luid: „Heil, Fionkal, onzen heer;
weg met de Saksische zwijnen", was hu»
antwoord.
Een weinig later reed de groote krijg»
bende de burchtpoort uit, vastbesloten d»
Saksische vrijbuiters voor hunne ongewet'
tigde daden te straffen.
Het was nog vrij vroeg in den morgei
toen een welgewapende troep ruiters dei
weg afreed, welke liep door de bosschei
die ten Noorden lagen van het Marewoud,
en als het ware met dit een geheel vorm
den; hun kleeding bestond uit kort»,
zwarte tunica's en broeken van een soort -
flanel, die nauw aansloten om hunne be»-
nen; hun hoofddeksel bestond uit een 1»
deren kap, waarachter, als hij geslote* g-
was, het hoofd geheel was verborgen; hui
getal bestond uit ongeveer twintig pers»
nen.
Op luidruchtigen toon met clkandtf
schertsend, vervolgden zij, blijkbaar
der een bepaald doel, hun weg.
Naar den aard hunner kleederen en d»
taal welke zij spraken, te oordeelen,
ren het Saksers.
(Wordt vervolgd^- B