ZATERDAG 1 JULI 1933 DE LEIDSCHE COURANT TWEEDE BLAD PAG. 8 CORRESPONDENTIE. H e t B. S.-c 1 u b j e, Leiden. Tk dank jullie allen, voor die mooie ansioht uit IJmuiden en voor de attentie op mijn verjaardag. Zeker veel schik gehad? Mot hand en groet voor allen 1 Cadier, Leiden. Hoe gaat het, mijn vriend? Nog steeds niets naders vernomen van een vaste aanstelling of zoo! Kom nog eens aan! „Van Wraak en Misdaad" wordt ook geplaatst. Dag Ca dier! De hand! Alyda Agterberg, Utrecht. Het is mislukt, hé! Hierna be ter Alyda! Hoe gaat het met de etudie? Maak eene een mooi versje over „een der onderwerpen" hieronder genoemd. Ik hoop van den zomer je te zienl Dag Alyda! Groeten thuis! Gerard en Antje, Zutphen. Zoodra ik wat verder ben, begin ik aan jullio lange verhalen. Vergeef me, dat ik jullie geduld zoo erg moet op de proef sl ellen. Hoe is liet met Japie? Babbelt ie al de honderd uit? Wat zeggen jullie van Walewein. Dag lieve menschen. De hand voor jullie drietjes! Anton Olde Kalter, Olden- z a a 1. Is het nieuwe verhaal bijna klaar Anton! Ik wacht met ongeduld en ben erg benieuwd of het ons nu lukken zal! De opzet is goed on het zou me verwonderen, of je zult slagen. Walewein is gedrukt toch prettiger to lezen. Nu begint de eigenlijke geschiedenis! Je ziet de inleiding was in derdaad „wat lang". Dag Neef! De hand voor U allen. Irma Schöpping, Maastricht Wanneer begint jullie vacantie op de II. B. S.? Zeker acht weken, is wel? Ik denk nog in het Zuiden te komen, mis- eohien zie je me nog'ns verschijnen 1 Heb je nog nieuwe kiekjes laten maken? Zie eens naar „Opgelet". Dag Irma! Met hand en groet ook voor je Ouders! Zie vandaag eens! Leuk die teekening van de H. B. S. Dina v. Mil, ZoetOrwoude. 'Als je nu geen woord houdt Dina, zal ik je na don volgenden wedstrijd eens duch tig de les lezen. Maar het zal niet noodig zijnJij doet altijd trouw mee. En mis schien ben je dan weer zoo gelukkig als nu. Dag Dina! Corrie van Vliet, Alpben. Als je eens wist, hoeveel oopv nog op plaatsing te wachten ligt, zou je vast dit verhaaltje ook niet ingestuurd hebben, rwant weet wel, mijn vaste medewerkers gaan voor. Toch zal ik jouw verhaaltje nog eens bewaren. Het ie niet sleoht. Dag lief Nichtje! Blijven medoen! Ineke Josemans, Leiden. „Jo wilt en zult vaker een briefje schrij ven", zeg jeDat is mooi. Ik zal zien, of het waar is. Nu zal ik maar trouw wach ten, tot de andere brief komt. Dag Ineke! Ik maak je m'n compliment over het schrift. Trouwens alles meisje* van jullie school schrijven ordelijk en net. Piet Duindam, Leiden. Wel heb je goed je best gedaan, Piet, maar dat prijsje wil nog maar niet komen. Volhou den, blijven volhouden! Eens zal Fortuna ook jou met een prijs blij maken. Wedden? Dag Piet 1 Groet je oudere, broers en zus jes van mei Gerarda Cocqheyt, Noord- w ij k. Heb ik niet goed aan je verjaar dag gedacht, Gerarda? En de versjes? „De Meimaand" zal ik bewaren en „Op be zoek" wil ik eens laten hooren. Daar komt .Gerarda en draagt voor: OP BEZOEK. Klein Jantje was op bezoek geweest, Bij Tante Kee. En toen hij weer naar buis toe kwam, Bracht hij ons kersen mee. Jantje was heel ver geweest, Want Tante Kee, Die woonde heelemaal alleen In Bergen aan de Zee. Jan woonde., raad het eens? In Naaldwijk en niet aan Zee. En toen hij van tante huis-toe kwam, Bracht ie bovendien twee roode wangen mee! Wat zegt U van Gerarda? Is dat niet mooi gerijmd? Lini en Corri Steenvoorden, Noordwijk. Als ik me niet ver gis, deden jullio voor den eersten keer mee. In dat geval zie ik jullie zeker ook met Kerstmis terug: ook al hebben jullie geen prijs gehad. Het opstel van Corrie is wat. kort en het versje van Lini is zoo mooi, dat ik het hier tot slot van deze correspondentie laat plaatsen. Ook al is lij zelf niet de maakster er van. VOOR U. Voor U o Heer, zij elke dag Mijn eerste groet, mijn eerste lach! Voor U, o Jezus, ieder woord, Dat van mijn lippen wordt gehoord. Voor U de pijn, die Tc altijd stil En onderworpen dragen wil. Voor U al 't werk, dat blij te moe Ik daaglijks U ter eere doe. Voor U 't geluk en al de vreugd, Die hier op aard mijn hart verheugt, M'n droefheid, ziels- en lichaamssmart, Ik leg ze neder in Uw Hart. Voor U mijn zorg, mijn liefde teer, Ja, alles, alles, lieve Heer! Tot de volgende week. Dan ga ik met het beantwoorden der brieven door. Er liggen er nog een vijftigtal op ant woord te wachten. Oom Wim. WIE ZIJN JARIG? VAN 2 TOT EN MET 8 JULL 2 Juli: Robert van Schaik, Staalwijkstr. 7 2 Juli: Hans Rippe, Breestraat 106. 2 Juli: Gudi Wilfink, Cobethstr. 32. 2 Juli: Mientje v. d. Vooren, H. Rijnd. 106. 2 Juli: Jan van Dijk, Da Costastr. 24. 2 Juli: Piet H oogeveen, Oud-Ade. 4 Juli: Harrie Janmaat, Raadhuisstraat, Alphen aan den Rijn. 4 Juli: Wim Meerbeek, L. Mare 56. 5 Juli: Corrie v. d. Voet, Boerhaavestraat 17, Voorhout. 7 Juli: Gretha v. d. Ploeg, Hoogmade B 315 7 Juli: Henk Verhaar, Oud-Ade E 34. 7 Juli: Gretha Winkelman, N. Rijn 25, 8 Juli Jan Schrama, Leiden. 8 Juli: Johan Werner, R'veen B 301. Ik feliciteer de jarigen. Wie zijn of haar datum van geboorte bij de raadsels van den 1.1. gehouden wedstrijd vergat op te geven, doe dit alsnog, maar dan minstens 14 dagen voor den verjaar dag. Oom Wim. OPGELET! Als ik zeg „opgelet", wil ik eigenlijk al leen de aandacht trekken van mijn nicht jes en nog wel van de dichteresjes onder haar. Weet dan, dat ik van een bekende firma te dezer stede, voor een twaalftal een ver rassing ontvangen heb, waarvoor ik bij voorbaat uit jullie naam dank breng. Het zijn twaalf flaconnetjes eau-de-Co- logne. Deze flaconnetjes geeft ik aan baar, die een versje maakt van minstens twaalf regels, en wel over: „Naar Zee; Aan Zee; Op Zee; In Zee." Dat zijn de onderwerpen, waaruit men kiezen kan. Zijn er veel mededingsters, die voor een prijs in aanmerking komen, dan wordt ge loot. De vijf beste versjes laat ik plaatsen. Aan 't werk! Insturen vóór 8 Juli aan: OOM WIM Leidsohe Courant Papengracht Leiden DE GEBROKEN VAAS DOOR BENNY DE KONING. Jetje zat in de kamer te spelen. Opeens viel haar oog op een mooie vaas, die op de schoorsteen stond. Ze liep er naar toe en pakte de vaas, om ze beter te kunnen bekijken. Plotseling liet ze de vaas uit haar handen vallen. Daar stond ze nu, met een beteuterd gezichtje naar de scherven te kijken. Opeens ging de deur open en kwam haar broertje Jan binnen. Toen hij zijn zusje daar zoo voor die scherven zag staan schrok hij vreeselijk. Hij vroeg aan Jetje, wat er gebeurd was. Toen vertelde zij hem alles. Jantje dacht even na. Toen zei hij; kom Jet, dan gaan we een nieuwe koopen. Terwijl pakte Jan Jetje bij de hand en liep naar zijn kamertje. Daar haalde hij oen gulden uit zijn spaarpot en ging met zijn zusje op stap. In den winkel kochten zij een zelfde vaas als de gebroken vaas. Toen gingen zij weer naar huis. Geluk kig was moeder in dien tijd ook een bood schap wezen doen. Jantje zette de nieuwe pot weer op de schoorsteen en ruimde de scherven op. Toen moeder thuis kwam zag ze er niets van maar naderhand heb ben zij haar alles verteld- BESTE OOM WIM DOOR ANNY v. DIEST. Welk een overvloed van prijzen Waren het: dertig in getal! Weet U, Oom Wim, ik geloof zeker dat De Directie ons verwennen zal. Maar ik kwam met rassche schreden Naar U toe, met goeden moed, En hoopte dat van de raadsels, Alle oplossingen in orde waren en goed En al was het geluk mij niet gunstig nu En geen prijs me werd toegedacht Toch houd ik vol een volgend maal En hoop dan, dat 'n prijs me tegenlacht Een kans te mogen wagen, om te winnen Eén van die prachtige prijzen; op zich zelf reeds Versohaft ons dat veel genoegen! En nu besluit ik Met heel veel hartelijke groeten, als steeds EEN UITSTAPJE NAAR ZEE DOOR MARGRIET NOORDMAN. 't Was op een mooie dag in de vacantie Vroolijk scheen de zon aan den hemel. En het was, of hij enkel scheen voor ons. Want wij zouden naar zee gaan. 's Ochtends werd alles voor de reis klaar gemaakt Boterhammen, 'n flesch limonade, wat chocolade, beker voor de limonade en na tuurlijk de badpakken. Om negen uur ver trokken we; met de auto van den reizi ger, die ons wegbracht, omdat hij dien dag toch in Katwijk moest zijn. Toen we aan het strand aiankwamen, begonnen wij da delijk onze kousen en schoenen uit te trekken. Om des te gauwer in zee te gaan M'n broertje was het 'eerste klaar, en hij stapte nu 't eerst in zee. Na een poosje gebaad te hebben, gingen we een hooge berg maken, dat duurde wel een uur, maar vele handen maken licht werk. Nu zet ten wij er een rood-wit-blauwe vlag op en staken er allerlei mooie schelpen in, die we met een schelpennet hadden opge- vischt. Spoedig werden we geroepen om een boterham te eten. De boterhammen werden goed aangesproken, daar de zee lucht hongerige magen gemaakt had. Des middags gingen we eerst een beetje ver stoppertje spelen achter de tenten en in de kuilen. En daarna gingen wij ballen. Om een uur of drie gingen wij naar het badhokje, kleedden ons uit en spoedig kwamen we er weer uit, met onze badpak ken aan. Daarna was het in zee een plas sen en ploeteren van belang. Toen we na een half riur klaar waren met aankleeden, pakten wij alles bijeen en gingen naar de Boulevard. Daar stond de reiziger weer klaar met de auto en in twintig minuten waren we. weer thuis. Maar genoten, dat we hadden! We spreken er nog vaak over en droomen er nog wel eens van. (Voor de Kleinen). IN DEN ZANDBAK! DOOR OILY VAN NIEKERK. „Zullen jullie zoet spelen, jongens?" „Ja Moes". „Dag". Moeder gaat weer naar binnen en Pim en Elly blijven samen spelen in den tuin. „Wat zullen we spelen?" Besluiteloos ziet Elly haar twee jaar jonger broertje aan. „Zandbak pele", brabbelt Pim in z'n kromtaaltje. „Goed dan". Elly geeft ricb dadelijk ge wonnen. Hand aan hand huppelen ze naar den zandbak toe. De schepjes en vormpjes liggen orde loos in 't zand verspreid. Elly zoekt ze ijverig bij elkaar. Pim helpt z'n rusje op zijn manier en dan gaan ze spelen. „Ik ben moeder", be disselt Elly „en jij bent vader en jij moet eerst naar 't kantoor, dat is daar bij het hek, wil je. En dan kom je thuis en krijg je eten". Pim gehoorzaamt maar gauw aan z'n zusje. Hij weet wel, dat ip er anders toch toe gedwongen wordt en Elly is altijd wel lief voor hem en het is een leuk spelletje ook. Hij loopt naar het hek toe en Elly maakt ondertusschen „zijn eten" klaar. „Mag itte nou tomme", zeurt Pim als t wachten hem begint te vervelen. „Nog niet", roept Elly terug. Maar ein delijk toch mag hij komen. „Ziezoo". Hij laat zich neervallen in den zandbak, doch alsof hij beurteling hapt van de door Elly bereide zandfiguurtjes. Als t op is, gaan ze winkeltje spelen. Elly is natuurlijk winkeljuffrouw en Pimmy klant. De morgen vliegt om. Het gaat heerlijk. Als moeder hen komt roepen, vertellen ze opgewonden, hoe fijn ze gespeeld heb ben. Moeder luistert lachend toe. „Die twee amuseeren zich altijd samen wel", denkt ze nog voor haar uit, wippen de twee het huis in. Vader, die ook net thuis komt vangt hen juist op. Dan gaan ze naar de kamer, waar de tafel al gedekt staat. EEN DROEVIG AFSCHEID DOOR IRMA SOHöPPING. Verplaatsen we ons naar het plaatsje Hohenlinden in Tirol pl.m. 1810. In een der eerste huizen, dat gram en grijs uit ziet en als gevangenis dienst doet, treden we binnen. In dit vuige hol bevinden zich Andreas Hofer en z'n trouwen vriend Ca- jetanus Sweth. Andreas Hofer, de dap pere vechter voor de vrijheid van Tirol zal vandaag weggevoerd worden. De deur gaat open en de vrouw van Andreas en z'n zoon Johan treden binnen In een innige omhelzing liggen de woor den, die ze willen spreken, maar de ont roering belet het hun. 't Laatste onder houd heeft plaats gehad. Na ongeveer 'n uur gaat de deur plotseling open en twee soldaten in uniform treden binnen, ,,'t Ie uw tijd", zegt de oudste. Allen volgen de soldaten, die Andreas en Cajetanus weg- geleiden en daar op 't dorpsplein van Hohenlinden heeft een hartroerend af scheid plaats. Johann zegt: „Ach vader, laat mij met u gaan". Maar Andreas Ho fer wijst hem af, zeggende: „Troost uwe moeder". Nogmaals drukt hij de handen zijner vrouw, die hem hartstochtelijk snik kend voor de laatste maal omhelst. Dan komen de twee soldaten die dit tooneel van verre hebben aangezien, en voeren Andreas en z'n vriend naar een hotsende boerenkar, die hem naar Mantua zal voe ren. Daar aangekomen worden de gevan genen bij hun Tiroolsohe makkers opge sloten. Beiden waren in droevige over peinzingen verzonken, zoodat ze opschrik ken toen 's morgens de deur van den kerker werd geopend en hun bevolen werd de gevangenis te verlaten. Ze werden naar een ander gedeelte der stad overgebracht, alwaar beiden in een nog vunziger hol werden opgesloten. De dagen in hun nieuwe gevangenis vervlo gen eentonig. Alsof Andreas een voorge voel had, dat hij weldra zou sterven, zoo beval hij vrouw en kinderen aan Cajeta nus aan, zoodra deze de gevangenis zou verlaten hebben. Op zekeren morgen werd de deur open gerukt en men beval aan Cajetanus af scheid te nemen. Andreas zegt dan: „We zullen elkaar op deze aarde niet meer weerzien. Dus reik ik U de hand ten af scheid, beste vriend. Gij zijt m'n trouw- sten vriend geweest dien ik ooit gehad heb", verder kon hij niet spreken, de ont roering werd hem te machtig. Ook Oaji- tanue kon geen woord uiten. Beiden be zagen elkander met een blik, die meer zegt dan woorden. Toen werd de kerker deur achter Jajitanus gesloten en deze werd naar een anderen kerker overge bracht waar men hem aan de grootste droefheid ten prooi achterliet. Nadat Ca jetanus weg was gevoerd, ging bij An dreas Hofer de kerkdeur open en een priester trad binnen. Andreas sprak een rouwmoedige biecht en weldra verliet de priester het vertrek na Andreas nog eens getroost te hebben. Vandaar begaf hij zich naar Cajetanus om ook hem te troosten bij het verlies van zijn trouwen vriend. Toen de priester binnentrad begreep Ca jetanus direct dat Andreas terechtgesteld zou worden. Hij vroeg aan den priester wanneer dat de terechtstelling plaats zou hebben. „Nog deze nacht te 6 uur, luidde het antwoord." Toen de priester heen ging bad. Oajetanus nog lang voor z'n vriend. Den volgenden morge»n om 6 uur werd Andreas uit zijn cel gehaald en geboeid naar de plaats der terechtstelling ge voerd. Toen hij langs de cellen moest die aan de straatkant uitkwamen, zag hij ve len zijner medestrijders die zich weenend tegen de traliën aandrongen. Plotseling zag hij 't gelaat van z'n vriend; de ont roering werd hem te machtig. Hij knikte met oogen vol tranen. „Tot weerziens in de eeuwigheid", riep hij hem toe, „en blijf steeds uw volk trouw". Daarop werd hij vastgegrepen en op een kar geplaatst, waar de menigte hem goed kon zien. Wat werd de groqte held van Tirol toen be spot! Doch Andreas bleef ongevoelig voor alles. Hij was in z'n laatste gebed verzon ken en beval zijn ziel aan God. Op de plaats der terechtstelling aangekomen plaatste men hem tegen een muur en bond hem een blinddoek aan. Hij weigerde. Al les had hij getrotseerd, nu zou hij ook den dood moedig in t aangezicht zien. Zes soldaten plaatsten zich tegenover hem: „Een, twee, drie", telde de aanvoerder en zes geweerschoten brandden los.... Doch zie, de held van Tirol was nog niet gevallen. Met zwakke stem riep hij: „Voor God en mijn Tirol sterf ik in vrede" Weer brandden zes salvo's los en nu stortte de groote, dappere figuur ineen. Hij werd in het tuintje der pastorie, dicht in die buurt begraven. Later werd het lijk met militaire eerbewijzen naar Tirol over gebracht WALEWEIN VERHAAL UIT DEN RIDDERTIJD DOOR ANT. OLDE KALTER. XV. Een soort dolk, welke waarschijnlijk tot zijn jachtbenoodigdheden behoorde, dien de als tafelmes. Een weinig later zaten de twee mannen aan tafel en deden zich te goed aan den gebraden reebok; ook Tibert kreeg zijn deel, doordat Boudewijn hem een flink stuk toewierp, hetwelk door den kater met gulzigheid werd verslonden. „Mijns inziens zou het verre van slecht zijn, vriend monnik, indien Gij me eens van uwen wijn liet proeven; bovendien weet ik zeker dat ook Gij van dat geurige vocht niet afkeerig ben, sprak Ceremoniua gast terloops, terwijl hij zijn vork opnieuw in een lekker boutje stak. „Dan zal ik voor dit keer van de anders zoo stipt door mij opgevolgde regels af wijken", zeide de kluizenaar, terwijl hij opstond en naar een hoek van het vertrek liep. Hier bevond zich een luikje in de vloer, hetwelk echter voor den onkundige niet opviel, de monnik opende het luik en daalde in het keldertje af. Boudewijn zag dit, en daardoor werd zijn nieuwsgierigheid zoo geprikkeld, dat hij opstond en ook naar het luik liep. Dit was in 't geheel niet naar 'e monnikszin, tenminste hij riep uit: „Gij zijt niet erg wellevend, vriend, althans ge maakt mis bruik van mijn gastvrijheid". De ridder trok zioh van deze woorden zeer weinig- aan, integendeel, hij volgde de monnik naar beneden. Nu vertoonde zioh een vrij groot ge welf, waarvan het plafond door palen werd gedragen. In een hoek lagen eenige oude zaken en dierenvellen. Boudewijn kon echter den uitroep: „Bij het schaak bord van Koning Wonder, dat had. ik niet gedacht!", niet onderdrukken, toen hij alles zag, wat hier lag opgestapeld. De kluizenaar werd door deze woorden zoo verlegen, dat hij hierop niet wist te aintwoorden. De ridder bracht hem uit zijn verle genheid terwijl hij zei: „Maak je maar niet ongerust, heer monnik, niemand zal ik het zeggen". „Maar ter zake", vervolg de hij, „neem een flinke hoeveelheid mee naar boven, want ik heb dorst. De kluizenaar nam een kruik, vulde haar met wijn, waarna het tweetal weder naar boven ging; zorgvuldig sloot de mon nik het luik, en plaatste er bovendien nog een bankje op. Tóen het vroolijke tweetal even later aan tafel zat, sprak plots Cermonius, ter wijl hij een glas aan zijn mond zette: „Wij moeten voorzichtig zijn vriend. ridder want volgens uw zeggen, bevindt zich Ko ning Arthur met zijn jachtgezelschap in het bosoh; daar komt nog bij, dat de Ko ning gewoon is het buitgemaakte wild te dezer plaatse te verdeden; het is dus zeer gewenscht, dat Gij voor den avond vertrekt. Boudewijn zag bet wensdhelijke biervan duidelijk in, want hij antwoordde: „Uwe woorden zijn zeer juist, vriend kluizenaar, ik zal mijn toebereidselen maken." „Goed", sprak Cermonius, „maar ik zou U aanraden, den weg te nemen, die langs den burchtvan ridder Fionkal den Lome- linge loopt; dan hebt Gij de minste kans met Koning Arthur of zijn volgelingen in aanraking te komen. De kluizenaar stond op en liep op een kist toe, welke achteloos in een hoek van het vertrek stond; terwijl hij haar open de, stond Boudewijn op, en kwam ook deze naderbij. In deze kist nu, bevond zich het fraaie schaakbord van Koning Wonder. Op ge heimzinnige wijze was het door Boudewijn uit Koning Arthur's burcht ontvreemd, en zou het eveneens door deze naar Koning Wonder worden teruggebracht, dit alles op bevel van dezen laatste. De monnik nam het prachtige bord uit de kist, en liep er vervolgens mee naar de tafel. Het bord bestond, voor zoover dit moge lijk was, uit het zuiverste goud, terwijl het geheel door de fraaiste edelgesteen ten omrand was. Op het eigenlijke bord, dat geheel uit goud was vervaardigd, wa ren de vier en zestig ruiten zoo schitterend ingelegd, dat niemand zou durven te ont kennen, dat dit door een eerste klasse sierkunstenaar was geschied. (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1933 | | pagina 8