SCHUBERTS HUIS IN WEENEN
DE LEIDSCHE COURANT
Zijn piano en zijn handschriften
DE HERINNERING
EEN BEZOEK AAN HET HUIS VON
SCHUBERT.
Wie het Sohuberthuis in Weenen binnen
treedt, wellicht voor een hall uurtje, dat
men er expres voor vrijgemaakt heelt,
krijgt een gevoel alsof hij er een heeien
voormiddag vertoeft en in volle teugen go-
niet van den heerlijken VTede en de onver
stoorbare betoovering van deze gewijde
plaats. Het huis staat in de Nuszdorler-
straat en op het plaatje leest men No.
54.... 't is een dier nette kleinburgerlijke
gezellige kleine huizen uit het barok-tijd-
perk zooals Weenen er nog vele bezit en
die dateeren uit de vorige eeuw. Het heeft
een verborgen oharme, dit lichtgrijze huis
met twee verdiepingen en het bescheiden
front, dat geen enkele versiering heeft. De
vensterruiten welven zioh in helderwitte
kozijnen naar voren. De eenvoudige deur
met de blinkende koperen klink noodigt
ons uit, om de overigens nuchtere en gemo
derniseerde straat voor een oogenblik te
verlaten om de gezellige vertrekken van
dit bescheiden huis binnen te treden....
'n asyl van lang verbleekte herinneringen
aan een genie.
En binnen houdt het ons gevangen. Do
dingen, dood en schijnbaar zonder eenig
verband, zijn met zulk een roerende zorg
vuldigheid bewaard en onderhouden, dat
zij een innige kracht ontvouwen en een
openbaring worden voor den bezoeker, die
ze vol piëteit besohouwd
Hier heeft Schubert dus als kind geleefd.
In deze kamers heeft hij rond gesprongen.
De trap kraakt en piept onder de voetstai>-
pen alsof hij slechts met moeite zijn gehei
men voor zioh hield. In de kamers heerscht
een weldoende schemering alsof zij ook nu
nog iets besloten hielden van den adem
van den grooten zanger, die door de liefde
van het groote Weenen hier een beschei
den, maar heilige plaats vol waardige her
innering gekregen heeft. Wat ons zoo ge
lukkig maken kan is de zonnige stemming
die in de rustige en prettige kamers hangt,
en die, zoo hopen wij, ook 130 jaar gele
den niet minder vriendelijk en zonnig was.
Want de goedheid van den man, die deze
kamers bewoonde, was zoo groot, zoo in
nig en zóó bestendig, dat men ze ook nu
nog voelt en meent dat alle dingen in de
kamer, de kamers zelf, ja, de geheele sfeer
er nog van vervuld is.
In dit huis weerklonken vele van de lie
deren, die thans in hun eenvoud het waar
devol eigendom geworden zijn van een volk
Aan dezen vleugel zat de tengere en ge
brekkige meester. Hij is klein en zoo sier
lijk als de kamer en is van lichtbruin ma
honiehout. Men zou gaarne de toetsen
streelenMaar de piano is gesloten en
een innerlijk gevoel van schaamte houdt
iemand terug
Zij klinkt niet meeren zij zal ook
niet meer klinken.... nooit meer.
Ook de guitaar, die zijn handen bespeel
den, ligt daar nog. De secretaire, een
prachtig stuk in Weener-Empire-stijl, staat
nog tegen den muur en in den met zwart
leer bekleeden stoel heeft de musicus ge
zeten wanneer hij de onsterfelijke noten op
papier bracht. En het brengt een zeldzame
ontroering in ons teweeg, wanneer wij den
armzaligen stalen bril ontdekken, die zijn
zwakke oogen hulp verleenden bij hef neer
schrijven der muziek. In de glazen kasten
langs de wanden ligt de muziek. Er be
vinden zich vele handschriften onder. Wij
vinden het Stabat Mater in G-mol uit het
jaar 1815, dat in F-mol van 1816. de copio
van de compositie op Goethe's „Sehn-
eucht" dat voor den dichter zelf bestemd
was; verder Mignon. Standehen on Shakc-
soeares' „Cymbeline", Schillers „Madohen-
klage" en verschillende composities op Goe
the's gedichten.
Onwillekeurig krijgt men het gevoel als
of ieder oogenblik de klanken uit deze ver
bleekte en vergeelde bladeren opstaan en
ruisehend door de kamer trekkenMaar
zij blijven stom en hebben nog alleen hun
beteekenis in hun stille aanwezigheid...
van verre getuigend van de aanraking met
een geliefd levenEn deartusschen staan
zün eigen letterhalen, duidelijk en van zui
veren vormen, men kon wel zeggen: in
echoone natuurlijkheid.
Op een waarachtige en riik te noemen
sierlijkheid volgt de eene letter op de an
dere. Aan de muren hangen veel portretten
van Schubert. Een stuk van zijn wezen,
menig hoofdstuk uit zijn leven begint weer
FRANZ SCHUBERT.
te leven wanneer wij dit gezicht beschou
wen, dit gezicht van kinderlijke onschuld
en goedig begrijpen.
Men zal de sepid-teekening van zijn
vriend Maurice van Schwind niet kunnen
vergeten. ,Schubertavond" staat er on
der. Het huis komt vol leven: Schubert zit
aan den vleugel. Naast hem Michael Vogl,
de zanger en vriend. In een kring om hem
heen in dichte rijen de vriendinnen van het
huis, teedere vrouwen uit den eenvoudigen
burgerstand. Zij voelen de macht der mu
ziek en één'vooral wordt meegesleept door
de innigheid en macht der toneneen ge
laat van klassieke rust en toch zoo vol
gevoel.... Men weet niet in welke verhou
ding zij tc^Krans, den menseh in den m'i-
BtoW.Misschien beminde zij
hJwiNiemand weet het. Hij zcjf zeker
het minst ofschoon hij haar het naast is.
En wij kennen de tragiek van zijn alleen
zijn.... ook wanneer hij in den kring van
zijn toegenegen vrienden zat en in hem zeif
voor haar 't heilige vuur der genegenheid
brandde. Hij vermocht te zirugen van alles,
wat een menschenhart ontroert.... zóó
overtuigend, zóó vol liefde voor alle men
schen maar dikwijls onbekwaam om dat uit
te drukken. En wanneer hij over iemand
sprak was dat altijd zonder spot of zondor
afkeer.
Evenals zijn liederen, zoo was hij als
mensch, onuitsprekelijk diep en groot, liof
en góed, innig en vol warme goedheid des
harte. Maar alleen en.... arm. Arm, zooala
hij leefde is hij gestorven. En wij hebben
zijn rijkdom nog niet eens uitgeput.
Daar hangt nog een aquarel. Het ver
toont een echte landpartij van den burger.
Een wagen met dravende paarden volge
laden met jongelui, vroolijk en uitgelaten.
Grijze broeken, gekleurde jassen, hooge
eylinderhoeden. Men moet eigenlijk hun
lachen hooren, waarmede zij de jongemeis-
jes binnen in den wagen bestermenjon
ge meisjes in witte zomer japonnen.een
wolk van witmet zware blonde haar
wrongen in den blooten hals.... met de
verrukkelijk ronde wangen, waaromheen
de groote hoeden met breede randen bui
genGelukkige jeugd 1 Wij zoeken Frans
Schubert in hun midden. Hij is met een
vriend achtergebleven. Zeker is er iets dat
hem tot in het diepst van zijn ziel ont
roert en dat hij zijn vriend wilde mededee-
len. Misschien ontstaat in hem weer een
zijner heerlijke composities, die hij schiep
en die zich in hem vormdenzonder zijn
toedoen haast, zijn genius volgend.... in
rusteloozen drang die hem vroeg en snel
verteederen, als Mozart.
En dan is daar nog een blad: „Uitnoodi-
cring tot de begrafenisplechtigheid van
Frans Schubert in de Augustijnerkerk op
23 December 1828". De foto daarbij toont
ons het sterfhuis aan de Kettenbruohe-
straat. En opeens staat het leven van Schu
bert voor ons, de eenvoudige levensloop,
zijn jeugd in Lichtental toen de kleine
Frans op het koor zongtoen hij on
derwijzer worden zou, hoe zijn vader en
hij er zich door heen sloeg. Hij komt in de
keizerlijke hofkapel, als leerling in het con
vict. Hij maakt zich zelfstandig. Vrienden
ZIJN SCHOONSTE
OVERWINNING
Men had zich na het prettig verloopen
feestmaal reeds op het terras teruggetrok
ken om bij een fijn glas ouden Rijnwijn
nog eens een naproefje te hebben van den
heerlijken avond. En steeds nog was de
gToote zanger wiens nieuwe glorieuse
triomf men hier in intiemen vriendenkring
gevierd had, het middelpunt van het heele
gezelschapvooral de jeugd hield niet op
hem telkens opnieuw met naif-egoitische
hartelijkheid te vleien.
„Zegt u zelf, meester, of u ooit een
prachtiger verovering te boeken heeft ge
had dan vanavond., over ons en de heele
stad F' vroeg de dochter des huizes en
vouwde in bijna kinderlijk enthousiasme
haar slanke handen.
„Hm...." meende de zanger en aarzelde
met het antwoord. Hij keek even over de
vraagster heen, den tuin in, waar de scha
duwen der nacht zich over struiken en
heesters samentrokken. Een lachje verhel
derde de groote blauwe oogen....
„Wat denkt u daarvan, vereerde vrien
den? vroeg hij zachte terwijl hij met de
rechterhand over zijn reeds grijzende haar
streek.
Mevrouw Inge bloosde even. „Niets"' had
ze overrompeld en haast verward geant
woord.
Haar dochter keek vol begrijpen van de
een naar de ander.
„Moeder?"
Ook de anderen waren opmerkzaam ge
worden. Dan lachte de zanger, dat vroo
lijk hartelijk lachen, dat hem speciaal
eigen was en dat hem alle harten stormen
derhand veroveren deed, omdat het ver
ried hoezeer hij een b'ijmoedig, vertrouw-
vo| en vroolijk kind gebleven was on
danks allen en alles.
„Laat u mij begaan, mevrouw Inge",
wenkte hij tot de vrouw des huizes tegen
over hem, „waarom zou ik de geschiedenis
niet vertellen, die, zooats u wel vermoeden
zult, den geheelen avond mijn gedachten
vervult. Niemand behoeft er zich over te
schamen, dat weet God En namen, dat be
zweer ik plechtig tevoren, worden abso
luut niet genoemd. Nu?'*
„Een verhaal?" drong de dochter aan.
„Toe vertel dan
Men zweeg en wachtte. Zacht ruischte
de nacht in de boomen. Na een fiinken slok
begon de zanger:
„Mijn grootste triomf? Dat is jaren ge
leden en was zoo:
„Misschien weet u dat de streek rond
Hoffnigstfcal mijn geboortestreek was. Ik
was 19 toen ik, na mijn eindexamen, dat
mijn vader onverbiddelijk van mij eischte,
eindelijk toestemming kreeg, mij aan de
zangstudie te mogen wijden. Zoo kwam ik
in Keulen, waar ik een paar jaar bleef.
Een prettige tijdMuziek en Rijn en
wijn en trouwe vrienden. Wij waren hoofd
zakelijk met drieën bas, bariton en ik,
de tenor weinig geld, verduive'd weinig
geld, maar milliardairs in moed en levens
lust. Na langen wintertijd was de Lente
gekomen.... de meisjes waren in het wit
gekleed.... de Rijn stroomde in gouden
golven
„M'n heerlijke piano'' riep op zulk een
gezegenden dag, toen wij met ons drieën
weer eens met popelende harten door Keu-
len's straten slenterden, de oudste van ons,
bleef plotseling staan en strekte als een
cycloop de machtige armen ten hemel, a!s
wilde hij den hemel een zegen afdwingen.
Hij was een groot kenner van Johan Se-
bastiaan onze vriend bas, is later van rich
ting veranderd en een pianovituoos gewor
den. Wanneer hij „bij z'n heerlijke piano"
zwoer dan wisten wij dat het hem ernst
was. En als droogstoppels uitgescholden
te worden, dat was in strijd met onze eer.
Lang nadenken deden we niet. Wij hielden
evenals onze bas, midden op straat onze
schreden in, vormden een-twee-drie een
trio en toen weergalmde het in prachtige
harmonie „Vooruit de Lente tegemoet''. En
staan hem bij, de keizerlijke gezantschaps-
raad Frans von Schoten, Joseph van Spann.
Therese Grob, de jeugdvriendin. Hij be
leeft korte zomers in Ahrenburg (Noder-
Oostenrijk) en in het slot Ochsenburg bij
St. Pölten. Snel, al te snel waren zij voor
bij en de dood klopte aan zijn deur. Zijn
groote wensoh was, zijn geliefd groot voor
beeld zijn „afgod" Beethoven te leeren
kennen. Slechts enkele minuten was hem
dit geluk beschoren. Kort voor zijn dood
zag hij hem op het sterfbed, in gezelschap
van eenige vrienden, uit de verte. Beetho
ven, die eerst door Sohindler in zijn laat
ste levensdagen Schuberts liederen leerde
kennen, was enthousiast: „Werkelijk, in
Sohubert schuilt een Goddelijke vonk".
Een jaar later was ook Sohubert niet
meer onder de levenden....
Achter het huis ligt een pleintje proper
en lief, een paar trappen geven toegang
tot een nog kleiner tuintje, verborgen eo
verdroomdMen zou wenschen dat
Schubert altijd in zoo'n sprookjesachtige
stilte en bescheidenheid had mogen leven.
Men moet niet onnadenkend lachen over
het misschien ouderwetsche gevoel van een
medevoelende en romantische deelneming
aan deze „reliquiem" van het verleden.
Onze tijd heeft zooveel vernield, dat wij
enkele oogenblikken gelukkig mogen zijn,
dat er nog een kleine, bescheiden stille
plaats is, waarin zonder dwang een weinig
van de atmosfeer levendig kan worden,
wanneer wij ons niet weerspannig toonen.
Zeker, wij moeten het gevoel voor den
meester in het hart dragen.... Maar de
armzalige brilde verlaten guitaar de
zwijgende vleugel.,., de gebruikte stoel..
de stille vertrekkenin ieder deeltje
van dezen overvloed aan herinneringen
zal de gestalte van den onvergetelijkcn
doode zichtbaar worden en de voortduren
de nabijheid van een rijk leven voelbaar,
als de slag van een geliefd hart.
den volgenden morgen toen de ton juist
boven het Zevengebergte rees, vond zij
ons die kunstjongeren in vaste maat do
Rijn langs marcheeren.luit en guitaar
op den "rug, en hoorde hen zingen.... tin
gendat het een lust was.
Prachtig. De dag klom hooger, het werd
heet, koele café's lokten ons maar nog was
de verleiding niet te groot voor ons. Be
wijs; wij bereikten nog denzelfden avond
Godesberg. Toen de laatste stralen der zon
in het Westen verdwenen, hadden wij reeds
de Godesberg bestegen en keken, ver
smachtend van dorst in het tuin-restaurant
rond, dat hoog op den top van den berg
gelegen is. De wondermooie avond had vele
wandelaars naar buiten gelokt. Daar zaten
zij aan wit-gedekte tafeltjes jong en oud.
burgers uit de omgeving, renteniers met
hun vrouwen, studenjen uit Bonn. zelfs een
deftig meisjes-pensionaat onder leiding van
gouvernante. Lichten hingen in de boomen
waarin de Lente-avondlucht teeder fluis
terde door de takken flonkerden groote
heldere sterren.... ergens in de diepte
ruischte de Rijneen stoomboot schoof
juist voorbij.... de muziek en het overmoe
dig jubelen van een heel dronken schip
drong tot ons door. Een onbeschrijfelijke
avond, zoo weldoende mildheid in de lucht
fijne bedwelming van verwacht geluk
eeuwige jeugd. Ach 't was goddelijk
schoon! Wij vonden nog een tafeltje voor
ons drie vermoeide zwervers, legden de in
strumenten neer, wenkten de kellnerin.
Rijnwijn natuurlijk.... O, 'Rijnwijn aan den
Rijn op een Lenteavond, onder een burcht
ruïne en daarbij jong zijn.... o, wonder
schoon paradijs! En drie gelijk gestemde
hartenenthousiaste kunstminnaars, vol
vertrouwen in de toekomst.... Dronken
we drie ficsschen? Werden het er vier? Ik
weet het heusch niet meer. Ik weet alleen
nog, dat de bas de eenige was, die zooveel
tegenwoordigheid van geest behield om
ons aan onzen armoedigen gezamenlijken
wandelkas, die hij als oudste beheerde, te
herinneren en dat hij plotseling op den in
val kwam voor de bestelling der vierde
of was het toch de vijfde flesch, de kas
eens na te zien. Wij vermoedden nog niets
ergswij zagen alleen, hoe vriend bas
verbleekte.... zenuwachtig zijn zakken
doorzocht.... een paar maal als krankzin
nig tegen z'n voorhoofd sloeg.... we hoor
den hem stamelen:
„Weg...." en verdwaasd zag hij ons aan.
„Hégeen flauwe grappen!*' Weer
werden alle zakken wanhopig doorzocht.
..Wegde portemonnaie is weg
bij mijn pianoik heb ons gezamelijk
vermogen verlorenwij zijn aan den
armesla mij gerust dood.... o, ver
vloekt'.'
„Hij had „bij de piano'' gezegd, dat was
als een eed. Wij sprongen „a tempo" om
hoog de zaak werd ernstig.
„Onze verteringGrijnzende geste
naar boven. Lieve hemel help. Wat een
avontuur. Daar zaten we nu. hadden als
vorsten gezwelgd van den ede en wijn en
waren nu bijna genoodzaakt als klaploo-
pers in het nachtelijk donker de becnen te
nemen.... De vloeken die we over het
hoofd van don bas uitstortten zal ik maar
niet herhalen....
Juist toen wc z'n best aan het scholden
waren, kwam de kellner voorbij, bemerk
te onze leege glazen en flesschen en vroeg
met den liefelijksten glimlach der wereld:
„Nog een flesch. heeren?"
„Natuurlijk dat wil zeggen: alsje
blief" stamelde de bas en achter zijn
rug 't blijft 't zelfde.... gesjochten zijn
wc toch"'. Een wanhopige situatie. Wat
zouden we doen. Eerst nog maar eens drin
ken dat gaf tenminste weer nieuwe moed.
En tenslotte scherpt het ook het verstand
weer. Want ik had een idee.... o, een idee.
„Wij gaan zingen
De vrienden begrepen het niet direct
toen hadden zij kleine bezwaren maar
tenslotte, kunstjongens zijn geen regee-
rings-referendarissen en wat geven verbo
den, was ons krachtens het vrijbiljet der
kunst een geoorloofde grap en boven
dien een we'kome redding uit een pijnlijke
situatie leek.
Zoo stemden wij dan zachtjes onze in
strumenten. beraadslaagden over de keuze
der liederen en toen begon het. Met de
„Krone im txiefini Rhein" zetten wij in,
eerst eenigszins aarzelend, omdat wij niet
wisten hoe het talrijke, babbelende schert
sende overmoedig luide publiek de zaak
opnemen zou. Maar toen bemerkten wij,
hoe onder ons gezang, langzamerhand de
gesprekken verstomden, zagen hoe de hoof
den zich naar ons toekeerdenhoorden
ze.f, hoe klaar, rein en schoon onze stem
men het ruischen van den Lentewind in
het ruischen van den heiligen stroom in de
diepten verklanktenwij vergaten ons
zelf en nu jubelde en verlnagde en lokte en
smeekte het driestemmig in den tuin....
tegen den stervenden dag beneden ons...
tegen den zilveren sterrenhemel boven ons
nu." ja.:' 1?et was onvergetelijk mooi. Toen
wij geëindigd hadden, ging er een geklap
en gejuich op, natuurlijk, dat wil ik wel
zeggenhet was wel niet zoo zeer onze
„kunst" die de menschen meesleepte, maar
deze goede harmonie van zang en wijn en
Rijn en louter lucht en Lente en Sterren
nacht.
„Nog een lied'*, commandeerde ik haas
tig, terwijl het publiek nog applaudiseerde.
Wij voelden de slag was reeds gewonnen.
en daarom vooruit met het lied, dat ons
meesleepte dat we ons boven de sterren
in de hemelsche koren waanden.
„Wir zichen hinaus in die sonnige Welt"
Jongens, dat was een sensatie! Toen wi.
ophielden konden wij ons ternauwernoo i
redden.... De menschen zaten niet meer.,
zij stormden op ons toe.... juichten, jubel
den om ons heenoude heeren drukten
ong de hand, studenten dronken ons toe
lieve meisjes zwaaiden met handen en zak
doeken hoe zal ik het vertellenGij
had dat zelf mee moeten maken! En toen
wij dan ons derde lied „Der Sang ist ver
schollen" gezongen hadden, toen aller
oogen ernstig en ontroerd blikten en wij
voelden, hoe de rechte mengeling van ziei
lust en zachte pijn de harten van alle luis
teraars omvangen hield en toen wij dan
den moed vonden, te doen wat wij doen
moesten., en'hu niet nederig, och neen
maar met lachende overmoed de hoeden
namen en zoo van tafel tot tafel gingen, do
vrijwillig geboden gaven te verzamelen,
toen regende het van nikkel en zilver en
nog kostbaarder metaal rond ons heen....
en ieder wilde de eerste zijnen ieder
wilde iets geven.
Wij hebben nog lang en veel gezongen.
Wij waren rijker dan ooit tevoren. Toen
wij eindelijk aanstalten maakten onze ver
tering te betalen, kwam de hotelhouder in
hoogst eigen persoon, weigerde iedere be
taling en bedankte met welgekozen woor
den: „Komt u spoedig terug: het zal U
nooit een cent kosten.... in mijn heele le
ven heb ik zulke nnrdige jongelui niet ge-
zien'V O ja, het was een succes. Wij zou
den dan gaan.... stemden een vroolijk
wanddellied aan en marcheerden den tuin
door, uitroepen vergezelden ons., doeken
zwaaiden,Komt terug, komt terug'.
Maar wat was dat? Wierp de echo onze
stommen honderdvoudig terug cn onze
schreden ook? Wij keken om.... wij za
gen: in lange, lange processie kwamen zij
achter ons aan, al de gasten van boven,
studenten haddon de lampions uit de boo
men van don tuin gehaald en droezen ze
als fakkels door den nacht.... ach, de
nacht ruischte en zong cn juichte.... zij
hadden elkander bij de handen genomen
al die menschen.... jong en oud.... ach
ter ons aan.... ons, vroolijke zangers, en
allenal'ecn zongen mee.... dat het
woud. dreunde en het als een hymne van
een geheel gelukkig volk tot de sterren ju
belden.
O, vreugde, vreugde, eeuwige jcugd-
dronkenheid! Ja. en toen ergens was
immers het woud wel ten einde, en toen.,
ergens aan den uitgang van het woud,
waar de wegen splitsen.... drong plotse
ling een jong ding ik zie ze nog met lan
ge vlechten en wit japonnetjedoor de
menigte, die ons gevolgd was. Zij hoorde
bij het jongemcLjcs pensionaat, waar wij
den heelen avond tegenover gezeten had
den en ze was de eenige, voor wie ik eigen,
lijk gezegd, den heelen avond mijne liede
ren gezongen had. want zij beviel mij.
vreemd genoeg, het best van allen. Lachend
drong ze naar voren, strekte de armen uit
en sloeg ze om mijn hals en kuste mij op
de wang. Och, voor alle menschen had zij
mij plotseling gekust en nog eenmaal
dreunde een laatste enthousiast bravoge
roep en handgeklap van al die menschen
door den nacht..
Dantegen den morgen stond ik, ter
wijl mijn vrienden reeds sliepen, buiten op
een pier in den Rijn. De zon vlamde goud,
ik was zoo gelukkig. Die kusdie plot
selinge, impulsieve jonge, jonge kus op m'n
heeto wangen mijn schoonste triomf.
De zanger zwoeg. Gejuich, waarin zich
'n zachte ontroering mengde, dankte hem
voor zijn verhaal.
„Wat is hij nog jong'*, mompelde een
der hoeren.
„En dat meisje?" vroeg de dochter des
huize* vol verwachting. „Hebt u ze nog
wel eens ter -g«zien?"
„Ik heb zo teruggezien. En zij is mij
door al de jaren heen de trouwste en be t"
gezellin gebleven'', zei hij en dronk do blo
zende huisvrouw toe.
„Dit was m'n schoonste triompf liet hij
er gelukkig op volgen....
DE VROEGERE BETEEKENIS VAN T
WOORD „HUMORIST".
Dit woord kenschetste vroeger iemand,
die een lastig humeur heeft. Zoo leest men
bijvoorbeeld bij La Harpc cn Dclille, zin
sneden die men niet meer zou begrijpen,
als inen ze tluins schreef: „De filo.toof St.
1-ambert, van nature streng en zelfs een
tikje humorist.... deze humorist.. wiens
hekelende vpreekwijze haar gift in de maat
schappij stort
Het woord bedoelde ook de leden van
een academie te Nome. „Paul Mancini stu
deerde veel cn de academie der humoris
ten werd ten zijnen huize gesticht" (St.
Simon).
Sohrijter*, die zich mot deze Rnmcinsche
academie hebben bezig gehouden, bewe
ren, dat zij toevallig ontstond tijden" do
huwelijksplechtigheden van Lorenzo Man
cini, dat verscheidene genoodigden sonnet
ten begonnen te declnmoeren, brokstukken
uit comedies en redevoeringen, wat hun
don bijnaam verschafte: belli humori; dat
zij. toen zij den smaak hiervan te pakken
hadden, besloten tot het stichten van een
academie van kunst en letteren en den
naam „Belli humori" vervingen door dien
van „humoristi".
Maar dit woord sloeg vooral op de ge
neeskundigen. De humoristen waren par
tijgangers van het systeem, dat 'le. oorza
ken der ziekten toeschreef aan de ontaar
ding van een der vier voornaamsto levens
vochten (of „humeurs").
DE OORSPR' NG V AN DEN
STRALENKRANS.
De Rom" o bedienden zich van rondo
schil 'en en dat schild werd achter hot
hoof i den overwinnaar vastgebonden.
Di» de werkelijke oorsprong van den
enkrans dien men bij alle hciÜBcn-
«eclden vindt. om. zoonis de heilige Tho
mas zegt. te getuigen, dat zij overwonnen
hebben o\er hun hartstochten en de vijan
den van het Beloof. Dit overwinningstee-
ken vinden we nosr terug bij sommiBC kei
zer». zooals Claudius Trajanus, Antonius
Pin*. Ook Constantinonel volgde dit voor
beeld na. De eerste koningen dragen meest
allen dien stralenkrans. Clovix cn zijn vier
zonen, wier figuren men afgebeeld ziet lo
Parijs in het portiek van Sr Germain des
Prés, dragen bijvoorbeeld allen een stra
lenkrans.
FRANZ SCHUBERT SPEELT IN EEN WEENSCHE GEZELSCHAP.