SCHUBERTS HUIS IN WEENEN DE LEIDSCHE COURANT Zijn piano en zijn handschriften DE HERINNERING EEN BEZOEK AAN HET HUIS VON SCHUBERT. Wie het Sohuberthuis in Weenen binnen treedt, wellicht voor een hall uurtje, dat men er expres voor vrijgemaakt heelt, krijgt een gevoel alsof hij er een heeien voormiddag vertoeft en in volle teugen go- niet van den heerlijken VTede en de onver stoorbare betoovering van deze gewijde plaats. Het huis staat in de Nuszdorler- straat en op het plaatje leest men No. 54.... 't is een dier nette kleinburgerlijke gezellige kleine huizen uit het barok-tijd- perk zooals Weenen er nog vele bezit en die dateeren uit de vorige eeuw. Het heeft een verborgen oharme, dit lichtgrijze huis met twee verdiepingen en het bescheiden front, dat geen enkele versiering heeft. De vensterruiten welven zioh in helderwitte kozijnen naar voren. De eenvoudige deur met de blinkende koperen klink noodigt ons uit, om de overigens nuchtere en gemo derniseerde straat voor een oogenblik te verlaten om de gezellige vertrekken van dit bescheiden huis binnen te treden.... 'n asyl van lang verbleekte herinneringen aan een genie. En binnen houdt het ons gevangen. Do dingen, dood en schijnbaar zonder eenig verband, zijn met zulk een roerende zorg vuldigheid bewaard en onderhouden, dat zij een innige kracht ontvouwen en een openbaring worden voor den bezoeker, die ze vol piëteit besohouwd Hier heeft Schubert dus als kind geleefd. In deze kamers heeft hij rond gesprongen. De trap kraakt en piept onder de voetstai>- pen alsof hij slechts met moeite zijn gehei men voor zioh hield. In de kamers heerscht een weldoende schemering alsof zij ook nu nog iets besloten hielden van den adem van den grooten zanger, die door de liefde van het groote Weenen hier een beschei den, maar heilige plaats vol waardige her innering gekregen heeft. Wat ons zoo ge lukkig maken kan is de zonnige stemming die in de rustige en prettige kamers hangt, en die, zoo hopen wij, ook 130 jaar gele den niet minder vriendelijk en zonnig was. Want de goedheid van den man, die deze kamers bewoonde, was zoo groot, zoo in nig en zóó bestendig, dat men ze ook nu nog voelt en meent dat alle dingen in de kamer, de kamers zelf, ja, de geheele sfeer er nog van vervuld is. In dit huis weerklonken vele van de lie deren, die thans in hun eenvoud het waar devol eigendom geworden zijn van een volk Aan dezen vleugel zat de tengere en ge brekkige meester. Hij is klein en zoo sier lijk als de kamer en is van lichtbruin ma honiehout. Men zou gaarne de toetsen streelenMaar de piano is gesloten en een innerlijk gevoel van schaamte houdt iemand terug Zij klinkt niet meeren zij zal ook niet meer klinken.... nooit meer. Ook de guitaar, die zijn handen bespeel den, ligt daar nog. De secretaire, een prachtig stuk in Weener-Empire-stijl, staat nog tegen den muur en in den met zwart leer bekleeden stoel heeft de musicus ge zeten wanneer hij de onsterfelijke noten op papier bracht. En het brengt een zeldzame ontroering in ons teweeg, wanneer wij den armzaligen stalen bril ontdekken, die zijn zwakke oogen hulp verleenden bij hef neer schrijven der muziek. In de glazen kasten langs de wanden ligt de muziek. Er be vinden zich vele handschriften onder. Wij vinden het Stabat Mater in G-mol uit het jaar 1815, dat in F-mol van 1816. de copio van de compositie op Goethe's „Sehn- eucht" dat voor den dichter zelf bestemd was; verder Mignon. Standehen on Shakc- soeares' „Cymbeline", Schillers „Madohen- klage" en verschillende composities op Goe the's gedichten. Onwillekeurig krijgt men het gevoel als of ieder oogenblik de klanken uit deze ver bleekte en vergeelde bladeren opstaan en ruisehend door de kamer trekkenMaar zij blijven stom en hebben nog alleen hun beteekenis in hun stille aanwezigheid... van verre getuigend van de aanraking met een geliefd levenEn deartusschen staan zün eigen letterhalen, duidelijk en van zui veren vormen, men kon wel zeggen: in echoone natuurlijkheid. Op een waarachtige en riik te noemen sierlijkheid volgt de eene letter op de an dere. Aan de muren hangen veel portretten van Schubert. Een stuk van zijn wezen, menig hoofdstuk uit zijn leven begint weer FRANZ SCHUBERT. te leven wanneer wij dit gezicht beschou wen, dit gezicht van kinderlijke onschuld en goedig begrijpen. Men zal de sepid-teekening van zijn vriend Maurice van Schwind niet kunnen vergeten. ,Schubertavond" staat er on der. Het huis komt vol leven: Schubert zit aan den vleugel. Naast hem Michael Vogl, de zanger en vriend. In een kring om hem heen in dichte rijen de vriendinnen van het huis, teedere vrouwen uit den eenvoudigen burgerstand. Zij voelen de macht der mu ziek en één'vooral wordt meegesleept door de innigheid en macht der toneneen ge laat van klassieke rust en toch zoo vol gevoel.... Men weet niet in welke verhou ding zij tc^Krans, den menseh in den m'i- BtoW.Misschien beminde zij hJwiNiemand weet het. Hij zcjf zeker het minst ofschoon hij haar het naast is. En wij kennen de tragiek van zijn alleen zijn.... ook wanneer hij in den kring van zijn toegenegen vrienden zat en in hem zeif voor haar 't heilige vuur der genegenheid brandde. Hij vermocht te zirugen van alles, wat een menschenhart ontroert.... zóó overtuigend, zóó vol liefde voor alle men schen maar dikwijls onbekwaam om dat uit te drukken. En wanneer hij over iemand sprak was dat altijd zonder spot of zondor afkeer. Evenals zijn liederen, zoo was hij als mensch, onuitsprekelijk diep en groot, liof en góed, innig en vol warme goedheid des harte. Maar alleen en.... arm. Arm, zooala hij leefde is hij gestorven. En wij hebben zijn rijkdom nog niet eens uitgeput. Daar hangt nog een aquarel. Het ver toont een echte landpartij van den burger. Een wagen met dravende paarden volge laden met jongelui, vroolijk en uitgelaten. Grijze broeken, gekleurde jassen, hooge eylinderhoeden. Men moet eigenlijk hun lachen hooren, waarmede zij de jongemeis- jes binnen in den wagen bestermenjon ge meisjes in witte zomer japonnen.een wolk van witmet zware blonde haar wrongen in den blooten hals.... met de verrukkelijk ronde wangen, waaromheen de groote hoeden met breede randen bui genGelukkige jeugd 1 Wij zoeken Frans Schubert in hun midden. Hij is met een vriend achtergebleven. Zeker is er iets dat hem tot in het diepst van zijn ziel ont roert en dat hij zijn vriend wilde mededee- len. Misschien ontstaat in hem weer een zijner heerlijke composities, die hij schiep en die zich in hem vormdenzonder zijn toedoen haast, zijn genius volgend.... in rusteloozen drang die hem vroeg en snel verteederen, als Mozart. En dan is daar nog een blad: „Uitnoodi- cring tot de begrafenisplechtigheid van Frans Schubert in de Augustijnerkerk op 23 December 1828". De foto daarbij toont ons het sterfhuis aan de Kettenbruohe- straat. En opeens staat het leven van Schu bert voor ons, de eenvoudige levensloop, zijn jeugd in Lichtental toen de kleine Frans op het koor zongtoen hij on derwijzer worden zou, hoe zijn vader en hij er zich door heen sloeg. Hij komt in de keizerlijke hofkapel, als leerling in het con vict. Hij maakt zich zelfstandig. Vrienden ZIJN SCHOONSTE OVERWINNING Men had zich na het prettig verloopen feestmaal reeds op het terras teruggetrok ken om bij een fijn glas ouden Rijnwijn nog eens een naproefje te hebben van den heerlijken avond. En steeds nog was de gToote zanger wiens nieuwe glorieuse triomf men hier in intiemen vriendenkring gevierd had, het middelpunt van het heele gezelschapvooral de jeugd hield niet op hem telkens opnieuw met naif-egoitische hartelijkheid te vleien. „Zegt u zelf, meester, of u ooit een prachtiger verovering te boeken heeft ge had dan vanavond., over ons en de heele stad F' vroeg de dochter des huizes en vouwde in bijna kinderlijk enthousiasme haar slanke handen. „Hm...." meende de zanger en aarzelde met het antwoord. Hij keek even over de vraagster heen, den tuin in, waar de scha duwen der nacht zich over struiken en heesters samentrokken. Een lachje verhel derde de groote blauwe oogen.... „Wat denkt u daarvan, vereerde vrien den? vroeg hij zachte terwijl hij met de rechterhand over zijn reeds grijzende haar streek. Mevrouw Inge bloosde even. „Niets"' had ze overrompeld en haast verward geant woord. Haar dochter keek vol begrijpen van de een naar de ander. „Moeder?" Ook de anderen waren opmerkzaam ge worden. Dan lachte de zanger, dat vroo lijk hartelijk lachen, dat hem speciaal eigen was en dat hem alle harten stormen derhand veroveren deed, omdat het ver ried hoezeer hij een b'ijmoedig, vertrouw- vo| en vroolijk kind gebleven was on danks allen en alles. „Laat u mij begaan, mevrouw Inge", wenkte hij tot de vrouw des huizes tegen over hem, „waarom zou ik de geschiedenis niet vertellen, die, zooats u wel vermoeden zult, den geheelen avond mijn gedachten vervult. Niemand behoeft er zich over te schamen, dat weet God En namen, dat be zweer ik plechtig tevoren, worden abso luut niet genoemd. Nu?'* „Een verhaal?" drong de dochter aan. „Toe vertel dan Men zweeg en wachtte. Zacht ruischte de nacht in de boomen. Na een fiinken slok begon de zanger: „Mijn grootste triomf? Dat is jaren ge leden en was zoo: „Misschien weet u dat de streek rond Hoffnigstfcal mijn geboortestreek was. Ik was 19 toen ik, na mijn eindexamen, dat mijn vader onverbiddelijk van mij eischte, eindelijk toestemming kreeg, mij aan de zangstudie te mogen wijden. Zoo kwam ik in Keulen, waar ik een paar jaar bleef. Een prettige tijdMuziek en Rijn en wijn en trouwe vrienden. Wij waren hoofd zakelijk met drieën bas, bariton en ik, de tenor weinig geld, verduive'd weinig geld, maar milliardairs in moed en levens lust. Na langen wintertijd was de Lente gekomen.... de meisjes waren in het wit gekleed.... de Rijn stroomde in gouden golven „M'n heerlijke piano'' riep op zulk een gezegenden dag, toen wij met ons drieën weer eens met popelende harten door Keu- len's straten slenterden, de oudste van ons, bleef plotseling staan en strekte als een cycloop de machtige armen ten hemel, a!s wilde hij den hemel een zegen afdwingen. Hij was een groot kenner van Johan Se- bastiaan onze vriend bas, is later van rich ting veranderd en een pianovituoos gewor den. Wanneer hij „bij z'n heerlijke piano" zwoer dan wisten wij dat het hem ernst was. En als droogstoppels uitgescholden te worden, dat was in strijd met onze eer. Lang nadenken deden we niet. Wij hielden evenals onze bas, midden op straat onze schreden in, vormden een-twee-drie een trio en toen weergalmde het in prachtige harmonie „Vooruit de Lente tegemoet''. En staan hem bij, de keizerlijke gezantschaps- raad Frans von Schoten, Joseph van Spann. Therese Grob, de jeugdvriendin. Hij be leeft korte zomers in Ahrenburg (Noder- Oostenrijk) en in het slot Ochsenburg bij St. Pölten. Snel, al te snel waren zij voor bij en de dood klopte aan zijn deur. Zijn groote wensoh was, zijn geliefd groot voor beeld zijn „afgod" Beethoven te leeren kennen. Slechts enkele minuten was hem dit geluk beschoren. Kort voor zijn dood zag hij hem op het sterfbed, in gezelschap van eenige vrienden, uit de verte. Beetho ven, die eerst door Sohindler in zijn laat ste levensdagen Schuberts liederen leerde kennen, was enthousiast: „Werkelijk, in Sohubert schuilt een Goddelijke vonk". Een jaar later was ook Sohubert niet meer onder de levenden.... Achter het huis ligt een pleintje proper en lief, een paar trappen geven toegang tot een nog kleiner tuintje, verborgen eo verdroomdMen zou wenschen dat Schubert altijd in zoo'n sprookjesachtige stilte en bescheidenheid had mogen leven. Men moet niet onnadenkend lachen over het misschien ouderwetsche gevoel van een medevoelende en romantische deelneming aan deze „reliquiem" van het verleden. Onze tijd heeft zooveel vernield, dat wij enkele oogenblikken gelukkig mogen zijn, dat er nog een kleine, bescheiden stille plaats is, waarin zonder dwang een weinig van de atmosfeer levendig kan worden, wanneer wij ons niet weerspannig toonen. Zeker, wij moeten het gevoel voor den meester in het hart dragen.... Maar de armzalige brilde verlaten guitaar de zwijgende vleugel.,., de gebruikte stoel.. de stille vertrekkenin ieder deeltje van dezen overvloed aan herinneringen zal de gestalte van den onvergetelijkcn doode zichtbaar worden en de voortduren de nabijheid van een rijk leven voelbaar, als de slag van een geliefd hart. den volgenden morgen toen de ton juist boven het Zevengebergte rees, vond zij ons die kunstjongeren in vaste maat do Rijn langs marcheeren.luit en guitaar op den "rug, en hoorde hen zingen.... tin gendat het een lust was. Prachtig. De dag klom hooger, het werd heet, koele café's lokten ons maar nog was de verleiding niet te groot voor ons. Be wijs; wij bereikten nog denzelfden avond Godesberg. Toen de laatste stralen der zon in het Westen verdwenen, hadden wij reeds de Godesberg bestegen en keken, ver smachtend van dorst in het tuin-restaurant rond, dat hoog op den top van den berg gelegen is. De wondermooie avond had vele wandelaars naar buiten gelokt. Daar zaten zij aan wit-gedekte tafeltjes jong en oud. burgers uit de omgeving, renteniers met hun vrouwen, studenjen uit Bonn. zelfs een deftig meisjes-pensionaat onder leiding van gouvernante. Lichten hingen in de boomen waarin de Lente-avondlucht teeder fluis terde door de takken flonkerden groote heldere sterren.... ergens in de diepte ruischte de Rijneen stoomboot schoof juist voorbij.... de muziek en het overmoe dig jubelen van een heel dronken schip drong tot ons door. Een onbeschrijfelijke avond, zoo weldoende mildheid in de lucht fijne bedwelming van verwacht geluk eeuwige jeugd. Ach 't was goddelijk schoon! Wij vonden nog een tafeltje voor ons drie vermoeide zwervers, legden de in strumenten neer, wenkten de kellnerin. Rijnwijn natuurlijk.... O, 'Rijnwijn aan den Rijn op een Lenteavond, onder een burcht ruïne en daarbij jong zijn.... o, wonder schoon paradijs! En drie gelijk gestemde hartenenthousiaste kunstminnaars, vol vertrouwen in de toekomst.... Dronken we drie ficsschen? Werden het er vier? Ik weet het heusch niet meer. Ik weet alleen nog, dat de bas de eenige was, die zooveel tegenwoordigheid van geest behield om ons aan onzen armoedigen gezamenlijken wandelkas, die hij als oudste beheerde, te herinneren en dat hij plotseling op den in val kwam voor de bestelling der vierde of was het toch de vijfde flesch, de kas eens na te zien. Wij vermoedden nog niets ergswij zagen alleen, hoe vriend bas verbleekte.... zenuwachtig zijn zakken doorzocht.... een paar maal als krankzin nig tegen z'n voorhoofd sloeg.... we hoor den hem stamelen: „Weg...." en verdwaasd zag hij ons aan. „Hégeen flauwe grappen!*' Weer werden alle zakken wanhopig doorzocht. ..Wegde portemonnaie is weg bij mijn pianoik heb ons gezamelijk vermogen verlorenwij zijn aan den armesla mij gerust dood.... o, ver vloekt'.' „Hij had „bij de piano'' gezegd, dat was als een eed. Wij sprongen „a tempo" om hoog de zaak werd ernstig. „Onze verteringGrijnzende geste naar boven. Lieve hemel help. Wat een avontuur. Daar zaten we nu. hadden als vorsten gezwelgd van den ede en wijn en waren nu bijna genoodzaakt als klaploo- pers in het nachtelijk donker de becnen te nemen.... De vloeken die we over het hoofd van don bas uitstortten zal ik maar niet herhalen.... Juist toen wc z'n best aan het scholden waren, kwam de kellner voorbij, bemerk te onze leege glazen en flesschen en vroeg met den liefelijksten glimlach der wereld: „Nog een flesch. heeren?" „Natuurlijk dat wil zeggen: alsje blief" stamelde de bas en achter zijn rug 't blijft 't zelfde.... gesjochten zijn wc toch"'. Een wanhopige situatie. Wat zouden we doen. Eerst nog maar eens drin ken dat gaf tenminste weer nieuwe moed. En tenslotte scherpt het ook het verstand weer. Want ik had een idee.... o, een idee. „Wij gaan zingen De vrienden begrepen het niet direct toen hadden zij kleine bezwaren maar tenslotte, kunstjongens zijn geen regee- rings-referendarissen en wat geven verbo den, was ons krachtens het vrijbiljet der kunst een geoorloofde grap en boven dien een we'kome redding uit een pijnlijke situatie leek. Zoo stemden wij dan zachtjes onze in strumenten. beraadslaagden over de keuze der liederen en toen begon het. Met de „Krone im txiefini Rhein" zetten wij in, eerst eenigszins aarzelend, omdat wij niet wisten hoe het talrijke, babbelende schert sende overmoedig luide publiek de zaak opnemen zou. Maar toen bemerkten wij, hoe onder ons gezang, langzamerhand de gesprekken verstomden, zagen hoe de hoof den zich naar ons toekeerdenhoorden ze.f, hoe klaar, rein en schoon onze stem men het ruischen van den Lentewind in het ruischen van den heiligen stroom in de diepten verklanktenwij vergaten ons zelf en nu jubelde en verlnagde en lokte en smeekte het driestemmig in den tuin.... tegen den stervenden dag beneden ons... tegen den zilveren sterrenhemel boven ons nu." ja.:' 1?et was onvergetelijk mooi. Toen wij geëindigd hadden, ging er een geklap en gejuich op, natuurlijk, dat wil ik wel zeggenhet was wel niet zoo zeer onze „kunst" die de menschen meesleepte, maar deze goede harmonie van zang en wijn en Rijn en louter lucht en Lente en Sterren nacht. „Nog een lied'*, commandeerde ik haas tig, terwijl het publiek nog applaudiseerde. Wij voelden de slag was reeds gewonnen. en daarom vooruit met het lied, dat ons meesleepte dat we ons boven de sterren in de hemelsche koren waanden. „Wir zichen hinaus in die sonnige Welt" Jongens, dat was een sensatie! Toen wi. ophielden konden wij ons ternauwernoo i redden.... De menschen zaten niet meer., zij stormden op ons toe.... juichten, jubel den om ons heenoude heeren drukten ong de hand, studenten dronken ons toe lieve meisjes zwaaiden met handen en zak doeken hoe zal ik het vertellenGij had dat zelf mee moeten maken! En toen wij dan ons derde lied „Der Sang ist ver schollen" gezongen hadden, toen aller oogen ernstig en ontroerd blikten en wij voelden, hoe de rechte mengeling van ziei lust en zachte pijn de harten van alle luis teraars omvangen hield en toen wij dan den moed vonden, te doen wat wij doen moesten., en'hu niet nederig, och neen maar met lachende overmoed de hoeden namen en zoo van tafel tot tafel gingen, do vrijwillig geboden gaven te verzamelen, toen regende het van nikkel en zilver en nog kostbaarder metaal rond ons heen.... en ieder wilde de eerste zijnen ieder wilde iets geven. Wij hebben nog lang en veel gezongen. Wij waren rijker dan ooit tevoren. Toen wij eindelijk aanstalten maakten onze ver tering te betalen, kwam de hotelhouder in hoogst eigen persoon, weigerde iedere be taling en bedankte met welgekozen woor den: „Komt u spoedig terug: het zal U nooit een cent kosten.... in mijn heele le ven heb ik zulke nnrdige jongelui niet ge- zien'V O ja, het was een succes. Wij zou den dan gaan.... stemden een vroolijk wanddellied aan en marcheerden den tuin door, uitroepen vergezelden ons., doeken zwaaiden,Komt terug, komt terug'. Maar wat was dat? Wierp de echo onze stommen honderdvoudig terug cn onze schreden ook? Wij keken om.... wij za gen: in lange, lange processie kwamen zij achter ons aan, al de gasten van boven, studenten haddon de lampions uit de boo men van don tuin gehaald en droezen ze als fakkels door den nacht.... ach, de nacht ruischte en zong cn juichte.... zij hadden elkander bij de handen genomen al die menschen.... jong en oud.... ach ter ons aan.... ons, vroolijke zangers, en allenal'ecn zongen mee.... dat het woud. dreunde en het als een hymne van een geheel gelukkig volk tot de sterren ju belden. O, vreugde, vreugde, eeuwige jcugd- dronkenheid! Ja. en toen ergens was immers het woud wel ten einde, en toen., ergens aan den uitgang van het woud, waar de wegen splitsen.... drong plotse ling een jong ding ik zie ze nog met lan ge vlechten en wit japonnetjedoor de menigte, die ons gevolgd was. Zij hoorde bij het jongemcLjcs pensionaat, waar wij den heelen avond tegenover gezeten had den en ze was de eenige, voor wie ik eigen, lijk gezegd, den heelen avond mijne liede ren gezongen had. want zij beviel mij. vreemd genoeg, het best van allen. Lachend drong ze naar voren, strekte de armen uit en sloeg ze om mijn hals en kuste mij op de wang. Och, voor alle menschen had zij mij plotseling gekust en nog eenmaal dreunde een laatste enthousiast bravoge roep en handgeklap van al die menschen door den nacht.. Dantegen den morgen stond ik, ter wijl mijn vrienden reeds sliepen, buiten op een pier in den Rijn. De zon vlamde goud, ik was zoo gelukkig. Die kusdie plot selinge, impulsieve jonge, jonge kus op m'n heeto wangen mijn schoonste triomf. De zanger zwoeg. Gejuich, waarin zich 'n zachte ontroering mengde, dankte hem voor zijn verhaal. „Wat is hij nog jong'*, mompelde een der hoeren. „En dat meisje?" vroeg de dochter des huize* vol verwachting. „Hebt u ze nog wel eens ter -g«zien?" „Ik heb zo teruggezien. En zij is mij door al de jaren heen de trouwste en be t" gezellin gebleven'', zei hij en dronk do blo zende huisvrouw toe. „Dit was m'n schoonste triompf liet hij er gelukkig op volgen.... DE VROEGERE BETEEKENIS VAN T WOORD „HUMORIST". Dit woord kenschetste vroeger iemand, die een lastig humeur heeft. Zoo leest men bijvoorbeeld bij La Harpc cn Dclille, zin sneden die men niet meer zou begrijpen, als inen ze tluins schreef: „De filo.toof St. 1-ambert, van nature streng en zelfs een tikje humorist.... deze humorist.. wiens hekelende vpreekwijze haar gift in de maat schappij stort Het woord bedoelde ook de leden van een academie te Nome. „Paul Mancini stu deerde veel cn de academie der humoris ten werd ten zijnen huize gesticht" (St. Simon). Sohrijter*, die zich mot deze Rnmcinsche academie hebben bezig gehouden, bewe ren, dat zij toevallig ontstond tijden" do huwelijksplechtigheden van Lorenzo Man cini, dat verscheidene genoodigden sonnet ten begonnen te declnmoeren, brokstukken uit comedies en redevoeringen, wat hun don bijnaam verschafte: belli humori; dat zij. toen zij den smaak hiervan te pakken hadden, besloten tot het stichten van een academie van kunst en letteren en den naam „Belli humori" vervingen door dien van „humoristi". Maar dit woord sloeg vooral op de ge neeskundigen. De humoristen waren par tijgangers van het systeem, dat 'le. oorza ken der ziekten toeschreef aan de ontaar ding van een der vier voornaamsto levens vochten (of „humeurs"). DE OORSPR' NG V AN DEN STRALENKRANS. De Rom" o bedienden zich van rondo schil 'en en dat schild werd achter hot hoof i den overwinnaar vastgebonden. Di» de werkelijke oorsprong van den enkrans dien men bij alle hciÜBcn- «eclden vindt. om. zoonis de heilige Tho mas zegt. te getuigen, dat zij overwonnen hebben o\er hun hartstochten en de vijan den van het Beloof. Dit overwinningstee- ken vinden we nosr terug bij sommiBC kei zer». zooals Claudius Trajanus, Antonius Pin*. Ook Constantinonel volgde dit voor beeld na. De eerste koningen dragen meest allen dien stralenkrans. Clovix cn zijn vier zonen, wier figuren men afgebeeld ziet lo Parijs in het portiek van Sr Germain des Prés, dragen bijvoorbeeld allen een stra lenkrans. FRANZ SCHUBERT SPEELT IN EEN WEENSCHE GEZELSCHAP.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1933 | | pagina 5