^ZATERDAG 20 MEI 1933 DE LEIDSCHE COURANT TWEEDE BLAD PAG. 8 CORRESPONDENTIE. Alyda Agterberg, Utrecht. Dank je wel voor nieuwe bijdragen. Onze goeie Alyda stuurt me daar, in verband met de opgave afd. C van den raadselwed strijd, een even kort als geestig versje. Ik verzocht immers: „wie een vers instuurt, make het minstens twaalf regels lang. Hoort, hoe Alyda dat op haar origineele manier doet. (Voor afd. C.) OP ZOEK NAAR TWAALF. Minstens twaalf regels dichten, dat kost moeite, valt niet mee. Maar de prijzen doen je zwichten, Zoo, dat zijn er twee maal twee. Tc Vraag mij af wel honderd keeren, „Wat er boven, wat er in?" Te Zal het dan maar eens probeeren, Dus let op, want ik begin. Tu-re-lu-re-luur van zinnen, Toe-re-loe-re-loer besluit, Tra-la-la-la-la van binnen, 'k Ben er Oom, ik schei er uit. Is dat niet leuk gezegd t Dag Alyda 1 Veel groeten aan vader en moeder. Ik blijf ons aanbevelen voor bijdragen uit jouw welversneden pen. Met beide han den! Cadier, Leiden. Ik zei heusch niet te veel. Het. gaat Crescendo! De plaats blijft altijd gereserveerd. Je ziet: oefening baart kunst. Dag Amice! Met hand en groet en dank! Gretha Ravensberg. Gretha bezingt de Mei, en zooals zij dit doet, wil ik eens laten hooren. Voor haar doen is dit liedje lang niet kwaad. Daar komt Gretha! MEIMAAND. door Gretha Ravensberg. Komt naar buiten jongens, Komt naar buiten naar de wei, Waar de vogels zingen, Waar 't kalfje dartelt blij. Ziet, hoe kleine kind'ren, Bloemen plukken gaan. Waar de hondjes keffend, blaffend, En met hun staartje slaan. Bloemen plukken, bloemen plukken. Ieder plukt zoo hard hij kan. Om te hebben zooveel bloemen, Als men dragen kan. Hierbij zullen we het voor vandaag la ten. Ik wil tot slot nog een woord zeggen over: ONZE RAADSELWEDSTRIJD. De tijd van inzending is verstreken. Niemand wordt meer toegelaten. Wie te laat kwam, vond de deur geslo ten. Of ik tevreden ben? Ja, meer dan tevreden. Mijn oude trou we medewerkers zag ik terug. Dat verheugt me. Dat zijn er, waar je op aan kunt. Dat zijn er, die volhouden en die zonder prijs ook tevreden zijn. Ook veel nieuwelingen zijn van de partij geweest. Nu ga ik sorteeren en inboeken. Een stapel brieven met raadsels, verha len en verzen ligt voor me, om te duizelen Het juiste getal vertel ik de volgende week. Wie zullen de gelukkigen zijn? De prijzen wachten. Tot Zaterdag. Jullie Oom Wim. LENTE door Anna van Diemei. In het golvend grasveld Wiegt een bloemenpracht, Op de hooge slanke stengels. Haar kleuren zijn heel zacht. Zij spreken met elkander, Een schoone bloementaal, Dan spelen zij weer even Met gouden zonnestraal. En alles lacht heel vroolijk In blijde zonneschijn, Wie zou hier droevig wezen En voelen smart en pijn. De lente heeft haar schreden In 't weeld'rig gras gedrukt, Joeg heen den guren Winter Van zijn troon gerukt. Nu lachen al haar kind'ren "En dansen om haar heen, Zij kust ze innig dankbaar Vol liefde groot en kleen. WIE ZIJN JARIG? Van 21 tot en met 27 Mei. 21 Mei: Bertus Mulder, Timorstraat 4. 22 Mei: Ohris v. d. Geest, Leiderdorp, Zijldijk 36. 22 Mei: Julia Otten B 504, R'veen. 22 Mei: Dieneke v. d. Beep, Haarlemmer straat 204, Leiden. 23 Mei: Nolly Haverkorn, Verl. Bloemis tenlaan 45, Leiden. 23 Mei: Adri v. d. Hoeven, Schenkelweg C 83, Zoeterwoude. 23 Mei: Henk Oostdam, Hoofdstraat 1 te Voorhout. 24 Mei: Aaltje van Houten, Smitssteeg 50, Leiden. 24 Mei: Jan Konijnenburg, Resedastraat 4, Leiden. 24 Mei: Ma-rietje Mulder, Timorstraat 4, Leiden. 24 Mei: Martien Henze, Langebrug 22 te Leiden. 25 Mei: Tijs de Groot, Hoofdstraat 62 C, Voorhout. 25 Mei: Frans Biegelaar, Plantsoen 103, Leiden. 25 Mei: Mathilde Lucas, Hoogmade. 25 Mei: Marie I. Vrijburg, Oud-Ade, Zwarteweg E 73. 26 Mei: Wim van Dorp, Rijndijkstraat 37 Leiden. 26 Mei: Truus v. d. Wereld E 76, Oud-Ade 27 Mei: Herman Barneveld, Leliestraat 2 Leiden. 27 Mei: Wim Gründemann, Haarlem. 27 Mei: Jan Ouwerkerk, Zevenhoven. Ik feliciteer de jarigen. Wie zijn of haar naam in deze lijsten wil opgenomen zien, schrijve me minstens veer tien dagen vóór den verjaardag. (Van schoolgaande kinderen wel te verstaan!). Oom Wim. IN DEN DIERENTUIN door Jan van Dieren. Jaap en Joop hadden vacantie gekregen. Ze hadden er al erg naar verlangd en nu was de vacantie eindelijk gekomen. Ze waren allebei naar de derde klas verhoogd Him Vader had hun beloofd, dat ze allebei naar hun Oom in Amsterdam mochten. Een paar dagen daarna stapten ze met hun Vader naar het station. Het was nog erg vroeg, want ze zouden met de trein van zeven uur meegaan. Toen ze er in waren zaten we ieder vlak bij een raampje. Ze konden dus goed naar buiten zien. Joop zei, dat hij conducteur zou worden, dan mocht hij iederen dag met de trein mee en Jaap wilde dat ook. In Amsterdam stond hun Oom klaar om hen af te halen. Deze woonde ver van het station af. Daarom namen ze een bus. Die bracht hen gauw naar het huis van Oom. Vader ging weer naar huis terug, want die moest weer naar zijn kantoor. De anderen dag stapten ze met hun Oom naar de dierentuin. Het eerst kochten ze nootjes voor de apen. Er waren er erg veel. En sommigen wa ren heel groot. Er waren er met en zonder een staart. Een van de groote apen kreeg ook wat nootjes. Jaap gooide voor de grap een steentje naar zijn kop. De aap werd toen erg kwaad. En stormde op de jongens af maar bezeerde zijn neus tegen de tra- lies. Wat moesten de jongens lachen! Toen gingen ze naar de leeuwen en tij gers. Die lagen allemaal rustig te knip- oogen. Joop wou eens zien of de leeuwen ook nootjes lustten en gooide daarom een nootje naar een van de leeuwen. Maar deze sprong op en begon vreeselijk te brullen. Joop schrok geweldig en liep hard weg. Toen gingen ze naar de olifanten, die juist aan het kunstjes maken waren. Terwijl ze het gebouw binnen gingen, zagen ze nog juist een olifant orgeltje draaien. Ook gin gen ze nog naar de dromedarissen, de be ren, wolven, de nijlpaarden en de slangen. •Toen ze 's nachts in bed lagen droomden ze er nog van. HEMELVAART door Ootne Kees. Wat blij een dag is ons vernomen, Zoo is dan Godes woord gekomen Om op deez' dag in glans van 't eigen, Weer naar Zijn Vader op'te stijgen! Wat ziet ons oog? De held're zonne Sloot als verdoofd haar warme bronne! Hier is haar Meester, vóór haar oog! De macht die haa-r ten loop bewoog. Zou thans het zonnelicht niet wijken, Gods heerlijkheid zou minder lijken, In 't oog van hem, die 't schoon bestaat, Van liefde's opgang van deez' aard! HET REGENT door Leo van Kesteren. Drie boertjes gingen naar de stad, De regen viel, de weg was nat; Ze moeten met hun klompjes aan, Door alle plasjes gaan. De boertjes stapten vlug vooruit, Ze hadden veel verdriet; Ze werden nat tot op hun huid, Maar toch hun voeten niet. DE MAAND VAN MARIA. door Cornelis de Haas. Het is weer de lieve Mei, Zie eens naar de mooie wei, Madeliefjes, wat zijn ze fijn, Haar kleedje is zoo mooi en fijn, Zoo in de maand van Maria! Kind'ren vlechten nu een krans, En doen een rondedans, En plaatsen hem om heur hoofjes klein, Dat staat zoo chique en fijn Al in de maand van Maria. Maria is de Meimaand toegewijd, Gaat dan met bloemen als om strijd En knielt voor haar beeld devoot Haar liefde is zoo groot, zoo groot Zoo doen wij, in de maand van Maria. 'S HEEREN HEMELVAART door Alyda Agterberg. Wat zijt Gij luist'rijk Godes Zoon bij Uw ten hemel klimmen, Geen zonneglans rees ooit zoo sohoon, nog aan de O os ter kimme. Wat schittert nu Uw doornenkroon en lichten Uwe wonden, Geslagen onder smart en hoon gedragen voor de zonden. Uw voorbeeld, liefde, woord' en da&n blijv* ons tot deugden wekken. Ook zult Gij, Christus opgegaan, nu alles tot U trekken. PINKSTERBLOEMPJE. door Oome Kees. Wat is een blomme wonderschoon, Wat is een blomme een begeeren, Als zij geplukt is op den dag, Dat liefde's regel, 't woord des Heeren, Door vuur'ge vlam' werd uitgezonden, Als 't liefdelied aan rood verbonden! Wat is bet dat die kleine blomme Zoo mooi doet zijn in menschen oog? Het is 't besef dat al dat schoone Eén Schepper wijst! 't al wijst: Omhoog. DE BOKKENWAGEN. Laatst zag ik een bokkenwagen, Voor mij rijden in mijn droom En de straten waren tulband En de plasjes waren room. Voorop in die bokkenwagen, Zat de man die sturen kon. En ik zat op 't middenbankje In mijn moeders nachtjapon. Achter in die bokkenwagen Zat de meid van tante Jet. Aangekleed als schoorsteenveger, Met een trommel vol banket. Zeven uren sloeg het klokje En ik sprong mijn bedje uit. En mijn lieve üloeder lachte, Mij om al mijn droomen uit. DE KLEINE MARTELAAR door Jacob Wijsman. Heb je wel eens van een heldhaftige knaap gehoord. Het was een knaap van ongeveer tien jaar. Hij liep op een eenza me weg, toen passeerde hem een koetsier met paard en wagen. Toen men de knaap ingehaald had, zei de koetsier tegen zijn paard halt. Er kwamen toen vier mannen uit het rijtuig en vroegen aan den knaap of hij een Russisch kruis wilde maken. De knaap weigerde. Toen werden deze mannen woedend en zeiden toen, jij kleine stijfkop! Laten wij hem dooden. Doch een va.n hem stelde voor wilt gij geen Rus sisch kruis maken, dan moet gij sterven. Doch de knaap weigerde opnieuw te ge hoorzamen. Toen riepen zij: „Laten wij hem ophangen, of vastbinden aan een boom." Ze bonden hem toen vast met een koord en vroegen nogmaals, of hij een Russisch kruis wilde maken, dan zon hij vrij zijn. Doch de knaap wilde geen Rus sisch kruis maken, maar toen maakte de heldhaftige een katholiek kruisteeken, en zei toen luid: „In den naam des Vaders en des Zoons en des H. Geestes. Amen." Toen stonden de beulen verstomd en zei den tegen elkander, laten wij hem los en laden we hem op den wagen. Ze brachten hem toen naar het ijskoude water, deden hem een touw om het lichaam en gooiden hem onder het ijs en de knaap zonk lang zamerhand naar den bodem. Doch op een zekeren dag kregen de beulen ook hun loon thuis. Zij reden langs een rivier, het paard schrok, tuimelde om. Ze verdron ken alle in de rivier. Zoo groot is de macht van het H. Kruisteeken. OM TE ONTHOUDEN. Bridge. Dit woord, dat algemeen bekend is als kaartspel is een verbastering van het Rus sische „biritch". Dit kaartspel was zeer in zwang bij de Slavische volkeren. Het „biritch" kwam eerst naar Zweden, boen naar Nederland, waar de regels van het spel grondig werden veranderd. Amerika nam het spel over en leerde het aan En geland. En het is bij onze overburen van het Kanaal, dat wij, nu ongeveer 40 jaar geleden het woord „bridge" zijn gaan halen. Gecomprimeerd eten. De Japansche troepen in Mandsjoerije en Jehol zullen worden voorzien van een nieuw voedingsmiddel in gecomprimeerden vorm, genaamd „calorie-voedsel", dat ge maakt wordt in een gistfabriek te Osaka. Het is een suikersubstantie van hooge voedingswaarde en naar men zegt, kunnen 300 calorieën voedsel vervat worden in tabletten, ongeveer tweemaal zoo groot als een gewone caramel. De ingrediënten van het gecomprimeer de voedsel zijn gist, boter, suiker, vleesch- extract, melk en zetmeel. Diepte van den Oceaan. Een wetenschappelijke expeditie onder leiding van dr. Paul Bartsch heeft een nieuwe diepte vastgesteld van den At- Lantischen Oceaan. De expeditie heeft op 75 mijl ten Noor den van Porterico bevonden, dat de Oceaan daar 9 mijl (bijna 14.5 km.) diep is. Dit is de grootste diepte, welke ooit is ontdekt voor een wereldzee. De diepste plaats, welke tot dusver be kend was, was vastgesteld door den Duit- sohen kruiser „Emden" in den Stillen Ooeaan tussohen NederlandschOost In- dië en Japan, die opgaf dat de oceaan daar 10 km. diep was. Hoeveel Joden zijn er? Volgens gepubliceerde statistieken le ven 15.000.000 Joden verspreid over de ge- heele wereld. In Palestina wonen betrekkelijk weinig Joden; van een totale bevolking van een millioen zielen zijn daar slechts 150.000 Joden. In Duitsohland leven 643.000 Joden op een bevolking van 93 millioen. In de Vereenigde Staten wonen bijna vier millioen Joden op een bevolking van 123 millioen. In Engeland wonen 3.000.000 Joden, in Polen 2.829.456, in Rusland 2.626.667, in Frankrijk 165.000 en in Italië 46.000. In Japan is het aantal Joden zeer ge ring en bedraagt slechts 500. In Rusland wordt voorbereid een „Aëro- trein". Deze „luchttrein" zal een buiten gewone snelheid ontwikkelen, over één rail, over een hooge stelling. De luchttrein bestaat uit een dubbelen wagon, in den vorm van een zadel. De gemiddelde snel heid van den luchttrein, bewogen door electriciteit. is 250 km per uur; terwijl, wanneer gebruik zou worden gemaakt van raketten als drijfkracht, volgens de bere keningen een snelheid van 1000 km. zou kunnen worden bereikt. Heusch: we hebben den „slakkentijd" wel achter den rug! HET STOUTE KATJE. Een kleine kat was o zoo stout 't Was een ondeugend dier, En toch had zij een leventje, Een leven van plezier. Zij kreeg haar melk, ze kreeg haar brood Zij had het bovenst best En toch liep ze eiken keer op straat Dat klein ondeugend nest. Eens op een dag, toen even maar De voordeur open stond Liep z'ook weer weg, en vlug op straat En.... daar zag z'een groote hond! Toen schrikte zij en werd zij bang Ze holde langs de straat Ze zocht haar huis, maar vond het niet Ze wist totaal geen raad! Dochdaar kwam 'n aardig meisje aan, En bracht het spoedig weg Ons katje had een les geha-d En, had 't begrepen, zeg! Truus de Haas. ■Q WALEWEIN Een verhaal uit den Riddertijd door Anton 01de Kalter. X. Willen wij dan nog ridder Waleweia mededeelen, dat Wij na gepleegd overleg hem verzoeken morgen Onze Jachtpartij bij te wonen, om den daarop volgenden dag tenzij iets anders deze plannen komt storen zijn tocht ter opsporing van het schaakbord te beginnen. Mogen Wij tenslotte prior Cecarius verzoeken 't gemeenschappelijk avondgebed voor te bidden." De abt knielde neder op den vloer, welk voorbeeld door de anderen werd nag©, volgd, en maakte het teeken des Kruisesj vlug verrichtte hij daarna de gebeden, welke door de overigen zacht werden mee- gebeden. Een weinig later naderden eenige die- naren om de gasten hunne slaapplaatsen aan te wijzen. Na elkander goeden nacht te hebben gewenscht, verlieten allen de ruime zaal, ten einde zich voor eenige uren te ruste te begeven. Een half uur na dezen was de burcht in diepen rust gedompeld. zDe zon stond reeds hoog aan den hemel, boen van den toren van Koning Arthurs burcht af driemaal achtereen een luid hoorngesohal weerklonk. Onmiddellijk daarop ging een der zijdeuren van den burcht open, en traden eenige schildkna pen te voorschijn, welke de binnenplaats overstaken, teneinde zich naar de stallen te begeven, waar zioh de edele strijdros sen van de deelnemers der pachtpartij be vonden. De fraaie dieren trappelden van ongeduld en begonnen, zoodra de schild knapen binnentraden, luid te hinniken Vooral één sneeuwwitte hengst onder- scheidde zich van de anderen door li chaamsbouw en vurigheid. Zijn neusgater waren bloedrood, terwijl de vleugels tril" den; zijn pooien waren zoo rank, dat een onkundige onmiddellijk zou verklaren, dat ze te broos waren om een ruiter te dra gen; dit edele dier was het eigendom van Walewein. Mirjam verried door alles zijn Arabische herkomst. Hij gaf door zijn trappelen en hinniken te kennen dat hij ongeduldig op de komst van zijn meester wachtte, doch vond zioh te^urgesteld, boen hij de schildknapen zag binnen treden. De paarden werden een voor een naar bui ten geleid, hetwelk zij gewillig toelieten, doch toen de beurt aan Mirjam was. on dervonden de schildknapen grooten last; het dier begon hevig te hinniken, sloeg met zijn achterpooten en staart, en gaf zoodoende luid zijn afkeuring te kennen. Zelfs liet hij niet toe, dat de schildknapen hem tot dichtbij naderden, zoodat dezen zioh genoodzaakt zagen Walewein te roe pen. Waleweins eigen schildknaap Adel- brecht ging zijn heer opzoeken, en zag hem juist door den hoofdingang van den burcht de binnenplaats betreden. Walewein was gekleed in een rood-fluweelen wambuis en een nauw sluitende broek van dezelfde kleur, terwijl een lange witte jachtmantel over zijn rug tot bijna op zijn enkels ne* derhing; een vergulde helm met open vi zier, voorzien van een witten vederbos, bedekte nagenoeg zijn geheele hoofd. Zijn voeten waren ge-stoken in half-vil ten, half- ijzeren schoenen, terwijl zeer handig eeniga lederen riemen om zijn beenen waren ge slingerd. Adelbrecht naderde hem met een diepe buiging en sprak: „Wii hebben allee ge probeerd, Heer, doch Mirjam wil ons he laas niet volgen; uit zijn optreden blijkt dat hij slechts bereid is zijn eigen meesttf te gehoorzamen." „Och, wat zijt Gij voor menners; dcé kom, ik zal u helpen." Onder deze woorden trad Walewein, dp den voet gevolgd door zijn schildknaapi den stal binnen. Terstond werd Mirjams optreden kal mer; hij staakte zijn slaan, en begon ta kwispelstaarten, hinnikte vroolijk en spit* ste zijn ooren. De ridder klopte hem zacht op den hals en fluisterde hem liefkoozeB- de woordjes in het oor. Onmiddellijk volgde hem het ,dier naar buiten. Hij delde het zelf en hing het een fraai ge<» kleed over den rug. Ooi* de Koning, de monniken en overige ridders hadden zich nu op de binnenplaats verzameld. All®n waren nagenoeg op dezelfde wijze g®" kleed als Walewein, zoodat we, behouden* prior Cecarius, niet tot een beschrijving der door dezen gedragen kleederen zullen overgegaan. De abt had zijn kloosterij ver wisseld tegen een groen fluweelen jacht mantel, welke hij door een leeren gordel om het middel nauwer deed aansluiten. Een platte, van een pluim voorziene muts bedekte zijn hoofd, terwijl een paar keu rige vilten schoenen aan zijn voeten prijk ten. Zijn onderhoorige monniken moesten met de gewone ruwe pij volstaan. De stoet had zich intusschen reeds voor vertrek opgesteld. (Wordt vervolgd/-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1933 | | pagina 8