ue leilocme, luukar i
Een klok slaat 9 uur
(Een ware detective-novelle).
Dezer dagen werd in de akten van het
Schotland Yard-Archief te Londen een ge
schiedenis ingelascht, die beslist als de zeld
zaamste van het afgeloopen jaar beschouwd
kan worden. Zelfs inspecteur Tawk, de meest
geduchte Yard-speurder, had er genoeg moeite
mee ze te ontwarren.
Het begon op een soirée in het huis van
Lord Beltings in de Portland Street. Een
kleine schaar gasten, onder wie zich ook de
door half Londen aangebeden Lady Berkeley
bevond, onderhield zich in de blauwe salon
van den Lord als gewoonlijk uitstekend. Al
les in de stoffeering der salon droeg er toe bij,
dat men zich behagelijk voelde tusschen haar
muren, die met een hei-blauw tapijt met mat-
zilveren patroon bekleed waren. In de hoeken
cn langs de muren stonden een leeren sofa en
vijf reusachtige clubfauteuils. Dicht bij den
schoorsteen, waarop een kleine, lachende
Boeddha zat, had de Lord twee luxueuze eb
benhouten-rooktafels geplaatst. De eenige
wandversiering van de salon werd gevormd
door een reusachtige schilderij in olieverf van
kening George, die tegenover den schoorsteen
hing.
Lady Berkeley leunde tegen het venster
kozijn en staarde naar buiten op het gewirwar
van lichten der City.
Lord Bellings, een vrijgezel, die een vrij
lichtzinnig leven leidde, stond naast haar en
sprak haar dringend toe. Het was zijn vurig
ste wensch, de gunst der Lady te veroveren.
Zijn leelijkheid overtrof nog als het kon zijn
rijkdom. Als man verafschuwde de lady hem
geweldig en zij behandelde hem meestal met
spot. Bellings bezat echter een taaie volhar
ding.
„Lady Berkeley", zei hij beminnelijk, „ik
heb het mij nu eenmaal in het hoofd gezet,
ook u eens op een soirée als gast in mijne wo
ning te zien. Komt ul Ja? Den dag moogt u
zelf bepalen. Het zal mij een groote eer zijn".
„U bent niet goed wijs, Bellingsl En laat
me nu alstublieft voortaan met rust!"
„Het zal u berouwen", weerde zich de Lord,
„het zal u beslist berouwen, Wanneer u zoo
hardnekkig blijft. En op een goeden dag zult
u toch hier zijn, gelooft u me!" De toon van
zijn stem klonk hard en onduidelijk en in zijn
oogen flikkerde een sombere glans.
Hij bemerkte thans Sir Digby Channon, die
ongemerkt naast hem was komen te staan en
het laatste gedeelte van zijn gesprek met de
Lady moest gehoord hebben. Hij zelf drong
eveneens naar de gunst van de Lady, maar of
schoon deze ook hem afwees, haatte hij den
lord en vreesde hem tegelijk wegens zijn rijk
dom. Er werd tenslotte over al deze dingen
niet meer gesproken. Men onderhield zich heel
vriendelijk over onbelangrijke dingen tot de
schaar gasten tegen 12 uur het huis van Lord
Bellings verliet.
Vijf dagen later verliet Lady Berkely tegen
den avond de Grill-room van het Criterion-
restaurant. Zij stond op het punt een taxi op
te bellen toen zich een vreemdeling in avond-
costuum bij haar voegde en haar bliksemsnel
een scherpruikend loekje onder den neus
hield.
Toen wenkte hij een auto en deed alsof de
Lady zijn '-rouw was, die juist onmachtig was
geworden. De wagen stopte voor een voornaam
huis. De chauffeur hielp de zieke nog mee bin
nen dragen waar zij door den heer met veel
zorg op een breede leeren clubsofa gelegd werd
Toen de chauffeur vertrokken was sloot de
heer de kamerdeur en verliet eveneens het huis
Lady Berkeley ontwaakte spoedig. Met ont
zetting bemerkte zij, dat zij zich in het blau
we salon van Lord Bellings bevond. De groote
fauteuils waren leeg, de Boeddha op den
schoorsteen grijnsde afschuwelijk en koning
George keek vol ernst op haar neer. Nu zag
zij ook een kleine witte kaart op de rooktafel.
Daarop stond getypt:
„U zult precies een uur alleen in mijn wo
ning blijven. Voorzoover ik mij herinner heb
ik u dat eenigen tijd geleden beloofd, 3.".
De dame dame trachtte vergeefs de deur te
openen. Ook van de straat kon zij geen hulp
verwachten, want voor de vensters waren ste
vige ijzeren rolluiken. Er bleef haar dus niets
over dan zich in het onvermijdelijke te schik
ken.
Na een uur ging de. deur open. Twee gemas
kerde mannen traden binnen. De eene hield
een wapen in de hand.
„Wij zullen u nu een doek voor de oogen
hinden en u, zonder dat u het minste geschie
den zal, per auto naar huis brengen. Wanneer
u roept of op andere wijze de aandacht pro
beert te trekken, zullen wij van dit wapen ge
bruik maken", zei de man met de revolver op
beslisten toon.
Weer moest de Lady zich onderwerpen, zij
werd zonder verdere incidenten voor haar huis
afgezet. Nauwelijks had men haar alleen ge
laten, of zij rukte de doek van de oogen om
het nummer van de wegrijdende auto te zien,
maar de wagen was reeds verdwenen.
Den volgende morgen diende zij natuurlijk
direct een aanklacht in tegen Lord Bellings.
En nu gebeurde het zonderlinge. De Lord
was, toen hij de geschiedenis hoorde, zeer ver
rast. Hij verklaarde den beambte, dat hij den
vorigen avond van 7 tot 11 uur in gezelschap
van nog 3 andere heeren in zijn blauwe salon
gezeten en kaart gespeeld had. De drie ande
ren waren Digbv Cannon, Sir Patrick Dalwich
sn de bankier Relhill. Zij bevestigden de ver
klaringen van Bellings.
Nu nam inspecteur Farok de zaak in han-
?n. Vooreerst onderwierp hij den lord aan
in streng verhoor.
„Bellings". zei hij, „ik heb alles grondig on
bezocht, De auto die de Lady naar huis
bracht, is gezien, eveneens de heer in avond-
custuum. Ook de tijdsopgaven der Lady klop
pen. zoodat wij allen redenen hebben, haar
verklaringen te gelooven. Ik wil niet betwis
ten dat u en uwe drie vrienden mannen van
eer zijn en toch zeg ik, dat u niet de waarheid
spreekt. Het zal er slecht voor u uitzien, Bel
lings".
Maar deze, zoowel als ook zijn drie vrien
den, bleven bij hun verklaringen. Zij waren
zelfs bereid een eed af te leggen, Farok ging
naar Lady Berkeley,
„Het gezelschap kaartspelers wil zwérefl, dat
het zich op den aangegeven tijd in de blauwe
salon van den Lord bevond. Ik vraag u, Lady
Berkeley, zoudt u ook een eed af willen leg
gen? Denk eerst nog eens goed na, wat u zult
antwoorden!"
„Ik kan het", antwoordde de Lady beslist.
„Wel alle drommels", dacht Farok, die ook
de Lady geloofde, „roode haren wil ik krijgen,
als ik eens te weten kon komen hoe het mo
gelijk is, dat de lord en zijn vrienden op den
zelfden tijd op dezelfde plaats konden vertoe
ven als Lady Berkeley, zonder dat men iets
van elkander wist.
„Is het misschien niet mogelijk, dat u zich
in den tijd vergist hebt, Lady Berkeley?"
vroeg hij na een pauze.
„Dat is absoluut uitgesloten. Ik hoorde n.l.
toevallig, toen ik in Bellings fauteuil zat, een
torenklok 9 maal slaan en vergeleek toen de
tijd met mijn armbzandhorloge".
Farok dacht andermaal na. Toen werd hij
zeer bleek en zei opgewonden:
„U hebt een torenklok 9 uur hooren slaan?
Dat is iets nieuws. Waarom hebt u mij dat nog
niet gezegd? En hij snelde recht naar Lord
Bellings.
„Breng mij in uw salon en gaat u rustig
naast me zitten Lord, beval Farok.
Beiden zaten op de leeren sofa. Farok luis
terde ingespannen. Na een half uur wilde de
lord iets zeggen, maar de inspecteur beduidde
hem te zwijgen.
Zoo zat men dan nog een tweede half uur.
Farok luisterde zwijgend en de Lord zette een
boos gezicht.
Eindelijk zei de inspecteur lachend:
„Ik heb nu den heelen tijd tevergeefs op den
slag van een torenklok gewacht en dat is ook
zeer goed te verklaren, er staat n.l. in den
heelen omtrek hier geen kerk. Toch heeft
Lady Berkeley een klok hooren slaan. Be
grijpt u dat? Ha, ha, Bellings ik geloof dat ik
u er uit kan helpen".
Morgen hoort u mèer, tot ziens".
Twee dagen later diende Farok de aan
klacht t.egen Digby Cannon in. Hij kon bewij
zen, dat uit zijne woning de overblijfselen van
een van den muur gerukt blauw tapijt met mat-
zilveren patroon, benevens een reusachtige
schilderij van koning George verwijderd waren
Cannon die op bovengenoemden soiree-avond
de uiting van den Lord gehoord had, had, om
den gehaten medeminnaar een poets te bak
ken, die hem voor altijd in vijandschap met
de Lady brengen moest, een kamer van zijn
woning in Leidgate Hill de straat ligt vlak
bfj de St. Paulus-Kathedraal precies een
der laten stoffeeren als Lord Bellings salon.
Nooit was zijn daad aan het licht gekomen,
als hij niet de kleine fout gemaakt had om te
vergeten, dat zich in tegenstelling tot de wo
ning van den Lord, in de nabijheid van zijn
eigen woning een kerk met een klok bevond.
GOUDTRANSPORTEN
Voor millioenen tusschen de continenten
Na geruimen pauze hebben in den laatsten
tijd weer eenige goudtransporten plaats gehad,
meestal van Amerika naar Europa, enkele ook
tusschen Engeland en Frankrijk. Een tamelijk
groot transport ging ook van de U.S.A. naar
Italië, welk land zooals men weet den goud
standaard weer herstellen wil.
Over zulke goudtransporten zijn de zonder
lingste verhalen in omloop. Mén spreekt van
lingste verhalen in omloop.
Hoe hebben dergelijke goudtransporten nu
werkelijk plaats? Het is meestal zóó, dat men
er meestal eerst iets van hoort, wanneer het
afgeloopen is, wanneer het goud aan land en
reeds lang weer in een of anderen duisteren
kelder verdwenen is.
De eerste en voornaamste voorwaarde voor
alle goudtransporten is: strikte geheimhouding.
Een goudzending b.v, die op een of ander
passagiersschip van New-York naar Brest of
Antwerpen vertrekt, wordt als een gewone
vracht aan boord gebracht, meestal op een tijd,
dat er geen verkeef in de haven is.
Er staan enkele, gewone mannen, die zich
in niets van een ander onderscheiden bij, die
onverschillig rondkijken en nonchalant een
pijp of sigaret rooken. Men ziet het deze man
nen niet aan, dat zij in iederen zak een scherp-
geladeti revolver dragen; dat een fluitsignaal
van hen voldoende is om een paar dozijn niet
minder goed gewapende mannen uit de onmid
dellijke omgeving op te roepen, die eventueele
roovers een flinken streep door de rekening
zouden kunnen halen.
Zoodra het goud aan boord gebracht is, ver
dwijnt het daar in brandkasten, die daar ex
tra voor dit doel aanwezig zijn en waarvan het
grootste gedeelte der bemanning geheel onkun
dig is.
De passagiers weten natuurlijk in de verte
niet, wat voor kostbare lading zich aan boord
bevindt en de paar begeleidende detectieven
zien er niet anders uit dan de overige reizi
gers.
Op de plaats van bestemming wordt het
goud reeds verwacht. Wanneer het schip de
haven binnenloopt staan er geen tot aan de
tanden gewapende politieagenten klaar, maar
een paar beleefd lachende gentleman, die met
stalen geduld wachten, tot de laatste passagier
het schip verlaten heeft, de bemanning met
verlof aan land gegaan is en dan in alle stilte
en geheim het goud in gereedstaande transport
auto's laden... in gevallen waarin de groot
ste spoed noodig was. werd het van hier uit
zelfs in vliegtuigen verladen.
Om zeer groote goudladingen gaat het nooit.
Het goud wordt zooveel mogelijk over ver
schillende schepen verdeeld zulks op verlan
gen ook de verzekeringsmaatschappijen. Want
hel goud wordt wat weinigen weten, even
als alle andere transportgoederen verzekerd. De
premie is natuurlijk zeer hoog en komt voor
de helft ten laste van den afzender en voor de
andere helft ten laste van den geadresseerde.
Bijna alle veiligheidsmaatregelen die genomen
worden, zijn door dezè verzekeringsmaatschap
pijen nauwkeurig voorgeschreven.
In vele gevallen gebeurde het ook, dat pas
sagiersschepen, die goud transporteerden, op
grooten afstand door een klein oorlogsschip
begeleid werden, waarvan de route niet door
de admiraliteit maar door de verzekerings
maatschappij voorgeschreven was.
Een handelssprookje
Er was eens een schoone, rijke prinses, dié
met haar vader, den koning, in een slot, diep
onder de bergen woonde. Zij had veel edel-
steenen en prachtig zwart haar, dat tot den
grond reikte.
De ingang van den berg werd bewaakt door
een vervaarlijke reus, die iederen ridder dood
de, die naar de hand der koningsdochter dong.
Reeds vele prinsen hadden het met den dood
moeten bekoopen. Niemand kon hem weer
staan; ook de dwergen niet, die van oudsher
in den berg diamanten slepen.
De prinses wachtte met groot verlangen op
den dapperen vorstenzoon, die den wachter
overwinnen en haar zelf naar het altaar voe
ren zou, Immers, de koning had zijn heerlijk
slot en vele kostbare juweelen als bruidschat
uitgeloofd. En de jonge prins wilde zelfs den
overwinnaar in een gouden koets naar de
v/achtende bruid rijden. Zij hadden alles zoo
fijn uitgedacht en tot in de finesses voorbereid,
het zou een grootsche bruiloft en een volkomen
triomf worden na de lange dagen van kommer
vol verbeiden, maar helaas, zoover kwam het
nooit! Want de reus was listig en wreed: hoe
veel edele heeren ook tegen hem te velde trok
ken, hij overwon ze allen. Hij sloeg ze een
voudig neer en wierp hijn lijken in de raven-
kloof.
In den loop van den tijd werd de grimmige
wachter gevaarlijker tot tenslotte graaf noch
koningszoon tegen hem waagden te strijden.
Niemand trok nog naar den berg met schild
en zwaard. En na honderd jaren was de arme,
gevangen prinses totaal vergeten. Men hield
ze voor dood.
Eindelijk, na 2500 maanden, hoorde een
even arme als dappere baron, die jarenlang in
verre landen gestreden had, van de schoone
prinses en haar fantastischen rijkdom. Hij
dacht niet lang na, maar zadelde zijn paard,
nam zijn pantser en reed naar den ingang van
den berg. Nauwelijks zag de reus hem, of hij
begon reeds te spotten en trad gloeiend van
strijdlust uit zijn hol... Er ontwikkelde zich
een wild gevecht, dat drie dagen en drie nach
ten duurde, de vonken spatten in 't rond en
het dal dreunde. Maar op den morgen van den
vierden dag was de booswicht definitief over
wonnen; hij zeeg doodelijk getroffen op den
grond. Triomfeerend stapte de edele baron
den donkeren gang binnen en zie daar:
voor hem stond de jonge prins, vreugdig
groetend en gekleed in zijn blauw uniform, dat
met drie rijen gouden knoopen versierd was.
Hij voerde den overwinnaar echter niet naar
een gouden koets, maar in een lange zaal,
waarvan de toegangsdeur een bord droeg: „Be
delen en venten verboden!" Maar dat bemerk
te de goede baron niet! Hij koesterde ook
geen verdenking, toen zij in een met leer be-
kleede kamer binnentraden, waar op de zij
muur geschreven stond: lift voor .leveranciers!
Hij verheugde zich, toen zij met, groote snel
heid naar boven gleden.
Plotseling zei de prins minzaam:
„We zijn er!"
Zij stapten uit en stonden voor de kamer
van de prinses. Vriendelijk opende 'n fijne
jonker de deur. Met vasten tred stapte de rid
der naar binnen.
Maar ontsteld bleef hij staan.
Wat zagen zijn oogen?
De prinses was er weliswaar, maar niet op
een gouden troon, in wijde, golvende gewa
den en met lange zwarte haren neen, zij
Zat op een kantoorstoel voor een lessenaar
zij had een blonde oagekoo en een kantoorjurk
en zij schminkte zich de lipoen a la Li
lian. En naast de telefoon stond een flesch
waterstof-super-oxyde.
„U wenscht?" vroeg ze, terwijl ze de lip
penstift weg legde.
De ridder antwoordde niet.
Zijn zwijgen was in de eerste plaats toe te
schrijven aan de omstandigheid, dat hij per
plex stond. Eerst na een lange pauze verklaar
de hij onzeker!
„Ik heb u bevrijd, edele prinses, en ik ben
gekomen om met u te trouwen! Ik begrijp al
leen niet goed, wat hier.... nugebeurt?"
De koningsdochter lachte.
„Werkelijk niet?" vroeg ze. „Is het u niet
bekend, m'n beste baron, dat wij.... hier....
een revolutie hadden? Ik werk hier als
hmstenotypiste!"
„En ik als liftboy", viel de prins in, terwijl
hij zijn staatsiepakie uittrok. „Maar den hemel
zij dank eindelijk een zwager uit de U.S.A.
„Ontzet staarde de ridder op het picolo-
costuum.
„Waar is dan.... de.... de bruidschat?"
vroeg hij aarzelend.
De prinses keek humaan, zooals Alexander
de Groote een generaal aangestaard moet heb
ben, die met een paraplu in den electrische
stapte.
Toen antwoordde zij lakoniek:
„Wegl" Door de inflatie verloren ze in
waarde, baron!"
De waarde baron zonk op de papiermand.
„En de edelsteenen?" stamelde hij verblee-
kend.
Nonchalant grabbelde de prinses in haar
tasch....
„Hier ziin de lommerd-briefje9. Ik wil ho
pen dat u zehmzoo spoedig mogelijk
zult inlossen?...."
Een steunen was het antwoord. De edele
ridder peinsde er over na, of hij under deze
omstandigheden wel trouwen kon.
„Hoe is het dan.... hm.... me! de dwer
gen?" vorSchte hij na een lange pauze.
„Delven zij nog naar diamanten?"
„Helaas niet!" antwoordde de dame zake
lijk. „Ondanks de vraag naar zwarte diaman
ten kunnen wij het personeel nauwelijks bezig
houden. Ons artikel vindt geen afzet meer op
de markt.... Overigens is mijn salaris juist
voldoende voor kousen en eau de cologne!"
voegde zij er aan,
„Maar wat zegt de koning van dat alles?"
zei de baron met heesche slem.
„Ach die!" hier mengde de prins zich
weer in het gesprek, „de oudste chef is na
het invoeren van onze nieuwe werkwijze niet
meer te spreken: de nieuwe heeren willen de j
zaak eerst in een naamlooze vennootschap ver- 1
anderen. U weet wel presidiale leiding en
zoo overigens was uw strijd met ded oude
niet heelemaal fair: Jiu jitsi, valsche
greep ik ken dat wordt ook in Mands-
joerije toegepast, niet?
„In China!" hijgde de baron. „Bij den staf
Nassi Goreng
Er schijnt in het bloed van sommige men-
soben een element te zijn, dat bij anderen
weer geheel ontbreekt. Er zijn zigeuners,
die niet in een vaate woning willen ver
blijven, en er zijn menschen, die niet in
een woonwagen gehuisvest willen zijn. Er
zijn er, die gaarne in obscure café's do
menschcn bestudeeren, en er zijn er, die
medelijdend lachen en dat ,/gekkewerk"
vinden.
Hoe het ook zij, ik trad op een avond
een café binnen, dat ik om verschillende
redenen niet zal noemen. De muziek maak
te een geweldig spektakel en was verre van
mooi. De groote trom echter gonsde de
maat boven alles uit en dat was voldoende
voor de draaiende paren.
Zooals gewoonlijk, was er ook dien
avond een druk bezoek van Indische mi
litairen. Hoewel het huidige kader mo
reel zoo sterk is vooruitgegaan, blijft het
gros de traditie getrouw en kiest bepaalde
inrichtingen als „stamkroeg".
Links van me zat een vijftal militairen.
De een spreekt Achterhceksch, de anderen
Amsterdamsch. Ze zijn uitgelaten en geven
„rondjes1'. Hun gesprekken zijn kernachtig
en loopen uitsluitend over den dienst. Ik
vang woorden op als „toffe jongen", „bloed
zuiger" enz. en laat'niet bemerken, dat ik
zit te luisteren, hoewel dat hen misschien
niet eens zoo onaangenaam zou zijn.
Aan een tafeltje naast hen zit een
paartje en een oud manneke, dat niet bij
dien j-ongen en het meisje schijnt te behoo-
ren.
Hij drinkt, zooals trouwens alle menschen
op leeftijd in deze gelegenheden, „klare"
en zijn handen omheinen als veiligstelling
het glaasje. Ik zie op die, welke naar mij
toegekeerd is, een verbleekt anker en het
begin van een letter, die erop zijn geta-
toueerd. De letter kan ik niet ontcijferen,
want de hand verdwijnt op die plaats in de
mouw van een versleten blauw colbertje.
Hij heeft zware zakken onder de oogen on
ze tranen, terwijl hij zijn mond in het
paarsachtige gezicht niet geheel stil schijnt
te kunnen houden.... Alcoholist.
De militairen worden al vroolijker. Het
bier stijgt hen naar het hoofd; ze zingen
en degene, die bestellen wil, staat meestal
op en roept luidt:
Hé, koeli, nog een rondje 1
Ze trachten hun gesprokken te doormen
gen met Maleisch, dat ze met gretige ooren
van de ouderejaars hebben opgevangen. De
beteekenis laat hen koudze passen ze toe
waar ze lust hebben. In hun halve zwijmel
vooral willen ze het doen voorkomen of
ze er al zes jaar „op hebben zitten".
De Achterhoeker schijnt het laatst in
dienst te zijn gekomen, want hij luistert
het meeste naar wat de anderen vertel
len, en kont sléchts twee woorden in het
Maleisch en wel: „Nassi goreng". Waar
schijnlijk heeft hij ze den kok hooren mom
pelen.
Hij roept het weer on nu reageert het
mannetje er ook op. Hij heeft in de twin
tig minuten, dat ik er zit, een viertal bor-
roltjes gedronken en het vijfde voor Zioh
staan, dat hij voorzichtig opneemt en waar
mee hij met wankele pasjes naar de mili
tairen loopt. Hij zet eerst het glaasje neer
voordat hij begint te spreken. De kolonia
len zijn stil en kijken hem min of meer
verbaa-sd aan. Hij neemt hen beurtelings
op met een uitdrukking in zijn oogen alsof
hij trotsch op hen wasof is hij trotsch
op hun uniform?
Hebben jullie wel eens nassi goreng
gegeten? En hij vertelt hun wat het is: gé-
bakken rijst met fijngesneden vleesch, de
rijst in olie gebakken...
De soldaten luisteren aandachtig. Weer
iets om hun kennis van Indië uitgebreid
te doen schijnen. De oude haalt een stoel
en zet zich bij hen. Zonderling, hij weigeifc
absoluut een borrel van hun geld te drin
ken en ik voel me een weinig beschaamd,
want ik verdacht hem daarvan.
De rondjes blijven aanhouden. De Ach-
terhöeker is hard op weg om dronken te
worden. Af en toe zie ik hem de asoh van
zijn sigaret naast het bakje tikken en hij
heeft zijn tuniek half losgeknoopt.
De oude blijft doorvertellen en dan buigt
zich opeens de bojerenkop van den Achtev-
hoeker over de tafel. De kleine oogen flik
keren in een plots opkomende dronkemans
woede.
Vreet ze zelf, die n-n-nassi grong van
jou en stik d'r maar in!
Een van zijn kameraden legt een hand
op zijn schouder en dat maakt hem heele
maal wild. Zijn kin zakt op 2ijn borst en er
is reeds de uitdrukking in van „het mes",-
die ik meer heb gezien. Zijn óogen worden
van generaal Fenghüsiang",
„Dacht ik wel!" hernam de prinses minach
tend. „Als U tenminste luitenant-vliegenier
geweest was! Maar met uw onmogelijk fi
guur? U ziet ef uit als een kruising tusschen
Willy Fritsch en Admiraal Nelson. Hopenlijk
hebt u tenminste een engagement als eerste
president in het vooruitzicht. Of hebt u reeds
Schreden voor een regentschap ondernomen?
„Ik heb het koningschap altijd voor een
geheiligde instelling gehouden", mompelde de
ridder voor zich heen, maar het schijnt mij...
hm... dat het een branche is!"
Half gebroken bleef hij op de papiermand
zitten en staarde voor zich uit. Terwijl hij zoo
op zijn gekneusde handen blikte, ging de deur
achter hem geruischloos open en de reus trad
boosaardig lachend binnen: hij was slechts
bewusteloos geweest. Maar eigenaardig
in het heldere licht der electrische lamp zag
zijn uitrusting er plotseling anders uit. Zijn
lans was in werkelijkheid een reusachtig? vul
penhouder en zijn schild een stenogramblok.
„Ik zie het al", mompelde de baron op dit
oogenblik, ',mijn eenige troost in deze affaire
is mijn bewonderenswaardige overwinning op
den leelijken, ouden kerel daar buiten
„Hóu je tnötldf" brulde toén de reus, terwijl
hij te voorschijn kwam, „nog éénmaal zóo'n
v'egelachtige opmerking en je vliegt er
uit! Want ik ben de chef van 't personeel!"
loerend en kijken dreigend naar den oude,
die hem versuft aanstaart.
Kijk voor ;e, lepoenaanl
Met groote kracht petsen de knokkels
van den Achterhoeker op de tafel. Er komt
onrust in het café. Dan roept iemand van
achter uit het lokaal: Kiele kielel en als
bij tooverslag is alles weer als van ouds;
de Achterhoeker verdrinkt zijn woede m
een verscb gla-s bier.
Zijn makkers krijgen nu echter den
smaak beet van „zuigen" en beginnen den
ouden man ertusschen te nemen. Ze zoe
ken steun voor hun waggelende rompen
op eikaars schouders en een van hen wijst
voortdurend met zijn vinger naar het man
neke en zeurt:
Nassi gorèeeeeng, hé, nassi gorèèèèng 1
Déze schijnt ook iets van vroeger te
hebben overgehouden: durf!
Hij blijft zitten en wil niet weggaan.
De kastelein ziet aankomen, dat er een
nieuwe uitbarsting kan volgen, en gelast
don oude heen te gaan, dooh hij doet het
op een overredenden toon en schenkt hem
do laatste borrel.
Die was voor mij, klopt hij den oude
op den rug en troont hem mee.
Ik volg het manneke en heb direct na
ihem afgerekend. Buiten gekomen kan men
weinig bemerken van den alcohol, dien hij
gedronken heeft. Hij loopt de Grootestraat
af en verdwijnt in een zijstraat. Ik volg
hem en zie hem een deur binnengaan. Als
deze gesloten is, ga ik ernaar toe en blijft
luisterend staan. De oude stommelt de trup
op. Ik vermoed waar hij verblijf houdt en
mijn vermoeden blijkt juist. Na een paar
minuten gloeit het flauwe lioht van een
petroleumlamp of van een kaars door heb
vakje van een zolderraampje.
Zijn oogen hebben misschien de Boeroe-
boedoer gezien. De heele pracht van den
„Gordel van smaragd". Ik benijd hem. En
aan den anderen kant.arme, arme
„nassi goreng"!
„Geld." TH. JOH. DE GROOT.
Het tweede gezicht der Malelers.
Een stuurman voorspelt den dood van den
kapitein
Een Hollandsch-Indische rechtbank had eeni
gen tijd geleden een geval in behandeling, het
welk ons een kijk geelt op de mysterieuze we
reld der Maleiers en dat overigens slechts
door een gelukkig toeval nog op het laatste
nippertje opgehelderd kon worden. Het betrof
een aanklacht tegen een stuurman van het
eiland Madoera, die beschuldigd werd van
moord op den kapitein van een schip, waarop
deze Madoerees vroeger werkzaam was ge
weest.
De Madoereezen gelden in geheel Indonesië
als buitengewoon geschikte en intelligente ar
beidskrachten: men neemt hen echter niet
gaarne in dienst, omdat hun gevoeligheid te
genover een tactloóze behandeling van Euro
peanen buitengewoon groot is en omdat zij
mateloos zijn iu hun wraakzucht. Bovendien
zijn zij bij de Europeanen beducht om bepaal
de psychische eigenschappen, die men in Euro
pa gewoon „het tweede gezicht" of helder
ziendheid noemt.
Dit vooraf, om het bewuste geval te kunnen
begrijpen. De aangeklaagde had tijdens de
vaaft een meeningsverschil met den kapitein
van het schip gehad en was daarna onmiddel
lijk nadat het schip de eerstvolgende haven
was binnengeloopen, ontslagen. Scheepsofficie
ren en een gedeelte der gemanning hadden ge
hoord, dat de stuurman bij het verlaten van het
schip den kapitein voorspelde, dat hij de ha
ven niet levend meer verlaten zou, De kapitein
nam deze bedreiging heel laconiek op. Maar
in den nacht vonden voorbijgangers hem in
een bloedplas op straat liggen. Zij namen hem
dood op; het lichaam vertoonde een vreese-
lijke steekwonde in het onderlijf, die hem
blijkbaar den dood had toegebracht.
Natuurlijk arresteerde men direct den
stuurman, ofschoon hij een heele serie getui
gen voor een volledig alibi kon aanwijzen. On
gelukkig genoeg had men het lijk van den
kapitein niet laten liggen tot de beambten ge
arriveerd waren, zoodat men van hier uit niets
over het verloop der daad concludeeren kon.
Eerst na verschillende verhooren kwam de
rechter van onderzoek te welen, dat de doo-
de in zijn borstzak een open zakmes gehad
had.
Toén mén dit feit den gearresteerden stuur
man mededeelde, gaf hij de volgende verkla
ring: hij was 's nachts den kapitein in het
havenkwartier tegengekomen. De ontmoeting
had den kapitein blijkbaar buitengewoon veel
angst ingeboezemd: hij vreesde een overval,
moest dan onder het loopen voorzichtigheids
halve zijn zakmes geopend hebben, om voor
alle gevallen een wapen gereed te hebben.
was gestruikeld en had zich zijn eigen zakmes
onder het vallen in den buik gestooten.
De medische sectie stelde vast, dat in geen
geval de kris (dolk) van den arresteerden
stuurman de wonden veroorzaakt had, wel
echter paste de kling van het zakmes van den
kapitein precies in de wond. De stuurman
werd alleen wegens bedreiging van den kapi
tein tot eén korte gevangenisstraf veroordeeld.
DE OORSPRONG VAN 'T WOORD
„PANTËK".
De Egyptenaren beschouwden Pan als
een van de acht groote goden der eerste
klasse. Vólgens hun geschiedschrijvers was
Pan een der generaals van het leger ran
Osiris en had dapper gestreden tegen
Typhón. Pan's leeer werd op een nacht veN
rast in éen vallei, waarvan de uitgangen
waren bezet door den vijand. Pan gebruikte
een list en gaf zijn soldaten bevel alléti
tegelijk vreeseliike kreten te slaken, die
door rotsen en bosschen werden weerkaatst
en den vijand zoodanig beïnvloedden, dat
hij iilings de vlucht nam. Deze legende be
werkstelligde, dat men elke ongegronde en
plotselinge vrees ging bestempelen mét dén
rinam: panischen schrik, terwijl later hét
bijvöêgélijk iiaamwöörd, door het zelfstan
dig naamwoord werd vervangen en korfc-
groeide*