ue leilocme, luukar i Een klok slaat 9 uur (Een ware detective-novelle). Dezer dagen werd in de akten van het Schotland Yard-Archief te Londen een ge schiedenis ingelascht, die beslist als de zeld zaamste van het afgeloopen jaar beschouwd kan worden. Zelfs inspecteur Tawk, de meest geduchte Yard-speurder, had er genoeg moeite mee ze te ontwarren. Het begon op een soirée in het huis van Lord Beltings in de Portland Street. Een kleine schaar gasten, onder wie zich ook de door half Londen aangebeden Lady Berkeley bevond, onderhield zich in de blauwe salon van den Lord als gewoonlijk uitstekend. Al les in de stoffeering der salon droeg er toe bij, dat men zich behagelijk voelde tusschen haar muren, die met een hei-blauw tapijt met mat- zilveren patroon bekleed waren. In de hoeken cn langs de muren stonden een leeren sofa en vijf reusachtige clubfauteuils. Dicht bij den schoorsteen, waarop een kleine, lachende Boeddha zat, had de Lord twee luxueuze eb benhouten-rooktafels geplaatst. De eenige wandversiering van de salon werd gevormd door een reusachtige schilderij in olieverf van kening George, die tegenover den schoorsteen hing. Lady Berkeley leunde tegen het venster kozijn en staarde naar buiten op het gewirwar van lichten der City. Lord Bellings, een vrijgezel, die een vrij lichtzinnig leven leidde, stond naast haar en sprak haar dringend toe. Het was zijn vurig ste wensch, de gunst der Lady te veroveren. Zijn leelijkheid overtrof nog als het kon zijn rijkdom. Als man verafschuwde de lady hem geweldig en zij behandelde hem meestal met spot. Bellings bezat echter een taaie volhar ding. „Lady Berkeley", zei hij beminnelijk, „ik heb het mij nu eenmaal in het hoofd gezet, ook u eens op een soirée als gast in mijne wo ning te zien. Komt ul Ja? Den dag moogt u zelf bepalen. Het zal mij een groote eer zijn". „U bent niet goed wijs, Bellingsl En laat me nu alstublieft voortaan met rust!" „Het zal u berouwen", weerde zich de Lord, „het zal u beslist berouwen, Wanneer u zoo hardnekkig blijft. En op een goeden dag zult u toch hier zijn, gelooft u me!" De toon van zijn stem klonk hard en onduidelijk en in zijn oogen flikkerde een sombere glans. Hij bemerkte thans Sir Digby Channon, die ongemerkt naast hem was komen te staan en het laatste gedeelte van zijn gesprek met de Lady moest gehoord hebben. Hij zelf drong eveneens naar de gunst van de Lady, maar of schoon deze ook hem afwees, haatte hij den lord en vreesde hem tegelijk wegens zijn rijk dom. Er werd tenslotte over al deze dingen niet meer gesproken. Men onderhield zich heel vriendelijk over onbelangrijke dingen tot de schaar gasten tegen 12 uur het huis van Lord Bellings verliet. Vijf dagen later verliet Lady Berkely tegen den avond de Grill-room van het Criterion- restaurant. Zij stond op het punt een taxi op te bellen toen zich een vreemdeling in avond- costuum bij haar voegde en haar bliksemsnel een scherpruikend loekje onder den neus hield. Toen wenkte hij een auto en deed alsof de Lady zijn '-rouw was, die juist onmachtig was geworden. De wagen stopte voor een voornaam huis. De chauffeur hielp de zieke nog mee bin nen dragen waar zij door den heer met veel zorg op een breede leeren clubsofa gelegd werd Toen de chauffeur vertrokken was sloot de heer de kamerdeur en verliet eveneens het huis Lady Berkeley ontwaakte spoedig. Met ont zetting bemerkte zij, dat zij zich in het blau we salon van Lord Bellings bevond. De groote fauteuils waren leeg, de Boeddha op den schoorsteen grijnsde afschuwelijk en koning George keek vol ernst op haar neer. Nu zag zij ook een kleine witte kaart op de rooktafel. Daarop stond getypt: „U zult precies een uur alleen in mijn wo ning blijven. Voorzoover ik mij herinner heb ik u dat eenigen tijd geleden beloofd, 3.". De dame dame trachtte vergeefs de deur te openen. Ook van de straat kon zij geen hulp verwachten, want voor de vensters waren ste vige ijzeren rolluiken. Er bleef haar dus niets over dan zich in het onvermijdelijke te schik ken. Na een uur ging de. deur open. Twee gemas kerde mannen traden binnen. De eene hield een wapen in de hand. „Wij zullen u nu een doek voor de oogen hinden en u, zonder dat u het minste geschie den zal, per auto naar huis brengen. Wanneer u roept of op andere wijze de aandacht pro beert te trekken, zullen wij van dit wapen ge bruik maken", zei de man met de revolver op beslisten toon. Weer moest de Lady zich onderwerpen, zij werd zonder verdere incidenten voor haar huis afgezet. Nauwelijks had men haar alleen ge laten, of zij rukte de doek van de oogen om het nummer van de wegrijdende auto te zien, maar de wagen was reeds verdwenen. Den volgende morgen diende zij natuurlijk direct een aanklacht in tegen Lord Bellings. En nu gebeurde het zonderlinge. De Lord was, toen hij de geschiedenis hoorde, zeer ver rast. Hij verklaarde den beambte, dat hij den vorigen avond van 7 tot 11 uur in gezelschap van nog 3 andere heeren in zijn blauwe salon gezeten en kaart gespeeld had. De drie ande ren waren Digbv Cannon, Sir Patrick Dalwich sn de bankier Relhill. Zij bevestigden de ver klaringen van Bellings. Nu nam inspecteur Farok de zaak in han- ?n. Vooreerst onderwierp hij den lord aan in streng verhoor. „Bellings". zei hij, „ik heb alles grondig on bezocht, De auto die de Lady naar huis bracht, is gezien, eveneens de heer in avond- custuum. Ook de tijdsopgaven der Lady klop pen. zoodat wij allen redenen hebben, haar verklaringen te gelooven. Ik wil niet betwis ten dat u en uwe drie vrienden mannen van eer zijn en toch zeg ik, dat u niet de waarheid spreekt. Het zal er slecht voor u uitzien, Bel lings". Maar deze, zoowel als ook zijn drie vrien den, bleven bij hun verklaringen. Zij waren zelfs bereid een eed af te leggen, Farok ging naar Lady Berkeley, „Het gezelschap kaartspelers wil zwérefl, dat het zich op den aangegeven tijd in de blauwe salon van den Lord bevond. Ik vraag u, Lady Berkeley, zoudt u ook een eed af willen leg gen? Denk eerst nog eens goed na, wat u zult antwoorden!" „Ik kan het", antwoordde de Lady beslist. „Wel alle drommels", dacht Farok, die ook de Lady geloofde, „roode haren wil ik krijgen, als ik eens te weten kon komen hoe het mo gelijk is, dat de lord en zijn vrienden op den zelfden tijd op dezelfde plaats konden vertoe ven als Lady Berkeley, zonder dat men iets van elkander wist. „Is het misschien niet mogelijk, dat u zich in den tijd vergist hebt, Lady Berkeley?" vroeg hij na een pauze. „Dat is absoluut uitgesloten. Ik hoorde n.l. toevallig, toen ik in Bellings fauteuil zat, een torenklok 9 maal slaan en vergeleek toen de tijd met mijn armbzandhorloge". Farok dacht andermaal na. Toen werd hij zeer bleek en zei opgewonden: „U hebt een torenklok 9 uur hooren slaan? Dat is iets nieuws. Waarom hebt u mij dat nog niet gezegd? En hij snelde recht naar Lord Bellings. „Breng mij in uw salon en gaat u rustig naast me zitten Lord, beval Farok. Beiden zaten op de leeren sofa. Farok luis terde ingespannen. Na een half uur wilde de lord iets zeggen, maar de inspecteur beduidde hem te zwijgen. Zoo zat men dan nog een tweede half uur. Farok luisterde zwijgend en de Lord zette een boos gezicht. Eindelijk zei de inspecteur lachend: „Ik heb nu den heelen tijd tevergeefs op den slag van een torenklok gewacht en dat is ook zeer goed te verklaren, er staat n.l. in den heelen omtrek hier geen kerk. Toch heeft Lady Berkeley een klok hooren slaan. Be grijpt u dat? Ha, ha, Bellings ik geloof dat ik u er uit kan helpen". Morgen hoort u mèer, tot ziens". Twee dagen later diende Farok de aan klacht t.egen Digby Cannon in. Hij kon bewij zen, dat uit zijne woning de overblijfselen van een van den muur gerukt blauw tapijt met mat- zilveren patroon, benevens een reusachtige schilderij van koning George verwijderd waren Cannon die op bovengenoemden soiree-avond de uiting van den Lord gehoord had, had, om den gehaten medeminnaar een poets te bak ken, die hem voor altijd in vijandschap met de Lady brengen moest, een kamer van zijn woning in Leidgate Hill de straat ligt vlak bfj de St. Paulus-Kathedraal precies een der laten stoffeeren als Lord Bellings salon. Nooit was zijn daad aan het licht gekomen, als hij niet de kleine fout gemaakt had om te vergeten, dat zich in tegenstelling tot de wo ning van den Lord, in de nabijheid van zijn eigen woning een kerk met een klok bevond. GOUDTRANSPORTEN Voor millioenen tusschen de continenten Na geruimen pauze hebben in den laatsten tijd weer eenige goudtransporten plaats gehad, meestal van Amerika naar Europa, enkele ook tusschen Engeland en Frankrijk. Een tamelijk groot transport ging ook van de U.S.A. naar Italië, welk land zooals men weet den goud standaard weer herstellen wil. Over zulke goudtransporten zijn de zonder lingste verhalen in omloop. Mén spreekt van lingste verhalen in omloop. Hoe hebben dergelijke goudtransporten nu werkelijk plaats? Het is meestal zóó, dat men er meestal eerst iets van hoort, wanneer het afgeloopen is, wanneer het goud aan land en reeds lang weer in een of anderen duisteren kelder verdwenen is. De eerste en voornaamste voorwaarde voor alle goudtransporten is: strikte geheimhouding. Een goudzending b.v, die op een of ander passagiersschip van New-York naar Brest of Antwerpen vertrekt, wordt als een gewone vracht aan boord gebracht, meestal op een tijd, dat er geen verkeef in de haven is. Er staan enkele, gewone mannen, die zich in niets van een ander onderscheiden bij, die onverschillig rondkijken en nonchalant een pijp of sigaret rooken. Men ziet het deze man nen niet aan, dat zij in iederen zak een scherp- geladeti revolver dragen; dat een fluitsignaal van hen voldoende is om een paar dozijn niet minder goed gewapende mannen uit de onmid dellijke omgeving op te roepen, die eventueele roovers een flinken streep door de rekening zouden kunnen halen. Zoodra het goud aan boord gebracht is, ver dwijnt het daar in brandkasten, die daar ex tra voor dit doel aanwezig zijn en waarvan het grootste gedeelte der bemanning geheel onkun dig is. De passagiers weten natuurlijk in de verte niet, wat voor kostbare lading zich aan boord bevindt en de paar begeleidende detectieven zien er niet anders uit dan de overige reizi gers. Op de plaats van bestemming wordt het goud reeds verwacht. Wanneer het schip de haven binnenloopt staan er geen tot aan de tanden gewapende politieagenten klaar, maar een paar beleefd lachende gentleman, die met stalen geduld wachten, tot de laatste passagier het schip verlaten heeft, de bemanning met verlof aan land gegaan is en dan in alle stilte en geheim het goud in gereedstaande transport auto's laden... in gevallen waarin de groot ste spoed noodig was. werd het van hier uit zelfs in vliegtuigen verladen. Om zeer groote goudladingen gaat het nooit. Het goud wordt zooveel mogelijk over ver schillende schepen verdeeld zulks op verlan gen ook de verzekeringsmaatschappijen. Want hel goud wordt wat weinigen weten, even als alle andere transportgoederen verzekerd. De premie is natuurlijk zeer hoog en komt voor de helft ten laste van den afzender en voor de andere helft ten laste van den geadresseerde. Bijna alle veiligheidsmaatregelen die genomen worden, zijn door dezè verzekeringsmaatschap pijen nauwkeurig voorgeschreven. In vele gevallen gebeurde het ook, dat pas sagiersschepen, die goud transporteerden, op grooten afstand door een klein oorlogsschip begeleid werden, waarvan de route niet door de admiraliteit maar door de verzekerings maatschappij voorgeschreven was. Een handelssprookje Er was eens een schoone, rijke prinses, dié met haar vader, den koning, in een slot, diep onder de bergen woonde. Zij had veel edel- steenen en prachtig zwart haar, dat tot den grond reikte. De ingang van den berg werd bewaakt door een vervaarlijke reus, die iederen ridder dood de, die naar de hand der koningsdochter dong. Reeds vele prinsen hadden het met den dood moeten bekoopen. Niemand kon hem weer staan; ook de dwergen niet, die van oudsher in den berg diamanten slepen. De prinses wachtte met groot verlangen op den dapperen vorstenzoon, die den wachter overwinnen en haar zelf naar het altaar voe ren zou, Immers, de koning had zijn heerlijk slot en vele kostbare juweelen als bruidschat uitgeloofd. En de jonge prins wilde zelfs den overwinnaar in een gouden koets naar de v/achtende bruid rijden. Zij hadden alles zoo fijn uitgedacht en tot in de finesses voorbereid, het zou een grootsche bruiloft en een volkomen triomf worden na de lange dagen van kommer vol verbeiden, maar helaas, zoover kwam het nooit! Want de reus was listig en wreed: hoe veel edele heeren ook tegen hem te velde trok ken, hij overwon ze allen. Hij sloeg ze een voudig neer en wierp hijn lijken in de raven- kloof. In den loop van den tijd werd de grimmige wachter gevaarlijker tot tenslotte graaf noch koningszoon tegen hem waagden te strijden. Niemand trok nog naar den berg met schild en zwaard. En na honderd jaren was de arme, gevangen prinses totaal vergeten. Men hield ze voor dood. Eindelijk, na 2500 maanden, hoorde een even arme als dappere baron, die jarenlang in verre landen gestreden had, van de schoone prinses en haar fantastischen rijkdom. Hij dacht niet lang na, maar zadelde zijn paard, nam zijn pantser en reed naar den ingang van den berg. Nauwelijks zag de reus hem, of hij begon reeds te spotten en trad gloeiend van strijdlust uit zijn hol... Er ontwikkelde zich een wild gevecht, dat drie dagen en drie nach ten duurde, de vonken spatten in 't rond en het dal dreunde. Maar op den morgen van den vierden dag was de booswicht definitief over wonnen; hij zeeg doodelijk getroffen op den grond. Triomfeerend stapte de edele baron den donkeren gang binnen en zie daar: voor hem stond de jonge prins, vreugdig groetend en gekleed in zijn blauw uniform, dat met drie rijen gouden knoopen versierd was. Hij voerde den overwinnaar echter niet naar een gouden koets, maar in een lange zaal, waarvan de toegangsdeur een bord droeg: „Be delen en venten verboden!" Maar dat bemerk te de goede baron niet! Hij koesterde ook geen verdenking, toen zij in een met leer be- kleede kamer binnentraden, waar op de zij muur geschreven stond: lift voor .leveranciers! Hij verheugde zich, toen zij met, groote snel heid naar boven gleden. Plotseling zei de prins minzaam: „We zijn er!" Zij stapten uit en stonden voor de kamer van de prinses. Vriendelijk opende 'n fijne jonker de deur. Met vasten tred stapte de rid der naar binnen. Maar ontsteld bleef hij staan. Wat zagen zijn oogen? De prinses was er weliswaar, maar niet op een gouden troon, in wijde, golvende gewa den en met lange zwarte haren neen, zij Zat op een kantoorstoel voor een lessenaar zij had een blonde oagekoo en een kantoorjurk en zij schminkte zich de lipoen a la Li lian. En naast de telefoon stond een flesch waterstof-super-oxyde. „U wenscht?" vroeg ze, terwijl ze de lip penstift weg legde. De ridder antwoordde niet. Zijn zwijgen was in de eerste plaats toe te schrijven aan de omstandigheid, dat hij per plex stond. Eerst na een lange pauze verklaar de hij onzeker! „Ik heb u bevrijd, edele prinses, en ik ben gekomen om met u te trouwen! Ik begrijp al leen niet goed, wat hier.... nugebeurt?" De koningsdochter lachte. „Werkelijk niet?" vroeg ze. „Is het u niet bekend, m'n beste baron, dat wij.... hier.... een revolutie hadden? Ik werk hier als hmstenotypiste!" „En ik als liftboy", viel de prins in, terwijl hij zijn staatsiepakie uittrok. „Maar den hemel zij dank eindelijk een zwager uit de U.S.A. „Ontzet staarde de ridder op het picolo- costuum. „Waar is dan.... de.... de bruidschat?" vroeg hij aarzelend. De prinses keek humaan, zooals Alexander de Groote een generaal aangestaard moet heb ben, die met een paraplu in den electrische stapte. Toen antwoordde zij lakoniek: „Wegl" Door de inflatie verloren ze in waarde, baron!" De waarde baron zonk op de papiermand. „En de edelsteenen?" stamelde hij verblee- kend. Nonchalant grabbelde de prinses in haar tasch.... „Hier ziin de lommerd-briefje9. Ik wil ho pen dat u zehmzoo spoedig mogelijk zult inlossen?...." Een steunen was het antwoord. De edele ridder peinsde er over na, of hij under deze omstandigheden wel trouwen kon. „Hoe is het dan.... hm.... me! de dwer gen?" vorSchte hij na een lange pauze. „Delven zij nog naar diamanten?" „Helaas niet!" antwoordde de dame zake lijk. „Ondanks de vraag naar zwarte diaman ten kunnen wij het personeel nauwelijks bezig houden. Ons artikel vindt geen afzet meer op de markt.... Overigens is mijn salaris juist voldoende voor kousen en eau de cologne!" voegde zij er aan, „Maar wat zegt de koning van dat alles?" zei de baron met heesche slem. „Ach die!" hier mengde de prins zich weer in het gesprek, „de oudste chef is na het invoeren van onze nieuwe werkwijze niet meer te spreken: de nieuwe heeren willen de j zaak eerst in een naamlooze vennootschap ver- 1 anderen. U weet wel presidiale leiding en zoo overigens was uw strijd met ded oude niet heelemaal fair: Jiu jitsi, valsche greep ik ken dat wordt ook in Mands- joerije toegepast, niet? „In China!" hijgde de baron. „Bij den staf Nassi Goreng Er schijnt in het bloed van sommige men- soben een element te zijn, dat bij anderen weer geheel ontbreekt. Er zijn zigeuners, die niet in een vaate woning willen ver blijven, en er zijn menschen, die niet in een woonwagen gehuisvest willen zijn. Er zijn er, die gaarne in obscure café's do menschcn bestudeeren, en er zijn er, die medelijdend lachen en dat ,/gekkewerk" vinden. Hoe het ook zij, ik trad op een avond een café binnen, dat ik om verschillende redenen niet zal noemen. De muziek maak te een geweldig spektakel en was verre van mooi. De groote trom echter gonsde de maat boven alles uit en dat was voldoende voor de draaiende paren. Zooals gewoonlijk, was er ook dien avond een druk bezoek van Indische mi litairen. Hoewel het huidige kader mo reel zoo sterk is vooruitgegaan, blijft het gros de traditie getrouw en kiest bepaalde inrichtingen als „stamkroeg". Links van me zat een vijftal militairen. De een spreekt Achterhceksch, de anderen Amsterdamsch. Ze zijn uitgelaten en geven „rondjes1'. Hun gesprekken zijn kernachtig en loopen uitsluitend over den dienst. Ik vang woorden op als „toffe jongen", „bloed zuiger" enz. en laat'niet bemerken, dat ik zit te luisteren, hoewel dat hen misschien niet eens zoo onaangenaam zou zijn. Aan een tafeltje naast hen zit een paartje en een oud manneke, dat niet bij dien j-ongen en het meisje schijnt te behoo- ren. Hij drinkt, zooals trouwens alle menschen op leeftijd in deze gelegenheden, „klare" en zijn handen omheinen als veiligstelling het glaasje. Ik zie op die, welke naar mij toegekeerd is, een verbleekt anker en het begin van een letter, die erop zijn geta- toueerd. De letter kan ik niet ontcijferen, want de hand verdwijnt op die plaats in de mouw van een versleten blauw colbertje. Hij heeft zware zakken onder de oogen on ze tranen, terwijl hij zijn mond in het paarsachtige gezicht niet geheel stil schijnt te kunnen houden.... Alcoholist. De militairen worden al vroolijker. Het bier stijgt hen naar het hoofd; ze zingen en degene, die bestellen wil, staat meestal op en roept luidt: Hé, koeli, nog een rondje 1 Ze trachten hun gesprokken te doormen gen met Maleisch, dat ze met gretige ooren van de ouderejaars hebben opgevangen. De beteekenis laat hen koudze passen ze toe waar ze lust hebben. In hun halve zwijmel vooral willen ze het doen voorkomen of ze er al zes jaar „op hebben zitten". De Achterhoeker schijnt het laatst in dienst te zijn gekomen, want hij luistert het meeste naar wat de anderen vertel len, en kont sléchts twee woorden in het Maleisch en wel: „Nassi goreng". Waar schijnlijk heeft hij ze den kok hooren mom pelen. Hij roept het weer on nu reageert het mannetje er ook op. Hij heeft in de twin tig minuten, dat ik er zit, een viertal bor- roltjes gedronken en het vijfde voor Zioh staan, dat hij voorzichtig opneemt en waar mee hij met wankele pasjes naar de mili tairen loopt. Hij zet eerst het glaasje neer voordat hij begint te spreken. De kolonia len zijn stil en kijken hem min of meer verbaa-sd aan. Hij neemt hen beurtelings op met een uitdrukking in zijn oogen alsof hij trotsch op hen wasof is hij trotsch op hun uniform? Hebben jullie wel eens nassi goreng gegeten? En hij vertelt hun wat het is: gé- bakken rijst met fijngesneden vleesch, de rijst in olie gebakken... De soldaten luisteren aandachtig. Weer iets om hun kennis van Indië uitgebreid te doen schijnen. De oude haalt een stoel en zet zich bij hen. Zonderling, hij weigeifc absoluut een borrel van hun geld te drin ken en ik voel me een weinig beschaamd, want ik verdacht hem daarvan. De rondjes blijven aanhouden. De Ach- terhöeker is hard op weg om dronken te worden. Af en toe zie ik hem de asoh van zijn sigaret naast het bakje tikken en hij heeft zijn tuniek half losgeknoopt. De oude blijft doorvertellen en dan buigt zich opeens de bojerenkop van den Achtev- hoeker over de tafel. De kleine oogen flik keren in een plots opkomende dronkemans woede. Vreet ze zelf, die n-n-nassi grong van jou en stik d'r maar in! Een van zijn kameraden legt een hand op zijn schouder en dat maakt hem heele maal wild. Zijn kin zakt op 2ijn borst en er is reeds de uitdrukking in van „het mes",- die ik meer heb gezien. Zijn óogen worden van generaal Fenghüsiang", „Dacht ik wel!" hernam de prinses minach tend. „Als U tenminste luitenant-vliegenier geweest was! Maar met uw onmogelijk fi guur? U ziet ef uit als een kruising tusschen Willy Fritsch en Admiraal Nelson. Hopenlijk hebt u tenminste een engagement als eerste president in het vooruitzicht. Of hebt u reeds Schreden voor een regentschap ondernomen? „Ik heb het koningschap altijd voor een geheiligde instelling gehouden", mompelde de ridder voor zich heen, maar het schijnt mij... hm... dat het een branche is!" Half gebroken bleef hij op de papiermand zitten en staarde voor zich uit. Terwijl hij zoo op zijn gekneusde handen blikte, ging de deur achter hem geruischloos open en de reus trad boosaardig lachend binnen: hij was slechts bewusteloos geweest. Maar eigenaardig in het heldere licht der electrische lamp zag zijn uitrusting er plotseling anders uit. Zijn lans was in werkelijkheid een reusachtig? vul penhouder en zijn schild een stenogramblok. „Ik zie het al", mompelde de baron op dit oogenblik, ',mijn eenige troost in deze affaire is mijn bewonderenswaardige overwinning op den leelijken, ouden kerel daar buiten „Hóu je tnötldf" brulde toén de reus, terwijl hij te voorschijn kwam, „nog éénmaal zóo'n v'egelachtige opmerking en je vliegt er uit! Want ik ben de chef van 't personeel!" loerend en kijken dreigend naar den oude, die hem versuft aanstaart. Kijk voor ;e, lepoenaanl Met groote kracht petsen de knokkels van den Achterhoeker op de tafel. Er komt onrust in het café. Dan roept iemand van achter uit het lokaal: Kiele kielel en als bij tooverslag is alles weer als van ouds; de Achterhoeker verdrinkt zijn woede m een verscb gla-s bier. Zijn makkers krijgen nu echter den smaak beet van „zuigen" en beginnen den ouden man ertusschen te nemen. Ze zoe ken steun voor hun waggelende rompen op eikaars schouders en een van hen wijst voortdurend met zijn vinger naar het man neke en zeurt: Nassi gorèeeeeng, hé, nassi gorèèèèng 1 Déze schijnt ook iets van vroeger te hebben overgehouden: durf! Hij blijft zitten en wil niet weggaan. De kastelein ziet aankomen, dat er een nieuwe uitbarsting kan volgen, en gelast don oude heen te gaan, dooh hij doet het op een overredenden toon en schenkt hem do laatste borrel. Die was voor mij, klopt hij den oude op den rug en troont hem mee. Ik volg het manneke en heb direct na ihem afgerekend. Buiten gekomen kan men weinig bemerken van den alcohol, dien hij gedronken heeft. Hij loopt de Grootestraat af en verdwijnt in een zijstraat. Ik volg hem en zie hem een deur binnengaan. Als deze gesloten is, ga ik ernaar toe en blijft luisterend staan. De oude stommelt de trup op. Ik vermoed waar hij verblijf houdt en mijn vermoeden blijkt juist. Na een paar minuten gloeit het flauwe lioht van een petroleumlamp of van een kaars door heb vakje van een zolderraampje. Zijn oogen hebben misschien de Boeroe- boedoer gezien. De heele pracht van den „Gordel van smaragd". Ik benijd hem. En aan den anderen kant.arme, arme „nassi goreng"! „Geld." TH. JOH. DE GROOT. Het tweede gezicht der Malelers. Een stuurman voorspelt den dood van den kapitein Een Hollandsch-Indische rechtbank had eeni gen tijd geleden een geval in behandeling, het welk ons een kijk geelt op de mysterieuze we reld der Maleiers en dat overigens slechts door een gelukkig toeval nog op het laatste nippertje opgehelderd kon worden. Het betrof een aanklacht tegen een stuurman van het eiland Madoera, die beschuldigd werd van moord op den kapitein van een schip, waarop deze Madoerees vroeger werkzaam was ge weest. De Madoereezen gelden in geheel Indonesië als buitengewoon geschikte en intelligente ar beidskrachten: men neemt hen echter niet gaarne in dienst, omdat hun gevoeligheid te genover een tactloóze behandeling van Euro peanen buitengewoon groot is en omdat zij mateloos zijn iu hun wraakzucht. Bovendien zijn zij bij de Europeanen beducht om bepaal de psychische eigenschappen, die men in Euro pa gewoon „het tweede gezicht" of helder ziendheid noemt. Dit vooraf, om het bewuste geval te kunnen begrijpen. De aangeklaagde had tijdens de vaaft een meeningsverschil met den kapitein van het schip gehad en was daarna onmiddel lijk nadat het schip de eerstvolgende haven was binnengeloopen, ontslagen. Scheepsofficie ren en een gedeelte der gemanning hadden ge hoord, dat de stuurman bij het verlaten van het schip den kapitein voorspelde, dat hij de ha ven niet levend meer verlaten zou, De kapitein nam deze bedreiging heel laconiek op. Maar in den nacht vonden voorbijgangers hem in een bloedplas op straat liggen. Zij namen hem dood op; het lichaam vertoonde een vreese- lijke steekwonde in het onderlijf, die hem blijkbaar den dood had toegebracht. Natuurlijk arresteerde men direct den stuurman, ofschoon hij een heele serie getui gen voor een volledig alibi kon aanwijzen. On gelukkig genoeg had men het lijk van den kapitein niet laten liggen tot de beambten ge arriveerd waren, zoodat men van hier uit niets over het verloop der daad concludeeren kon. Eerst na verschillende verhooren kwam de rechter van onderzoek te welen, dat de doo- de in zijn borstzak een open zakmes gehad had. Toén mén dit feit den gearresteerden stuur man mededeelde, gaf hij de volgende verkla ring: hij was 's nachts den kapitein in het havenkwartier tegengekomen. De ontmoeting had den kapitein blijkbaar buitengewoon veel angst ingeboezemd: hij vreesde een overval, moest dan onder het loopen voorzichtigheids halve zijn zakmes geopend hebben, om voor alle gevallen een wapen gereed te hebben. was gestruikeld en had zich zijn eigen zakmes onder het vallen in den buik gestooten. De medische sectie stelde vast, dat in geen geval de kris (dolk) van den arresteerden stuurman de wonden veroorzaakt had, wel echter paste de kling van het zakmes van den kapitein precies in de wond. De stuurman werd alleen wegens bedreiging van den kapi tein tot eén korte gevangenisstraf veroordeeld. DE OORSPRONG VAN 'T WOORD „PANTËK". De Egyptenaren beschouwden Pan als een van de acht groote goden der eerste klasse. Vólgens hun geschiedschrijvers was Pan een der generaals van het leger ran Osiris en had dapper gestreden tegen Typhón. Pan's leeer werd op een nacht veN rast in éen vallei, waarvan de uitgangen waren bezet door den vijand. Pan gebruikte een list en gaf zijn soldaten bevel alléti tegelijk vreeseliike kreten te slaken, die door rotsen en bosschen werden weerkaatst en den vijand zoodanig beïnvloedden, dat hij iilings de vlucht nam. Deze legende be werkstelligde, dat men elke ongegronde en plotselinge vrees ging bestempelen mét dén rinam: panischen schrik, terwijl later hét bijvöêgélijk iiaamwöörd, door het zelfstan dig naamwoord werd vervangen en korfc- groeide*

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1933 | | pagina 6