KATHOLIEKE WETENSCHAP EN KULTUUR ZATERDAG 6 MEI 193-> DE LEIDSCHE COURANT TWEEDE BLAD PAG. 6 De zeereerw. hooggel. pater prof. dr. Gerlacus Royen O.F.M. is zoo welwillend geweest de tekst zijner rede, door hem hedenmiddag voor de R.K. Studentenvereen. „St. Augustinus" te Leiden gehouden, aan ons af te staan. Op dit achtste lustrum van „Sanctus Augustinus" wilde ik U spreken over ka tholieke wetenschap en kuituur. Feestelike herdenkingen als deze zijn niet uitsluitend bedoeld om te jubelen, maar ook om zich te bezinnen. Ze zijn uitnemend geschikt, om iemands gedachten eens te richten op zichzelve, op het eigen werken en stre ven. Daarom willen wij in deze feestelike bijeenkomst onze gehele aandacht schen ken aan de begrippen katholiek, weten- M«p en kuituur. Begrippen op zich zijn koud, levenloos. Een begrip is het zuiver ideële, geestelike bestanddeel van ieder wezen, ieder ding. De idee is een kleurloze, bloedloze, tem pera tuurloze abstraktie. En toch moet men noodzakelik begin nen met een begrip, een begripsbepaling. Begrippen zijn niet identiek met woorden, al moeten de begrippen in woorden wor den vervat. Het woord is het zintuiglik klankbeeld, het begrip het geestelik denkbeeld. Onze tijd, de moderne tijd is rijk aan woorden. Het is de tijd der grote, holle, ijdele, zinledige woorden. Woordkuituur! Bij gebrek aan echte, zakelike, innerlike kuituur, zowel wetenschappelik als zede- lik, zoekt men zijn genot en zijn geluk in het gekultiveerde woord. Vormbescha- ving. Kuituur en beschaving zijn twee ter men, die in het vroegere spraakgebruik als gelijken werden opgevat. Ook tans nog betekenen ze in de mond der mees ten gewoonlik hetzelfde. Maar men kan die twee woorden ook onderscheiden. Er is veel voor, dat onderscheid te aanvaar den. Materieel besohouwd hebben kuituur en beschaving veel gemeen; in formele zin evenwel verschillen ze hemelbreed. En het is dit formele, het eigenlike, het gespeci ficeerde, waarop het aankomt. Welnu ik wilde U spreken over katho lieke kuituur, wetensohappelike en zede- like, voor zover daarin iets formeel, spe cifiek katholieks besloten ligt; in zoverre deze kuituur dus onderscheiden is van alle andere bestaande en mogelike kuitu ren? Hebben we recht daartoe? Zo ja, waarop steunt dan dat recht? 1. Kuituur is in zich iets natuurliks, iets dat binnen de ontwikkeling ligt van 's mensen natuurlike en redelike vermo gens. Kuituur, de wetenschappelike even goed als de zedelike zelfkultuur, is in de grond van haar wezen, is ook in haar middelen iets menseliks; terwijl de katho lieke godsdienst goddelik is in wezen, mid delen en doel. Hoe kan dan kuituur, dat produkt uit een zuiver natuurlike orde, iets hebben uit te staan met Katholicis me, dat essentieel iets bovenna tuurliks is? Is het niet overbodig, overmoedig, mis schien zelfs niet een weinig fanatiek, om van katholieke kuituur te willen ge wa gen? Tegenover deze vragen die ik anderen in de mond legde, plaats ik enkele andere vragen op eigen verantwoording. Is „kuituur" het woord en de zaak zo vraag ik, mogelijk niet uitgevonden bij wijze van antithese? Was kuituur niet be stemd om de Godsdienst te vervangen? Is kuituur niet de godsdienst geworden, het zedelik ideaal der volmaaktheid van alle Godsdienstlozen, van alle niet-Kristenen? Kuituurgodsdiensten, kultuurstaten, kultuurstrijd, kultuursocialisme. Kuituur is het „woord", waarmede men poogt de wer- kelike Godsdienst, de Kristelike, katholie ke Godsdienst de genadeslag te geven. Godsdienst is de vijand, de tegenstander van alle menselike kuituur. Kuituur o f godsdienst, luidt het di lemma. Kuituur e n godsdienst zijn twee onverenigbare elementen. Wie aanspraak wil maken op kuituur, zwijge over gods dienst. 2. Zelfs bij Kristenen, ook bij Katholie ken, treft men wanbegrippen aan in zake de juiste verhouding van godsdienst en kuituur. De meest algemene dwaling in dezen is een zeker dualisme: de theoretiese en praktiese scheiding van het menselike en het gcddelike in de mens, in de menselike orde. Onderscheiden is goed. Het is zelfs nocdzakelik, onderscheid te maken tussen rede en geloof, natuur en bovenna tuur. Het is een eis van beide, van de rede èn van het geloof. Niet behoorlik onder scheiden zou een grove dwaling zijn; het zou voeren tot de ondergang, de loohening van één van beiden. Maar een niet minder noodlottige dwa ling is scheiden; rede en geloof afzon deren, losmaken van elkaar. Dit scheiden is de moderne dwaling, de modernste ket terij. Het is de essentie van het modernis me: een laatste, wanhopige, onlogiese po ging om door scheiding, d.i. door weder zijdse miskenning, door absolute onafhan- kelikheid van elkaar, twee naar het heet in wezen onverzoenbare tegenstanders overeen te brengen. Anders geformuleerd: om rede en geloof het samenleven in vrede prakties mogelijk te maken. Scheidingstheorieën In minder dan een eeuw hebben we van katholieke zijde twee verzoeningspogin gen beleefd tussen de natuur en de ge nade, de rede en de openbaring, de vrij heid en de Kerk, de kuituur en de gods dienst. De eerste poging of theorie ter verzoe ning beschouwde het geloof als het laat ste woord van de rede, als de uiterste in stantie van de wetenschap. Die theorie wilde zijn de triom van het katholicisme, door de zuivere rede! Een op de rede ge fundeerd, een rationalisties Kristendom Toen deze poging mislukte en door de Kerk zelve veroordeeld werd; toen verder de theoretiese onverenigbaarheid van geloof en rede een dogma geworden was van de wetenschap, beeft men beide prak ties willen verzoenen, door ze volkomen te schelden. Objectief, zoo redeneerde men, zijn de uitspraken der wetenschap niet over een te brengen met de waarheden van het geloof. Subjektief evenwel, prakties fragrnaties langs de kant van het gemoed, hie'd men een samengaan van de twee partijen niet voor geheel mogelik. Wat de rede onaanneembaar acht, behoudt zijn waarde toch voor het leven, voor de daad, voor het gevoel. Men kon „katholiek" zijn in zijn per soonlik, partikulier, huiselik, godsdienstig leven; rechtzinnig, zedelik-overtuigd, prak- tiseerend katholiek. En daarnaast toch blijven of worden kuituurmens neutraal- kultureel-wetenschappelik naar de rede, naar de geest. Ziedaar het onoverbrugbare overbrugd. De mens, de gelovige mens, meent zijn natuur, zijn natuurbezit en kuituurgoede ren van allerlei aard, slechts te kunnen redden, vrijwaren en behouden, door ze los te maken, ofwel van de rede, zoals Luther, J. J. Rousseau en tutti quanti dat gedaan hebben in hun onbezonnen, ketter se geloofsijver; ofwel door ze te scheiden van het geloof, van het dokma, van de leiding eener zichtbare kerk. Beide dwalingen bevatten een verval- sching en verlochening van de menselike natur zelf. Io het bevreemdend, dat de mens het goddelike, het eeuwige, het bovennatuur- like onmogelik kan ontkennen of misken nen, zonder tegelijk zich zelf, zijn natuur lik vlezen te misvormen. Het natuurlike in de mens kan nu eenmaal het bovennatuur- like aanvulsel niet missen, ook niet met het oog op zijn natuurlike kuituur. 3. Dit wil nochtans geenszins zeggen, dat de wetensohappelike vorming in we zen iets bovennatuurliks zou zijn, een vrucht van godsdienstigheid, een boven- natuurlike deugd. Zelfs de wetenschap van de godsdienst heeft op zich niets goddeliks Het is verkeerd te menen, dat uit weten schap geloof kan geboren worden. Tussen rede en geloof bestaat slechts een o n reohtstreeks verband. De rede kan geen gegronde bezwaren te berde brengen tegen het geloof. Wat de rede kan opwer pen, kan door diezelfde redé gemakkelik worden opgelost en weerlegd. Het is trouwens niet de rede die zulke bezwaren bedenkt, het is iets naast of on der de rede. De vijand van het geloof is de verbeelding en alles wat daarvan af hangt, maar die verbeelding is ook de vijand, de nabootser, naaper van de rede, van de begrippenen zo on rechtstreeks van het bovenredelike. De verbeelding vindt alles onredelik, wat niet onder haar bereik valt, d. w. z. alles wat niet ligt binnen het bereik der zinnen. De kulturele wetensohappelike vorming van de mens moet essentiëel bestaan in de verstandelike, redelike, redematige vorming van de geest. Negatief: door het beheersen, het in toom houden van vrouwe Verbeelding; en positief: door het aankweken van zuivere begrippen en heldere inzichten. Dat is een zware taak De mens, zo leert de school, komt zon der begrippen ter wereld. Maar die mens is niet meer zonder beelden, inbeeldin gen, averechtse voorstellingen, vooroorde len; de mens is vooral niet zonder zedeli ke neigingen, die zijn oordelen beïnvloe den, wanneer hij op zekeren dag begint met te oordelen, begrippen te vormen kuituurwerk te verrichten. Wat zijn zuivere begrippen? Het begrip, de notie zelf hiervan is ver loren gegaan, hoofdzakelik door de schuld van de uitvinder „des idéés claires", Des cartes, de vader van het moderne denken, zooals Rousseau dat is van het moderne gevoelsleven. Descartes noemde „idéé claïre" die denkbeelden, waarvan hij een zuivere, kristalheldere „voorstelling" had; m. a. w. de dingen, die hij zich met zijn mathema- tiese geestesgesteldheid klaar vermocht voor te stellen, in te beelden. Een arith- metiese geometriese, vormhebbende klaar heid. Een stoffelike klaarheid met dne afmetingen lengte, breedte en diepte, van onstoffelike, metafysiese, zuiver geestelike wezens! De omverwerping, de afschaffing der Aristoteliese katogorieën door Kant, is een ander veelzeggend symptoom van de richting, die de kuituur is uitgegaan, se dert men de klaarheid, de zuivere aflij ning van metafyziese begrippen en uni versele wezensoorten vereenzelvigd heeft met de klare ideeën h la Descartes. Men heeft de Scholastiek, vooral het Thomisme, voor duister, onklaar, spits vondig en wat niet al meer gescholden. Toch moet men niet verbaasd staan over die miskenning. De echte metafyziese kui tuur immers was en is verdwenen. Ze maakte plaats voor een kuituur van tast baarder. en toch minder gehalte: de fyzie- ke. rekenkundige, 'positivistische, experi- menteel-wetenschappelike, de techniese. Voor metafyziese vraagstukken bestaat maar heel weinig belangstelling. Wat men onder die naam samenbrengt, is nog niet altijd metafysica. En toch geeft enkel de metafyziese vor ming van de geest recht op de titel van kultuuxmens. Daaraan meende ik het recht te mogen ontlenen, om te spreken van een specifiek katholieke kuituur. Dus andere, louter wetenschappelike vorming van de mens en zijn vermogens, heeft slechts een betrekkelike, stoffelike, techniese waarde voor de mens. Ze maakt mogelik beschaafde, ontwikkelde, geleer de mensen, maar met waarachtige gees- tes kul tuur heeft ze weinig uit te staan. Wat men heden ten dage „beschaving" noemt, laat het dan anders schijnen is toch iets stoffeliks. dat zelfs niet altijd „per se'' bevorderlik is voor de eigenlike kuituur. De katholieke kuituur noem haar gerust de kristelike beschaving heeft waarlik niet behoeven te wachten op de uitvinding van de stoommachine, de elektriese drijfkracht, de draadloze.... om zich te kunnen ontwikkelen onder de invloed van de katholieke levensidee, haar beschouwing van mens en wereld. De Middeleeuwen, de eeuwen van ka tholieke kunst en wetenschap, waren mis schien niet erg „beschaafd" in de huidige zin van het woord; maar ze waren daar om niet zonder kuituur. Het wordt, dunkt me zo, zelfs langzaam aan tijd, onze moderne beschaafde zeden en vormelike manieren niet langer te la ten gelden als een triomf van de moderne wetenschap over de Middeleeuwse onbe schaafde kuituur. Beschaving zonder kuituur, of kuituur zonder beschaving, wat zou de voorkeur verdienen Is het niet» opvallend, hoeveel mensen juist in onze o zo beschaafde tijd, tijd van wetenschappelike hoogspanning, totaal ver stoken zijn van alle geesteskultuur Men zou haast gaan denken, dat een zekere we tenschap schaadt aan de 'algemeen-menso- like geestesvorming. Het algemeen-menselike, datgene wat de mens als zpdanig kenmerkt; datgene waar van de volle ontwikkeling alleen een vol maakt mens, een waarlik denkend wezen kan maken ziedaar het enige wat van belang is zowel voor de verstandelike als voor de zedelike katholieke kuituur. De eerste plicht van de mens als mens is on- tegenzeggelik leren denken. Goed en juist denken, is het eerste teken van wa.re vor ming. Maar niet alle wetenschap bevordert het denken. Het is zelfs een wetenschappelike utopie geworden, om de tot denken onbe kwaam geworden mens te ontslaan van die vervelende, vermoeiende plicht. Descartes is de uitvinder van het mecha- nies-machinaal denken. Hij is de schrijver van een boek, waarvan de titel ongeveer luidt: „De kunst om dank zij een nieuwe methode zonder inspanning alle vraag stukken, ook de ingewikkeldste op te los sen. en alle geheimen der natuur te ont sluieren". Wetenschappelike Pinkpillen! Heel de moderne beschaving met haar verbazende ontwikkeling van techniek en mechaniek, al haar wetenschappelike ont dekkingen schijnen maar één doel te heb ben het leven geriefelik te maken, de pro- duktie hoger op te voeren, rijkdom en com fort te verhonderdvoudigen, en zo verder. Maar vóór alles: om de traag geworden mens van iedere geestelike inspanning te ontslaan. Intussen staat de op die manier uitge ruste, geoutilleerde, gemoderniseerde mens ongewapend, machteloos tegenover al de ontzaglike dwalingen van de geest, van zijn eigen geest eri van de tijdgeest; om de dwalingen van zijn hart niet eens te noemen. De zonde van onze tijd is een zonde te gen de geest: een kultuurzonde. Het is wel ietwat kortzichtig, de arm zalige, ziekelike afdwalingen van onze zin- nelike natuur als de grootste of de enige zedelike fouten te beschouwen. De geest is het edelste in de mens. Dus moeten ook de afdwalingen van de geest het ergste zijn, het noodlottigste. Het is misschien wel de grootste theolo- giese dwaling van de moderne tijd: het niet meer aan te durven de zonden van- de geest zonden te noemen; en om een zede- lik leven te willen opbouwen, dat niet op de geest, de menselike rede, zelfs niet op de menselike natuur gegrondvest is. Wetenschappelike beschaving, weten schappelike zedeleer! Hygiëriiese, aesthe- tiese, sentimentalistiese kuituur! De kui tuur van de stof, van het orgaan. De ondergang van alle geestelike kui tuur in.... modder.... in krankzinnig heiden volslagen heidendom. Een be schavingsideaal, dat over (donkere) Mid deleeuwen heen, aanknopingspunten zocht en vond met de geraffineerde beschaving van Rome en Byzantium ten tijde van de romeinse keizers. Het Katholicisme redden betekent tans niet meer, zoals in de tijd der Hervorming, het geloof redden, het bovennatuurlik Kris tendom. Het heeft, sedert het ontbindings proces van alle kristelike sekten en afge scheurde kerken, een veel bredere, een al gemeen menselike betekenis gekregen. Het gaat tans om het behoud van datgene in de maatschappij en in do mens, wat na eerst tegen Kerk en gezag, Geloof en Theo logie in opstand te zijn gekomen uitein- delik bezig is zichzelve te verteren. Wat wij van katholiek kuituurstandpunt de moderne „wetenschap" verwijten, is niet op de eerste plaats een zekere onzijdigheid ten opzichte van het Katholicisme. Weten schap is immers uit den aard der zaak iets neutraals, iets amoreels, iets a-godsdiens tigs. Het Katholicisme heeft trouwens van de meeste wetenschappen niets te vrezen en niets te verwachten. Het aanvaardt gaarne reeds a priori alle wetenschappe like resultaten. Het Katholicisme laat deze wetenschappen hun eigen methoden vol- gen. Het Kathlicisme bedelt geen gunsten af van de wetenschap. Maar toch heeft het Katholicisme ook in dezen een taak te vervullen, een dub bele taak zelfs, een dogmatiese, bovenna- tuurlike, goddelike èn een „menselike". Dit laatste woord „menselike" zou voor eenieder duidelik moeten zijn. Maar is het dit ook werkelik? Laat men daarom voorzichtigheidshalve hier bijvoegen, dat het menselike, ook het louter menselike niet is het stoffelike, het zintuigelikeook niet het ekonomiese, het politieke, het staatsburgerlike. Niets van dat alles is gans de mens. Die dingen mogen er zijn, als onder- delen, als onder doeleinden van de mens. Maar dè mens zijn ze niet. Hier komen we voor deze paradox te staan, dat het Katholicisme dat toch een godsdienst is de mens als mens te verde digen heeft tegen het ondermenselike, het niebmenselike. Dit doet onwillekeurig denken aan het evangelies woord: „Inimici hominis do- mestici ejus". Deze buisgenoten zijn niet alleen 'e mensen ongeregelde begeerlikhe- den. Andere niet minder vijandige huisgeno ten van de mens zijn al die ondergeschik te doeleinden, al die middelen en dienst- doenden in de stoffelike, tijdelike orde. Deze toch vertonen allen een sterke nei ging, om zichzelf hèt doel, het algemene absolute 'doel te wanen van geheel de mens. Deze omkering der doeleinden, deze „Umwertung" der waarden, deze verbre king der hiërarchie; deze verbrokkeling en partikularisering ten nadele van het sa- menhorige universele, zijn het kenteken, het karakteristieke van de o n katholieke kuituur van de nieuwe tijd. Katholiek inzake kuituur betekent niet zozeer hetgeen van alle tijden is, van alle landen en volken want in de tijd en in de ruimte ie zelfs het katholiek-menselike vatbaar voor differentiëring en nuancering Katholiek betekent essentieel: de ganse mens omvattend. Maar ook dit eist wederom een nadere verklaring. „De ganse mens omvattend" betekent de mens in datgene wat hem we zenlik is, in datgene ook wat alle mensen gemeen hebben: de geestelike en zedelike na tuurstre vingen. „Gans de mens1" betekent in het eerste geval: de mens met al zijn eigenaardighe den, biezonderheden en bijkomstigheden. (Het materieel begrip „mens"). In het tweede geval betekent het, het wezen van de mens, los van alle biezonderheden van ras, taal enz. (Het formeel begrip). In deze beschouwingen verstaan wij on der het wezen van de mens niet die ab- strakt metafyziese wezenheid, die de be gripsbepaling „mens" ons ontvouwt, maar wij verstaan eronder de natuur van het redelik wezen „mens" in zijn essentiële, na tuurlike. natuurwettelike strevingen naar het ware, het goede, het schone. Deze ietwat omslachtige verklaring was noodzakelik, om u te overtuigen van het bestaan en het bestaansrecht van iets, dat wij katholieke kuituur noemen, en al® zo danig onderscheiden van alle nationale, rasmatige, artistieke, juridiese en zelfs re ligieuze, religieusachtige kuituren, kuituur- vormen en kuituuruitingen. Met dit onderscheid voor ogen wordt het mogelik, zich een juist denkbeeld te vor men van de verhouding die er bestaat tus sen katholieke en nationale kuituur. Men heeft het wel eens zó voorgesteld, alsof deze of gene nationale kuituur, bijv. de latijnee, in katholiek opzicht iets voor heeft op de andere kuituren, de germaan- se, slaviese, aziatiese. Maar gelijk bekend is, heeft de Kerk bij monde van het hoogste gezag herhaaldelik verklaard, dat de niet-europese volken bij een eventuele bekering tot het Kristendom, hun nationale inheemse raskuituur niet be hoeven te vervangen door een uit europa geïmporteerde. Deze vermaning gold som mige missionarissen, pioniers der bescha ving. die van oordeel waren, dat een be paalde kuituur een „conditio sine qua non" was, om het Rijk Gods binnen te gaan. Och, laat die vreemde volkeren' hun kui tuur, hun taal, hun kunst, hun opvatting van maatschappelike, politieke, ekonomie se dingen. In dit verband het verband tusseft mens en God is kuituur iets lou ter materieels. Zij laten ons, Europeanen, die aanspraak maken op het monopolie der beschaving, immers ook onze fameuze material is tie se, kapitalistiese, merkantalistiese, marxis- tiese kuituur. Die „onbeschaafden" zouden het niet uithouden in het keurslijf van on ze up-to-date beschaving. Maar juist deze beschaving heeft met Katholicisme, met katholiek dogma en ka tholieke menselikheid, niets te maken. De uitwendige vormen zijn in alle gees telike dingen van ondergeschikt belang. Die vormen toch zijn het veranderlike, het aksidentele, het toevallige, het buitenkan- tige. Het Katholicisme zelf heeft in dezen een verbazend aanpassingsvermogen. Het eer biedigt alle wisselende kultuurvormen, juist omdat het zelf een algemeen mense like, onveranderlike, substantiële inhoud heeft als godsdienst, dogma, zedeleer en.... als kuituur. Om diezelfde reden, om dat intrinsiek universele, wordt het niet opgeslorpt, niet genationaliseerd, niet gerationaliseerd, niet genaturaliseerd. Het Katholicisme richt zich tot het ab solute in de mens, en daarom ontsnapt het aan alle relativiteistheorieën. Het Katholicisme als kuituur, alhoewel in de grond iets ménseliks, sluit zich niet op in de ivoren toren van het louter men selike. Het sluit het bovenmenselike niet a priori uit. Het doet dit op grond van een zich zelf bewuste, menselike, geestelik-zedelike on toereikendheid. Omdat het een eigen tekort erkent, een natuurlike onmacht, een gees telike hulpbehoevendheid. Deze zelfkennis is de ware wijsheid. De Katholieke kuituur heeft niet tot doel, de belangen van de godsdienst te die nen als ik hier een uitdrukking mag ge bruiken, die mij vreemd en onkatholiek aandoet. Een kuituur die een godsdienst te ver dedigen heeft, is een godsdienst met kleine letter in dienst van iets anders dan van God, bijv. van de politiek. Een godsdienst, vereenzelvigd met een kuituur- vorm, een kuituurgodsdienst. Het heidens ideaal! Godsdienst als middel, instrument in de handen van een hogere macht. Libe rale en soms mogelik klerikale opvatting van de godsdienst. 4. Voor ons, voor ieder van ons heeft de katholieke kuituur, de katholieke zelfkul tuur, de ontologiese zowel als de ethiese, de wetenschappelike en de zedilike, die van de geest en die van het hart, een dubbel doel: een rechtstreeks en een onrecht streeks doel. Het rechtstreekse geldt het behoud der menselike waarden en natuurgoederen; het redden der menselike, traditionele wijs heid. Het geldt de verdediging van de mens, van het redelike en zedelike in hem, tegen hun „natuurlike" vijanden, tegen al de onzedelike elementen en onzedelike krachten, die wonen en werken in de we reld, de kosmos die hij zelf is. Kuituur onderstelt dus de erkenning van 's mensen samengestelde natuur; van de innerlike tegenstrijdigheid tussen geest en zinnen, tussen ziel en 6tofde rationele aanvaarding van iets boven zinneliks in de mens. We zeggen bovenzinnelikB di. bovenstoffelik, onstoffelik, geestelik. We zeiden niet boven natuurlik, daar dit uitgaat bóven de menselike natuur, boven stof èn geest. Realistiese kuituur. Natuur-realistieso kuituur! Deze twee termen hebben niets, dat ons schrik of afkeer behoeft in te boe zemen. Realisme is geen materialisme. Het realisme, zoals wij het hier zien, huldigt nog andere realiteiten dan de stof en het stoffelike. Realistiese wetenschap en kunst ia zo beschouwd de zuiver menselike poging, om iets te onthullen van hetgeen, onzichtbaar voor de zinnen, verborgen ligt achter de duizende aksidentele vormen, die maal stroom der bijna oneindige gewaarwordin gen. Een poging, om achter de nooit-op- houdende stofwisselingen, achter het ein deloos „worden" in de mens, iets te ont dekken van het eeuwig onveranderlike, van het metafyziese „zijn". Een poging, om iets substantieels te achterhalen, iets dat hou vast biedt voor ons geestelik en zedelik le ven. Iets absoluuts. Iets dat de waarde heeft van een eerste begin en een laatste doel. Dit ,',iets" is i n de mens aanwezig, al ia juist dit niet van de mens. Van de mens zijn alleen zijn eigen daden. Hem behoort enkel zijn eigen werk. Waar toch zou men het hier bedoelde ten onrechte „bovenna- tuurlike" noemen in de theologiese zin van het woord. Het is in wezen „natuurlik". Het is de mens ingeboren. De mens kan er zich niet van ontdoen. Het leeft zelfs dan nog, wan neer de mens beproeft het in zich te do den. Het is de natuur In de volle, alzijdige, alomvattende zin. De kuituurzin! Het is dus geen exkluzief eigendom van ihet Kristendom. In beginsel is het aller minst een privé-bezit van de kristelike godsdienst. Feitelik nochtans zijn deze kui tuurgoederen buiten het Kristendom of liever: onttrokken aan de invloed van de Katholieke gedachte grotendeels verlo ren gegaan. Wie denkt hier niet aan de „anima natu- raliter Christiana" van Tertullianus? Het Katholicisme in zijn kuituurbetekenis vindt zijn ruggesteun in het Katholieke dogma en de evangelie se moraal. Maar het be houdt en vertoont de bekende gelaatstrek ken van het zuiver, volmaakt menselike. Daarom ook is de krisis van het Katho licisme, de verlochening van de kristelike kuituur tans geen geloofskrisis, maar de krisis van de mensheid. De huidige wereldkrisis is er een bewijs van. Dit is een „katholieke" krisis, waarin geloof en godsdienst slechts onrechtstreeks betrokken zijn. De inzet is de mens met al zijn menselike waarden. Het is de strijd tussen de laatste over blijfsels van een ten onder gaande kriste like kuituur de ontkerstende maatschap pij kan zich zo» maar niet ontdoen van de evangeliese zuurdesem; mea is Kristen malgré lui ook nog in de 20ste eeuw. Ik herhaal: het is de strijd op leven en dood tussen de kuituur van een officieel en prin cipieel afgedankt Kristendom en een nieuw barbarendom: de kuituur van beschaafde barbaren. Na de partikuliere, relatieve dwalingen der 19de eeuw: neutralisme, naturalisme, politicisime, ekonomisme; na de gecivili seerde vormen van een gecamoufleerd ma terialisme: het wetenschappelik liberalis me, socialisme, kommunisme; na de pro gressieve ondermijning van de menselike samenleving, bedreigt deze katholieke kri sis de mensheid zélf met ondergang. Deze krisis moest komen, ook voor ons Katholieken, omdat er ook onder ons nog te veel zijn, blind genoeg om te menen, dat de dwalingen der vorige generaties on- sohadelik waren voor de mens als mens, onder voorwendsel dat de godsdienst er niet mee gemoeid was. Eerst moesten God en godsdienst, Kris- tus en Kerk worden opgeruimd. Nu weg met de mens en alles wat nog gold als een wet, een eis der menselikheid. De ondergang van alle menselike kui tuur! Ook de student heeft hiertegenover een taak te vervullen, met name de katholieke student; een taak voor zich zelf, een taak ook voor anderen. Het Katholicisme mag en kan niet in de eenling worden verbor gen, het moet zich openbaren i n de ge meenschap, maar ook a 1 s gemeenschap. Katholiek belijden en optreden als vereni ging is geen bekrompen of eigengereid se paratisme; het is een aaneengeslotenheid die alleen de mogelikheid schept zich blij vend katholiek te bezinnen d.i. de katho lieke kuituuridee bij zich zelf levend te houden, en in daden om te zetten tot eigen heil. maar tot zegen ook der overige mens heid. Non vincit nisi Veritas'

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1933 | | pagina 6