KATHOLIEKE WETENSCHAP
EN KULTUUR
ZATERDAG 6 MEI 193->
DE LEIDSCHE COURANT
TWEEDE BLAD PAG. 6
De zeereerw. hooggel. pater prof. dr. Gerlacus Royen O.F.M.
is zoo welwillend geweest de tekst zijner rede, door hem
hedenmiddag voor de R.K. Studentenvereen. „St. Augustinus"
te Leiden gehouden, aan ons af te staan.
Op dit achtste lustrum van „Sanctus
Augustinus" wilde ik U spreken over ka
tholieke wetenschap en kuituur. Feestelike
herdenkingen als deze zijn niet uitsluitend
bedoeld om te jubelen, maar ook om zich
te bezinnen. Ze zijn uitnemend geschikt,
om iemands gedachten eens te richten op
zichzelve, op het eigen werken en stre
ven. Daarom willen wij in deze feestelike
bijeenkomst onze gehele aandacht schen
ken aan de begrippen katholiek, weten-
M«p en kuituur.
Begrippen op zich zijn koud, levenloos.
Een begrip is het zuiver ideële, geestelike
bestanddeel van ieder wezen, ieder ding.
De idee is een kleurloze, bloedloze, tem
pera tuurloze abstraktie.
En toch moet men noodzakelik begin
nen met een begrip, een begripsbepaling.
Begrippen zijn niet identiek met woorden,
al moeten de begrippen in woorden wor
den vervat. Het woord is het zintuiglik
klankbeeld, het begrip het geestelik
denkbeeld.
Onze tijd, de moderne tijd is rijk aan
woorden. Het is de tijd der grote, holle,
ijdele, zinledige woorden. Woordkuituur!
Bij gebrek aan echte, zakelike, innerlike
kuituur, zowel wetenschappelik als zede-
lik, zoekt men zijn genot en zijn geluk in
het gekultiveerde woord. Vormbescha-
ving.
Kuituur en beschaving zijn twee ter
men, die in het vroegere spraakgebruik
als gelijken werden opgevat. Ook tans
nog betekenen ze in de mond der mees
ten gewoonlik hetzelfde. Maar men kan
die twee woorden ook onderscheiden. Er
is veel voor, dat onderscheid te aanvaar
den.
Materieel besohouwd hebben kuituur en
beschaving veel gemeen; in formele zin
evenwel verschillen ze hemelbreed. En het
is dit formele, het eigenlike, het gespeci
ficeerde, waarop het aankomt.
Welnu ik wilde U spreken over katho
lieke kuituur, wetensohappelike en zede-
like, voor zover daarin iets formeel, spe
cifiek katholieks besloten ligt; in zoverre
deze kuituur dus onderscheiden is van
alle andere bestaande en mogelike kuitu
ren? Hebben we recht daartoe? Zo ja,
waarop steunt dan dat recht?
1. Kuituur is in zich iets natuurliks, iets
dat binnen de ontwikkeling ligt van
's mensen natuurlike en redelike vermo
gens. Kuituur, de wetenschappelike even
goed als de zedelike zelfkultuur, is in de
grond van haar wezen, is ook in haar
middelen iets menseliks; terwijl de katho
lieke godsdienst goddelik is in wezen, mid
delen en doel. Hoe kan dan kuituur, dat
produkt uit een zuiver natuurlike orde,
iets hebben uit te staan met Katholicis
me, dat essentieel iets bovenna tuurliks
is?
Is het niet overbodig, overmoedig, mis
schien zelfs niet een weinig fanatiek, om
van katholieke kuituur te willen ge wa
gen?
Tegenover deze vragen die ik anderen
in de mond legde, plaats ik enkele andere
vragen op eigen verantwoording.
Is „kuituur" het woord en de zaak
zo vraag ik, mogelijk niet uitgevonden bij
wijze van antithese? Was kuituur niet be
stemd om de Godsdienst te vervangen? Is
kuituur niet de godsdienst geworden, het
zedelik ideaal der volmaaktheid van alle
Godsdienstlozen, van alle niet-Kristenen?
Kuituurgodsdiensten, kultuurstaten,
kultuurstrijd, kultuursocialisme. Kuituur is
het „woord", waarmede men poogt de wer-
kelike Godsdienst, de Kristelike, katholie
ke Godsdienst de genadeslag te geven.
Godsdienst is de vijand, de tegenstander
van alle menselike kuituur.
Kuituur o f godsdienst, luidt het di
lemma. Kuituur e n godsdienst zijn twee
onverenigbare elementen. Wie aanspraak
wil maken op kuituur, zwijge over gods
dienst.
2. Zelfs bij Kristenen, ook bij Katholie
ken, treft men wanbegrippen aan in zake
de juiste verhouding van godsdienst en
kuituur.
De meest algemene dwaling in dezen is
een zeker dualisme: de theoretiese en
praktiese scheiding van het menselike en
het gcddelike in de mens, in de menselike
orde.
Onderscheiden is goed. Het is
zelfs nocdzakelik, onderscheid te maken
tussen rede en geloof, natuur en bovenna
tuur. Het is een eis van beide, van de rede
èn van het geloof. Niet behoorlik onder
scheiden zou een grove dwaling zijn; het
zou voeren tot de ondergang, de loohening
van één van beiden.
Maar een niet minder noodlottige dwa
ling is scheiden; rede en geloof afzon
deren, losmaken van elkaar. Dit scheiden
is de moderne dwaling, de modernste ket
terij. Het is de essentie van het modernis
me: een laatste, wanhopige, onlogiese po
ging om door scheiding, d.i. door weder
zijdse miskenning, door absolute onafhan-
kelikheid van elkaar, twee naar het heet
in wezen onverzoenbare tegenstanders
overeen te brengen. Anders geformuleerd:
om rede en geloof het samenleven in vrede
prakties mogelijk te maken.
Scheidingstheorieën
In minder dan een eeuw hebben we van
katholieke zijde twee verzoeningspogin
gen beleefd tussen de natuur en de ge
nade, de rede en de openbaring, de vrij
heid en de Kerk, de kuituur en de gods
dienst.
De eerste poging of theorie ter verzoe
ning beschouwde het geloof als het laat
ste woord van de rede, als de uiterste in
stantie van de wetenschap. Die theorie
wilde zijn de triom van het katholicisme,
door de zuivere rede! Een op de rede ge
fundeerd, een rationalisties Kristendom
Toen deze poging mislukte en door de
Kerk zelve veroordeeld werd; toen verder
de theoretiese onverenigbaarheid van
geloof en rede een dogma geworden was
van de wetenschap, beeft men beide prak
ties willen verzoenen, door ze volkomen
te schelden.
Objectief, zoo redeneerde men, zijn
de uitspraken der wetenschap niet over
een te brengen met de waarheden van het
geloof. Subjektief evenwel, prakties
fragrnaties langs de kant van het gemoed,
hie'd men een samengaan van de twee
partijen niet voor geheel mogelik. Wat de
rede onaanneembaar acht, behoudt zijn
waarde toch voor het leven, voor de daad,
voor het gevoel.
Men kon „katholiek" zijn in zijn per
soonlik, partikulier, huiselik, godsdienstig
leven; rechtzinnig, zedelik-overtuigd, prak-
tiseerend katholiek. En daarnaast toch
blijven of worden kuituurmens neutraal-
kultureel-wetenschappelik naar de rede,
naar de geest.
Ziedaar het onoverbrugbare overbrugd.
De mens, de gelovige mens, meent zijn
natuur, zijn natuurbezit en kuituurgoede
ren van allerlei aard, slechts te kunnen
redden, vrijwaren en behouden, door ze
los te maken, ofwel van de rede, zoals
Luther, J. J. Rousseau en tutti quanti dat
gedaan hebben in hun onbezonnen, ketter
se geloofsijver; ofwel door ze te scheiden
van het geloof, van het dokma, van de
leiding eener zichtbare kerk.
Beide dwalingen bevatten een verval-
sching en verlochening van de menselike
natur zelf.
Io het bevreemdend, dat de mens het
goddelike, het eeuwige, het bovennatuur-
like onmogelik kan ontkennen of misken
nen, zonder tegelijk zich zelf, zijn natuur
lik vlezen te misvormen. Het natuurlike in
de mens kan nu eenmaal het bovennatuur-
like aanvulsel niet missen, ook niet met
het oog op zijn natuurlike kuituur.
3. Dit wil nochtans geenszins zeggen,
dat de wetensohappelike vorming in we
zen iets bovennatuurliks zou zijn, een
vrucht van godsdienstigheid, een boven-
natuurlike deugd. Zelfs de wetenschap van
de godsdienst heeft op zich niets goddeliks
Het is verkeerd te menen, dat uit weten
schap geloof kan geboren worden.
Tussen rede en geloof bestaat slechts
een o n reohtstreeks verband. De rede kan
geen gegronde bezwaren te berde brengen
tegen het geloof. Wat de rede kan opwer
pen, kan door diezelfde redé gemakkelik
worden opgelost en weerlegd.
Het is trouwens niet de rede die zulke
bezwaren bedenkt, het is iets naast of on
der de rede. De vijand van het geloof is
de verbeelding en alles wat daarvan af
hangt, maar die verbeelding is ook de
vijand, de nabootser, naaper van de rede,
van de begrippenen zo on rechtstreeks
van het bovenredelike.
De verbeelding vindt alles onredelik,
wat niet onder haar bereik valt, d. w. z.
alles wat niet ligt binnen het bereik der
zinnen.
De kulturele wetensohappelike vorming
van de mens moet essentiëel bestaan in
de verstandelike, redelike, redematige
vorming van de geest. Negatief: door
het beheersen, het in toom houden van
vrouwe Verbeelding; en positief: door
het aankweken van zuivere begrippen en
heldere inzichten.
Dat is een zware taak
De mens, zo leert de school, komt zon
der begrippen ter wereld. Maar die mens
is niet meer zonder beelden, inbeeldin
gen, averechtse voorstellingen, vooroorde
len; de mens is vooral niet zonder zedeli
ke neigingen, die zijn oordelen beïnvloe
den, wanneer hij op zekeren dag begint
met te oordelen, begrippen te vormen
kuituurwerk te verrichten.
Wat zijn zuivere begrippen?
Het begrip, de notie zelf hiervan is ver
loren gegaan, hoofdzakelik door de schuld
van de uitvinder „des idéés claires", Des
cartes, de vader van het moderne denken,
zooals Rousseau dat is van het moderne
gevoelsleven.
Descartes noemde „idéé claïre" die
denkbeelden, waarvan hij een zuivere,
kristalheldere „voorstelling" had; m. a. w.
de dingen, die hij zich met zijn mathema-
tiese geestesgesteldheid klaar vermocht
voor te stellen, in te beelden. Een arith-
metiese geometriese, vormhebbende klaar
heid. Een stoffelike klaarheid met dne
afmetingen lengte, breedte en diepte,
van onstoffelike, metafysiese, zuiver
geestelike wezens!
De omverwerping, de afschaffing der
Aristoteliese katogorieën door Kant, is
een ander veelzeggend symptoom van de
richting, die de kuituur is uitgegaan, se
dert men de klaarheid, de zuivere aflij
ning van metafyziese begrippen en uni
versele wezensoorten vereenzelvigd heeft
met de klare ideeën h la Descartes.
Men heeft de Scholastiek, vooral het
Thomisme, voor duister, onklaar, spits
vondig en wat niet al meer gescholden.
Toch moet men niet verbaasd staan over
die miskenning. De echte metafyziese kui
tuur immers was en is verdwenen. Ze
maakte plaats voor een kuituur van tast
baarder. en toch minder gehalte: de fyzie-
ke. rekenkundige, 'positivistische, experi-
menteel-wetenschappelike, de techniese.
Voor metafyziese vraagstukken bestaat
maar heel weinig belangstelling. Wat
men onder die naam samenbrengt, is nog
niet altijd metafysica.
En toch geeft enkel de metafyziese vor
ming van de geest recht op de titel van
kultuuxmens. Daaraan meende ik het
recht te mogen ontlenen, om te spreken
van een specifiek katholieke kuituur.
Dus andere, louter wetenschappelike
vorming van de mens en zijn vermogens,
heeft slechts een betrekkelike, stoffelike,
techniese waarde voor de mens. Ze maakt
mogelik beschaafde, ontwikkelde, geleer
de mensen, maar met waarachtige gees-
tes kul tuur heeft ze weinig uit te staan.
Wat men heden ten dage „beschaving"
noemt, laat het dan anders schijnen
is toch iets stoffeliks. dat zelfs niet altijd
„per se'' bevorderlik is voor de eigenlike
kuituur. De katholieke kuituur noem
haar gerust de kristelike beschaving
heeft waarlik niet behoeven te wachten
op de uitvinding van de stoommachine, de
elektriese drijfkracht, de draadloze....
om zich te kunnen ontwikkelen onder de
invloed van de katholieke levensidee, haar
beschouwing van mens en wereld.
De Middeleeuwen, de eeuwen van ka
tholieke kunst en wetenschap, waren mis
schien niet erg „beschaafd" in de huidige
zin van het woord; maar ze waren daar
om niet zonder kuituur.
Het wordt, dunkt me zo, zelfs langzaam
aan tijd, onze moderne beschaafde zeden
en vormelike manieren niet langer te la
ten gelden als een triomf van de moderne
wetenschap over de Middeleeuwse onbe
schaafde kuituur.
Beschaving zonder kuituur, of kuituur
zonder beschaving, wat zou de voorkeur
verdienen
Is het niet» opvallend, hoeveel mensen
juist in onze o zo beschaafde tijd, tijd van
wetenschappelike hoogspanning, totaal ver
stoken zijn van alle geesteskultuur Men
zou haast gaan denken, dat een zekere we
tenschap schaadt aan de 'algemeen-menso-
like geestesvorming.
Het algemeen-menselike, datgene wat de
mens als zpdanig kenmerkt; datgene waar
van de volle ontwikkeling alleen een vol
maakt mens, een waarlik denkend wezen
kan maken ziedaar het enige wat van
belang is zowel voor de verstandelike als
voor de zedelike katholieke kuituur. De
eerste plicht van de mens als mens is on-
tegenzeggelik leren denken. Goed en juist
denken, is het eerste teken van wa.re vor
ming.
Maar niet alle wetenschap bevordert het
denken. Het is zelfs een wetenschappelike
utopie geworden, om de tot denken onbe
kwaam geworden mens te ontslaan van
die vervelende, vermoeiende plicht.
Descartes is de uitvinder van het mecha-
nies-machinaal denken. Hij is de schrijver
van een boek, waarvan de titel ongeveer
luidt: „De kunst om dank zij een nieuwe
methode zonder inspanning alle vraag
stukken, ook de ingewikkeldste op te los
sen. en alle geheimen der natuur te ont
sluieren".
Wetenschappelike Pinkpillen!
Heel de moderne beschaving met haar
verbazende ontwikkeling van techniek en
mechaniek, al haar wetenschappelike ont
dekkingen schijnen maar één doel te heb
ben het leven geriefelik te maken, de pro-
duktie hoger op te voeren, rijkdom en com
fort te verhonderdvoudigen, en zo verder.
Maar vóór alles: om de traag geworden
mens van iedere geestelike inspanning te
ontslaan.
Intussen staat de op die manier uitge
ruste, geoutilleerde, gemoderniseerde mens
ongewapend, machteloos tegenover al de
ontzaglike dwalingen van de geest, van
zijn eigen geest eri van de tijdgeest; om
de dwalingen van zijn hart niet eens te
noemen.
De zonde van onze tijd is een zonde te
gen de geest: een kultuurzonde.
Het is wel ietwat kortzichtig, de arm
zalige, ziekelike afdwalingen van onze zin-
nelike natuur als de grootste of de enige
zedelike fouten te beschouwen. De geest
is het edelste in de mens. Dus moeten ook
de afdwalingen van de geest het ergste zijn,
het noodlottigste.
Het is misschien wel de grootste theolo-
giese dwaling van de moderne tijd: het
niet meer aan te durven de zonden van- de
geest zonden te noemen; en om een zede-
lik leven te willen opbouwen, dat niet op
de geest, de menselike rede, zelfs niet op
de menselike natuur gegrondvest is.
Wetenschappelike beschaving, weten
schappelike zedeleer! Hygiëriiese, aesthe-
tiese, sentimentalistiese kuituur! De kui
tuur van de stof, van het orgaan.
De ondergang van alle geestelike kui
tuur in.... modder.... in krankzinnig
heiden volslagen heidendom. Een be
schavingsideaal, dat over (donkere) Mid
deleeuwen heen, aanknopingspunten zocht
en vond met de geraffineerde beschaving
van Rome en Byzantium ten tijde van de
romeinse keizers.
Het Katholicisme redden betekent tans
niet meer, zoals in de tijd der Hervorming,
het geloof redden, het bovennatuurlik Kris
tendom. Het heeft, sedert het ontbindings
proces van alle kristelike sekten en afge
scheurde kerken, een veel bredere, een al
gemeen menselike betekenis gekregen. Het
gaat tans om het behoud van datgene in
de maatschappij en in do mens, wat na
eerst tegen Kerk en gezag, Geloof en Theo
logie in opstand te zijn gekomen uitein-
delik bezig is zichzelve te verteren.
Wat wij van katholiek kuituurstandpunt
de moderne „wetenschap" verwijten, is niet
op de eerste plaats een zekere onzijdigheid
ten opzichte van het Katholicisme. Weten
schap is immers uit den aard der zaak iets
neutraals, iets amoreels, iets a-godsdiens
tigs. Het Katholicisme heeft trouwens van
de meeste wetenschappen niets te vrezen
en niets te verwachten. Het aanvaardt
gaarne reeds a priori alle wetenschappe
like resultaten. Het Katholicisme laat deze
wetenschappen hun eigen methoden vol-
gen.
Het Kathlicisme bedelt geen gunsten af
van de wetenschap.
Maar toch heeft het Katholicisme ook
in dezen een taak te vervullen, een dub
bele taak zelfs, een dogmatiese, bovenna-
tuurlike, goddelike èn een „menselike".
Dit laatste woord „menselike" zou voor
eenieder duidelik moeten zijn. Maar is het
dit ook werkelik?
Laat men daarom voorzichtigheidshalve
hier bijvoegen, dat het menselike, ook het
louter menselike niet is het stoffelike, het
zintuigelikeook niet het ekonomiese, het
politieke, het staatsburgerlike. Niets van
dat alles is gans de mens.
Die dingen mogen er zijn, als onder-
delen, als onder doeleinden van de mens.
Maar dè mens zijn ze niet.
Hier komen we voor deze paradox te
staan, dat het Katholicisme dat toch een
godsdienst is de mens als mens te verde
digen heeft tegen het ondermenselike, het
niebmenselike.
Dit doet onwillekeurig denken aan het
evangelies woord: „Inimici hominis do-
mestici ejus". Deze buisgenoten zijn niet
alleen 'e mensen ongeregelde begeerlikhe-
den.
Andere niet minder vijandige huisgeno
ten van de mens zijn al die ondergeschik
te doeleinden, al die middelen en dienst-
doenden in de stoffelike, tijdelike orde.
Deze toch vertonen allen een sterke nei
ging, om zichzelf hèt doel, het algemene
absolute 'doel te wanen van geheel de
mens.
Deze omkering der doeleinden, deze
„Umwertung" der waarden, deze verbre
king der hiërarchie; deze verbrokkeling en
partikularisering ten nadele van het sa-
menhorige universele, zijn het kenteken,
het karakteristieke van de o n katholieke
kuituur van de nieuwe tijd.
Katholiek inzake kuituur betekent niet
zozeer hetgeen van alle tijden is, van alle
landen en volken want in de tijd en in
de ruimte ie zelfs het katholiek-menselike
vatbaar voor differentiëring en nuancering
Katholiek betekent essentieel: de ganse
mens omvattend.
Maar ook dit eist wederom een nadere
verklaring. „De ganse mens omvattend"
betekent de mens in datgene wat hem we
zenlik is, in datgene ook wat alle mensen
gemeen hebben: de geestelike en zedelike
na tuurstre vingen.
„Gans de mens1" betekent in het eerste
geval: de mens met al zijn eigenaardighe
den, biezonderheden en bijkomstigheden.
(Het materieel begrip „mens"). In het
tweede geval betekent het, het wezen van
de mens, los van alle biezonderheden van
ras, taal enz. (Het formeel begrip).
In deze beschouwingen verstaan wij on
der het wezen van de mens niet die ab-
strakt metafyziese wezenheid, die de be
gripsbepaling „mens" ons ontvouwt, maar
wij verstaan eronder de natuur van het
redelik wezen „mens" in zijn essentiële, na
tuurlike. natuurwettelike strevingen naar
het ware, het goede, het schone.
Deze ietwat omslachtige verklaring was
noodzakelik, om u te overtuigen van het
bestaan en het bestaansrecht van iets, dat
wij katholieke kuituur noemen, en al® zo
danig onderscheiden van alle nationale,
rasmatige, artistieke, juridiese en zelfs re
ligieuze, religieusachtige kuituren, kuituur-
vormen en kuituuruitingen.
Met dit onderscheid voor ogen wordt het
mogelik, zich een juist denkbeeld te vor
men van de verhouding die er bestaat tus
sen katholieke en nationale kuituur.
Men heeft het wel eens zó voorgesteld,
alsof deze of gene nationale kuituur, bijv.
de latijnee, in katholiek opzicht iets voor
heeft op de andere kuituren, de germaan-
se, slaviese, aziatiese.
Maar gelijk bekend is, heeft de Kerk bij
monde van het hoogste gezag herhaaldelik
verklaard, dat de niet-europese volken bij
een eventuele bekering tot het Kristendom,
hun nationale inheemse raskuituur niet be
hoeven te vervangen door een uit europa
geïmporteerde. Deze vermaning gold som
mige missionarissen, pioniers der bescha
ving. die van oordeel waren, dat een be
paalde kuituur een „conditio sine qua non"
was, om het Rijk Gods binnen te gaan.
Och, laat die vreemde volkeren' hun kui
tuur, hun taal, hun kunst, hun opvatting
van maatschappelike, politieke, ekonomie
se dingen. In dit verband het verband
tusseft mens en God is kuituur iets lou
ter materieels.
Zij laten ons, Europeanen, die aanspraak
maken op het monopolie der beschaving,
immers ook onze fameuze material is tie se,
kapitalistiese, merkantalistiese, marxis-
tiese kuituur. Die „onbeschaafden" zouden
het niet uithouden in het keurslijf van on
ze up-to-date beschaving.
Maar juist deze beschaving heeft met
Katholicisme, met katholiek dogma en ka
tholieke menselikheid, niets te maken.
De uitwendige vormen zijn in alle gees
telike dingen van ondergeschikt belang.
Die vormen toch zijn het veranderlike, het
aksidentele, het toevallige, het buitenkan-
tige.
Het Katholicisme zelf heeft in dezen een
verbazend aanpassingsvermogen. Het eer
biedigt alle wisselende kultuurvormen,
juist omdat het zelf een algemeen mense
like, onveranderlike, substantiële inhoud
heeft als godsdienst, dogma, zedeleer
en.... als kuituur.
Om diezelfde reden, om dat intrinsiek
universele, wordt het niet opgeslorpt, niet
genationaliseerd, niet gerationaliseerd, niet
genaturaliseerd.
Het Katholicisme richt zich tot het ab
solute in de mens, en daarom ontsnapt het
aan alle relativiteistheorieën.
Het Katholicisme als kuituur, alhoewel
in de grond iets ménseliks, sluit zich niet
op in de ivoren toren van het louter men
selike. Het sluit het bovenmenselike niet
a priori uit.
Het doet dit op grond van een zich zelf
bewuste, menselike, geestelik-zedelike on
toereikendheid. Omdat het een eigen tekort
erkent, een natuurlike onmacht, een gees
telike hulpbehoevendheid.
Deze zelfkennis is de ware wijsheid.
De Katholieke kuituur heeft niet tot
doel, de belangen van de godsdienst te die
nen als ik hier een uitdrukking mag ge
bruiken, die mij vreemd en onkatholiek
aandoet.
Een kuituur die een godsdienst te ver
dedigen heeft, is een godsdienst met
kleine letter in dienst van iets anders
dan van God, bijv. van de politiek. Een
godsdienst, vereenzelvigd met een kuituur-
vorm, een kuituurgodsdienst. Het heidens
ideaal! Godsdienst als middel, instrument
in de handen van een hogere macht. Libe
rale en soms mogelik klerikale opvatting
van de godsdienst.
4. Voor ons, voor ieder van ons heeft de
katholieke kuituur, de katholieke zelfkul
tuur, de ontologiese zowel als de ethiese, de
wetenschappelike en de zedilike, die van
de geest en die van het hart, een dubbel
doel: een rechtstreeks en een onrecht
streeks doel.
Het rechtstreekse geldt het behoud der
menselike waarden en natuurgoederen; het
redden der menselike, traditionele wijs
heid. Het geldt de verdediging van de
mens, van het redelike en zedelike in hem,
tegen hun „natuurlike" vijanden, tegen al
de onzedelike elementen en onzedelike
krachten, die wonen en werken in de we
reld, de kosmos die hij zelf is.
Kuituur onderstelt dus de erkenning van
's mensen samengestelde natuur; van de
innerlike tegenstrijdigheid tussen geest en
zinnen, tussen ziel en 6tofde rationele
aanvaarding van iets boven zinneliks
in de mens. We zeggen bovenzinnelikB di.
bovenstoffelik, onstoffelik, geestelik. We
zeiden niet boven natuurlik, daar dit
uitgaat bóven de menselike natuur, boven
stof èn geest.
Realistiese kuituur. Natuur-realistieso
kuituur! Deze twee termen hebben niets,
dat ons schrik of afkeer behoeft in te boe
zemen. Realisme is geen materialisme. Het
realisme, zoals wij het hier zien, huldigt
nog andere realiteiten dan de stof en het
stoffelike.
Realistiese wetenschap en kunst ia zo
beschouwd de zuiver menselike poging, om
iets te onthullen van hetgeen, onzichtbaar
voor de zinnen, verborgen ligt achter de
duizende aksidentele vormen, die maal
stroom der bijna oneindige gewaarwordin
gen. Een poging, om achter de nooit-op-
houdende stofwisselingen, achter het ein
deloos „worden" in de mens, iets te ont
dekken van het eeuwig onveranderlike, van
het metafyziese „zijn". Een poging, om iets
substantieels te achterhalen, iets dat hou
vast biedt voor ons geestelik en zedelik le
ven. Iets absoluuts. Iets dat de waarde
heeft van een eerste begin en een laatste
doel.
Dit ,',iets" is i n de mens aanwezig, al ia
juist dit niet van de mens. Van de mens
zijn alleen zijn eigen daden. Hem behoort
enkel zijn eigen werk. Waar toch zou men
het hier bedoelde ten onrechte „bovenna-
tuurlike" noemen in de theologiese zin van
het woord.
Het is in wezen „natuurlik". Het is de
mens ingeboren. De mens kan er zich niet
van ontdoen. Het leeft zelfs dan nog, wan
neer de mens beproeft het in zich te do
den. Het is de natuur In de volle, alzijdige,
alomvattende zin. De kuituurzin!
Het is dus geen exkluzief eigendom van
ihet Kristendom. In beginsel is het aller
minst een privé-bezit van de kristelike
godsdienst. Feitelik nochtans zijn deze kui
tuurgoederen buiten het Kristendom of
liever: onttrokken aan de invloed van de
Katholieke gedachte grotendeels verlo
ren gegaan.
Wie denkt hier niet aan de „anima natu-
raliter Christiana" van Tertullianus? Het
Katholicisme in zijn kuituurbetekenis vindt
zijn ruggesteun in het Katholieke dogma
en de evangelie se moraal. Maar het be
houdt en vertoont de bekende gelaatstrek
ken van het zuiver, volmaakt menselike.
Daarom ook is de krisis van het Katho
licisme, de verlochening van de kristelike
kuituur tans geen geloofskrisis, maar de
krisis van de mensheid.
De huidige wereldkrisis is er een bewijs
van. Dit is een „katholieke" krisis, waarin
geloof en godsdienst slechts onrechtstreeks
betrokken zijn. De inzet is de mens met al
zijn menselike waarden.
Het is de strijd tussen de laatste over
blijfsels van een ten onder gaande kriste
like kuituur de ontkerstende maatschap
pij kan zich zo» maar niet ontdoen van de
evangeliese zuurdesem; mea is Kristen
malgré lui ook nog in de 20ste eeuw. Ik
herhaal: het is de strijd op leven en dood
tussen de kuituur van een officieel en prin
cipieel afgedankt Kristendom en een nieuw
barbarendom: de kuituur van beschaafde
barbaren.
Na de partikuliere, relatieve dwalingen
der 19de eeuw: neutralisme, naturalisme,
politicisime, ekonomisme; na de gecivili
seerde vormen van een gecamoufleerd ma
terialisme: het wetenschappelik liberalis
me, socialisme, kommunisme; na de pro
gressieve ondermijning van de menselike
samenleving, bedreigt deze katholieke kri
sis de mensheid zélf met ondergang.
Deze krisis moest komen, ook voor ons
Katholieken, omdat er ook onder ons nog
te veel zijn, blind genoeg om te menen,
dat de dwalingen der vorige generaties on-
sohadelik waren voor de mens als mens,
onder voorwendsel dat de godsdienst er
niet mee gemoeid was.
Eerst moesten God en godsdienst, Kris-
tus en Kerk worden opgeruimd. Nu weg
met de mens en alles wat nog gold als een
wet, een eis der menselikheid.
De ondergang van alle menselike kui
tuur!
Ook de student heeft hiertegenover een
taak te vervullen, met name de katholieke
student; een taak voor zich zelf, een taak
ook voor anderen. Het Katholicisme mag
en kan niet in de eenling worden verbor
gen, het moet zich openbaren i n de ge
meenschap, maar ook a 1 s gemeenschap.
Katholiek belijden en optreden als vereni
ging is geen bekrompen of eigengereid se
paratisme; het is een aaneengeslotenheid
die alleen de mogelikheid schept zich blij
vend katholiek te bezinnen d.i. de katho
lieke kuituuridee bij zich zelf levend te
houden, en in daden om te zetten tot eigen
heil. maar tot zegen ook der overige mens
heid.
Non vincit nisi Veritas'