ZATERDAG 15 APRIL 1933 DE LEÏDSCHE COURANT BLAD PAG.
WIE ZIJN JARIG?
Van 16 tot en met 22 April.
1G AprilMina v. d. Hulst, Zevenhuizen,
Oxid-Ade.
16 April: Roosje van Gerven, Schenkel-
weg, Zoeterwoude.
17 April: Willy Vink, Voorstraat 127, te
Noordw-k.
21 April: Loukie v. d. Reep, Haarlemmer
straat 204, Leiden.
21 April: Adriaan Straver, Oud-Ade E46.
22 AprilCorrie Hoogeveen, Haagweg 54.
22 April: Marietje Lamberts, Breestraat
123a, Leiden.
22 April: Koos Borstje, Hooge Rijndijk
164a, Leiden.
22 April: Bram Wesselingh, Groenendijk
A 92, Hazerswoude.
Ik feliciteer de jarigen!
Wie zijn of haar naam (van schoolgaan
de kinderen wel te verstaan) in deze lijs
ten wil opgenomen zien, gelieve me min
stens 14 dagen voor zijn verjaardag den
naam op te geven.
Ik wensch al mijn trouwe lezers en leze
ressen (groot en klein) een prachtige va
cantia en een zalig Paaschfeest.
Voor de gewone correspondentie was in
dit nummer geen plaats. Ik dank inmid
dels Cadier en Cor en Anny van Diest en
Gretha Haverkorn voor deze bijdragen.
Oom W i m.
WAARHEID EN LEGENDE
door Cadier.
Het krijgsvolk ging Gods Zoon gevan
gen nemen. Belust op bloed, op heldenda
den, en vervuld van dollen haat, zocht
men hem vol van verhit verlangen. Zoo
kwam men bij den hof van Gethsemani,
waar men bij het rossig schijnsel van de
fakkels Jezus ontwaarde. Judas gaf het
teeken: een verraderlijke kus, en de ge
welddaden namen een aanvang. Op zoek
naar geschikte roeden om Hem te geese-
len koos men den braambessen-struik, doch
toen deze begreep waarvoor zijn takken
dienst moésten doen, groeide hij terstond
vol puntige doornen, die de handen van
de lansknechten bloedend verwondden. De
berk was bereid zijn takken te geven,
waarom Jezus hem in alle eeuwigheid
vloekte. Nog heden worden van de berken
takken bezems gemaakt, om het vuilnis
weg te vegen.
De sleedoorn-struik was bedroefd, om
dat van zijn takken de doornenkroon ge
maakt werd, maar Christus sprak: „Om
"uw onschuld te bewijzen, zullen mijn en
gelen u met een wit bloesemkleed over
dekken, telkens wanneer de gedenkdag
van mijn lijden aanbreekt. En na dat de
Heiland den struik had aangeraakt, stond
hij in vollen bloesemtooi.
Na de geeselslagen en bespottingen ver
gevensgezind verdragen te hebben, ging
Jezus, torsend het zware kruis, zijn weer-
galoozen lijdenstocht naar Golgotha. Van
uit de steenen schoten overal bloemen op,
waar de bloedige zweetdroppen van den
Verlosser vielen.
Hierdoor werd de harde weg verzacht.
Toen Christus aan het kruis te sterven
hing, schoot er een nietig plantje op, groei
de snel langs het kruishout omhoog, en
legde zijn bladeren op de wonden van den
goddelijken Lijder.*
Een roodborstje wilde een doorn uit de
kroon trekken, en werd door het kostbaar
bloed bevlekt dat het nu nog mag bezit
ten.
Zóó treurde de natuur, zóó treurden
Jezus' trouwe volgelingen....
Paschen.. Het Wonder der Verrijzenis.
De Redder der zielen is verrezen en
de cherubs verheerlijken Hem, in eerbie
dige bewondering gadeslaand de almacht
en majesteit van den Zone Gods!
Hoe meedoogenloos zullen zijn straffen
komenAch, neen, Hij wil geen wraak
geen oordeel vellen, maar pure vergeving
en in een vluchtige stonde van grenzelooze
genade, schonk O. L. Heer het eeuwige le
ven, dat Hij door Zijn sterven schiep aan
allen die Hem liefhadden en den dood nog
zouden vreezen. Het werd een blijde tijd.
Ook de natuur werd beloond uit dank
baarheid voor de betoonde droefheid tij
dens Jezus' lijden. Het doode, dorre kleed
werd afgenomen, nieuw leven kwam. De
aarde scheen één voorjaarsgaarde gewor
den, een paradijs met velerlei schoone
kleuren. Dit geschiedde ieder jaar weer.
Het werd een blijde tijd en zoolang er
landen en zeeën, en wisselende seizoenen
zullen zijn, zoolang ook als er menschen
liefhebben en lijden, zoolang zal Christus'
kruisdood zijn gezegend.
HET IS VOLBRACHT
door Gretha Haverkorn.
Op Golgotha
Zou Jezus dra
Zijn lot tot 't einde dragen;
Hij deed zijn plicht,
Het viel niet licht,
Bleef God om bijstand vragen.
De groote strijd,
Gebenedijd,
Werd in den Hof gestreden;
Zijns Vaders naam,
Trof smet noch blaam,
En toch werd zooveel geleden.
Zijn laatsten gang,
Voor ons belang,
Was 't die zou beginnen;
Bespot, gehoond,
Het volk getoond
Hij, Die ons bleef beminnen.
Naast Jezus daar
Een ander paar,
Aan 't kruishout vastgeklonken
Al leed Hij smart,
Toch ging zijn hart,
Tot hen, zoo laag gezonken.
Voor Jezus' dood,
Zijn liefde groot,
Ondanks de pijn, door wonden;
Schonk Jezus daar,
Den moordenaar,
Vergeving voor zijn zonden.
Dan nog een blik,
Voor d'n laatsten snik,
Op Maria neergeslagen;
Ook Joannes daar,
Ja, altega&r,
Stond men bedrukt, verslagen.
Door elk bespot,
Droeg Hij zijn lot.
Gaf het aardsche leven prijs;
Lispelde zacht:
„Het is volbracht!
„Tot in 't hemelsch Paradijs!"
ONDER HET HEILIG KRUIS
door Cor van Diest.
O Jezus, Die aan kruishout hangt
Met 'n doornenkrans gekroond
Ruw gegeeseld, wreed mishandeld,
Tot in 't sterven toe gehoond
O Jezus, Die aan het Kruishout hangt
Genageld aan handen en voeten,
Geheel met wonden overdekt,
Om onze schuld te boeten....
„Vader vergeeft 't hun", klinkt dan
uw bêe,
„Zij zijn verblind van zinnen."
Ja Heer, zoo lief hebt Gij den mensch
gehad
Dat Ge uw vijanden wïldet beminnen!
Dan wordt door den moord'naar aan
zijn zij
Ter verlichting in 't uur van sterven
't Liefdevol woord van den Heiland
geboord:
„Nog heden zult ge 't Paradijs erven".
Zijn derde woord klinkt vanaf het kruis
Tot hen, die daar weenend staan:
„Moeder, zie Uw Zoon; Joannes zie
uw Moeder";
,0, Maria, neem óók ons als Uw kind'ren
aan.
Een klachte komt dan uit Zijn mond,
't Klonk nu. als een droeve kreet:
„Mijn God, mijn God, waarom hebt Ge
me verlaten."
O, hoe die klacht door 't Moederharte
sneed!
,,'k Heb dorst" klonk 't vervolgens zacht
Als Zijn krachten Hem bijna begaven.
O God, hoe kan 't moog'lijk zijn
Met gal en edik komt men U laven!
't Zesde woord in 't stervensuur
Weergalmt als door donk'ren nacht;
Wijl zelf de zon haar baan verlaat
Bij dit laatste woord: „Het is
volbracht".
Voordat Zijn ziele opwaarts zal zweven,
Paar het einde nadert,
Klinkt als 'n bêe uit Zijn stervende
mond,
„Ontvang mijn geest, o Vader."
Zoo lief heeft Christus den mensch
gehad,
Dat Hij den wreeden kruisdood wilde
sterven,
Opdat Hij door zijn dood den dood
zou overwinnen
En wij de eeuwige zaligheid mochten
beërven.
PASCHEN
door Annie van Diest.
Soldaten hielden de wacht:
Maar, als de Heer uit eigen macht,
Glorievol, uit het graf verrees:
Dan werden ze bevangen door angst en
vrees
En namen ijlings de vlucht.
Al vroeg in den morgen van den
derden dag
Kwamen de vrouwen bij 't graf
maar ach
Afgewenteld was de steen, ledig het graf
Maria Magdelena, die zich naar
d' Apostelen begaf,
Vertelde hun haar bitter leed.
Een engel, zoo blank, in gewaad zoo
schoon,
Troostte de vrouwen; zei op held'ren
toon:
„Weest niet bevreesd; gij zoekt den Heer
Maar Dien gij zoekt, Hij is hier
niet meer:
„Hij is door eigen macht verrezen."
De Apostelen door Magdelena ingelicht,
Waren ontsteld door dit vreemde
bericht.
Spoedden zich vlug naar het graf nu toe,
Maar, hoe treurig was het hun te moe:
Als zij het graf ledig vonden.
Maria Magdalena, bij 't graf weer
gekeerd,
Daalde, ontroostbaar, in 't graf terneer.
Twee eng'len spraken haar zachtkens
toe:
Vrouw, waarom weent ge en zijt ge
bedroefd;"
„Wien wilt ge hier zoeken?"
Magdalena ontwaarde iemand; en
dacht 'n hovenier,
„O," zeg me, vraagt ze, „voerdet gij
Hem weg van hier?"
„Maria", klonk 't haar tegen met 'n
stemme zoo zoet:
Ze herkende haar Heer en valt Hem
te voet
En zegt: „O, mijn Meester".
Ondanks den zwaren steen, ondanks
der soldaten wacht
Verrees de Heer door eigen macht;
Glorievol was d' overwinning op den
dood,
Toen Jezus herlevend 't graf ontvlood;
't Eeuwig leven heeft Hij ons geschonken
JEZUS' OPSTANDING,
door Gretha Haverkorn.
Bij het grauwe ochtendgloren,
Werd 'n nieuwe dag geboren,
De derde naar Jezus' woord en leer.
Die gezegd had tj verrijzen,
Aan de priesters en de wijzen
Tot 's Vaders glorieuse eer.
Om dit wonder te voorkomen
Had men voorzorgen genomen:
't Graf verzegeld met een zwaren steen.
Doch dit alles mocht niet baten,
En al waakten de soldaten,
'n Mensch wikt, maar God beschikt alleen
Plots voelt men de aarde trillen,
Wakers zijn bevreesd en rillen,
Zijn beangst, gaan ijlings op de loop
En laten alles in den steek.
En zie, de zware steen week;
Gods Zoon verrijst, der menschen troost
en hoop.
Paschen, feest zoo heerlijk schoon,
Is de dag, waarop voor ons Gods Zoon
Bewees Zijn groote kracht en Majesteit;
Die voor allen heeft gegeven,
Liefdevol Zijn bloed en leven,
Hij zij geprezen tot in eeuwigheid!
LAAT 0. L. HEER MAAR BEGAAN
door Jan de D°es.
Er was eens een man, die altijd maar
zeide: „Laat O. L. Heer maar begaan".
Sommige menschen vonden dat mooi. Doch
er waren er ook, die er om lachten. Zoo
was de man op een keer ziek. De men
schen vroegen of hij wou bidden om gene
zing. Doch de man zeide: „Laat Onze Lie
ve Heer maar begaan".
De menschen lachten er om en zeiden:
„WaaTom bid je er niet om, zoo te vlug
ger ben je toch weer goed". Maar de man
zeide weer: „Laat Onze Lieve Heer maar
begaan. Na een half jaar was de man weer
beter. Hij was erg blij, want over een paar
weken moest hij naar Engeland, dus over
de Noordzee. Hij verlangde er zoo naar.
Eindelijk was de dag aangebroken.
's Morgens om half aoht. ging hij op
stap. Toen hij op het strand liep, struikel
de hij over een steen. Hij werd door een
ziekenauto naar zijn huis teruggebracht.
De menschen kwamen hem bezoeken en
troostten. „Ach", sprak de man weer:
„Laat Onzen Lieven Heer maar begaan".
De menschij moesten er weer om lachen.
Maar de man zeide niets.
Hij was maar blij ook, dat hij niet mee
had gekund. Want toen hij 's avonds in de
courant keek, las hij dat het stqfomschip
gezonken was en alle passagiers verdron
ken waren Na zes weken was de zieke
weer hersteld. Hij mocht weer loopen. De
menschen waren blij en de man hield
maar vol, dat hij zou blijven zeggen:
„Laat Onze Lieve Heer maar begaan".
LENTEZANG
door Anny van Diest
Bloemen met heur fijne geuren;
Lieflijk teer, in schoone kleuren,
Als in feestkleedij
Boomen, met knoppen zwaar belaAn,
Kondigen alomme aan:
De winter is voorbij!
't NijVre bijtje, met rustig gezoem,
Rept zich voort van bloem tot bloem,
Rust'loos, nimmer moe.
't Gonzende mugje in vroolijken dans,
De dartele vlinderkens vertellen ons thans:
De Lente lacht U toe.
't Beekje vliedt zacht kabblend voort
Zich badend in lentezon, ongestoord
Als in zoete droomen.
In beemd en bosoh, over veld en wei
Klinkt nu der voog'lenzang weer blij:
De Lente is gekomen.
Heeft de lentezon 't aardrijk aangeraakt
Fluistert zacht alles ons: „ontwaakt,
ontwaakt!"
De natuur is weer herboren
Alles juicht en jubelt in 't lentefestijn:
Komt, laat ons ook vroolijk weer zijn
Laat ons de Lentezang doen hooren!
OM TE CMT"OUDEN.
Bij de Pygmeeën (kaboutertjes).
Drie Fransche onderzoekers, die per
vliegtuig een expeditie hebben onderno
men in het hart van Afrika, verklaarden
bij hun terugkeer te Marseille, dat zij, na
te Dakar in Senegal te zijn geland en via
Gao het binnenland te zijn ineeieisd, ten
slotte het bijna onbekende gebied der blan
ke Pygmeeën bereikt te hebben.
Deze vormen een zeer primitief ras
menschen, ongeveer 90 c.ri. lang met enorm
groote hoofden. Zij hebben lichte huids
kleur, houden zich afgezonderd van an
dere stammen en leven van de jacht op
olifanten en antilopen.
Hoe diep is de zee?
Een wetenschappelijke expeditie onder
leiding van Dr. Paul Bartsch heeft een
nieuwe diepte vastgesteld van den Atlan-
tischen Oceaan. De expeditie heeft nl. op
75 mijl ten Noorden van Portorico bevon
den, dat de Oceaan daar 9 mijl (d.i. bijna
14 Yi km.) diep is. Dit is tevens de grootste
diepte, welke ooit bereikt is voor een we
reldzee. Tot dusver lag de diepst bekende
plaats tusschen Nederl. Oost-Indië en Ja
pan in den Stillen Oceaan. Daar bedroeg
de diepte 10 km.
De groei der Kath. Kerk.
Gedurende de 18 eeuwen van het be
staan onzer kerk is de groei (bij benade
ring wel te verstaan!) als volgt:
in 133 waren er een half millioen katho
lieken;
in 233 twee millioen;
in 333 vijf millioen;
in 433 tien millioen; z
in 1433 honderd millioen. en nu
in 1933 drie honderd en 50 millioen.
Wat leeren we uit deze getallen?
Oom W i m.
11111111111111111111111111111111111M111111111111111111111111111111M M1111II111111111111111111111111M f 111III f 111IIL.
E GOEDE VRIJDAG
S door Cadier. E
S Jezus, wist dat Hij van God was uitgegaan E
S En ook dat Hij tot God zou wederkeeren; E
Zoo wilde Hij al de haat en hoon begeeren, E
En ving Hij liefdevol Zijn lijden aan.
Alsof Hij 'n moordenaar of volksmisleider zou zijn,
E Zóó kwam 't volk Hem tartend te ontvangen.
E ..Ter dood met Hem", was 't heidensche verlangen:
E Pilatus waschte zich de handen rein.
E De Godenzoon, bespot, verguisd, gevierd,
E Alsof Hij dan toch echt was „Jodenkoning",
E Ontvangt de smadelijke doornenkroning
Terwijl 't gespuis: „Weg met Hem", „Kruist Hem" tiert.
E Do Smartenkoning uitte toorn noch klacht.
E Ook niet, toen men Hem aan het kruishout had geslagen.
Slechts toen Hij langer niet meer noodig had te dragen,
Klonk Zijn gebroken stem: „Het is volbracht!" E
't Gemarteld hoofd op bloedbeloopen sohouder neeg. z
Zijn doode oogen bleven duisternis doorploegen,
Zijn doode oogen, die den hemel iets afvroegen
Zijn moede mond, die liefde had gepredikt, zweeg.
En het geschiede op een goeden dag.
De zon schoof lichtloos achter grauwe wolken, r
E En 't angstig menschenhart kon mee vertolken:' r
E ,/t Was waarlijk Israëls' koning, Die men sterven zag". E
ifillllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllttllllllIlltlltlllllllllllK
111111111111111111111111111111111111111111111111111111111 i 11111111111111111111111111111111111111111111111111 111111
DE VERRIJZENIS VAN JEZUS
door Oom Wim,
De Sabbath is geëindigd en d' eerste dag der week breekt aan. s
Nog is 't donker, maar dra zal de zonne boven de kimmen staan.
E En zie! Maria Magdalena en Cleophas' vrouw en Salome en Joanna
De vrouw van Chusas, gaan grafwaarts heen en and'ren komen na.
Zij dragen geur'ge specerijen om te balsemen Jezus' lijk
En spreken onderweg tot elkander van Zijn leer, zoo rijk,
En van Zijn smart, zoo groot, als ooit 'n mensch te dragen had,
En van Zijn Goddelijke liefde:die wondervolle schat.
„Maar wie zal ons den steen wentelen van het graf?" s
Doch hoor, terwijl zij spraken, beefde en schudde d' aard' er af
Gewenteld, lag de steen, door een der Englen kracht,
Die van boven kwam, op Gods bevel en door Zijn macht.
Het gelaat van dien Engel blonk, als 'n bliksem en wit E
Waren zijn kleederen. En op dit gezicht verwondert ons dit?
Vluchtten de soldaten in allerijl en met angst in 't hart gewis,
Vertellen hortend en stootend van Jezus' verrijzenis. s
E De vrouwen nad'ren zachtkens het graf, waar Jezus lag,
En daar ze het reeds geopend zien, loopen ze eerbiedig
Binnen, doch vinden het lichaam van Jezus niet: 5
„Het graf is leeg", zegt Maria tot Petrus en Joannes, komt en ziet! 5
Joannes, vlugger dan Petrus nog, treedt binnen nu, 2
En vindt het lijnwaad en den zweetdoek slechts, waarmee
Het hoofd des Heeren was bedekt geweest en nu opgerold daar lag, E
E Dat was alles wat Joannes en daarna Petrus zag.
E Zij geloofden nu den vollen zin van Jezus' woord.
E „Hij is verrezen! zong beider hart in vol accoord.
Verrezen is Hij! Die waarlijk was en is en blijven zal,
De Verlosser en tevens de Schepper van het al. JE
ÊlllJ'..lllltllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllll!llllllllllllllIlilllllllllllllllllllllllllllllllllllll"l|llllrc