Öaschen, ei^'
f noogg
DINSDAG 11 APRIL 1933
DE LEIDSCHE COURANT
DERDE BLAD PAG. 9
en hoore wel naar het geluid
Van klokken, die met Paschen luiden.
Dit mag voor ieder, die hier leest,
Een goed gemeende wenk beduiden.
Want juist zooals de Paaschklok slaat,
Om nieuwe tijden te verkonden,
Wordt door den lezer in de krant
Goed advertentie-nieuws gevonden.
PAASCHGEDACHTEN
1933
DOOR FRIEDRICH MUCKERMANN S.J.
Pax Vofoiscum: Vrede zij met U.
De vrucht van vrede is herstel. Zoo ook
na Versailles: heropbouw in verwoeste ge
bieden; weeropbloei van leven en bedrij
vigheid daar.
Maar sterker nog na den vrede van Cal-
varië: heropbouw na de verwoesting in de
anensehelijke zielen, weeropbloei van ziele-
leven. En na de dorre dagen van onmacht
en liohtlooze nachten van zonden, het uit
stralen van het Licht, dat iederen mensch
verlicht, doorlicht, licht maakt.
Verrijzenis van Ohristus en van ons in
Hem: want het leven viel in den dood
om den val van Adams leven in de dood
straf der zonde. Dat was de laatste kus van
liefde: „Ik ga met U tot in den dood, vrees
hem niet; Wij komen hem samen te bo
ven". En zoo geschiedde, want ook ons
geldt de triomfkreet van den Christus voor
Zijn Vader: „Resurrexi et adhuc tecum
sum". „Ik ben verrezen en nog weer bij
U". Zoo ook zijn wij van kinderen des doods
verrezen tot kinderen Gods. Eenmaal wan
delde ook Adam in den tuin met den Va
der en nu zijn zonen en hij zelfweer "mo
gen zij zeggen: Resurrexi et adhuc tecum
sum, Ik ben verrezen en nog weer bij U.
Dit is de schoonste vrede en de noodzake
lijkste: het herstel van den mensch op den
weg naar zijn doel: God en het herstel van
den weg zelf naar dat doel: Christus. En
in dat ééne. ligt al het andere besloten,
zooals in kiemend zaad de mogelijkheid ligt
van groei en bloei naar alle zijden, hoog en
breecl en diep, Eerst moet de mensch weer
mensch worden: hij had meer willen zijnr
„gij zult als God zijn", zei de verleider;
toen werd de mensch niet alleen geen God,
maar zelfs minder dan mensch, want hij was
geen gave mensch meer, geen klare spiegel
van het goddelijke licht, zooals hij gescha
pen wasi En deze oorlog, dit opstaan te
gen God zou eerst een einde, een com
pensatie vinden in een vrede, een opstaan
inèt God: Vrede zij met U, vrede want nu
zijn we weer juist gerichte Kompassen naar
de pool, die ons trekt met groote liefde
kracht. Wij moeten zóó gericht zijn: het
mag niet anders op straffe van onrust en
ongeluk en waardeloosheid: als een rad
uit een horloge los.sloeg of omgekeerd ging
draaien, zou het niet meer doen wat het
doen moest en waardeloos, zelfs schadelijk
zijn voor het geheele mechanisme. Zoo ook
als een mensch tegen den draad ingaat, ver
oorzaakt hij storing in het levende or
ganisme van het mystieke Lichaam van
Christus; dan is hij waardeloos of schade
lijk geworden en evenals het horlogerader
tje schokken en slagen moet verduren van
andere wieltjes, die nog goed blijven fuuc-
tioneeren, zoo blijft ook voor den ontrou
wen mensch, die zich losmaakt uit de ge
meenschap in opgang naar God het
leed niet gespaard van slagen, die hij zich
zelf moet wijten on van onrust en twijfel,
die zijn leven verzuurt. Adam was zoo'n
losgeslagen rad: hij had de rust der orde,
zijn juiste verhouding tot God verworpen
en in Ohristus werd zij hersteld: weer weid
de mensch juist gericht, weer vond hij zijn
oude roeping, de weg naar het doel was
vrijgemaakt: daar wenkte een verheerlijk
te gestalte, gekleed in ons menschelijk
lichaam, symbool onzer toekomstige verrij
zenis. Vrede zij met U! Alleluja.
CHRISTUS!
In dezen tijd, nu bezitters van meerdere
millioenen zich door de hersenen schieten
of zich een kogel door het hart jagen
Nu ruwe grenswachters onbarmhartig de
arme boeren neervellen, die probeeren om
door de vlucht aan de Russische hel te ont
snappen
Terwijl van alle kanten het vernis af
brokkelt van de materialistische bescha
ving, die de zedelijke waarden veracht en
enkel hecht aan dat waaraan iets te ver
dienen valt of slechts waardeert wie wat
te verdienen weet
En steen voor steen loslaat van het bouw
vallige gebouw der oude wereld, hebben wij
ten aanschouwe van het heelal de Verrijze
nis gevierd van den immer jeugdigen, im-
merlevenden, immer beminden Christus,
HijDie den dood heeft overwonnen door
Zijn kruis, onze eenige Hoop!
Welke tegenstelling, welke leering voor
wie het weet te vatten!
Tegenwoordig meer dan ooit over-
Iheersoht Christus de geestelijke gesteld
heid der volkeren, zooals de zon de aarde
beheerscht, in hare stralen den luister ba
dend en de oneer!
Vanwaar deze Paasohvreugde, die ook
door den ongeloovige wordt gedeeld, die
nooit naar hooger streeft en nooit een voet
in de kerk zet?
Waarom heeft hij ook zich in feestge
waad getooid Waarom 1Omdat voor
bijna 2Ó00 jaar, op den Paasohmorgen, de
Christus, door den Haat gekruisigd, ver
rezen is.
Als de godsdienstlooze zich eens bewust
ware van den oorsprong dier verheven
vreugde op het feest, dat voor hem niet
meer is dan een symbool, een legende
Maar wij, christenen, wij zijn gelukkig!
Wij hebben dien oorsprong niet vergeten;
wij verheugen ons in ons geloof aan Chris
tus.
Waarom geloof ik in Christus?
Eerstens omdat allen, die niet willen om
komen, een liohtbaak, een Meester zoeken.
Ik honger en dorst naar licht.
Schilders, beldhouwers, geleerden ver
kondigen met trots: ik was leerling van
dezen of dien beroemden meester. Gaarne
spreken zij over hun meester met dank
bare vereering.
Nu is er op aarde sedert aller eeuwen
loop geen hooger, geen verhevener Meester
te vinden dan Jezus Christus. Dé woorden
van den Apostel maak ik tot de mijne: Le
ven! voor mij in Christus in mij verwezen
lijken.
Waarom ik in Christus geloof?
Omdat Hij een geheel-éénige verschijning
is en niemand ooit gesproken heeft zooals
Hij'.
Zijne leer vormt den achtergrond. Hij zelf
treedt naar voren. Het tegenovergestelde
is het geval met andere leeraren. Men kan
den persoon minachten en toch zijn
leer volgen. Doch Christus kan men niet
scheiden van zijn Evangelie. Hij is bet
menschgeworden Wóórd, de levende Waar
heid.
In dat Evangelie zegt Hij dingen, die
geen enkel mensch zou kunnen zeggen zon-
der in het belachelijke te verzinken:
Zonder Mij kunt gij niets doen....
Ik ben de wijnstok, gij-zijt de ranken.
Ik ben de Weg, de Waarheid en het Le
ven. - -
Zoo gij het vleesch van den Menschen-
zoon niet eet en zijn bloed niet drinkt, hebt
gij het leevn niet in u....
Deze woorden zijn geloofd geworden,
overwogen, verklaard door hoogstaande
volgelingen van den Christus gedurende
twintig eeuwen en heden nogEn de Apos
telen en duizenden martelaren zijn gestor
ven voor het* getuigenis dier goddelijke
woorden
Voor Jezus Christus, God en Mensch!
Waarom ik in Christus geloof
Omdat gezonde oogen nit twijfelen aan
het licht. Zij zien het. Zij hebben de duis
ternis zien wijken vöör het licht.
Christus is het Licht der wereld. Een zui
ver en edel gemoed wordt getroffen door
zijn glans.
Neem dat licht we gen wat blijft er
over?.... Niets..
Dat'zijn glans u weder voorlichte, en al
les. wordt helder en troostvol.
Niets is schooner dan de ChristuiS-figuur,
niets heilzamer dan zijne geboden, niets
troostrijker dan zijne liefde.
Hoe verder ik voortschrijd op mijn le
venspad, hoe meer tegenspraak ik bij de
menschen ontdek, maar hoe grooter wordt
ook mijn vertrouwen in Hem, tot Wien ik
de woorden herhaal van den H. Petrus:
Tot wien zou ik gaan, o HeerGij hebt
de woorden des eeuwigen levens....
Waarom ik in Christus geloof?
Omdat ik alle dagen- vaststel, dat de
menschen, die niet in Hem gelooven, Hem
niet kennen.
Ik sprak met dezulken en las hun boe
ken.
Zooveel verscheidenheid van kennis, dik
wijls zoo onvolkomen en oppervlakkig.
Iemand kennen is hem innerlijk kennen.
Het is met hem geleefd, gedacht en geleden
hebben. Het is met St. Paulus te kunnen
zeggen: Ik, ik leef niet, maar Christus
leeft in mij
Om al die redenen en nog meerdere ge
loof ik in Hem.
Christus is als een kiem, mij ingeplant
door het Doopsel en de H. Eucharistie.
Langzamerhand heb ik mij ontwikkeld m
en door zijne genade.
Als het kind een mensch geworden is,
moet de christen een andere Christus wor
den, naar zijn beeld en gelijkenis.
Doch weinigen brengen in zich den
Ohristus tot vollen wasdom en bloei. De
meesten verlaten Hem voor een deel van
'hun leven, al betreuren en vereeren zij
Hem en beloven zij in hun binnenste een
maal tot Hem terug te keerenEn dan?
Zijne getrouwen zijn gelukkig, die vol
godsvrucht steeds nader tot Hem gera
ken, zich immer weer met Hem verzoenen
en Paschen hebben gehouden met groot
geloof en vertrouwen.
Voor hen had de Paaschviering een die
pen zin. Zij weten hoe de H. Kerk hare
hoop op onze gelukkige verrijzenis door
de Verrijzenis van O.. H. Jezus Christus
uitspreekt in den triomfeerenden galm en
de vreugde barer Alleluja's.
PIERR EL'ERMITE.
RIESTERN.
Een vertelling uit het Groningsche.
door W. J. E e 1 s s e m a.
Helle levensvreugde hing dien Paasch-
morgen rond alles en zeker niet het minst in
de stal, waar de paarden rustig voor hun
voederbakken stonden, maar waar boven
dien heel vaak luid gelach en gejuich op
steeg.
Daar in de stal werd dien Paaschmorgen
hét oud-Groningsch spel „riestern" ge
speeld. De zware, breede plank, waarover
anders altijd kruikarren met mest naar de
mestvaalt werden geschoven, was schoon
geveegd, .geboend en in-den stal gelegd.
Onder vee-1 gegrap en gelach waren toen
de voorbereidende maatregelen gnomen, Al
lereerst moest er voor gezorgd worden, dat
de plank horizontaal lagWat 'n toer
was, menschen!Want de vloer van de
stal was niet bepaald dat, wat je effen
noemt.
Met deskundige gezichten werd er een
ijzeren kogel over gerold, orn te zien, of de
plank ook afweek, en eindelijk werd ze in
goede orde bevonden.
Hierna werd met behulp van krijt en een
lange lat de notenbaan geteekend, een lan
ge streep met meer dan honderd dwars-
streepjes.
Het „opzetten" gebeurde onder veel ge
lach, gestoei en geduw," want een ieder wil
de de eerste zijn, niemand kon zijn beurt
afwachten. Ze geleken allen met elkaar een
troepje kakelende kippen.
Het „opzetten" bestond daarin, dat
ieder medespeler vijftien noten op de dwars
balkjes moest plaatsen, daar waar dit balk
je de lange lijn sneed. Dat was het verve
lendste werk van ,,'t haille riestern", maar
moest toch gebeuren voor het spel kon be-
ginnen.
Het mooiste van alles was nog wel, dat
juist, toen ze bijna klaar waren. Maria Jan
om zijn geplaag zulk een draai om zijn
ooren gaf, dat hij uit zijn gebukte houding
voorover op zijn knieën viel. Juist op de
plank en wel met zulk een bons, dat alle
noten als duiveltjes uit een doosje opspron
gen en van de plank wipten. Zoodat ze met
elkaar Onder veel gemor, dat echter niet
veel te beteekenen had, opnieuw konden
beginnen.
Eindelijk stonden de noten erMaar
hoe.... Als een slingerend paadje kropen
ze over de plank, zoodat het uiterst gevaar
lijk was, daarop een schot te wagen
Want je kon nooit zien of je „dik of dun"
had gegooid.
Een van de allervlijtigsten ontfermde zich
er over en zette de noten als soldaatjes keu
rig ep een rij.
Het spel kon beginnen en het begon dan
ook. Jan, die de gastheer was, mocht het
eerst werpen, en gooide de ijzeren kogel de
plank finaal voorbij.
„Hai duurt nait". (Hij durft niet) lachte
men hem uit.
Wie het laatst lacht, lacht het best. Jan
kreeg ook reden om te lachen, want het
duurde nog al een poosje voor de zware,
ijzeren kogel de rij noten raakte.
„Gain aine duurt d'r 'n begun aan
moak'n" was de a-lgemeene opinie.
De zaak was met den ijzeren kogel een
reeks noten van hun dwarsbalkjes te gooien
De heele rij noten meenemen was een ab
solute onmogelijkheid, want dan zou de
kogel voor ze het einde haa]d, al wel in
haar vaart gestuit zijn en van de plank wip
pen. Het fijne van de zaak was, om den
kogel zooveel vaart te geven en zulk een
richting, dat ze van af een zekere lengte
alle noten van haar balkjes pikte. Echter
ook weer zoo dat er tot aan het begin geen
enkele meer bleef staan. Had men dit ge
luk, dan kon men alle noten in zijn zak
steken. Maar wee den gooier; die het niet
tot het begin bracht, er wel noten afpikte,
doch er een paar voor het begin liet staan.
Al de afgeworpen nootjes werden geteld
en de strafbepaling was, dat de helft van
die noten in geld of in noten betaald moest
worden. Deze te betalen noten werden op
die dwarsbalkjes gezet, die nog geen last
droegen, totdat de plank vol was. Was dit
laatste het geval, dan kwamen de noten
op een hoopje te liggen, kwamen doze weer
voorop, wanneer er een kruis, aangebracht
op het midden van de plank, blootgelegd
werd.
Had men het „geluk", dat de kogel wel
een „ris" notén meenam, dan er echter
eenige liet staan, om vervolgens het begin
toch nog mee te nefnenj dan had men „dik
en dun" geschoten, .behpefdo rpen niefs te
betalen, doch had men ook niets gewon
nen, had men enkel do afgeschoten noten
weer op te zetten.
Dit zijn de regels Van het oude volksspel,
dat al jaren in Groningen wordt beoefend,
speciaal met Paschen en met „lutje Poas-
ke'', d.w.z. een week na Paschen. Buur en
vriend verzamelen zich, om dit spel te be
oefenen en ook ziet men -langs de straat
wel clubjes, waaraan een ieder, die wil, mee
kan doen.
Bij Jan Boer waren ze dus ook .bezig en
eerlijk gezegd, het begon allen braaf te ver
velen. toen er steeds maar weer voorbij de
rij noten werd geschoten.
Harm. „Bekjegauw" 'was zijn naam,
omdat zijn tong zoo,vlug was moest zijn
kunsten weer vertoonen. Reeds stond hij
gebukt, de beenen wijd uit elkaar gezet,
om meer kracht aan de worp te geven, toen
een heldere meisjesstem hein weer deed op
zien.
„Hou wordt 't Harm'', vroeg die stem,
waarvoor een lach klonk. )fGait 't d'r weer
veurbie of wordt dinne keer mainens
(ernst)?'' |j
't. Was Martje, die het'lvroeg, en daar een
iedér wist, dat ze Harm" graag mocht, ver-
wondei-de niemand zicli over dat plage
rijtje....
Met een kerelachtig gebaar en een quasi-
verlegen gezicht krabde Harm zich achter
't oor en meende voorzichtig: „Dat wait 'k
nait, Martje''.
„Och, bist doe mie'n kerel?" spotte Mar
tje geringschattend. „Dat mout nou mit
rooie letters in de kraante, dat Harme Bek-
jegauw wat nait wait. Kom, kerel, d'r op of
d'r onder".
„Dutst (adoe) doe 't mie noa?" was de
belangstellende informatie.
En terstond daarop de trouwe belofte;
,,'k Volg die deur dik en dun. All wat doe
dutst, dou ik ook.
„Zeilen wie in maane speul'n?" (in com
pagnonschap, ieder zijn deel in verlies en
in winst).
„Joawel,, moar op ain veurwoarde"....
„Dat is?"
,,'t Haile spul deur".
„Veur mien part de haile dag".
„Goud, Aannoom'n".
Harm maakte een luchtsprong als had
hij weet niet wat een buitenkansje gehad.
„Doar goan joen kwartjes en dubbeltjes,
luu", riep hij uit. „Martje en ik goan d'r mit
striek'n".
Hij zette zich in postuur. Er kwam span
ning onder de toeschouwers. De worp....
en Harm had een twintigtal noten te beta
len, want veertig rolden door de krachtige
stoot van de plank, doch de eersten bleven
staan.
Groote hilariteit, zelfs hoerageroep. Ge
mopper van Martje.
„Och, best maid", bezwoer Harm den
s'torm „Rag (scheld) nou moar nait laanger
op dien lutje (klein) kereltje. Doumee
(straks) begunt hai ook nog te schrai'n en
dat wilst doe toch zeker nait gaern....
kiek, ik met hier de allereerste neute 'n
PAASCHKAARS
De Paarschkaars is het beeld van den
verrezen Christus, die het Licht der we
reld is.
Bij de plechtigheden van Paaschzatcrdag
worden alle kaarsen en lampen aangesto
ken aan de vlam van de Paaschkaars om
aan te duiden, dat Christus, Verlosser en
Zaligmaker, voor ons allen de verzoening
met God heeft bewerkt en ons allen den
vrede aanbiedt.
De Paaschkaars mag alleen branden onder
der -wereld, wordt ontstoken van den mor
gen van Paaschzatcrdag tot on met de
Hoogmis van 's Heeren Hemelvaart om to
beteekenen, dat Ohristus, heb verrezen
Lioht der wereld, na zijn verrijzenis veertig
dagen op aarde vertoefd heeft en den vcer-
tigsten dag na zijn verrijzenis ten hemel is
geklommen.
De Paaschkaars mag allen branden onder
de H. Mis en de Vespers, die met paars of
zwarf gewaad worden gecelebreerd. Ook
wordt ze ontstoken bij do doopvontwijding
op Paaschzatcrdag en op de vigilie van
Pinksteren, ofschoon deze geschiedt met
paars gewaad.
De dagen, waarop de Paaschkaars onder
de H. Mis en de Vespers, niot in paars of
zwart gewaad verricht, mag branden zijn do
volgende: Paasch zaterdagPaaschdag mot
de twee volgende dagenZaterdag vóór Be
loken Paschen; Beloken Paschen; op de
Zondagen en do feesten tusschen Paschen
en 's Hoeren Hemevaart; 's Hoeren Hemel
vaartsdag, waarop de Paaschkaars alleen
in de-Mis mag branden en na hot Evange
lie van de Hoogmis wordt uitgedoofd; vi
gilie van Pinksteren, waarop ze alleen mag
branden bij doopvontwijding, niet ondor do
II. Mis. Het branden der Paaschkaars bij
de doopvontwijding moet verklaard worden
uit het nauw verband dat bestaat van het
doopwater met den verrezen Verlosser.
Door de uitdooving der Paaschkaars op
's Heeren Hemelvaart wordt aangeduid,
dat Christus de aarde heeft verlaten en ten
hemel is opgeklommen.
P. H.
dubbeltje. Zorg nou moar, dat doe dei d'r
oaf krigst, den speul'n wie ons liek nog
,,'k Zei 't wc| 'n beetje beter doun as
doe", meende Martje eigenwijs, schoot en
nam een groote rij noten met heb dubbeltje
mee.... Ze hadden gewonnen!....
Toen was het hek van de dam, volgden
er meer schapen. Afwisselend op on neer
ging het spel. Nu eens had men geluk, dan
weer kwam men door een ongelukkig schob
diep in de pub. Komische oogenblikken wa
ren er ook. Bij een nieuw spel stond er mid
den op de plank een noot met een kwar
tjeVier noten vertegenwoordigden een
cent, had men veertig noten te betalen,
dan kon dit ook gebeuren met oen dubbel
tje. Dit muntstuk werd dan te zijde van een
noot gezet. Werd deze noot „dun" gescho
ten dan was men ook een dubbeltje rijker,
anders had men vijf cent extra te beta
len.Nu stond er bij oen noot een kwartje.
Iemand moest gooien, men ried hem, die
noot „dik" te gooien en zoowaar hij deed
het ook. Tot aller vreugde.
Als bij alle spelen, waren er ook hier
verliezers en winners, maar allen waren ze
het eens over dit feit, dat ze reuzen pret
hadden, dat het een echt genoegolijke dag
was.
Eerst heel laat gingen de gasten naar
huis. Jan en zijn vrouw waren gastvrij, ze
hadden een extra „Poaske-stocte" (Speciaal
lang witte brood met Paschen gebakken)
gekocht, koffie was er genoeg, zoodat zo
allen bleven eten. „En den", had Jan ge
pleit, „Mien best mensch'n woarom zell'n
wie zoo nauw weggoan. 't Is moar ainmoa!
Poaske en miirg'n is 't weer Zundag, kenn'n
wie ons oetsloap'n".
Het maantje stond al aan den hemel,
toen Harm Martje naar huis bracht. Ze
moesten allebei denzelfden kant uit, en om
gemakkelijker te loopen, wandelden ze ge
armd.
,,'k Vond 't fijn", zei Harm. „Dat Wie in
maane speuld'n".
„Ik ook", bekende Martje.
Dan weer een stilte. De stovigcr druk van
hun armen tegen elkaar zei hen beiden
meer dan vele woorden.
„Martje.
„Joa?"
„Als wie nou iu de loukomst ook ains aal
les in maane deed'n, Martje". vroeg Harm.
„Wat zolst doc doar van zegg'n....''
Martje keek hem aan en Harm kon ecu
glimlach in haar oogen en rond haar mond
zien. De maan scheen zoo wonderlijk hel
der.
Dan een paar woordjes, die hem geluk
kig maakten, de eerlijke bekentenis: „Ik
wil wel....
INTERIEUR VAN DE KERK BOVEN HET H. GRAP
TE JERUZALEM.