ZATERDAG 4 MAART 1933 DE LEIDSCHE COURANT TWEEDE BLAD PAG. 8
(Voor onze groote lezers.)
OM TE ONTHOUDEN.
In New York hebben ongeveer 3 mil-
lioen menschen telefoon en de 496 telefoon
centrales worden gemiddeld 11 millioen
maal per dag opgeroepen. Denk eens over
die cijfers na, als ik zeg, dat New York
rnim S millioen inwoners telt.
DE WITTE ZEE.
Terwijl de Zwarte Zee meestal grijs,
groen of blauw is en de Roode Zee bruin,
is er op Madagascar een meer, dat deu
naam van „Witte Zee" draagt en waarvan
het water ook werkelijk melkwit is.
EERSTE REIS VAN DEN
PAUSELIJKEN TREIN.
Van het Vaticaan naar Rome.
Den 15en Juni a.s., ter gelegenheid van
het feest van het H. Hart zal Paus Piu6
XI voor de eerste maal gebruik maken
van den prachtig ingerichten pauselijken
trein. De reis van den H. Vader zal niet
van langen duur zijn. Zijne Heiligheid zal
zich van het station in de Vaticaansche
stad naar het hoofdstation van Rome be
geven, waar Koning Victor Emanuel en de
minister-president Mussolini den Paus of
ficieel zullen ontvangen. Na de begroe
ting zullen de Paus en de Koning geza
menlijk in een statiekoets naar de basiliek
van St. Jan van Lateranen rijden, waar
de H. Vader voor den eersten keer sinds
den strijd tusschen Kerk en Staat aan een
processie op Italiaansoh grondgebied zal
deelnemen. Deze reis van den Paus zal
van historische getuigenis zijn, niet enkel,
omdat zij beschouwd kan worden als een
openbaar getuigenis van de voltrokken
verzoening, maar ook, omdat de Paus bij
deze gelegenheid als bisschop van Rome
en Primaat van Italië Zijn diocees geeste
lijk in bezit zal nemen.
De pauselijke trein zal uit drie rijtuigen
bestaan, welke van binnen met zijde en
damast bekleed en met verguldsel rijk ge
decoreerd zijn. Vóór het vertrek zal de
Paus het nieuwe station van de Vaticaan
sche stad en de korte Vaticaansche spoor
baan officieel openen. De tocht, waaraan
de grootwaardigheidsbekleeders van het
Pauselijk Hof voltallig zullen deelnemen,
zal zeer kort zijn. Van de Vaticaansche zij
lijn gaat de Pauselijke trein langs een
ringbaan naar het centrum van Rome en
van daar naar het hoofdstation, waar de
Paus vóór de koninklijke wachtzaal Zijn
trein zal verlaten.
Va6t staat, dat de Koning den Paus zal
ontvangen. Daarna zal Mussolini den Paus
namens de regeering huldigen en de gou
verneur van Rome, prins Boncompagni-Lu-
do vici, zal ditzelfde doen namens het
Romeinsche volk. Ter rechterzijde van den
Koning zal de H. Vader door de stad naar
Lateranen rijden, om vandaaruit de H.
Sacramentsprocessie naar de Kerk van
het Heilig Kruis te leiden.
Voor de oorrespondentie was vandaag
geen plaats.
Oom Wim.
WIE ZIJN JARIG?
Van 5 tot en met 11 Maart
5 Maart Marietje de Jong, Hazerswoude
A 89, Groenendijk.
5 Maart Marijtje van Seggelen, Oud-Ade,
Zevenhuizen E 37.
6 Maart Gretha Haverkorn, VerL Bloemis
tenlaan 45, Leiden.
6 Maart Floortje Koelewijn, Kerkstraat 40,
Noord wijk-Binnen.
9 Maart Wim Attcveld, Roodenburgerstr. 7
9 Maart Nap. v. d. Oord, Geverstraat 19
Oegstgeest.
9 Maart Jan van Heteren, Haarlemmer
straat 242, Leiden.
9 Maart Jan de Ridder, Hazerswoude,
Bent D4.
10 Maart Joop Heemskerk, Seringenstraat
56, Leiden.
11 Maart Jan Haverkorn, Verl. Bloemis
tenlaan 45, Leiden.
11 Maart Jan Boersma, Boommarkt la.
11 Maart Rietje Buël, W. Singel 100.
Ik feliciteer de jarigen.
Wie zijn of haar naam nog niet instuur
de en deze wil opgenomen zien in onze
lijsten, doe dit'alsnog, maar dan minstens
veertien dagen voor het verjaringsfeest.
(Let op: ik plaats alleen de namen van
schoolgaande kinderen).
Oom Wim.
OPGELET!
Nu zal ik jullie eens wat vertellen. En
wat goeds ook.
Jullie hebt al heel wat gelezen van
Anton Olde Kal ter. En alle stukken van
zijn hand werden door U met belangstel-
lnig gelezen. Nu dan!
Die Mijnheer is zoo vriendelijk geweest,
om voor de vele lezers en lezeresjes (groot
en klein) van „Ons Hoekje" een roman te
schrijven. Een roman, die geeft de ver
schillende avonturen van een Graalridder
„Walewijn", zoo boeiend en mooi, dat ik
jullie zou aanraden ieder vervolg uit te
knippen en op te plakken. Aan het eind
hebben jullie dan de roman compleet en
kan ie nog eens in zijn geheel worden over
gelezen. Ik ben overtuigd, dat „Walewijn"
met pleizier door U allen zal worden ge
lezen. Ik zal zooveel mogelijk iederen Za
terdag de laatste kolom van ons blad laten
vullen.
A.s. Zaterdag komt no. I
LEES „WALEWIJN"
VAN
ANTON OLDE KALTER!
Oom Wim.
NIEUWE RAADSELS
ingestuurd door Jan Duindam (Noordwijk).
Raadsel I:
Wanneer heeft de grootste mensch ge
leefd?
Raadsel II:
Ik besta uit vijf letters en beteeken
„woede". Verandert men de eerste letter
in een H dan krijgt men den naam eener
stad in Nederland.
Raadsel III:
Welke paarden gaan vooruit zonder hun
pooten te gebruiken?
Raadsel IV:
Welke hut van stroo brengt de meeste
huur op?
Raadsel V
Welke dames dragen de grootste schoe
nen?
Raadsel VI: z
„Wel verdraaid", zei slimme Piet, toen
ik geboren werd, wist ik 't niet. Nu ben
ik zoo aan de elf. Gebruiken de anderen
mij meer als ik zelf.
Raadsel VII:
Wat is het tiende deel van 'n appel?
Raadsel VIII:
Boer Jansen ging met z'n hond naar de
stad. Het dier liep niet voor hem, noch
achter hem, noch aan beide zijden. Waar
wa-s de hond dan?
Raadsel IX:
Wat zien alle blinden? 1
Raadsel X
Hoe heette de vrouw van Hercules?
Raadsel XI:
Welke val doet geen pijn?
Raadsel XII:
Van vorm ben ik kogelrond.
Doorschijnend licht en bont
Een ademtocht gaf mij 't leven
Een ademtocht doet mij sneven?
Raadsel XIII:
Het tweede is mijn geheel.
Behoort in mijn eerste deel,
Doch zet het eerste deel achteraan
In stad en in dorp vindt gij mij staan?
Raadsel XIV:
Welke boog kan de meest geoefende
hand niet hanteeren.
Raadsel XV
Hoe kunnen vijf personen 5 eieren zoo
verdeelen dat ieder 1 ei krijgt en toch nog
1 op de schotel blijft liggen?
OPLOSSINGEN VAN DE RAADSELS
VAN VERLEDEN WEEK
door Dora v. d. Hoorn.
Opl. I: Borstel.
Opl.: II: De tijd.
Opl. III: Een postzegel.
Opl. IVVioolkist.
Opl. V: Sla-olie.
Opl. VI: Rijlaarsdam.
Opl. II: Theepot.
NIEUWSGIERIGHEID GESTRAFT
door Agatha Vesseur.
Nelly was een aardig meisje, ze had
alleen maar één gebrek. Ze was zeer
nieuwsgierig. Niets kon er wezen of Nelly
moest het naadje van de kous weten. Als
er voor de een of andere een pakje kwam,
moest Nelly altijd weten, dat het bevatte.
Op een keer kwam ze uit de school thuis.
Daar hoorde ze moeder in de gang praten
met een dame. Gauw lusteren, wat ze zei-
de. Nelly ging met haar oor tegen het
sleutelgat staan. Ze hoorde al gauw, dat
het over haar ging. De dame vroeg of
Nelly bij haar mocht komen in een pen
sion aan de zee. Ze vergat heelemaal dat
ze stond te luisteren. Ze vloog binnen en
zonder de vreemde dame te groeten viel
ze haar moeder om den hals „Is het echt
waar Moeder dat ik naar zee mag" zei ze.
„Maar kind" antwoordde Moeder, „hoe
weet je dat? Je komt toch zoo pas binnen
loopen"! Nu zag Nelly welk een domheid
ze begaan had. „Kind", zei Moeder, „het
spijt me wel, maar ik kan je niet laten
gaan. Was je gewoon binnen gekomen,
dan had je het immers toch gehoord, nu
blijf je met vaeantie thuis. Ga nu maar
heen". Nelly boog beschaamd het hoofd
en ging naar boven. Moeder nam afscheid
van de vreemde dame.
Deze zeide: „Ik geef toe dat de straf
zwaar is, maar nieuwsgierigheid moet ge-
straf worden." Moeder ging naar boven,
daar lag Nelly op bed te snikken. Ze be
loofde onder tranen dat ze het nooit meer
doen zou. Moeder zei: „Het is een dure
les maar laat het ook een goede les voor
je wezen.
GELUK OF TOEVAL?
door Oom Wim.
Neen vrouw, daar is nu eenmaal
niets aan te doen. Ik moet mijn laatste
stuk verkoopen om mijn landheer te beta
len; de belastingen aan te zuiveren en
mijn andere rekeningen te voldoen. Het
moet en het zal.
En dan Janus? En dan!
En dan! Dan zijn we zoo arm als wij
le Job en zal geen rooie cent meer ons
deel zijn.
Dat is niets man! Hou maar goeie
moedJe kunt nog nooit weten, waar de
ze slagen goed voor zijn. Misschien voor je
ouwe pekelzonden; misschien om ons zui
nigheid te leeren, alsof we dit niet de
laatste jaren geleerd hebben, zoodat er
niets meer te bezuinigen valt. Doch wat
bazel ik ook! Er is niets aan te veranderen
Janus
Ga naar de stad; neem de zwartbonte
nfte; verkoop ze zoo duur als je kunt; be
taal je schulden enlaat dan Gods lie
ve zon schijnen, over twee arme menschen,
die, al zijn ze arm, toch eerlijk en rechte
vaardig enbraaf door het leven gaan.
Wat God doet, is welgedaan!
Flink gesproken vrouwMet jou is
iedere tegenspoed een zegen en iedere
ramp een winst.
Wel ja! De kop zit er nog op! Voor
uit! Weg met de zorgen! We hebben nog
handen aan 't lijf, die zullen we gebruiken,
zoolang we kunnen. En kunnen we niet
meer, dan soheien we uit enlaat dan
komen, wat God belieft te zenden. Ik
geef je mijn zegen mee. Ga met de zwart
bonte en kom zoodra mogelijk naar je
dierbare Trui terug.
Dag vrouw!
Weg is Janus! Hij zwenkt rechts om en
verdwijnt achter de huizenrijen, die nu, het
uitzicht van Trui belemmeren.
De stad is ver, wel drie volle uren, die
Janus een heelen dag toeschijnen. Toch
komt die er, al vordert hij ook langzaam,
want Bet staat af en toe stil en rust even
uit en dan moet Janus, willens of onwillens
ook stilstaan en ook rusten.
Wat jammer, hé Bet, dat ik jou nu
ook nog missen moet! Wie zal voortaan
zorgen voor melk in de koffie en melk voor
de pap? Wie?
Stom beest, jij weet ook al niet veel
hierop te antwoorden, dan boe, boe, alsof
ik het helpen kon, dat je van meester ver
anderen gaat. Als het aan mij lag, bleef je
bij me; voor eeuwig bij me, hoor je? Maar
nu? Wat zal met je gebeuren gaan Bet?
Voor den slager ben je te mager en voor
den vilder ben je te duur. Ik vrees, dat jou
niemand wil hebben en dan ga je weer
mee terug en zal Trui je weer met open
armen ontvangen. Hoe zou je dat vinden
Bet? Goed hé! Kom, zeg eens wat, of stap
een beetje vlugger met je stramme pooten
of de markt is afgeloopen, eer wij er zijn!
Maar wat zeg ik allemaal! Hoor je me
of hoor je me niet, ouwe?
En als antwoord bleef Bet voor den zoo-
veelsten keer staan en.... moest de baas
ook eens rusten. Wel had ie van zweep of
stok kunnen gebruik maken en zijn woor
den zoo kracht en klem bij zetten, maar
Janus was een vreedzaam man, die geen
pier kwaad zou doen, laat staan Bet, die
zooveel jaren reeds met Janus was omge
gaan, zooals alleen een goedige boer met
zijn vee omgaan kan.
Vooruit nu Bet! We zijn er zoo! Ik
zie reeds de torenspitsen van de stad en
de hooge schoorsteenen der fabrieken; ik
hoor reeds het lawaai van verre en wel
dra zullen we d'r zijn Bet en.kun je
voor mijn part staan, tot je melk in boter
verandert. Voortuit!"
Het was zooals Janus zei. Weldra stond
Bet aan den paal gebonden op de markt
en keek meer nieuwsgierig dan angstig
rond naar die lange rijen zusteren, die ook
verkocht moesten worden -als zij. en die
ook weldra zouden vallen onder het vlijm
scherpe mes van den slager.
(Wordt vervolgd)).
AAN ALYDA AGTERBERG
door Ph. de Water.
Schoon zijn uw gediohten.
Zoo wil ik mij tot U nu richten.
Als huldiging voor wat U geeft aan kunst
Een gave door God U geschonken als
gunst
Toen ik uw gedicht las: ad Majorem
Dei Gloriam
Keek ik, ik weet niet, hoe het kwam
Bij 't eind, in gedachten voor mij uit
En zei in mezelf, dat is taal door een
goed hart geuit.
Als men, toch dat mooie gedicht
hier leest
Zegt men bij 't eind' eerbiedig en
bedeesd:
„Of het kwade mij deert of tart,
Maar zoon gedioht spreekt tot mijn hart
Dat uw gedichten voortaan talrijk zijn,
En zijn als onversneden zuiv're wijn,
Laat ze zijn als gezangen van een koor:
Uw woord gaat bij geen onzer vast
teloor.
VERDWAALD.
Pastoor naar huis reed. De stofwolken
Het was reeds laat geworden, toen de
vlogen omhoog. Mijnheer Pastoor kwam
naast Jozef zitten, die de teugels hield.
De avond was reeds gevallen. Ze moesten
door een donker bosch. Maar acht, ze kon
den het goede pad naar huis niet vinden.
Ze reden maar door. Langzamerhand
begonnen ze het te beseffen dat ze ver
dwaald waren. „Mijnheer Pastoor, ik zie
een flauw lichtschijnsel". „Ja Jozef, we
zullen daar een6 aankloppen". Ze reden op
het erf en klopten aan. Op hetzelfde oogen-
blik ging de deur open en een stokoude
vrouw verscheen. Mijnheer Pastoor zei,
kunt u mij ook zeggen, hoever we nog van
gindsohe stad af zijn?
Ja zeker heer, nog minstens vijf uur,
maar het is reeds donker, u kunt het on
mogelijk meer halen. Kom hier in huis en
slaap tot morgen vroeg dan kunt u ten
minste zien waar u rijdt en voor verdwai
ling niet bang te zijn. „Nu, moeder, dat
neem ik gaarne aan." En jij Jozef ook, is
het niet? Nu mijnheer Pastoor natuurlijk.
Eten daar zorg ik ook wel voor. Hebt u
een paard of fiets zet het dan maar in deze
schuur. Er verscheen ook 'n man gelijkend
op de vrouw, die haastig 'n kamer binnen
trad. En op fluisterende toon sprak hij wat
de Pastoor niet verstond. Mijnheer gaat u
maar deze kamer binnen; het eten is zoo
klaar. Koetsier breng jij het beest even
weg, ik zal je den weg wijzen. Ja Pastoor,
ik kom zoo. De Pastoor nam zijn kerkboek
en begon aan zijn brevier, wat hij gewoon
was te doen. Hij hoorde gefluister op den
gang. Maar meteen ook dat er wat tegen
de ramen gegooid werd. Hij keek door de
deur maar bespeurde niemand. Wat zag
hij op den errond liggen een briefje met
wat er op. Hij nam het en las:
Mijnheer Pastoor, ze staan te bespreken
hoe ons te dooden. Klim langs het hek
werk naar buiten! Vlucht. Haast u!
JOZEF.
De Pastoor stond bewogen maar zonder
tijd te verliezen, stak hij het briefje in zijn
zak, lei het geld voor de gebruikte dingen
bij elkaar op tafel en klom door het ven-
sterf naar buiten.
Jozef stond daar al klaar met paard en
rijtuig. Ze klommen erin en reden in den
allergrootsten spoed weg. Gelukkig dat ze
op het goede pad waren. En ook, dat het
al lichter begon te worden. Jozef vertelde
hoe hij alles gezien had boen hij ook naar
de kamer wilde komen. Nu vertel het eens
voluit.
Een man ging in het huis en liet toeval
lig de deur open staan. Ik kroop dichter
bij en hoorde vele stemmen spreken. Ik
zag een zestiental mannen, gewapend met
pistolen, dolken, messen, enz.
Ze zeiden tegen elkaar, we zullen eerst
den koetsier onschadelijk maken en daar
na dien zwartrok. Maar ze wisten geluk
kig niet, dat ik een briefje geschreven had.
Neen, zeg dat wel!
Ze reden door naar Jiet politiebureau,
waar ze het vertelden.
De politie ging er op af en had weldra
de heele bende te pakken.
HET GEVONDEN HORLOGE
(een waar voorval)
door Truus de Haas.
Nu 't zoo hard vroor, gingen we natuur
lijk naar het ijs. In de polders was het
niet zoo erg druk. Alie. Dympf en Truus,
waren ook op het ijs. De wind blies met
hard geweld, over het kale land, nog met
sneeuw bedekt. Alie zou leeren schaatsen
rijden. 't Was een heerlijk gezicht, hoe
Alie met haar lange beenen de raarste
figuren en draaien maakte, 't Was ook
vreemd voor het eerst, 't Ging langzamer
hand donkeren, terwijl 't nog kouder werd
Dymf zei: „Ga mee naar huis, ik kan het
niet meer uithouden van de kou. Nu sprak
Truus, ik zal even aan die meneer vragen
hoe laat het Ï6. Alie die schijnbaar vergat
dat ze op schaatsen liep, wou vlug mee-
loopen. doch ongelukkigerwijze viel ze.
Truus 0i. toen naar de heer en vroeg:
„Meneer, kunt u ons ook zeggen, hoe laat
het is"? Zeker jongedame sprak is. En hij
trok zijn mouwen een ietsje omhoog om op
horloge te kijken. Maar deze was niet te
zien. „Hemelte ik ben m'n horloge kwijt.
„Is 't onbreekbaar glas meneer?" Ja wel,
ga mee zoeken stelde Truus voor. Dat is
goed, sprak de heer en wie ze vindt, krijgt
een gulden. Dat was niet tegen doovemans
ooren gezegd en t sen wc aau 1 zoeken.
Doch niemand vond iets.
Reeds wilden wij zonder hoiloge aftrek
ken toen Alie's voet tegen iets hards aan
stiet. „Het horloge'' riep ze blij. Vlug liep
ze naar den heer toe, die zijn eigendom in
ontvangst nam. „Jij hebt de gulden ver-
diond", meteen tastte hij naar zijn porte-
monnaie. Maarde heer kwam tot de
ontdekking dat hij, die thuis had laten lig
gen. Alie keek op haar neus, wij schudden
van het lachen. Mijnheer zei: „als ik een
van jullie drieën zie, geef ik den gulden,
,,'n mooi ding voor je dagboek Alie", galm
de Truus. Nou sprak Dympf. Wij gingen uit
elkaar en A'lie leeft nog steeds in afwach
ting of ze de „Meneer" tegen komt „zonder
portemonnaie"
EEN DROEVIGE NACHT
door Toos Langeveld.
Het was nacht. Overal was het nu don
ker. Het eene lichtje was na het andere
uitgegaan, maar één licht bleef nog bran
den. Dat was in het huis xan mijnheer v.
d. Meij. Daar op de slaapkamer lag een
lief jongetje van ongeveer acht jaar in
bed. Zijn wangen brandden van koorts.
Zijn oogen lagen diep in de kassen. On
rustig woelde hij, ijlde, sprong overeind om
dan weer vermoeid in de kussens terug te
vallen. Zijn ouders zaten aan het ziekbed,
dat weldra een sterfbed zou zijn. Ze waren
diep in gedachten verzonken. Was dat de
zelfde jongen die de 'vorige week nog
vroolijk sprong en dartelde in den tuin,
het huis met blijde kreten vervulde? Was
dat hun Frans die altijd zoo vroolijk, zoo
opgewekt, en gezond geweest was?
O, de tranen kwamen hun in de oogen,
als zij hém daar nu za.gen liggen, hem
heelemaal zagen wegkwijnen. Machteloos
stonden ze hier voor de dood, zelfs de dok
ter had alle hoop opgegeven. Hoe ver
schrikkelijk was het hun eenigst kind, hun
lieve jongen te missen. Geen blijde kreet
zou meer gehoord worden, geen vroolijk
liedje meer gezongen worden, Ze zagen
zijn lief gezichtje bleeker, zijn oogen mat
ter en zijn lippen grauwer worden. Ze be
merkten dat hij onregelmatig ademde. Het
zou niet lang meer met hun jongen duren,
dat wisten die arme ouders wel. De pries
ter, die gekomen was, las de gebeden der
stervenden voor. Fransje zijn hand lag in
die van zijn moeder. Opeens richt hij zich
op, kijkt zijn vader aan en zegt: „Ik ga.
naar Jezus., toe. Dag vader.., dag moe
der.. Jesus.. Maria.. Toen viel hij in de
kussenseen zucht,. en Fransje was
gestorven. De ouders schreiden om hun
kind en waren eerst niet tot bedaren te
krijgen. De priester liet hen dan ook eerst
begaan, toen ging hij naar hun toe en
sprak: „Weest niet bedroefd. Het is wel
treurig uw liefste kind te missen, maar
weest gelaten in uw lot. God riep Fransje
bij zich omdat hij nu nog zoo rein en later
misschien niet meer zoo zou zijn. Vraag
God om vertroosting en hulp om de be
proeving geduldig te verdragen". En de
brave ouders zeiden: „Mijn God, uw wil
geschiede".
(Voor de Kleinen).
VAN DE LAARS EN DE MUISJES
door Tonia Kriek.
Er leefden eens acht muisjes, vier
zwartgrijs en vier heelemaal grijs. Zij
leefden daar heel gezellig in een groet
huis bij een mevrouw, die lang niet van
muizen hield hoor, maar de kleintjes stoor
den er zich niet aan. Op een dag waren
vader- en moeder-muis weer op zoek ge
weest en ze hadden dan ook heel wat ge
vonden. Overal hadden ze van gesnoept,
van de kaas, de «vorst, dé koek en nog van
veel meer. Dat begon die mevrouw op het
laatst te vervelen, daarom had ze maar 'n
poes aangeschaft, nou maar die kon goed
muizen vangen, hoor! 'n Paar had ze er al
gevangen. Dooh die andere kreeg ze maar
niet. want die grijsjes waren haar te vlug
af. Nu eens zaten ze in een ouwe lap, dan
weer in een mand en zoo ging het maar
door. Op een dag hadden ze afgesproken,
ze zouden poes eens beet nemen. Maar
hoe, dat wisten ze niet; ja toch, daar had
den ze wat ontdekt! Het was een ouwe
laars. Maar wie zou er voor gaan, want
poes zat nog altijd op zolder. Eindelijk
waren ze besloten, vader zou vooropgaan.
En toen een twee drie, rrrrt de muisjes
trippelden al over de zolder. Daar kwam
poes al aangesprongen. Vlug kropen de
muisjes in de laars, poes er ook. Maar met
poes ging het niet zoo gemakkelijk als met
de muisjes, dooh al ging het niet, poes wou
en moest er toch in. Maar al kroop poes
er in, het was niets erg, want in de teen
zat nog een klein gaatje. Daar kon ze uit;
eentje beet poes er nog in d'r staart. Maar
deze kon ook net uit het gaatje van de
teen vluchten. Toen poes er ook uit wou
kon hij niet, de muisjes pret natuurlijk.
Toen ze er allemaal uit waren, gingen ze
eerst hun buikjes flink vol eten, want nu
behoefden ze voor poes niet meer bang te
wezen. Daarna huppelden ze weer terug
naar den zolder, waar poes nog steeds met
de laars op den kop zat. Toen gingen ze
allemaal in een kring er omheen staan te
dansen. Dien avond gingen de muisjes al
lemaal vroolijk naar bed, maar poes niet.