ZATERDAG 4 MAART 1933 DE LEIDSCHE COURANT TWEEDE BLAD PAG. 8 (Voor onze groote lezers.) OM TE ONTHOUDEN. In New York hebben ongeveer 3 mil- lioen menschen telefoon en de 496 telefoon centrales worden gemiddeld 11 millioen maal per dag opgeroepen. Denk eens over die cijfers na, als ik zeg, dat New York rnim S millioen inwoners telt. DE WITTE ZEE. Terwijl de Zwarte Zee meestal grijs, groen of blauw is en de Roode Zee bruin, is er op Madagascar een meer, dat deu naam van „Witte Zee" draagt en waarvan het water ook werkelijk melkwit is. EERSTE REIS VAN DEN PAUSELIJKEN TREIN. Van het Vaticaan naar Rome. Den 15en Juni a.s., ter gelegenheid van het feest van het H. Hart zal Paus Piu6 XI voor de eerste maal gebruik maken van den prachtig ingerichten pauselijken trein. De reis van den H. Vader zal niet van langen duur zijn. Zijne Heiligheid zal zich van het station in de Vaticaansche stad naar het hoofdstation van Rome be geven, waar Koning Victor Emanuel en de minister-president Mussolini den Paus of ficieel zullen ontvangen. Na de begroe ting zullen de Paus en de Koning geza menlijk in een statiekoets naar de basiliek van St. Jan van Lateranen rijden, waar de H. Vader voor den eersten keer sinds den strijd tusschen Kerk en Staat aan een processie op Italiaansoh grondgebied zal deelnemen. Deze reis van den Paus zal van historische getuigenis zijn, niet enkel, omdat zij beschouwd kan worden als een openbaar getuigenis van de voltrokken verzoening, maar ook, omdat de Paus bij deze gelegenheid als bisschop van Rome en Primaat van Italië Zijn diocees geeste lijk in bezit zal nemen. De pauselijke trein zal uit drie rijtuigen bestaan, welke van binnen met zijde en damast bekleed en met verguldsel rijk ge decoreerd zijn. Vóór het vertrek zal de Paus het nieuwe station van de Vaticaan sche stad en de korte Vaticaansche spoor baan officieel openen. De tocht, waaraan de grootwaardigheidsbekleeders van het Pauselijk Hof voltallig zullen deelnemen, zal zeer kort zijn. Van de Vaticaansche zij lijn gaat de Pauselijke trein langs een ringbaan naar het centrum van Rome en van daar naar het hoofdstation, waar de Paus vóór de koninklijke wachtzaal Zijn trein zal verlaten. Va6t staat, dat de Koning den Paus zal ontvangen. Daarna zal Mussolini den Paus namens de regeering huldigen en de gou verneur van Rome, prins Boncompagni-Lu- do vici, zal ditzelfde doen namens het Romeinsche volk. Ter rechterzijde van den Koning zal de H. Vader door de stad naar Lateranen rijden, om vandaaruit de H. Sacramentsprocessie naar de Kerk van het Heilig Kruis te leiden. Voor de oorrespondentie was vandaag geen plaats. Oom Wim. WIE ZIJN JARIG? Van 5 tot en met 11 Maart 5 Maart Marietje de Jong, Hazerswoude A 89, Groenendijk. 5 Maart Marijtje van Seggelen, Oud-Ade, Zevenhuizen E 37. 6 Maart Gretha Haverkorn, VerL Bloemis tenlaan 45, Leiden. 6 Maart Floortje Koelewijn, Kerkstraat 40, Noord wijk-Binnen. 9 Maart Wim Attcveld, Roodenburgerstr. 7 9 Maart Nap. v. d. Oord, Geverstraat 19 Oegstgeest. 9 Maart Jan van Heteren, Haarlemmer straat 242, Leiden. 9 Maart Jan de Ridder, Hazerswoude, Bent D4. 10 Maart Joop Heemskerk, Seringenstraat 56, Leiden. 11 Maart Jan Haverkorn, Verl. Bloemis tenlaan 45, Leiden. 11 Maart Jan Boersma, Boommarkt la. 11 Maart Rietje Buël, W. Singel 100. Ik feliciteer de jarigen. Wie zijn of haar naam nog niet instuur de en deze wil opgenomen zien in onze lijsten, doe dit'alsnog, maar dan minstens veertien dagen voor het verjaringsfeest. (Let op: ik plaats alleen de namen van schoolgaande kinderen). Oom Wim. OPGELET! Nu zal ik jullie eens wat vertellen. En wat goeds ook. Jullie hebt al heel wat gelezen van Anton Olde Kal ter. En alle stukken van zijn hand werden door U met belangstel- lnig gelezen. Nu dan! Die Mijnheer is zoo vriendelijk geweest, om voor de vele lezers en lezeresjes (groot en klein) van „Ons Hoekje" een roman te schrijven. Een roman, die geeft de ver schillende avonturen van een Graalridder „Walewijn", zoo boeiend en mooi, dat ik jullie zou aanraden ieder vervolg uit te knippen en op te plakken. Aan het eind hebben jullie dan de roman compleet en kan ie nog eens in zijn geheel worden over gelezen. Ik ben overtuigd, dat „Walewijn" met pleizier door U allen zal worden ge lezen. Ik zal zooveel mogelijk iederen Za terdag de laatste kolom van ons blad laten vullen. A.s. Zaterdag komt no. I LEES „WALEWIJN" VAN ANTON OLDE KALTER! Oom Wim. NIEUWE RAADSELS ingestuurd door Jan Duindam (Noordwijk). Raadsel I: Wanneer heeft de grootste mensch ge leefd? Raadsel II: Ik besta uit vijf letters en beteeken „woede". Verandert men de eerste letter in een H dan krijgt men den naam eener stad in Nederland. Raadsel III: Welke paarden gaan vooruit zonder hun pooten te gebruiken? Raadsel IV: Welke hut van stroo brengt de meeste huur op? Raadsel V Welke dames dragen de grootste schoe nen? Raadsel VI: z „Wel verdraaid", zei slimme Piet, toen ik geboren werd, wist ik 't niet. Nu ben ik zoo aan de elf. Gebruiken de anderen mij meer als ik zelf. Raadsel VII: Wat is het tiende deel van 'n appel? Raadsel VIII: Boer Jansen ging met z'n hond naar de stad. Het dier liep niet voor hem, noch achter hem, noch aan beide zijden. Waar wa-s de hond dan? Raadsel IX: Wat zien alle blinden? 1 Raadsel X Hoe heette de vrouw van Hercules? Raadsel XI: Welke val doet geen pijn? Raadsel XII: Van vorm ben ik kogelrond. Doorschijnend licht en bont Een ademtocht gaf mij 't leven Een ademtocht doet mij sneven? Raadsel XIII: Het tweede is mijn geheel. Behoort in mijn eerste deel, Doch zet het eerste deel achteraan In stad en in dorp vindt gij mij staan? Raadsel XIV: Welke boog kan de meest geoefende hand niet hanteeren. Raadsel XV Hoe kunnen vijf personen 5 eieren zoo verdeelen dat ieder 1 ei krijgt en toch nog 1 op de schotel blijft liggen? OPLOSSINGEN VAN DE RAADSELS VAN VERLEDEN WEEK door Dora v. d. Hoorn. Opl. I: Borstel. Opl.: II: De tijd. Opl. III: Een postzegel. Opl. IVVioolkist. Opl. V: Sla-olie. Opl. VI: Rijlaarsdam. Opl. II: Theepot. NIEUWSGIERIGHEID GESTRAFT door Agatha Vesseur. Nelly was een aardig meisje, ze had alleen maar één gebrek. Ze was zeer nieuwsgierig. Niets kon er wezen of Nelly moest het naadje van de kous weten. Als er voor de een of andere een pakje kwam, moest Nelly altijd weten, dat het bevatte. Op een keer kwam ze uit de school thuis. Daar hoorde ze moeder in de gang praten met een dame. Gauw lusteren, wat ze zei- de. Nelly ging met haar oor tegen het sleutelgat staan. Ze hoorde al gauw, dat het over haar ging. De dame vroeg of Nelly bij haar mocht komen in een pen sion aan de zee. Ze vergat heelemaal dat ze stond te luisteren. Ze vloog binnen en zonder de vreemde dame te groeten viel ze haar moeder om den hals „Is het echt waar Moeder dat ik naar zee mag" zei ze. „Maar kind" antwoordde Moeder, „hoe weet je dat? Je komt toch zoo pas binnen loopen"! Nu zag Nelly welk een domheid ze begaan had. „Kind", zei Moeder, „het spijt me wel, maar ik kan je niet laten gaan. Was je gewoon binnen gekomen, dan had je het immers toch gehoord, nu blijf je met vaeantie thuis. Ga nu maar heen". Nelly boog beschaamd het hoofd en ging naar boven. Moeder nam afscheid van de vreemde dame. Deze zeide: „Ik geef toe dat de straf zwaar is, maar nieuwsgierigheid moet ge- straf worden." Moeder ging naar boven, daar lag Nelly op bed te snikken. Ze be loofde onder tranen dat ze het nooit meer doen zou. Moeder zei: „Het is een dure les maar laat het ook een goede les voor je wezen. GELUK OF TOEVAL? door Oom Wim. Neen vrouw, daar is nu eenmaal niets aan te doen. Ik moet mijn laatste stuk verkoopen om mijn landheer te beta len; de belastingen aan te zuiveren en mijn andere rekeningen te voldoen. Het moet en het zal. En dan Janus? En dan! En dan! Dan zijn we zoo arm als wij le Job en zal geen rooie cent meer ons deel zijn. Dat is niets man! Hou maar goeie moedJe kunt nog nooit weten, waar de ze slagen goed voor zijn. Misschien voor je ouwe pekelzonden; misschien om ons zui nigheid te leeren, alsof we dit niet de laatste jaren geleerd hebben, zoodat er niets meer te bezuinigen valt. Doch wat bazel ik ook! Er is niets aan te veranderen Janus Ga naar de stad; neem de zwartbonte nfte; verkoop ze zoo duur als je kunt; be taal je schulden enlaat dan Gods lie ve zon schijnen, over twee arme menschen, die, al zijn ze arm, toch eerlijk en rechte vaardig enbraaf door het leven gaan. Wat God doet, is welgedaan! Flink gesproken vrouwMet jou is iedere tegenspoed een zegen en iedere ramp een winst. Wel ja! De kop zit er nog op! Voor uit! Weg met de zorgen! We hebben nog handen aan 't lijf, die zullen we gebruiken, zoolang we kunnen. En kunnen we niet meer, dan soheien we uit enlaat dan komen, wat God belieft te zenden. Ik geef je mijn zegen mee. Ga met de zwart bonte en kom zoodra mogelijk naar je dierbare Trui terug. Dag vrouw! Weg is Janus! Hij zwenkt rechts om en verdwijnt achter de huizenrijen, die nu, het uitzicht van Trui belemmeren. De stad is ver, wel drie volle uren, die Janus een heelen dag toeschijnen. Toch komt die er, al vordert hij ook langzaam, want Bet staat af en toe stil en rust even uit en dan moet Janus, willens of onwillens ook stilstaan en ook rusten. Wat jammer, hé Bet, dat ik jou nu ook nog missen moet! Wie zal voortaan zorgen voor melk in de koffie en melk voor de pap? Wie? Stom beest, jij weet ook al niet veel hierop te antwoorden, dan boe, boe, alsof ik het helpen kon, dat je van meester ver anderen gaat. Als het aan mij lag, bleef je bij me; voor eeuwig bij me, hoor je? Maar nu? Wat zal met je gebeuren gaan Bet? Voor den slager ben je te mager en voor den vilder ben je te duur. Ik vrees, dat jou niemand wil hebben en dan ga je weer mee terug en zal Trui je weer met open armen ontvangen. Hoe zou je dat vinden Bet? Goed hé! Kom, zeg eens wat, of stap een beetje vlugger met je stramme pooten of de markt is afgeloopen, eer wij er zijn! Maar wat zeg ik allemaal! Hoor je me of hoor je me niet, ouwe? En als antwoord bleef Bet voor den zoo- veelsten keer staan en.... moest de baas ook eens rusten. Wel had ie van zweep of stok kunnen gebruik maken en zijn woor den zoo kracht en klem bij zetten, maar Janus was een vreedzaam man, die geen pier kwaad zou doen, laat staan Bet, die zooveel jaren reeds met Janus was omge gaan, zooals alleen een goedige boer met zijn vee omgaan kan. Vooruit nu Bet! We zijn er zoo! Ik zie reeds de torenspitsen van de stad en de hooge schoorsteenen der fabrieken; ik hoor reeds het lawaai van verre en wel dra zullen we d'r zijn Bet en.kun je voor mijn part staan, tot je melk in boter verandert. Voortuit!" Het was zooals Janus zei. Weldra stond Bet aan den paal gebonden op de markt en keek meer nieuwsgierig dan angstig rond naar die lange rijen zusteren, die ook verkocht moesten worden -als zij. en die ook weldra zouden vallen onder het vlijm scherpe mes van den slager. (Wordt vervolgd)). AAN ALYDA AGTERBERG door Ph. de Water. Schoon zijn uw gediohten. Zoo wil ik mij tot U nu richten. Als huldiging voor wat U geeft aan kunst Een gave door God U geschonken als gunst Toen ik uw gedicht las: ad Majorem Dei Gloriam Keek ik, ik weet niet, hoe het kwam Bij 't eind, in gedachten voor mij uit En zei in mezelf, dat is taal door een goed hart geuit. Als men, toch dat mooie gedicht hier leest Zegt men bij 't eind' eerbiedig en bedeesd: „Of het kwade mij deert of tart, Maar zoon gedioht spreekt tot mijn hart Dat uw gedichten voortaan talrijk zijn, En zijn als onversneden zuiv're wijn, Laat ze zijn als gezangen van een koor: Uw woord gaat bij geen onzer vast teloor. VERDWAALD. Pastoor naar huis reed. De stofwolken Het was reeds laat geworden, toen de vlogen omhoog. Mijnheer Pastoor kwam naast Jozef zitten, die de teugels hield. De avond was reeds gevallen. Ze moesten door een donker bosch. Maar acht, ze kon den het goede pad naar huis niet vinden. Ze reden maar door. Langzamerhand begonnen ze het te beseffen dat ze ver dwaald waren. „Mijnheer Pastoor, ik zie een flauw lichtschijnsel". „Ja Jozef, we zullen daar een6 aankloppen". Ze reden op het erf en klopten aan. Op hetzelfde oogen- blik ging de deur open en een stokoude vrouw verscheen. Mijnheer Pastoor zei, kunt u mij ook zeggen, hoever we nog van gindsohe stad af zijn? Ja zeker heer, nog minstens vijf uur, maar het is reeds donker, u kunt het on mogelijk meer halen. Kom hier in huis en slaap tot morgen vroeg dan kunt u ten minste zien waar u rijdt en voor verdwai ling niet bang te zijn. „Nu, moeder, dat neem ik gaarne aan." En jij Jozef ook, is het niet? Nu mijnheer Pastoor natuurlijk. Eten daar zorg ik ook wel voor. Hebt u een paard of fiets zet het dan maar in deze schuur. Er verscheen ook 'n man gelijkend op de vrouw, die haastig 'n kamer binnen trad. En op fluisterende toon sprak hij wat de Pastoor niet verstond. Mijnheer gaat u maar deze kamer binnen; het eten is zoo klaar. Koetsier breng jij het beest even weg, ik zal je den weg wijzen. Ja Pastoor, ik kom zoo. De Pastoor nam zijn kerkboek en begon aan zijn brevier, wat hij gewoon was te doen. Hij hoorde gefluister op den gang. Maar meteen ook dat er wat tegen de ramen gegooid werd. Hij keek door de deur maar bespeurde niemand. Wat zag hij op den errond liggen een briefje met wat er op. Hij nam het en las: Mijnheer Pastoor, ze staan te bespreken hoe ons te dooden. Klim langs het hek werk naar buiten! Vlucht. Haast u! JOZEF. De Pastoor stond bewogen maar zonder tijd te verliezen, stak hij het briefje in zijn zak, lei het geld voor de gebruikte dingen bij elkaar op tafel en klom door het ven- sterf naar buiten. Jozef stond daar al klaar met paard en rijtuig. Ze klommen erin en reden in den allergrootsten spoed weg. Gelukkig dat ze op het goede pad waren. En ook, dat het al lichter begon te worden. Jozef vertelde hoe hij alles gezien had boen hij ook naar de kamer wilde komen. Nu vertel het eens voluit. Een man ging in het huis en liet toeval lig de deur open staan. Ik kroop dichter bij en hoorde vele stemmen spreken. Ik zag een zestiental mannen, gewapend met pistolen, dolken, messen, enz. Ze zeiden tegen elkaar, we zullen eerst den koetsier onschadelijk maken en daar na dien zwartrok. Maar ze wisten geluk kig niet, dat ik een briefje geschreven had. Neen, zeg dat wel! Ze reden door naar Jiet politiebureau, waar ze het vertelden. De politie ging er op af en had weldra de heele bende te pakken. HET GEVONDEN HORLOGE (een waar voorval) door Truus de Haas. Nu 't zoo hard vroor, gingen we natuur lijk naar het ijs. In de polders was het niet zoo erg druk. Alie. Dympf en Truus, waren ook op het ijs. De wind blies met hard geweld, over het kale land, nog met sneeuw bedekt. Alie zou leeren schaatsen rijden. 't Was een heerlijk gezicht, hoe Alie met haar lange beenen de raarste figuren en draaien maakte, 't Was ook vreemd voor het eerst, 't Ging langzamer hand donkeren, terwijl 't nog kouder werd Dymf zei: „Ga mee naar huis, ik kan het niet meer uithouden van de kou. Nu sprak Truus, ik zal even aan die meneer vragen hoe laat het Ï6. Alie die schijnbaar vergat dat ze op schaatsen liep, wou vlug mee- loopen. doch ongelukkigerwijze viel ze. Truus 0i. toen naar de heer en vroeg: „Meneer, kunt u ons ook zeggen, hoe laat het is"? Zeker jongedame sprak is. En hij trok zijn mouwen een ietsje omhoog om op horloge te kijken. Maar deze was niet te zien. „Hemelte ik ben m'n horloge kwijt. „Is 't onbreekbaar glas meneer?" Ja wel, ga mee zoeken stelde Truus voor. Dat is goed, sprak de heer en wie ze vindt, krijgt een gulden. Dat was niet tegen doovemans ooren gezegd en t sen wc aau 1 zoeken. Doch niemand vond iets. Reeds wilden wij zonder hoiloge aftrek ken toen Alie's voet tegen iets hards aan stiet. „Het horloge'' riep ze blij. Vlug liep ze naar den heer toe, die zijn eigendom in ontvangst nam. „Jij hebt de gulden ver- diond", meteen tastte hij naar zijn porte- monnaie. Maarde heer kwam tot de ontdekking dat hij, die thuis had laten lig gen. Alie keek op haar neus, wij schudden van het lachen. Mijnheer zei: „als ik een van jullie drieën zie, geef ik den gulden, ,,'n mooi ding voor je dagboek Alie", galm de Truus. Nou sprak Dympf. Wij gingen uit elkaar en A'lie leeft nog steeds in afwach ting of ze de „Meneer" tegen komt „zonder portemonnaie" EEN DROEVIGE NACHT door Toos Langeveld. Het was nacht. Overal was het nu don ker. Het eene lichtje was na het andere uitgegaan, maar één licht bleef nog bran den. Dat was in het huis xan mijnheer v. d. Meij. Daar op de slaapkamer lag een lief jongetje van ongeveer acht jaar in bed. Zijn wangen brandden van koorts. Zijn oogen lagen diep in de kassen. On rustig woelde hij, ijlde, sprong overeind om dan weer vermoeid in de kussens terug te vallen. Zijn ouders zaten aan het ziekbed, dat weldra een sterfbed zou zijn. Ze waren diep in gedachten verzonken. Was dat de zelfde jongen die de 'vorige week nog vroolijk sprong en dartelde in den tuin, het huis met blijde kreten vervulde? Was dat hun Frans die altijd zoo vroolijk, zoo opgewekt, en gezond geweest was? O, de tranen kwamen hun in de oogen, als zij hém daar nu za.gen liggen, hem heelemaal zagen wegkwijnen. Machteloos stonden ze hier voor de dood, zelfs de dok ter had alle hoop opgegeven. Hoe ver schrikkelijk was het hun eenigst kind, hun lieve jongen te missen. Geen blijde kreet zou meer gehoord worden, geen vroolijk liedje meer gezongen worden, Ze zagen zijn lief gezichtje bleeker, zijn oogen mat ter en zijn lippen grauwer worden. Ze be merkten dat hij onregelmatig ademde. Het zou niet lang meer met hun jongen duren, dat wisten die arme ouders wel. De pries ter, die gekomen was, las de gebeden der stervenden voor. Fransje zijn hand lag in die van zijn moeder. Opeens richt hij zich op, kijkt zijn vader aan en zegt: „Ik ga. naar Jezus., toe. Dag vader.., dag moe der.. Jesus.. Maria.. Toen viel hij in de kussenseen zucht,. en Fransje was gestorven. De ouders schreiden om hun kind en waren eerst niet tot bedaren te krijgen. De priester liet hen dan ook eerst begaan, toen ging hij naar hun toe en sprak: „Weest niet bedroefd. Het is wel treurig uw liefste kind te missen, maar weest gelaten in uw lot. God riep Fransje bij zich omdat hij nu nog zoo rein en later misschien niet meer zoo zou zijn. Vraag God om vertroosting en hulp om de be proeving geduldig te verdragen". En de brave ouders zeiden: „Mijn God, uw wil geschiede". (Voor de Kleinen). VAN DE LAARS EN DE MUISJES door Tonia Kriek. Er leefden eens acht muisjes, vier zwartgrijs en vier heelemaal grijs. Zij leefden daar heel gezellig in een groet huis bij een mevrouw, die lang niet van muizen hield hoor, maar de kleintjes stoor den er zich niet aan. Op een dag waren vader- en moeder-muis weer op zoek ge weest en ze hadden dan ook heel wat ge vonden. Overal hadden ze van gesnoept, van de kaas, de «vorst, dé koek en nog van veel meer. Dat begon die mevrouw op het laatst te vervelen, daarom had ze maar 'n poes aangeschaft, nou maar die kon goed muizen vangen, hoor! 'n Paar had ze er al gevangen. Dooh die andere kreeg ze maar niet. want die grijsjes waren haar te vlug af. Nu eens zaten ze in een ouwe lap, dan weer in een mand en zoo ging het maar door. Op een dag hadden ze afgesproken, ze zouden poes eens beet nemen. Maar hoe, dat wisten ze niet; ja toch, daar had den ze wat ontdekt! Het was een ouwe laars. Maar wie zou er voor gaan, want poes zat nog altijd op zolder. Eindelijk waren ze besloten, vader zou vooropgaan. En toen een twee drie, rrrrt de muisjes trippelden al over de zolder. Daar kwam poes al aangesprongen. Vlug kropen de muisjes in de laars, poes er ook. Maar met poes ging het niet zoo gemakkelijk als met de muisjes, dooh al ging het niet, poes wou en moest er toch in. Maar al kroop poes er in, het was niets erg, want in de teen zat nog een klein gaatje. Daar kon ze uit; eentje beet poes er nog in d'r staart. Maar deze kon ook net uit het gaatje van de teen vluchten. Toen poes er ook uit wou kon hij niet, de muisjes pret natuurlijk. Toen ze er allemaal uit waren, gingen ze eerst hun buikjes flink vol eten, want nu behoefden ze voor poes niet meer bang te wezen. Daarna huppelden ze weer terug naar den zolder, waar poes nog steeds met de laars op den kop zat. Toen gingen ze allemaal in een kring er omheen staan te dansen. Dien avond gingen de muisjes al lemaal vroolijk naar bed, maar poes niet.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1933 | | pagina 8