Rijksmuseum van Geologie en Mineralogie VRIJDAG 10 FEBRUARI 1933 DE LEIDSCHE COURANT VIERDE BLAD PAG. 11 OFFICIEELE HEROPENINGSPLECHTIGHEID. Het bezitten van schatten in zeer brandbare pakhuizen is niet te verdedigen. Hedenmiddag te 2 uur heeft in de colle gezaal van het belangrijk uitgebreide en gereorganiseerde Rijksmuseum van Geolo gie en Mineralogie in tegenwoordigheid van vele officieele personen en verdere genoo- digden de officieele heropening van dit museum plaats gehad. Bij deze plechtigheid waren behalve de directeur, prof. dr. B. G. Escher en de con servatoren dr. I. M. van der Vlerk en dr. Kuenen, o.m. tegenwoordig de president curator der Leidsche Universiteit, burge meester mr. A. van de Sande Bakhuyzen, enkele curatoren, de rector magnificus, prof. dr. J. Huizinga en leden van den Aca- demischen Senaat, voorts de heer v. Beeck Oalkoen, chef van de afdeeling Hooger On derwijs van het Departement van Onder wijs, Kunsten en Wetenschappen, de heer v. Linden, chef van de afdeeling Rijksge bouwendienst van het Departement van Fi nanciën, prof. Martin, oud-dirccteur van het Museum, verscheidene hoogleeraren, enz. Toen de aanwezigen hadden plaats geno men betrad de president-curator, mr. A. van de Sande Bakhuyzen, het spreekge stoelte tot het houden der volgende rede. REDE PRESIDENT CURATOR MR. A. VAN DE SANDE BAKHUYZEN. Het is mij een groot voorrecht, aldus spr., uit naam van het College van Cura toren een woord te mogen spreken naar aanleiding van de opening van het Geolo gisch Instituut, want tot onze vreugde mogen wij thans dezen weidscheren naam geven aan het vergroote gebouw, dat tot voor kort noch het Geologisch Museum, noch het Geologisch Laboratorium huis veste op een wijze, die in overeenstemming geacht mocht worden te zijn met de betee kenis, die de studie der Geologie in ruime ren zin vereischt. En ik ben dan ook dankbaar, dat de beide regeeringsdepartementen, zonder wier medewerking wij deze aanwinst^, voor onze Universiteit niet hadden kunnen ver krijgen, hier vertegenwoordigd* zijn. Het is goed, dat zij, die zich voor dit Universiteitsbelang veel zorg en moeite getroost hebben, getuigen zijn van de waardeering van het College van Curato ren. dat in de innige overtuiging, dat de studie der geologie, zooals die zich alhier ontwikkeld beeft, aanspraak mocht ma ken op betere verzorging, de kracht vond om met alle klem aan te blijven dringen op het treffen dezer zoo noodige voorzie ningen. Hun zij onzen hartelijken dank hier bij gebracht. Ik sprak van de opening van een Geolo gisch Instituut, niet van den niouw bijge bouwden vleugel. Toen de Hoogleeraar Di recteur mij voorstelde een openingsplech tigheid te houden dadelijk na het gereed komen van dezen vleugel, heb ik hem ver zocht en ik ben dankbaar, dat hij daar in toestemde te wachten tot ook het Mu seum, dat nu wat ruimer en wat beter kon worden ingericht, gereed zou zijn, opdat dan aan belangstellenden zou kunnen wor den getoond een afgewerkt geheel. Het is een voorrecht, dat de Leidsche Universiteit in het bezit is van een rijke verzameling een voorrecht dat zij ze ker aan haar wetenschappelijke beteeke- nis en haar goeden naam te danken heeft doch dan dient ook die verzameling zoodanig beheerd en gehuisvest te wor den, dat zij evenzeer bevruchtend kan wer ken op het onderwijs, als dit laatste juist weer de vruchten oplevert, die de verzame ling doet groeien. Beide steunen en schra gen elkaar en zouden, gescheiden, nooit zoo tot hun recht komen als eenerzijds het belangrijke wetenschappelijke werk van Prof. Escher en zijn studenten en ander zijds. de aanzienlijke aanwinsten der col lecties ook in de laatste jaren U zoo dui delijk bewijzen. De geschiedenis van de wetenschappe lijke beoefening der Geologie aan de Leid sche Universiteit beslaat niet veel meer dan een halve eeuw. Dat zij voor heden culmineert in de tot standkoming van dit Instituut bewijst twee stellingen: vooreerst dat het goed gezien was van de Regee ring om in 1877 over te gaan tot de benoe ming van een hoogleeraar, waartoe de toenmaals nieuwe Hooger-Ondcrwijswet de noodzakelijkheid opende en in de tweede plaats, dat die geschiedenis er eene is van snelle ontplooiing en ontwikkeling. Wie haar wil kennon hoeft het niet moei lijk. Hij bestudeere slechts het leven en het werk van den in 1877 benoemden hoog leeraar, Prof. Dr. K. Martin. Toen een energieke jonge geleerde, van wien voel gehoopt werd, thans do nog energieke, maar nu meer dan 80-jarige en hoogge ëerde geleerde, die met trots kan wijzen op een werk, dat de gekoesterde hooge wachtingen in alle opzichten schitterend in vervulling deed gaan, ja overtrof. Het Ooilege van Curatoren bewaart een dankbare herinnering aan de voortreffelij ke en toegewijde diensten, die U aan onze Alma Mater gedurende een ruim 40-jari2e ambtsvervulling, heeft bewezen. Ik ben overtuigd, dat ook voor U deze dag er een is van vreugde en bevrediging, omdat er voor uw vak iets goeds tot stand gekomen is. Het verheugt ons, dat U nog tegen woordig moogt zijn bij deze zoo belangrij ke gebeurtenis voor onze Universiteit Uit de geschiedenis leeren wij ook hoe met bijna ongeloofelijk benepen middelen gewoekerd moest, worden. De hoogleeraar in de geologie en mineralogie, daaronder begrepen de palaeontologie en crystallo- graphie, moest door den toenmaligen pre sident-curator, Baron Sloet van de Beele aangetroffen worden, zelf de bestofte ge steenten van de verzameling met een bor steltje schoonwasschend, vóór hem zelfs een amanuensis werd ter zijde gesteld! Sinds dien is veel verbeterd en meer hulp ver strekt, maar nog luidt de leeropdracht van den eenigen hoogleeraar aard- en delfstof- kunde, palaeontologie en crystallographie. Het tweede deel der geschiedenis van de Geologie aan onze Universiteit begint met de benoeming van Prof. Escher. Wanneer men bedenkt, dat het onder wijs in de geologie tot aan de benoeming van Prof. Martin was opgedragen aan den hoogleeraar in de Zoölogie en hoe thans zoowel de geologie, de mineralogie, de pa- laeonthologie als de crystallographie uitge groeid zijn tot vakken van een opzichzelf staande beteekenis, die de aanstelling van een hoogleeraar voor ieder zou rechtvaar digen, dan wordt het begrijpelijk, dat drang zou ontstaan naar uitbreiding van onder wijskrachten en de voor dezen noodige hulpmiddelen, en dat niet meer uitslui tend volstaan kon worden met een Mu seum voor de opleiding van volledig toe geruste geologen. Dat er aanleiding was om de gematigde verlangens van het Curatorium te bevredi gen was reeds lang duidelijk voor wie het Museum bezocht en zag hoe in dat ge bouw, nooit voor laboratorium bruikbaar of bestemd, het wetenschappelijk werk be moeilijkt werd, hoe de broodnoodige mu seumruimte een veel te geringe plaats bood aan de elkaar in letterlijken zin ver dringende studenten en assistenten. Vooral toch de onderwijstaak is zeer aanzienlijk verzwaard èn kwantatief èn kwalitatief door de eischen die de maat schappij ten aanzien van geologische krachten in de laatste decennia èn in onze koloniën èn in ons eigen land is gaan stellen. Kwalitatief in dien zin, dat een laboratorium niet meer ontbeerd kon wor den. Prof Escher zag zijn studentenaantal sinds zijn benoeming verzestienvoudigd. Wanneer de belasting in een gebouw bo venmatig vergroot wordt, dan dient een voorzichtig bouwmeester de pijlers, waar op het rust, te versterken. Die verstevi ging heeft thans plaats gehad en ik wend mij dan ook in dit uur gaarne tot U, Prof. Escher, om U van harte geluk te wen- schen met de vervulling van een aanzien lijk deel Uwer wenschen. Gij hebt U met uw wetenschappelijk werk en uw onderwijs bewogen in een an dere richting dan uw voorganger. Geen wonder dan ook, dat Gij van stonde af aan op deze aanvulling van uwe hulpmiddelen hebt aangedrongen. Het inoet U een vol doening zijn thans het dikke dossier „uit breiding van het gebouw" ad acta te kun nen deponeeren U weder met al uw krach ten te kunnen wijden aan het besturen van dit Instituut en aan Uw eigen weten schappelijk werk. waaraan U zich in do laatste jaren meer dan U lief was heeft moeten onttrekken, voor de voorbereiding en uitvoering van de inrichting van het Laboratorium en de reorganisatie van het Musoum. De bevrediging die de totstandbrenging van dit werk U persoonlijk geeft, zal, ver moed ik, nog overtroffen worden door uw dankbaarheid, dat Gij voor uwo studenten de studiegelegenheid zooveel hebt kunnen verbeteren en vergemakkelijken, want dit is mij wel bekend, dat, waar er voor hen iets gedaan kan, worden, U niets te veel is. Ik dank U uit naam van het College v. Curatoren voor hetgeen U gedaan heeft en zou niet gaarne nalaten ook een woord van groote waardeering te spreken tot uwe assistenten en studenten, die zoo bo- langeloos de hulpvaardige hand boden. Er zijn maar weinig gebieden van het Universitaire leven waar niet telkens blijkt van de zegeningen van het Universi teitsfonds. Dat zoo spoedig ook hot Mu seum aan U allen vertoond kan worden, is ook aan zijn mildheid te danken. Wij mogen bescheiden geweest zijn in de verlangens waarvan wij de inwilliging aan de Rogeering vroegen, wij zijn niet zoo be scheiden in de verwachtingen, die wij koes teren van hetgeen door U, Prof. Escher, met uwe assistenten en studenten hier zal worden tot stand gebracht. De statige rij van wetenschappelijke publicaties en dis sertaties die gij met het gebrekkige instru ment wist te voorschijn te brengen, het toenemend vertrouwen, dat studeerenden in de opleiding onder U stellen, doen mij tot besluit, den wensch uitspreken, dat gij met het verbeterde niet minder nuttig zult mogen zijn. PROF. DR. B. G. ESCHER OVER: „WAT. HOE EN WAAROM". Ka de rede vau den president-curator was het woord aan don Directeur, prof. dr. B. G. Escher, die een rede hield over „Wat, boe en waarom". Wat ons hier samenbrengt, mag als een blijde gebeurtenis in de geschiedenis onzer Universiteit worden aangemerkt. Het komt toch niet zoo dikwijls voor, dat een nieuw lid aan het complex der universitaire ge bouwen wordt toegevoegd. Deze keer ge schiedde het nog juist op tijd. want het hui dige inzicht in de economische gesteldheid van de wereld, is niet zoodanig, dat be windslieden nog langer belangrijke sommen meenen te mogen toestaan voor inrichtin gen van hooger onderwijs en wetenschap pen. Sommige van mijn hoorders zullen ver moedelijk denken: terecht. Ik meen ten onrechte, omdat de geestelijke ontwikkeling van een volk slechts mogelijk is, wanneer van bovenaf, dat wil zeggen te beginnen met het hooger onderwijs en dan afdalend via middelbaar onderwijs naar het lager onderwijs, de wedloop met de andere Wes- tersche volken bijgehouden kan worden. Stilstand beteekent onherroepelijk relatie ve achteruitgang en naast ruimere zorg voor de beoefening en ontwikkeling der we tenschappen behoort zeker ook ruimere zorg voor de kunsten. Zonder door den staat ruimer gesubsidieerde instituten van kunst zal on,s volk geestelijk niet op peil blijven. Tot de voorwerpen van staatszorg, die te stiefmoederlijk bedeeld worden, be lmoren ook de musea. Het bezitten van schatten, zooals die bijv. hier in Leiden zijn vergaard in zeer brandbare pakhuizen, of wel goed bewaard, maar niet tentoonge steld, is niet te verdedigen. Dat bezit legt verplichtingen aan den eigenaar als hou der onzer cultuurwaarden op, verplichtin gen, die intusschen tientallen van jaren on vervuld bleven. Het gebouw, dat heden officieel geopend wordt, bestaat uit twee gedeelten, een ver bouwd gebouw, dat uit het jaar 1892 stamt, met de thans in onze oogen overdadige ar chitectuur, die zich geen bijzondere moeite gaf zich aan de eischen van het doel in oe- langrijke mate aau te passen, en een ge heel nieuw huis der wetenschap, sober, doeltreffend en goedkoop. Zoo ergens, dan is hier bewezen, dat het Rijk good en goed koop kan bouwen; hier is uit een mini mum som een maximale prestatie ontstaan. Dit nieuwe gebouw heeft inclusief meubi- leering, levering van de volledige inrich ting van het laboratorium voor experimen- teele geologie, verbouwing van het reeds bestaande gebouw, aanleg van centrale ver warming in beide gebouwen en zelfs leve ring van een gedeelte van het meubilair in het oude gebouw, gekost 278.000. Spr. geeft hierna een overzicht van de totstandkoming dezer nieuwbouw, die heel wat moeilijkheden heeft veroorzaakt, waar na hij dank brengt aan al degenen, die op welke wijze dan ook hun medewerking hiertoe verleenden. Het oude gedeelte van ons instituut, dat door mijn ambtsvoorganger, prof. dr. K. Martin, is ingericht, is nu weliswaar gere organiseerd, maar draagt toch zeer sterk den stempel zijner krachtige persoonlijk heid. Naast een voortreffelijk docent was Martin, dien wij het groote genoegen heb ben hier in ons midden te zien, een gebo ren directeur van een museum. In 187S be gon hij, dadelijk na zijn benoeming tot eer ste hoogleeraar in de geologie te Leiden, de geologische, palaeontologische en mine- ralogische verzamelingen, destijds onderge bracht in het Museum van Natuurlijke His torie aan de Papengracht (nu oudheidkun dig Museum), te ontdekken en te ontgin nen. Dit leidde tot zijn levenswerk: de be schrijving der tertiaire fauna van Ned. In- dië, die dit museum tot het belangrijksto van de palaeontologie van het tertiair van Ned. Indië gemaakt heeft. Hem word daar voor op zijn tachtigsten verjaardag met een feestbundel een welverdiende hulde ge bracht. In het gereorganiseerde en door verbou wing vergToote Museum bevinden zich twee groote zalen en vier kleine. Op de bo venverdieping is de collectie systematische palaeontologie ondergebracht in twee klei ne zalen, in de grootste de invertebraba, in de kleinste de ver tob rata, terwijl de groote zaal gereserveerd is voor de verzamelingen der regionale geologie van Nederland cn Koloniën. In de benedenverdieping worden de klei ne zaaltjes ingenomen door de verzameling algemeene geologie, waarbij aan do vulka nologie een apart vertrek gewijd is. De groote zaal bevat achtereenvolgens: alge meene mineralogie, systematische minera logie, nuttige delfstoffen, edelsteenen en systematische en algemeene petrografie. Het nieuwe gedeelte van ons instituut is geheel bedoeld als inrichting voor onder wijs en onderzoek. Wat heeft voorgezeten bij het ontwer pen van den opzet van dezen nieuwen vleu gel? In elke wetenschap, in do eene meer dan in de andere, kan gewerkt worden met hot oog op de vragen, wat, hoe en waarom? Naar het wat te speuren is het begin eiker wetenschap. Eerst moeten wij weten „wat" er is, voordat het onderzoek naar het „hoe" ter hand genomen kan worden. Het spreekt dan ook vanzelf, dat hier aan het leeren kennen van feiten en dingen be hoorlijk aandacht wordt besteed, op veler lei gebied. Op kristallografisch terrein de „blokjes" en de optische verschijnselen, op mineralogischde herkenning der delfstof fen, de kennis dor ertsen, op petrografiscb: de mikroskopische bestudeering van stol lingsgesteenten, metamarfe gesteenten en sedimenten, op scheikundig: de samenstel ling der gesteenten, op palaeontologische: de kennis der gidsfossielen, op mikropa- laeontologisch: de intensieve bestudeering der foraminiferen, die hier onder leiding een harer beste kenners, dr. I. M. van der Vlerk, een der „spécialités de nótro maison" vormt. Natuurlijk, want zonder deze grondslagen is beoefening der wetenschap ondenkbaar; zij zoü in dilettantisme ontaarden. Er zijn naturen, rustige, toegewijde na tuuronderzoekers, die bevrediging vinden bij dit soort van arbeid, maar dan toege spitst in een bepaalde richting en met de wijze zelfbeperking, die goede vruchten af werpt, op een onderdeel der zooeven ge noemde, uitgebreide weienschappen. De geoloog, die bruikbaar voor terrein- werk wil zijn, moet verder gaan, hij moet ook het hoe onderzoeken, het verband der verschillende waarnemingen cn vooral hun historische beteekenis. Geologisch terreinwerk te leveren zon der verbond te zoeken tusschen de waar genomen feiten in ruimtelijken zin, is on denkbaar.. Zoo kan bolangrijk en nuttig werk ontstaan, dat zich echter niet ver boven het plan der vroegere geognosten verheft. Werkelijke geologie ontstaat eohter pas, wanneer naast de drie ruimtelijke di mensies de tijd als vierde haar intrede doet in de beschouwing van hetgeen werd waar genomen. Dan herleeft het opeenvolgend gebeuren voor odb, eerst gebrekkig, maar met de vergaring van een grooter feiten materiaal en met een verdiept inzicht lang zamerhand vollediger. Het is niet beslist noodig nu ook nog den volgenden stap te ondernemen, immers do beantwoording van wat en hoe levert bruik bare resultaten, zoowel voor de wetenschap als voor de praktijk. Dat sommigen daarmede eohter niet te vreden zijn, geen rust hebben, ligt in hun natuur of misschien juister gezegd in hun psyche. Deze vragen ook nog naar hét waarom, hoewel zij zich bewust zijn, dat achter elk beantwoord „waarom" een onaf zienbare reeks van nieuwe vraagteekens volgt. Zij vragen zich bijv. niet slochts af: „hoe" kwam de vorming der Alpen tot stand?, maar ook: „waarom"' ontstond dat plooiingsgebergte. Een dergelijke vraag te stellen zonder een nauwkeurige bestudee ring van het „hoe" en „wat", heeft nog steeds tot teleurstellende resultaten geleid. Men greep hier zeer hoog, en wij zullen on« ook wel tevreden kunnen stellen met schijn baar minder ingewikkelde, maar elemen taire problemen uit de aardkunde van hot standpunt van het „waarom'' te beatudee- In plaats van af te wachten met de han den in den schoot, kunnen wij, naar ik meen, zelf de hand aan den ploeg slaan en door te experimenteeren het „waarom" be naderen. Het ontgaat mij niet, dat sommigen hun neus optrekken voor het experiment in de geologie, en ik begrijp dat volkomen, wan neer bijv. getracht wordt de vorming der Alpen in een koekepan na te bootsen en dan de waarnemingen uit de koekepan in de natuur over te brengen. Wie absoluut geen zin voor dimensies en verhoudingen heeft, wie te weinig het „wat" en „hoe"' be- heerscht, rake het geologische experiment niet aan. Het te bewerken gebied staat nagenoeg nog geheel open. Voorloopig zullen wij hier een klein onderdeel der geologie experi menteel bewerken. Nadat met meer of min der succes te Leiden proeven genomen zijn over windkeien, zouttektoniek en vulkaan kraters, gaan wij ons nu in de eerste plaats wijden aan een onderdeel der sedimentatie, namelijk de mechanische sedimentatie. Om te weten hoe sedimenten worden afgezet, moet eerst bekend worden, hoe vaste stof fen worden getransporteerd. Deze proble men na te gaan, eischt een ruime outillage. Welnu die hebben we hier gekregen, dank zij de ervaring in waterbouwkundige labo ratoria opgedaan, dank zij ook het werk der aërodynamische instituten. Wanneer wij nu in staat zijn den invloed op de sedi mentatie na te gaan van stroomend water, golven en wind, dan is dat te danken aan de hulp ons in ruime mate geboden door ir. J. Th. Thysse, directeur van het Water bouwkundig laboratorium aan do Techni sche Hoogeschool, ir. N. A. van den Heu vel, bedrijfsingenieur daarvan, en ir. A. G. von Baumhauer en ir. O. Koning van don Rijksstudiedienst voor de Luchtvaart. Aan deze heeren hebben wij het te danken, dat een degelijke inrichting, de eerste in haar soort, ons in staat stelt een onderdeel der dynamische geologie experimenteel te be werken. Men verwachte nu niet dadelijk daverende resultaten. Het is mijn wensch dat hier in gestagen arbeid met en door leerlingen Langzamerhand ons inzicht in cenigo problemen der sedimentatie worde verruimd. Dat dit zoo zij! Hierna werd nog het woord gevoerd door den rector magnificus, prof. dr. J. Huizinga en den heer Gaade, voorzitter van do phi- losophische faculteit van Leidsche Studen ten. EEN RONDGANG DOOR HET GEBOUW Hierna werd door de aanwezigen een rondgang gemaakt door het nieuwe en ge heel gemoderniseerde oude gebouw. Vooraf waren wij door prof. Escher in de gelegenheid gesteld een kijkje te nomen en van onze bevindingen laten we hior een beknopt overzicht, volgen. Wat al aanstonds opvalt is het verschil in verdiepingen-hoogte van oud en nieuw gedeelte. Zooals alle andere musea was ook het oude gedeelte van het Museum inder daad als museum ingericht, d.w.z. met hooge verdiepingen. Dit stelsel is bij den nieuwbouw verlaten en terecht. Een exposi tieruimte kan even goed zijn, ook al is zij niet hoog, maar bovendien is bij de inrich ting van don nieuwen vleugel meer met de praktijk rekening gehouden. Zoo vindt op iedere verdieping grootere of kleinere zaaltjes, waar do studenten ruim gelegen heid hebben tot werken. De eerste verdieping bevat als voornaam ste deel de zaal voor Microscopie, met groote ramen op den Noordkant, waar het volle daglicht in al zijn volheid binnen valt. Bovendien hoeft elke zitplaats ook een eigen electrischo verlichting voor mi croscopisch onderzoek. Op de tweede verdieping vinden we do slijpkamer voor do fijnslijperij, een zaal voor micro paleonthelogie in het admini stratie-lokaal. Daar heeft men o.m. tot taak alle voorwerpen van het museum to nummeren. Hoe groot dio voorraad is, kan nog niet bij benadering gezegd worden. In de leeszaal treft men een moderne verlichting aan. Het boekenmagazijn, dat daarnaast ligt bevat momenteel 115 tijd schriften, terwijl voor dortig jaargangen ruimte is. Do boekplankruimie bedraagt 800 M. Dit magazijn is bovendien zeer laag gehouden, zoodot men niet met trappen langs de wanden behoeft te klimmen. Bo vendien is deze geringe hoogte gehouden, omdat daarboven op de tweede verdieping d© collegezaal ligt. Deze biedt ruimte voor 118 personen en is zoo modem mogelijk van uitvoering. Twee groote schuifbordea zijn tegen den wand aangebracht. Daar achter bevindt zich een groot projectiedock. Aan beide kanten daarnaast zijn tweo ruime wanden voor kaarten, dio door twee aparte lampen kunnen worden belicht. De cloctrische verlichting is zoodanig ge maakt, dat men voldoende licht kan laten om bij het geven van projectie- of filmvor- tooniug te schrijven. Evenals reeds in an dere collegezalen gobruikelijk gesehiodt hot duister maken der zaal electrisch. Aan den anderen kant van deze verdie ping bevindt zich het colloquicum of kleino collegezaal. Wat er verder op de diverse verdiepin gen voor grootere of kleinere zalen ver moedelijk weinig in tere see ren. Vermelden we evenwel nog de unieke in richting, welke gelijkvloors is aangebracht: de zaal voor experimenteele geologie, die nend tor' spocialisoering in een bepaalde richting, waarover prof. Escher aan het slot van hierboven vermelde rede heeft ge waagd. Dat prof. Escher deze inrichting, waar in b.v. door een vierkanten glazen buis per minuut 8 M3 water wordt gevoerd, om na. te gaan welke gevolgen de strooming heeft op het vormen van zandlagen, slibvorraing enz. enz., heeft weten los te krijgen, wekt onze verwondering. Natuurlijk is het oude gedeelte van het museum voor een groot deel ontlast, maar toch ia de expositieruimte niet groot ge noeg. Toch is alles veel overzichtelijker ge worden, niet in het minst wijl in de kamers, welke voorheen als administratie-ruimte werd gebruikt, nu ook geëxposeerd kan worden. KERKNIEUWS „Huize Angela" te 's-Gravenhage. Onder veler belangstelling is gisteren morgen het internaat voor zwakzinnige kin deren „Huize Angola" aan do Prinsegracht 12 te 's-Gravonhage door Z. H. Exc. den Bisschop van Haarlem ingewijd. Aan don heer P. C. Wesseling is bij deze gelegenheid de onderscheiding „Pro Eccle sia et Pontifice" verleend. LUCHTVAART JAPANSCH VLIEGTUIG IN ZEE GESTORT. Drie dooden, zeven gewonden. Het grootste Japansohe marine-vlieg tuig is nabij Tatcyama ia de baai van To kio in zoe gestort ten gevolge van een defect aan den motor. Drie marine-officie ren, dio bekneld zaten iri do susolagc, zijn om het leven gekomen de andere zeven inzittenden zijn er, hoewel zij gewond wcr- don, in geslaagd naar den wal te zwemmen, liet verongelukte vliegtuig was in 1931 in Engeland gekocht. ELLSWORTH'S PLAN VOOR EEN ZUIDP0 0L-T0 CHT. Binnenkort proefvluchten in Canada. Do Poolondcrzoeker Lincoln Ellsworth treft roods do noodigo toebereidselen voor zijn groote vlucht over do ZuidjKHjl die hij voornemens is aan het oind van het jaar to ondernemen. Ellsworth wordt vergezeld door den vliegor Balohen. Zij willen trach- ton om zonder tusscbenlandiagen 3000 mijl Ln het Zuidpool-gebied af to loggen, waar van 1300 mijl over land, dat nog nooit door mensohenvoct is betreden. Binnenkort be gint Ellsworth met proefvluchten in Cana da, waar volgens zijn zeggen hot wintorkli- maat vrijwel overeenkomt met hetgeen hij in do Zuidpoolgobieden denkt aan te trof fen. Ellsworth zal van Canada naar Noorwe gen vliegen en vandaar naar Kaapstad en Nieuw-Zeeland. Op deze vluoht gaat ook do bekende vlieger Wilkins ineo, doch dezo ncomt niet deel aan don tocht over het Zuidpool-gcbicd. NED. 00ST-INDIE DYSENTERIE-EPIDEMIE OP HET EILAND LOMBOK Aneta seint uit Buitenzorg: De rosident van Bali en Lombok te Singararija doeld© telegrafisch nuvle, dat in do dessa Pe- noedja Midden-Lombok een dysen- teric-cpidcmio is uitgebroken. In dezelfde desa 1b tegelijkertijd oen miltvuurepidomi© onder do karbouwen uitgebroken. Viorhon- derd gevallen zijn geconstateerd. Een nader telegram van den rosident meldt, dat do dysenterie-cpidemie, naar do bevinding van den betrokken gouvernements-arts, slechts van lichten graad is cn er weinig kans bestaat op verdere uitbreiding. Het totaal aantal lijders, bedraagt ongeveer ■200, terwijl er tot dusverre slechts tweo sterfgevallen zijn. Alle maatregelen tot be strijding der ziekte zijn genomen. VEILIG VERKEER. ,,In den bocht passeeren, dat is mis! Omdat 't uitzicht dan belemmerd is".

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1933 | | pagina 11