Rijksmuseum van Geologie en Mineralogie
VRIJDAG 10 FEBRUARI 1933
DE LEIDSCHE COURANT
VIERDE BLAD PAG. 11
OFFICIEELE HEROPENINGSPLECHTIGHEID.
Het bezitten van schatten in zeer
brandbare pakhuizen is
niet te verdedigen.
Hedenmiddag te 2 uur heeft in de colle
gezaal van het belangrijk uitgebreide en
gereorganiseerde Rijksmuseum van Geolo
gie en Mineralogie in tegenwoordigheid van
vele officieele personen en verdere genoo-
digden de officieele heropening van dit
museum plaats gehad.
Bij deze plechtigheid waren behalve de
directeur, prof. dr. B. G. Escher en de con
servatoren dr. I. M. van der Vlerk en dr.
Kuenen, o.m. tegenwoordig de president
curator der Leidsche Universiteit, burge
meester mr. A. van de Sande Bakhuyzen,
enkele curatoren, de rector magnificus,
prof. dr. J. Huizinga en leden van den Aca-
demischen Senaat, voorts de heer v. Beeck
Oalkoen, chef van de afdeeling Hooger On
derwijs van het Departement van Onder
wijs, Kunsten en Wetenschappen, de heer
v. Linden, chef van de afdeeling Rijksge
bouwendienst van het Departement van Fi
nanciën, prof. Martin, oud-dirccteur van het
Museum, verscheidene hoogleeraren, enz.
Toen de aanwezigen hadden plaats geno
men betrad de president-curator, mr. A.
van de Sande Bakhuyzen, het spreekge
stoelte tot het houden der volgende rede.
REDE PRESIDENT CURATOR
MR. A. VAN DE SANDE BAKHUYZEN.
Het is mij een groot voorrecht, aldus
spr., uit naam van het College van Cura
toren een woord te mogen spreken naar
aanleiding van de opening van het Geolo
gisch Instituut, want tot onze vreugde
mogen wij thans dezen weidscheren naam
geven aan het vergroote gebouw, dat tot
voor kort noch het Geologisch Museum,
noch het Geologisch Laboratorium huis
veste op een wijze, die in overeenstemming
geacht mocht worden te zijn met de betee
kenis, die de studie der Geologie in ruime
ren zin vereischt.
En ik ben dan ook dankbaar, dat de
beide regeeringsdepartementen, zonder
wier medewerking wij deze aanwinst^, voor
onze Universiteit niet hadden kunnen ver
krijgen, hier vertegenwoordigd* zijn.
Het is goed, dat zij, die zich voor dit
Universiteitsbelang veel zorg en moeite
getroost hebben, getuigen zijn van de
waardeering van het College van Curato
ren. dat in de innige overtuiging, dat de
studie der geologie, zooals die zich alhier
ontwikkeld beeft, aanspraak mocht ma
ken op betere verzorging, de kracht vond
om met alle klem aan te blijven dringen
op het treffen dezer zoo noodige voorzie
ningen. Hun zij onzen hartelijken dank hier
bij gebracht.
Ik sprak van de opening van een Geolo
gisch Instituut, niet van den niouw bijge
bouwden vleugel. Toen de Hoogleeraar Di
recteur mij voorstelde een openingsplech
tigheid te houden dadelijk na het gereed
komen van dezen vleugel, heb ik hem ver
zocht en ik ben dankbaar, dat hij daar
in toestemde te wachten tot ook het Mu
seum, dat nu wat ruimer en wat beter kon
worden ingericht, gereed zou zijn, opdat
dan aan belangstellenden zou kunnen wor
den getoond een afgewerkt geheel.
Het is een voorrecht, dat de Leidsche
Universiteit in het bezit is van een rijke
verzameling een voorrecht dat zij ze
ker aan haar wetenschappelijke beteeke-
nis en haar goeden naam te danken heeft
doch dan dient ook die verzameling
zoodanig beheerd en gehuisvest te wor
den, dat zij evenzeer bevruchtend kan wer
ken op het onderwijs, als dit laatste juist
weer de vruchten oplevert, die de verzame
ling doet groeien. Beide steunen en schra
gen elkaar en zouden, gescheiden, nooit
zoo tot hun recht komen als eenerzijds het
belangrijke wetenschappelijke werk van
Prof. Escher en zijn studenten en ander
zijds. de aanzienlijke aanwinsten der col
lecties ook in de laatste jaren U zoo dui
delijk bewijzen.
De geschiedenis van de wetenschappe
lijke beoefening der Geologie aan de Leid
sche Universiteit beslaat niet veel meer
dan een halve eeuw. Dat zij voor heden
culmineert in de tot standkoming van dit
Instituut bewijst twee stellingen: vooreerst
dat het goed gezien was van de Regee
ring om in 1877 over te gaan tot de benoe
ming van een hoogleeraar, waartoe de
toenmaals nieuwe Hooger-Ondcrwijswet de
noodzakelijkheid opende en in de tweede
plaats, dat die geschiedenis er eene is
van snelle ontplooiing en ontwikkeling.
Wie haar wil kennon hoeft het niet moei
lijk. Hij bestudeere slechts het leven en
het werk van den in 1877 benoemden hoog
leeraar, Prof. Dr. K. Martin. Toen een
energieke jonge geleerde, van wien voel
gehoopt werd, thans do nog energieke,
maar nu meer dan 80-jarige en hoogge
ëerde geleerde, die met trots kan wijzen op
een werk, dat de gekoesterde hooge
wachtingen in alle opzichten schitterend
in vervulling deed gaan, ja overtrof.
Het Ooilege van Curatoren bewaart een
dankbare herinnering aan de voortreffelij
ke en toegewijde diensten, die U aan onze
Alma Mater gedurende een ruim 40-jari2e
ambtsvervulling, heeft bewezen. Ik ben
overtuigd, dat ook voor U deze dag er een
is van vreugde en bevrediging, omdat er
voor uw vak iets goeds tot stand gekomen
is. Het verheugt ons, dat U nog tegen
woordig moogt zijn bij deze zoo belangrij
ke gebeurtenis voor onze Universiteit
Uit de geschiedenis leeren wij ook hoe
met bijna ongeloofelijk benepen middelen
gewoekerd moest, worden. De hoogleeraar
in de geologie en mineralogie, daaronder
begrepen de palaeontologie en crystallo-
graphie, moest door den toenmaligen pre
sident-curator, Baron Sloet van de Beele
aangetroffen worden, zelf de bestofte ge
steenten van de verzameling met een bor
steltje schoonwasschend, vóór hem zelfs een
amanuensis werd ter zijde gesteld! Sinds
dien is veel verbeterd en meer hulp ver
strekt, maar nog luidt de leeropdracht van
den eenigen hoogleeraar aard- en delfstof-
kunde, palaeontologie en crystallographie.
Het tweede deel der geschiedenis van
de Geologie aan onze Universiteit begint
met de benoeming van Prof. Escher.
Wanneer men bedenkt, dat het onder
wijs in de geologie tot aan de benoeming
van Prof. Martin was opgedragen aan den
hoogleeraar in de Zoölogie en hoe thans
zoowel de geologie, de mineralogie, de pa-
laeonthologie als de crystallographie uitge
groeid zijn tot vakken van een opzichzelf
staande beteekenis, die de aanstelling van
een hoogleeraar voor ieder zou rechtvaar
digen, dan wordt het begrijpelijk, dat drang
zou ontstaan naar uitbreiding van onder
wijskrachten en de voor dezen noodige
hulpmiddelen, en dat niet meer uitslui
tend volstaan kon worden met een Mu
seum voor de opleiding van volledig toe
geruste geologen.
Dat er aanleiding was om de gematigde
verlangens van het Curatorium te bevredi
gen was reeds lang duidelijk voor wie het
Museum bezocht en zag hoe in dat ge
bouw, nooit voor laboratorium bruikbaar
of bestemd, het wetenschappelijk werk be
moeilijkt werd, hoe de broodnoodige mu
seumruimte een veel te geringe plaats
bood aan de elkaar in letterlijken zin ver
dringende studenten en assistenten.
Vooral toch de onderwijstaak is zeer
aanzienlijk verzwaard èn kwantatief èn
kwalitatief door de eischen die de maat
schappij ten aanzien van geologische
krachten in de laatste decennia èn in onze
koloniën èn in ons eigen land is gaan
stellen. Kwalitatief in dien zin, dat een
laboratorium niet meer ontbeerd kon wor
den. Prof Escher zag zijn studentenaantal
sinds zijn benoeming verzestienvoudigd.
Wanneer de belasting in een gebouw bo
venmatig vergroot wordt, dan dient een
voorzichtig bouwmeester de pijlers, waar
op het rust, te versterken. Die verstevi
ging heeft thans plaats gehad en ik wend
mij dan ook in dit uur gaarne tot U, Prof.
Escher, om U van harte geluk te wen-
schen met de vervulling van een aanzien
lijk deel Uwer wenschen.
Gij hebt U met uw wetenschappelijk
werk en uw onderwijs bewogen in een an
dere richting dan uw voorganger. Geen
wonder dan ook, dat Gij van stonde af aan
op deze aanvulling van uwe hulpmiddelen
hebt aangedrongen. Het inoet U een vol
doening zijn thans het dikke dossier „uit
breiding van het gebouw" ad acta te kun
nen deponeeren U weder met al uw krach
ten te kunnen wijden aan het besturen van
dit Instituut en aan Uw eigen weten
schappelijk werk. waaraan U zich in do
laatste jaren meer dan U lief was heeft
moeten onttrekken, voor de voorbereiding
en uitvoering van de inrichting van het
Laboratorium en de reorganisatie van het
Musoum.
De bevrediging die de totstandbrenging
van dit werk U persoonlijk geeft, zal, ver
moed ik, nog overtroffen worden door uw
dankbaarheid, dat Gij voor uwo studenten
de studiegelegenheid zooveel hebt kunnen
verbeteren en vergemakkelijken, want dit
is mij wel bekend, dat, waar er voor hen
iets gedaan kan, worden, U niets te
veel is.
Ik dank U uit naam van het College v.
Curatoren voor hetgeen U gedaan heeft
en zou niet gaarne nalaten ook een woord
van groote waardeering te spreken tot
uwe assistenten en studenten, die zoo bo-
langeloos de hulpvaardige hand boden.
Er zijn maar weinig gebieden van het
Universitaire leven waar niet telkens
blijkt van de zegeningen van het Universi
teitsfonds. Dat zoo spoedig ook hot Mu
seum aan U allen vertoond kan worden, is
ook aan zijn mildheid te danken.
Wij mogen bescheiden geweest zijn in de
verlangens waarvan wij de inwilliging aan
de Rogeering vroegen, wij zijn niet zoo be
scheiden in de verwachtingen, die wij koes
teren van hetgeen door U, Prof. Escher,
met uwe assistenten en studenten hier zal
worden tot stand gebracht. De statige rij
van wetenschappelijke publicaties en dis
sertaties die gij met het gebrekkige instru
ment wist te voorschijn te brengen, het
toenemend vertrouwen, dat studeerenden
in de opleiding onder U stellen, doen mij
tot besluit, den wensch uitspreken, dat gij
met het verbeterde niet minder nuttig zult
mogen zijn.
PROF. DR. B. G. ESCHER OVER:
„WAT. HOE EN WAAROM".
Ka de rede vau den president-curator
was het woord aan don Directeur, prof. dr.
B. G. Escher, die een rede hield over „Wat,
boe en waarom".
Wat ons hier samenbrengt, mag als een
blijde gebeurtenis in de geschiedenis onzer
Universiteit worden aangemerkt. Het komt
toch niet zoo dikwijls voor, dat een nieuw
lid aan het complex der universitaire ge
bouwen wordt toegevoegd. Deze keer ge
schiedde het nog juist op tijd. want het hui
dige inzicht in de economische gesteldheid
van de wereld, is niet zoodanig, dat be
windslieden nog langer belangrijke sommen
meenen te mogen toestaan voor inrichtin
gen van hooger onderwijs en wetenschap
pen. Sommige van mijn hoorders zullen ver
moedelijk denken: terecht. Ik meen ten
onrechte, omdat de geestelijke ontwikkeling
van een volk slechts mogelijk is, wanneer
van bovenaf, dat wil zeggen te beginnen
met het hooger onderwijs en dan afdalend
via middelbaar onderwijs naar het lager
onderwijs, de wedloop met de andere Wes-
tersche volken bijgehouden kan worden.
Stilstand beteekent onherroepelijk relatie
ve achteruitgang en naast ruimere zorg
voor de beoefening en ontwikkeling der we
tenschappen behoort zeker ook ruimere
zorg voor de kunsten. Zonder door den
staat ruimer gesubsidieerde instituten van
kunst zal on,s volk geestelijk niet op peil
blijven. Tot de voorwerpen van staatszorg,
die te stiefmoederlijk bedeeld worden, be
lmoren ook de musea. Het bezitten van
schatten, zooals die bijv. hier in Leiden zijn
vergaard in zeer brandbare pakhuizen, of
wel goed bewaard, maar niet tentoonge
steld, is niet te verdedigen. Dat bezit legt
verplichtingen aan den eigenaar als hou
der onzer cultuurwaarden op, verplichtin
gen, die intusschen tientallen van jaren on
vervuld bleven.
Het gebouw, dat heden officieel geopend
wordt, bestaat uit twee gedeelten, een ver
bouwd gebouw, dat uit het jaar 1892 stamt,
met de thans in onze oogen overdadige ar
chitectuur, die zich geen bijzondere moeite
gaf zich aan de eischen van het doel in oe-
langrijke mate aau te passen, en een ge
heel nieuw huis der wetenschap, sober,
doeltreffend en goedkoop. Zoo ergens, dan
is hier bewezen, dat het Rijk good en goed
koop kan bouwen; hier is uit een mini
mum som een maximale prestatie ontstaan.
Dit nieuwe gebouw heeft inclusief meubi-
leering, levering van de volledige inrich
ting van het laboratorium voor experimen-
teele geologie, verbouwing van het reeds
bestaande gebouw, aanleg van centrale ver
warming in beide gebouwen en zelfs leve
ring van een gedeelte van het meubilair in
het oude gebouw, gekost 278.000.
Spr. geeft hierna een overzicht van de
totstandkoming dezer nieuwbouw, die heel
wat moeilijkheden heeft veroorzaakt, waar
na hij dank brengt aan al degenen, die op
welke wijze dan ook hun medewerking
hiertoe verleenden.
Het oude gedeelte van ons instituut, dat
door mijn ambtsvoorganger, prof. dr. K.
Martin, is ingericht, is nu weliswaar gere
organiseerd, maar draagt toch zeer sterk
den stempel zijner krachtige persoonlijk
heid. Naast een voortreffelijk docent was
Martin, dien wij het groote genoegen heb
ben hier in ons midden te zien, een gebo
ren directeur van een museum. In 187S be
gon hij, dadelijk na zijn benoeming tot eer
ste hoogleeraar in de geologie te Leiden,
de geologische, palaeontologische en mine-
ralogische verzamelingen, destijds onderge
bracht in het Museum van Natuurlijke His
torie aan de Papengracht (nu oudheidkun
dig Museum), te ontdekken en te ontgin
nen. Dit leidde tot zijn levenswerk: de be
schrijving der tertiaire fauna van Ned. In-
dië, die dit museum tot het belangrijksto
van de palaeontologie van het tertiair van
Ned. Indië gemaakt heeft. Hem word daar
voor op zijn tachtigsten verjaardag met
een feestbundel een welverdiende hulde ge
bracht.
In het gereorganiseerde en door verbou
wing vergToote Museum bevinden zich
twee groote zalen en vier kleine. Op de bo
venverdieping is de collectie systematische
palaeontologie ondergebracht in twee klei
ne zalen, in de grootste de invertebraba, in
de kleinste de ver tob rata, terwijl de groote
zaal gereserveerd is voor de verzamelingen
der regionale geologie van Nederland cn
Koloniën.
In de benedenverdieping worden de klei
ne zaaltjes ingenomen door de verzameling
algemeene geologie, waarbij aan do vulka
nologie een apart vertrek gewijd is. De
groote zaal bevat achtereenvolgens: alge
meene mineralogie, systematische minera
logie, nuttige delfstoffen, edelsteenen en
systematische en algemeene petrografie.
Het nieuwe gedeelte van ons instituut is
geheel bedoeld als inrichting voor onder
wijs en onderzoek.
Wat heeft voorgezeten bij het ontwer
pen van den opzet van dezen nieuwen vleu
gel?
In elke wetenschap, in do eene meer dan
in de andere, kan gewerkt worden met hot
oog op de vragen, wat, hoe en waarom?
Naar het wat te speuren is het begin
eiker wetenschap. Eerst moeten wij weten
„wat" er is, voordat het onderzoek naar
het „hoe" ter hand genomen kan worden.
Het spreekt dan ook vanzelf, dat hier aan
het leeren kennen van feiten en dingen be
hoorlijk aandacht wordt besteed, op veler
lei gebied. Op kristallografisch terrein de
„blokjes" en de optische verschijnselen, op
mineralogischde herkenning der delfstof
fen, de kennis dor ertsen, op petrografiscb:
de mikroskopische bestudeering van stol
lingsgesteenten, metamarfe gesteenten en
sedimenten, op scheikundig: de samenstel
ling der gesteenten, op palaeontologische:
de kennis der gidsfossielen, op mikropa-
laeontologisch: de intensieve bestudeering
der foraminiferen, die hier onder leiding
een harer beste kenners, dr. I. M. van der
Vlerk, een der „spécialités de nótro maison"
vormt.
Natuurlijk, want zonder deze grondslagen
is beoefening der wetenschap ondenkbaar;
zij zoü in dilettantisme ontaarden.
Er zijn naturen, rustige, toegewijde na
tuuronderzoekers, die bevrediging vinden
bij dit soort van arbeid, maar dan toege
spitst in een bepaalde richting en met de
wijze zelfbeperking, die goede vruchten af
werpt, op een onderdeel der zooeven ge
noemde, uitgebreide weienschappen.
De geoloog, die bruikbaar voor terrein-
werk wil zijn, moet verder gaan, hij moet
ook het hoe onderzoeken, het verband der
verschillende waarnemingen cn vooral hun
historische beteekenis.
Geologisch terreinwerk te leveren zon
der verbond te zoeken tusschen de waar
genomen feiten in ruimtelijken zin, is on
denkbaar.. Zoo kan bolangrijk en nuttig
werk ontstaan, dat zich echter niet ver
boven het plan der vroegere geognosten
verheft. Werkelijke geologie ontstaat eohter
pas, wanneer naast de drie ruimtelijke di
mensies de tijd als vierde haar intrede doet
in de beschouwing van hetgeen werd waar
genomen. Dan herleeft het opeenvolgend
gebeuren voor odb, eerst gebrekkig, maar
met de vergaring van een grooter feiten
materiaal en met een verdiept inzicht lang
zamerhand vollediger.
Het is niet beslist noodig nu ook nog den
volgenden stap te ondernemen, immers do
beantwoording van wat en hoe levert bruik
bare resultaten, zoowel voor de wetenschap
als voor de praktijk.
Dat sommigen daarmede eohter niet te
vreden zijn, geen rust hebben, ligt in hun
natuur of misschien juister gezegd in hun
psyche. Deze vragen ook nog naar hét
waarom, hoewel zij zich bewust zijn, dat
achter elk beantwoord „waarom" een onaf
zienbare reeks van nieuwe vraagteekens
volgt. Zij vragen zich bijv. niet slochts af:
„hoe" kwam de vorming der Alpen tot
stand?, maar ook: „waarom"' ontstond dat
plooiingsgebergte. Een dergelijke vraag te
stellen zonder een nauwkeurige bestudee
ring van het „hoe" en „wat", heeft nog
steeds tot teleurstellende resultaten geleid.
Men greep hier zeer hoog, en wij zullen on«
ook wel tevreden kunnen stellen met schijn
baar minder ingewikkelde, maar elemen
taire problemen uit de aardkunde van hot
standpunt van het „waarom'' te beatudee-
In plaats van af te wachten met de han
den in den schoot, kunnen wij, naar ik
meen, zelf de hand aan den ploeg slaan en
door te experimenteeren het „waarom" be
naderen.
Het ontgaat mij niet, dat sommigen hun
neus optrekken voor het experiment in de
geologie, en ik begrijp dat volkomen, wan
neer bijv. getracht wordt de vorming der
Alpen in een koekepan na te bootsen en
dan de waarnemingen uit de koekepan in
de natuur over te brengen. Wie absoluut
geen zin voor dimensies en verhoudingen
heeft, wie te weinig het „wat" en „hoe"' be-
heerscht, rake het geologische experiment
niet aan.
Het te bewerken gebied staat nagenoeg
nog geheel open. Voorloopig zullen wij hier
een klein onderdeel der geologie experi
menteel bewerken. Nadat met meer of min
der succes te Leiden proeven genomen zijn
over windkeien, zouttektoniek en vulkaan
kraters, gaan wij ons nu in de eerste plaats
wijden aan een onderdeel der sedimentatie,
namelijk de mechanische sedimentatie. Om
te weten hoe sedimenten worden afgezet,
moet eerst bekend worden, hoe vaste stof
fen worden getransporteerd. Deze proble
men na te gaan, eischt een ruime outillage.
Welnu die hebben we hier gekregen, dank
zij de ervaring in waterbouwkundige labo
ratoria opgedaan, dank zij ook het werk
der aërodynamische instituten. Wanneer
wij nu in staat zijn den invloed op de sedi
mentatie na te gaan van stroomend water,
golven en wind, dan is dat te danken aan
de hulp ons in ruime mate geboden door
ir. J. Th. Thysse, directeur van het Water
bouwkundig laboratorium aan do Techni
sche Hoogeschool, ir. N. A. van den Heu
vel, bedrijfsingenieur daarvan, en ir. A. G.
von Baumhauer en ir. O. Koning van don
Rijksstudiedienst voor de Luchtvaart. Aan
deze heeren hebben wij het te danken, dat
een degelijke inrichting, de eerste in haar
soort, ons in staat stelt een onderdeel der
dynamische geologie experimenteel te be
werken. Men verwachte nu niet dadelijk
daverende resultaten. Het is mijn wensch
dat hier in gestagen arbeid met en door
leerlingen Langzamerhand ons inzicht in
cenigo problemen der sedimentatie worde
verruimd. Dat dit zoo zij!
Hierna werd nog het woord gevoerd door
den rector magnificus, prof. dr. J. Huizinga
en den heer Gaade, voorzitter van do phi-
losophische faculteit van Leidsche Studen
ten.
EEN RONDGANG DOOR HET GEBOUW
Hierna werd door de aanwezigen een
rondgang gemaakt door het nieuwe en ge
heel gemoderniseerde oude gebouw.
Vooraf waren wij door prof. Escher in
de gelegenheid gesteld een kijkje te nomen
en van onze bevindingen laten we hior een
beknopt overzicht, volgen.
Wat al aanstonds opvalt is het verschil
in verdiepingen-hoogte van oud en nieuw
gedeelte. Zooals alle andere musea was ook
het oude gedeelte van het Museum inder
daad als museum ingericht, d.w.z. met
hooge verdiepingen. Dit stelsel is bij den
nieuwbouw verlaten en terecht. Een exposi
tieruimte kan even goed zijn, ook al is zij
niet hoog, maar bovendien is bij de inrich
ting van don nieuwen vleugel meer met de
praktijk rekening gehouden. Zoo vindt op
iedere verdieping grootere of kleinere
zaaltjes, waar do studenten ruim gelegen
heid hebben tot werken.
De eerste verdieping bevat als voornaam
ste deel de zaal voor Microscopie, met
groote ramen op den Noordkant, waar het
volle daglicht in al zijn volheid binnen
valt. Bovendien hoeft elke zitplaats ook
een eigen electrischo verlichting voor mi
croscopisch onderzoek.
Op de tweede verdieping vinden we do
slijpkamer voor do fijnslijperij, een zaal
voor micro paleonthelogie in het admini
stratie-lokaal. Daar heeft men o.m. tot
taak alle voorwerpen van het museum to
nummeren. Hoe groot dio voorraad is,
kan nog niet bij benadering gezegd worden.
In de leeszaal treft men een moderne
verlichting aan. Het boekenmagazijn, dat
daarnaast ligt bevat momenteel 115 tijd
schriften, terwijl voor dortig jaargangen
ruimte is. Do boekplankruimie bedraagt
800 M. Dit magazijn is bovendien zeer laag
gehouden, zoodot men niet met trappen
langs de wanden behoeft te klimmen. Bo
vendien is deze geringe hoogte gehouden,
omdat daarboven op de tweede verdieping
d© collegezaal ligt. Deze biedt ruimte voor
118 personen en is zoo modem mogelijk
van uitvoering. Twee groote schuifbordea
zijn tegen den wand aangebracht. Daar
achter bevindt zich een groot projectiedock.
Aan beide kanten daarnaast zijn tweo
ruime wanden voor kaarten, dio door
twee aparte lampen kunnen worden belicht.
De cloctrische verlichting is zoodanig ge
maakt, dat men voldoende licht kan laten
om bij het geven van projectie- of filmvor-
tooniug te schrijven. Evenals reeds in an
dere collegezalen gobruikelijk gesehiodt hot
duister maken der zaal electrisch.
Aan den anderen kant van deze verdie
ping bevindt zich het colloquicum of kleino
collegezaal.
Wat er verder op de diverse verdiepin
gen voor grootere of kleinere zalen ver
moedelijk weinig in tere see ren.
Vermelden we evenwel nog de unieke in
richting, welke gelijkvloors is aangebracht:
de zaal voor experimenteele geologie, die
nend tor' spocialisoering in een bepaalde
richting, waarover prof. Escher aan het
slot van hierboven vermelde rede heeft ge
waagd.
Dat prof. Escher deze inrichting, waar
in b.v. door een vierkanten glazen buis per
minuut 8 M3 water wordt gevoerd, om na.
te gaan welke gevolgen de strooming heeft
op het vormen van zandlagen, slibvorraing
enz. enz., heeft weten los te krijgen, wekt
onze verwondering.
Natuurlijk is het oude gedeelte van het
museum voor een groot deel ontlast, maar
toch ia de expositieruimte niet groot ge
noeg. Toch is alles veel overzichtelijker ge
worden, niet in het minst wijl in de kamers,
welke voorheen als administratie-ruimte
werd gebruikt, nu ook geëxposeerd kan
worden.
KERKNIEUWS
„Huize Angela" te 's-Gravenhage.
Onder veler belangstelling is gisteren
morgen het internaat voor zwakzinnige kin
deren „Huize Angola" aan do Prinsegracht
12 te 's-Gravonhage door Z. H. Exc. den
Bisschop van Haarlem ingewijd.
Aan don heer P. C. Wesseling is bij deze
gelegenheid de onderscheiding „Pro Eccle
sia et Pontifice" verleend.
LUCHTVAART
JAPANSCH VLIEGTUIG IN ZEE
GESTORT.
Drie dooden, zeven gewonden.
Het grootste Japansohe marine-vlieg
tuig is nabij Tatcyama ia de baai van To
kio in zoe gestort ten gevolge van een
defect aan den motor. Drie marine-officie
ren, dio bekneld zaten iri do susolagc, zijn
om het leven gekomen de andere zeven
inzittenden zijn er, hoewel zij gewond wcr-
don, in geslaagd naar den wal te zwemmen,
liet verongelukte vliegtuig was in 1931 in
Engeland gekocht.
ELLSWORTH'S PLAN VOOR EEN
ZUIDP0 0L-T0 CHT.
Binnenkort proefvluchten in Canada.
Do Poolondcrzoeker Lincoln Ellsworth
treft roods do noodigo toebereidselen voor
zijn groote vlucht over do ZuidjKHjl die hij
voornemens is aan het oind van het jaar to
ondernemen. Ellsworth wordt vergezeld
door den vliegor Balohen. Zij willen trach-
ton om zonder tusscbenlandiagen 3000 mijl
Ln het Zuidpool-gebied af to loggen, waar
van 1300 mijl over land, dat nog nooit door
mensohenvoct is betreden. Binnenkort be
gint Ellsworth met proefvluchten in Cana
da, waar volgens zijn zeggen hot wintorkli-
maat vrijwel overeenkomt met hetgeen hij
in do Zuidpoolgobieden denkt aan te trof
fen.
Ellsworth zal van Canada naar Noorwe
gen vliegen en vandaar naar Kaapstad en
Nieuw-Zeeland. Op deze vluoht gaat ook do
bekende vlieger Wilkins ineo, doch dezo
ncomt niet deel aan don tocht over het
Zuidpool-gcbicd.
NED. 00ST-INDIE
DYSENTERIE-EPIDEMIE OP HET
EILAND LOMBOK
Aneta seint uit Buitenzorg: De rosident
van Bali en Lombok te Singararija doeld©
telegrafisch nuvle, dat in do dessa Pe-
noedja Midden-Lombok een dysen-
teric-cpidcmio is uitgebroken. In dezelfde
desa 1b tegelijkertijd oen miltvuurepidomi©
onder do karbouwen uitgebroken. Viorhon-
derd gevallen zijn geconstateerd. Een nader
telegram van den rosident meldt, dat do
dysenterie-cpidemie, naar do bevinding
van den betrokken gouvernements-arts,
slechts van lichten graad is cn er weinig
kans bestaat op verdere uitbreiding. Het
totaal aantal lijders, bedraagt ongeveer
■200, terwijl er tot dusverre slechts tweo
sterfgevallen zijn. Alle maatregelen tot be
strijding der ziekte zijn genomen.
VEILIG VERKEER.
,,In den bocht passeeren,
dat is mis!
Omdat 't uitzicht dan
belemmerd is".