ZATERDAG 14 JANUARI 1933
DE LEIDSCHE COURANT
TWEEDE BLAD PAG. 8
EEN WOORD VOORAF.
Vandaag begin ik nog niet aan de cor
respondentie.
De volgende week zullen we hiermee een
aanvang nemen.
Dan ook zal ik zeggen, wie het boek ge
wonnen heeft,
Wij hebben geloot. Meegeloot hebben
zij allen die een stuk instuurden.
Ook zij, wier stuk geen plaats meer
vond.
Alle stukken die over waren over St.
Nicolaasfeest, Kerstmis, Nieuwjaar en
Driekoningen, Herfst Allerzielen, zijn op
geborgen tot het eind van dit jaar. Dan
komen deze bijdragen het eerst aan de
beurt.
Wij gaan nu door en plaatsen de stuk
ken, die reeds maauden te wachten liggen
en dan de stukken van mijn vaste mede
werkers, die altijd voorgaan.
Tot Zaterdag!
Oom Wim,
WIE HEBBEN MEEGELOOT?
1 Alyda Agterberg, Utrecht.
2. Anton Olden Kalter, OldenzaaL
3. Irma Schöpping, Maastricht
4. Antje KeizerKlaassen, Zutphen.
5. Gerard Keizer, Zutphen.
6. Cadier, Leiden.
7. Gretha Haverkorn, Leiden.
8. Jeanne van Mil, Leiden.
9. Cor van Diest Sassenheim.
10. Anny van Diest, Sassenheim.
11. Leo Bailey, Leiden.
12. Truus de Haas, Leiden.
13. G'or de Haas, Leiden.
14. Alie van Werkhoven. Voorhout
15. Rika Straver, Oud-Ade.
16. Elia Rietmeijer, Noordwijk.
17. Martha van Mil, Leiden.
18. Ellie Jongmans, Leiden.
19. Catharina de Lange, Noordwijk-Binnen
Zietdaar de lijst der deelnemers. Deze
negentien neefjes en nichtjes gaven aan
mijn roepstem gehoor; maakten een ver
haal of vers of opstel over het onderwerp,
dat paste bij het groote feest van Kerst
mis, en zooals jullie zagen,, er werd mooi
en goed werk ingestuurd. Ik dank dan ook
allen die meededen en mij ter zijde ston
den. Ik heb trouwens over medewerking
niet te klagen. Ik heb zoo zachtjes-aan een
staf van vaste medewerksters en mede
werkers gekregen, die er zijn mag.
Ik twijfel er niet aan, of als ik dade
lijk met een nieuwe oproep kom, het getal
mededingers niet minder zal zijn. Dat het
zoo blijve!
Een bijzonder woord van dank breng ik
aan Leo Bailey, voor zijn mooie en pak
kende teekeningen. Ik hou me ook in de
toekomst aanbevolen, Leo
Bij loting is het boek ten deel gevallen
aan: Elia Rietmeijer, Noordwijk.
Ik feliciteer de gelukkige. Het boek
wordt afgestuurd, zoodra ik het juiste adres
ontvang.
Oom Wim.
AAN ALYA AGTERBERG
Denkt ge met uw verzen kweelen,
Ons nu waarlijk te vervelen?
Ge komt geest en hart steeds streelen!
Blijf immer ernstig, geestig, klaar,
Ontvang den dank der Lezersschaar,
En ook nog Zalig Nieuw'jaar!
G C. V. te W.
WIE ZIJN JARIG?
Van 15 tot 21 Januari.
15 Jan. Cornelia v. d. Meer, Oud-Ade 78.
15 Jan. Ali van Kampen, Rijndijk 48 Voor
schoten.
16 Jan. Annie v. d. Hulst, Rijndijk 158 E,
Voorschoten.
16 Jan. Jantje Kaptein, Noord-A, Z'woude
17 Jan. Bartjo Goddijn, Anna v. Saksen-
straat Sbis.
17 Jan. Sientje van Bullingen, Noord-A,
Zoeterwoude.
18 Jan. Annie Janssen, Kastanjelaan 10,
Sassenheim.
19 Nelly Verhaar, Oud-Ade E 34.
19 Jan. Jan de Glijker, Geer, Zoeterwoude.
19 Jan. Agnes v. d. Loo, Haarl.trekv. 32.
19 Jan. Bertus v. Schie, Ivraaierstr. 34a.
19 Jan. Tonia Witteman, Kastanjelaan 11
Sassenheim.
20 jan. Hendrik Dévilé, Hoogl. Kerkst. 9.
20 Jan. Jeanne v. Schaik, Leiden.
20 Jan. Geertje Turnhout, 's Gravendam-
seheweg Voorhout 17
21 Jan. Anna Goddijn Anna v. Saksen
straat 8bis.
21 Jan. Antje Nergenshuizon Zuidbuurt,
Zoeterwoude.
Ik feliciteer de jarigen.
Wie zijn of haar naam in deze lijsten
•wil opgenomen zien en dit niet bij de
raadsels deed, doe het alsnog, maar 14
dagen minstens vóór het verjaringsfeest.
Oom Wim.
EEN OORSPRONKELIJK KERST
VERHAAL
door Oom Wim.
IV. Slot.
Wat zie je man! Je ziet zoo bleek.
Wat is het? Ik word zoo bang te moede.
Kom en zie zelf! Maar stil zegt ie
fluisterend, wat dat te beduiden heeft,
mag een ander zeggen, maar ik weet het
niet.
En Mevrouw zag en als Mijnheer haar
niet gewaarschuwd had, zou ze een kreet
geslaakt hebben van ontzetting, maar
stond nu bevend over al haar ledematen,
dat ongewone schouwspel gade te slaan.
Ook Dina, die inmiddels nader geslopen
is, kon het niet langer uithouden en moet
weten en met eigen oogen zien, wat èn
Mijnheer èn Mevrouw zoo aangegrepen
heeft.
En Dina ziet op haar beurt en doet on
middellijk een stap terug, terwijl ze van
angst haar kerkboek laat vallen en niet
in staat schijnt te zijn het op te mer
ken, zoo vlug maakt ze zich uit te voeten
en holt naar voren om te zien of de deur
aanstaat.
De deur is dicht. En ook aan den ach
terkant is de deur, die toegang tot de
keuken geeft, op slot en zoo is van bui
ten alles volmaakt in orde en toch is daar
een vreemdeling binnen, die zich toegang
verschaft heeft hoe dan ook, want de
buitendeur was en werd zorgvuldig geslo
ten, toen de familie ter nachtmis ging.
Wat zullen we doen? Zullen we te-
rugkeeren en de politie waarschuwen of
Dina sturen om hulp te halen?
Neen vrouw, noch het een, noch het
ander. Blijven jullie bij me, dan stappen
we voorzichtig naar binnen en overtuigen
ons of die man kwam met slechte bedoe
lingen, dan, of hij hier is binnengekomen.
om misschienmaar kom, het raadsel
zal zoo opgelost zijn.
Behoedzaam wordt de deur opgemaakt
en voorzichtig en onhoorbaar treedt het
drietal nader en nog slaapt de vreemde
ling; nog beseft ie in de verste verte niet,
wat hier gebeurt.
Mijnheer grijpt de revolver, die nog al
tijd ligt op zijn bureau; Mevrouw staat
klaar, om haar Franske uit de armen te
grijpen van dien slapenden indringer en
Dina heeft de pook gevat, om haar mees
teres te beschermen, zoo hulp noodig zou
zijn.
Zeg eens vriend, zegt Mijnheer, ter-
wil hij den vreemdeling bij de schouders
schudt, en Mevrouw Frans opneemt, die
slapende niet eens merkt, dat hij veilig en
wel reeds in Maatjes armen ligt en ver
der droomt, zeg eens, hoe kom jij hier?
en wie ben jij?
De dief knippert met de oogen; rekt
zich uit en ziet de huisheer vóór hem
staan en naast deze de angstige dienst
bode, die niet de kamer zal verlaten, voor
zij weet, dat de haren veilig zijn; een
hoedanigheid die voor haar pleit en de
proef bevat van haar trouw, aanhankelijk
heid en toegenegenheid.
De indringer springt op uit den ze
tel, waarin hij een paar uren gezellig
doorgebracht heeft en ziet in den loop van
den revolver, die dreigend op hem ge
richt is.
Van angst doet ie geen stap verder;
zijn knieën knikken en het zweet parelt
op zijn voorhiofd.
Had bij gekund, hij zou niet gevlucht
zijn; had hij niet geslapen, na alles wat
gebeurd was, zo uhij geen geld zich heb
ben toegeëigend, met welke slechte be
doelingen hij ook kwam.
En zieAls een rouwmoedig zondaar
laat hij zich neervallen voor de voeten
van den gastheer en spreekt met een stem,
waarin iets ligt van angst, maar ook van
be roe uw laat af dien revolver, ik wil
eerlijk opbiechten.
Daar is de zak en hij wijst in de
richting van de brandkast, waarnaast de
inbrekerswerktuigen, als zoovele bewijzen
van schuld zijn, daar is de zak, maar ge
bruikt heb ik hem niet en zal hem nooit
meer gebruiken ook. Staat u mij toe, dat
ik me nader verklaar.
Sta op en spreek! Ik wil niet oor
deel en, vóór ik alles weet, wat dat alles
moet.
Dat zal ik! Ik zal u een getrouw
relaas geven en dan geef ik aan u het
oordeel.
Ik kwam om in te breken; uw brand
kast te forceeren en zooveel geld weg te
nemen, dat ik leven kon.
De kans was schoon. De baan was vrij,
ik wist, dat ik vrij spel had. U was naar
de nachtmis en uw zoontje met het dienst
meisje was alleen in huis. Waarom me
dan zorgen te maken en voorzorgsmaatre
gelen te treffen. Ik kwam met een loo-
per binnen; zocht hier op uw kantoor de
brandkast, maar ik zou, voor ik begou
deze te forceeren een sigaar aansteken.
En zoo zat ik in uw stoel, onder,genot
eener fijne sigaar, toen ik verrast werd
door Franske. En hij is het. die meer deed
dan tien preeken. Hij leerde me, hoe
slecht ik was en toen hij mij dwong te ver
tellen zooals zijn maatje deed, van het
Jezukind en alles wat samenhangt met
het Kerstfeest, toen was ik mij zelf niet
meer en toen hij op mijn schoot klom en
zijn engelenkopje tegen mij aanvlijde, toen
was ik met me zelf zoo verlegen en stond
mijn besluit vast, dat ik me beteren en
breken zou met dit leven, dat me op dit
oogenblik zelf tegenstond. Ik vertelde tot
hij in slaap viel vanmijn eigen leven,
en zoo lang totik weet het niet
tot u me hier vond en ik wakker schrok.
geloof ik.
En nu kunt u de politie opbellen. Ik
zal de straf ondergaan, die me toekomt,
maar voor dezen nacht zal ik den Hemel
danken.
Zoo, is dat je biecht?
Volkomen en naar waarheid ge
schetst.
En hoe ben je zoo laag kunnen zin
ken? Wat is hiervan de reden geweest,
niemand wordt een dief, zoomaar in éóns.
En nu vertelt hij alles van zijn voor
gaand leven; alles zonder omwegen en
naar waarheid.
En nu weet u alles? Oordeel nu, wat
u te doen staat. Ik ben in uw hand.
Mijn besluit is genomen, mijn vriend.
Ga naar huis; neem je zak met inbre
kerswerktuigen mee; ga en.... kom mor
gen terug.
Vandaag is de dag te goed. Op het groo
te Ohristusfeest van Kerstmis, waaraan
zooveel herinneringen uit lang vervlogen
eeuwen verbonden zijn aan Jesus leven,
en sterven, kan ik geen zaken doen en nog
minder besluiten, wat mij te doen staat.
Morgen ben ik tot je dienst.
Ga nuen keer terug tot Hem, Die
kwam in den nacht envrede bracht op
aarde.
Gaen morgen spreek ik verder.
En de inbreker deed aldus en.... werd
de trouwe knecht des huizes en de groote
vriend van den kleinen Frans.
IN ANGST
door Hermar Bameveld.
Jongens,-dat was fijn! Miji Oom zou uit
Indië komen met de boot. 's Morgens wa
ren we al vroeg op. Het duurde erg lang,
eer we in Amsterdam waren, maar we
kwamen er toe.
's Avonds toen we gezellig bij elkaar
zaten zei oom, dat hij eens een avontuur
vertellen zou. Wij vonden het allen heel
best. Oom begon:
„In een gebergte in Indië heb ik een
avontuur meegemaakt, dat ik nooit zal
vegeten. Ik reisde eens alleen door het
gebergte; het was heerlijk weer en reisde
met lust. Toen, zonder dat ik er op be
rekend was de duistenis inviel. Ik had
geen tijd om tetug te keeren, wel had ik
aan mijn vrienden beloofd voor den avond
weer thuis te zijn.
Nu kon dat natuurlijk onmogelijk, ik
zocht dus in allerijl een schuilplaats op,
waar ik zou kunnen overnachten. Na lang
zoeken vond ik ze. Nu vlug een wachtvuur
gemaakt. Ik legde mij in 't zachte mos
neer en sliep weldra in. Ik droomde, dat ik
op een paard zat en kalm door het bosch
reed, toen er plotseling een tijger voor
mij stond. Mijn paard maakte rechtsom-
keerd en vluchtte weg.
Plotseling zonk mijn paard naar bene
den.
Toen werd ik wakker. Maar hé, ik was
echt gevallen, ik tastte in het rond en
vond mij opgesloten. Ik was gevangen.
Boven me zag ik een flauw licht. Na
even nadenken wist ik alles.
Het mos waarop ik mij te ruste begeven
had, was een deksel van een hol waar de
wilde dieren huizen.
Het mos had mij niet kunnen dragen
en zoo was ik hier terecht gekomen.
Plotseling bewoog zich iets in de ope
ning. Ik keek goed en ja hoor, het was een
wolf.
Ik kroop in een hoek.
Doch ik had wel eens gehoord, dat als
men een wolf scherp aankeek, dat ze dan
bang waren.
Ik verroerde mij even, de wolf keek me
aan.
Mijn bloed stolde haast in mijn aderen,
ik klemde mijn vuis.t vaster om mijn jacht
mes. Ik zou mij tot het uiterste verdedi-
gen.
Toen plotseling de wolf in een hoek
kroop.' Ik dacht dat hij zich tot den aan
val gereedmaakte.
Maar.... hoorde ik dat goed honden
geblaf.
Er kwam weer een klein straaltje hoop.
Nog eenige minuten en ik hoorde ook
mannenstemmen. Ik schreeuwde uit alle
macht dat ze me toch zouden hooren. En
wie schetst mijn verbazing toen het mijn
eigen vrienden waren, die mij gauw uit
mijn netelige positie hielpen.
En de wolf schoot als een pijl uit de
boog het hol uit, maar werd door een ko
gel gedood.
En zoo, besloot oom zijn verhaa-l, ben ik
aan mijn hond, want die was het die mijn
spoor gevolg was, en mijn vrienden eeuwig
dankbaar voor de redding.
HET HOUTVLOT,
door Jan Goddijn.
Het was vaoantie. Oom en tante uit
Hedel hadden Jan en Frits van Hoorn
uitgenoodigd om de vacantie bij hen door
te breigen. Zij hadden het voorstel direct
aangenomen en tante had een zoon, Jo
geheeten, een aardige jongen, die veel
van avonturen hield. Zij gingen den vol
genden dag weg. Bij tante aangekomen,
had Jo direct al plannen om een vlot te
bouwen, en hij had drie Indianen-pakjes
bij zich. Zij hadden eindelijk het vlot klaar
en ze besloten om er ook een tent op te
bouwen.
Achter het huis stroomde de Dommel,
daar hadden zij het vlot inelkaargezet en
toen hadden zij er de tent op gebouwd. Op
zekeren avond zouden zij de rivier op
gaan. Zij hadden provisie medegenomen
en limonade voor de dorst. Jan en Frits
hadden ook hun viool medegenomen. Zij
voeren de rivier verder op en daar kwa
men zij bij een eilandje dat midden in de
rivier lag. Hier legden zij aan om den
nacht door de te brengen. CVp het eilandje
stond een boschje, zij gingen er in en hoor
den de vogels him avondlied uitjubelen.
Toen kwam Jan op 't idee om eens een
paar melodieën op de viool te spelen. Hel
der en mooi klonk het Ave Maria over de
watervlakte, zóó mooi dat andere men-
schen met hun bootjes stil bleven liggen
om het te hooren. Toen het afgeloopen
was klonk ©r een tevreden applaus, zoo
mooi was het! Er waren niet minder dan
vijftien bootjes stil gaan liggen om het te
hooren.
Daarna gingen ze nog wat heen en weer
varen, maar o wee! het vlot begon aan
den eenen kant te lekken en het water
vulde het vlot. Met man en macht werk
ten ze zich naar land, 3n het was hoog
tijd ook, want nauwelijks waren zij aan
wal of het vlot zonk. Men trok het vlot
op het land, herstelde het lek en weer was
het vlot, vaarwaardig. Nu gingen zij de
hut in en gingen slapen. Den volgenden
morgen stonden ze om half vier op, want
zij wilden de zonsopgang zien.
Zij waschten en kleedden zich en deden
hun morgengebed. Ze gingen aan wal en
naar den Oostelijken kant van het eiland,
want zij wilden het goed zien.
Het was in het Oosten al rood. Even la
ter leek de Oostelijke gezichteinder in
j brand te staan. Eerst zag je een stukje
van de zon en later de andere meer en
!meer, tot om een uur of zeven de zon hee-
lemaal boven den horizon kijkt.
De zon was opgegaan. Het was prachtig
j om te zien. Ze gingen naar het vlot en be-
j sloten het ontbijt te gebruiken. Ze gingen
nu nog even in het boschje Indiaantje
spelen. Frits heette „De witte Bison", Jan
„De ijzeren Vuist" en Ja „Winnetou".
Toen ze gespeeld hadden gingen zij op
't vlot. Zij moesten om half elf thuis zijn.
Zij gingen nu stroomafwaarts naar huis,
waar zij hun avonturen vertelden. En tan
te was blij, dat ee er nog heelhuid af wa
ren gekomen.
DE HUISBEL,
door Cor van Diest
Het is me een rusteloos, wispelturig
ding, hoor, die huisbel. Nauwelijks is de
dag begonnen, daar komt dat ding al in
beweging. RingggDe postbode; alleen
maar een reclame-biljet van een uitver
koop. Anders niet? Een poosje blijft het
stil, maar niet te lang, als 't u blieft. Weer
beweging aan de bel en weer dreunt zijn
klank door het huis. Melkboer, „Koud
weertje vandaag, Juffrouw", waarop Moe's
stem: „Ja, melkboer, we gaan den win
ter tegemoet". Wat later tingeling; nu de
groenteboer, die het ook al koud heeft
schijnbaar; althans ook hij spreekt over
het koude, dampig weer. Als hij vertrok
ken is blijft het weer even stil, om dan
weer met zooveel luider klank het huis
t© doortrillen. Een man met negotie. „Ach
Juffrouw, koopt U toch wat; het is toch
zoo'n slechten tijd; dan spreekt hij over
„werkloos" en „huisgezin" en zoo meer.
Moe wil hem wel iets geven, maar heeft
niets noodig; er komen er zooveel aan de
deur. Een woordje van dank mompelend
trekt de man verder. Weer verder draait
d© morgen en Moe weer aan haar bezig
heden. Dan.... hetzelfde geluid weer. Als
Moe de deur opent, hoort ze een stem, die
al weer een eindje verder klinkt: „U nog
vodde-e-eü" „Neen", zegt Moe en doet
de deur dicht. Telkens en telkens laat de
bel zijp "©rinkel weer hooren. „Slager,
Juffrouw „Bakker" en telkens is het
weer iets anders. Nu is het weer een man
met schrijfpapier en schrijfpennen, dan
weer een fruitverkooper met „mooie
sinaasappele-e of banane-e; dan weer een
juffrouw die pantoffels te koop aanbiedt,
waar men tegenwoordig ook mee langs
de deur loopt te venten. En zoo blijft hèt
doorgaan, tot de avond begint te vallen, dan
blijkt de bel zoo vermoeid, dat hij zich
rustig gaat houden. En dan spreek ik nog
niet eens van den éénen dag in de week,
waarop de verschillende straatmuzikanten
hun loon voor hun kunstwerk, dat nu eens
goed en dan weer tamelijk valsoh klinkt,
komen ophalen. Op zoo'n dag doet zulk
een nuttig huisdeurding dubbel werk en
lijkt het soms, alsof de buitenstaanders
hem van zijn plaats aftrekken, wat geluk
kig niet bewaarheid wordt. Zoo'n bel
toch!
HET ZILVEREN FEEST VAN
ZUSTER FELICITA
door Cor van Diest.
Inleiding.
Het was weer in een van die gezellige
uurtjes, bij het intiem iehtsohijnsel van
de sohemerlamp en gezellig geknetter van
de kachel, dat we Moe om een verhaal
bedelden. Het was Zondagnamiddag; en
Pa, die ook thuis was, hielp ons nog een
handje. Toe Moeke, de vooraad herinne
ringen is nog niet uitgeput; ik luister en
ben al vreeselijk benieuwd wat we van
daag te hooren krijgen.
Nn, we behoefden niet lang te bedelen;
Alras zei Moe, dat, als we nu allen begon
nen te zeuren, er geen ontkomen aan
was. „En dus", zei Moe, „zal ik in vredes
naam maar weer het slachtoffer zijn en
jullie je zin maar geven."
Alsof Moe niet graag vertelde! Neen,
dat weten we wel beter! Dat we allen
met volle aandacht luisterden, behoeft
niet gezegdal zei Moe dan ook, niet
zooals gewoonlijk een herinnering uit eigen
jeugd, maar, nu een fantasie te zullen ver
tellen. Ik laat het hier nu dan volgen, zoo
als Moe het ons verteld heeft.
I. De vergadering.
Er heerscht een ongewone drukte in de
8e klas van de meisjes Mulo-School. De
Zuster was even weggeroepen en van dit
moment had één der meisjes, Meta Ver-
schure, gebruik gemaakt. Met haar liniaal
tje had ze op haar lessenaartje getikt en
om stilte gevraagd, Alle meisjes waren in
spanning geweest, wat er nu wel zou vol
gen. „Geachte Dames", was Meta deftig
begonnen, „ik heb u een gewichtig feit
mede te deelen. Misschien zijn er onder u,
die 'er al van vernomen hebben; maar
voor degenen, die het nog niet weten,
vertel ik het nu even. De volgende maand
namelijk, zal onze goede klassezuster, Zus
ter Felicita, haar zilveren professiefeest
vieren. Alhoewel Zuster er zelf niet van
wil weten, zullen wij dien dag toch tot
een feestdag maken. En om haar onze
erkentelijkheid te betoonen, willen we
haar met ons allen een mooi cadeau geven.
Gaa-n de dames daarmee accoord? Van
alle kanten werd dit plan van harte toe
gejuicht. „Maar we moeten nn vlug be
raadslagen", hernam Meta het woord;
„Zuster komt zoo terug, dus laten we nn
vlug afspreken, wat we zullen doen.
Wat zullen we nu geven? Ik had al een
plan gemaakt. We weten allen dat Zuster
zooveel van Vondel's werken houdt.
Ik stel v<for liaar die compleet te
geven?" Een korte stilte heerschte; maar
even later stemden de meesten toch toe.
„Jullie kijk allen je spaarpot maar na, wat
je missen kunt, en roep dan de milddadig
heid van je ouders maar in. Natuurlijk is
ieder vrij, te geven wat men wil. Maar nu
zullen we nog heel gewichtig een comité
aanstellen."
Ook dit punt vond bijval en met aller
stem werd Meta Verschure als penning-
meesteresse aangesteld.
Ook andere functies van het comité
werden door de meisjes aangesteld en
aangenomen, en daarmee werd de vergas
dering besloten.
II. Na de vergadering.
Nauwelijks hadden de meisjes zich over
de boeken gebogen om toch maar vlug
den tijd in te halen, toen Zuster Felicita
het schoollokaal weer binnentrad. Ze zag
aan de opgewonden gezichten wel, dat er
iets aan de hand geweest moest zijn,
maar liet daar niets van blijken. En daar
het uur van de rekenles verstreken was,
werden boeken etc. weggeborgen en kon
de nieuwe les beginnen en ging alles
weer zijn gewone gang, alsof er niets be
sproken was. Toch waren de meisjes zoo
af en toe met haar gedachten ver van de
les af en gaf de één of ander wel eens een
verstrooid antwoord; ja zelfs, toen daar
na de aardrijkskundeles een aanvang ge-
nemen had, en één der meisjes iets moest
vertellen over grondsoorten en producten
van Noord-Holland, begon ze met vuur
over Vondel te vertellen; hetgeen een uit
bundige lachpartij teweeg bracht.
Zuster begreep maar niet, wat de meis
jes toch zoo opgewonden had. Eindelijk
luidde de bel ten teeken dat de lessen
voor dezen morgen weer beëindigd waren en
spoedden de meisjes zich naar buiten,
waar ze haar feestplannen nog eens be
spraken en ook elkaar nog eens plaagden
wegens haar verstrooidheid. Vooral Olga
de Lugt, de verdedigster van Vondel zooals
zij daarna genoemd werd, drukte men
nog eens flink op het hart, zich toch voor
al niet te verspreken.
(Wordt