ZATERDAG 14 JANUARI 1933 DE LEIDSCHE COURANT TWEEDE BLAD PAG. 8 EEN WOORD VOORAF. Vandaag begin ik nog niet aan de cor respondentie. De volgende week zullen we hiermee een aanvang nemen. Dan ook zal ik zeggen, wie het boek ge wonnen heeft, Wij hebben geloot. Meegeloot hebben zij allen die een stuk instuurden. Ook zij, wier stuk geen plaats meer vond. Alle stukken die over waren over St. Nicolaasfeest, Kerstmis, Nieuwjaar en Driekoningen, Herfst Allerzielen, zijn op geborgen tot het eind van dit jaar. Dan komen deze bijdragen het eerst aan de beurt. Wij gaan nu door en plaatsen de stuk ken, die reeds maauden te wachten liggen en dan de stukken van mijn vaste mede werkers, die altijd voorgaan. Tot Zaterdag! Oom Wim, WIE HEBBEN MEEGELOOT? 1 Alyda Agterberg, Utrecht. 2. Anton Olden Kalter, OldenzaaL 3. Irma Schöpping, Maastricht 4. Antje KeizerKlaassen, Zutphen. 5. Gerard Keizer, Zutphen. 6. Cadier, Leiden. 7. Gretha Haverkorn, Leiden. 8. Jeanne van Mil, Leiden. 9. Cor van Diest Sassenheim. 10. Anny van Diest, Sassenheim. 11. Leo Bailey, Leiden. 12. Truus de Haas, Leiden. 13. G'or de Haas, Leiden. 14. Alie van Werkhoven. Voorhout 15. Rika Straver, Oud-Ade. 16. Elia Rietmeijer, Noordwijk. 17. Martha van Mil, Leiden. 18. Ellie Jongmans, Leiden. 19. Catharina de Lange, Noordwijk-Binnen Zietdaar de lijst der deelnemers. Deze negentien neefjes en nichtjes gaven aan mijn roepstem gehoor; maakten een ver haal of vers of opstel over het onderwerp, dat paste bij het groote feest van Kerst mis, en zooals jullie zagen,, er werd mooi en goed werk ingestuurd. Ik dank dan ook allen die meededen en mij ter zijde ston den. Ik heb trouwens over medewerking niet te klagen. Ik heb zoo zachtjes-aan een staf van vaste medewerksters en mede werkers gekregen, die er zijn mag. Ik twijfel er niet aan, of als ik dade lijk met een nieuwe oproep kom, het getal mededingers niet minder zal zijn. Dat het zoo blijve! Een bijzonder woord van dank breng ik aan Leo Bailey, voor zijn mooie en pak kende teekeningen. Ik hou me ook in de toekomst aanbevolen, Leo Bij loting is het boek ten deel gevallen aan: Elia Rietmeijer, Noordwijk. Ik feliciteer de gelukkige. Het boek wordt afgestuurd, zoodra ik het juiste adres ontvang. Oom Wim. AAN ALYA AGTERBERG Denkt ge met uw verzen kweelen, Ons nu waarlijk te vervelen? Ge komt geest en hart steeds streelen! Blijf immer ernstig, geestig, klaar, Ontvang den dank der Lezersschaar, En ook nog Zalig Nieuw'jaar! G C. V. te W. WIE ZIJN JARIG? Van 15 tot 21 Januari. 15 Jan. Cornelia v. d. Meer, Oud-Ade 78. 15 Jan. Ali van Kampen, Rijndijk 48 Voor schoten. 16 Jan. Annie v. d. Hulst, Rijndijk 158 E, Voorschoten. 16 Jan. Jantje Kaptein, Noord-A, Z'woude 17 Jan. Bartjo Goddijn, Anna v. Saksen- straat Sbis. 17 Jan. Sientje van Bullingen, Noord-A, Zoeterwoude. 18 Jan. Annie Janssen, Kastanjelaan 10, Sassenheim. 19 Nelly Verhaar, Oud-Ade E 34. 19 Jan. Jan de Glijker, Geer, Zoeterwoude. 19 Jan. Agnes v. d. Loo, Haarl.trekv. 32. 19 Jan. Bertus v. Schie, Ivraaierstr. 34a. 19 Jan. Tonia Witteman, Kastanjelaan 11 Sassenheim. 20 jan. Hendrik Dévilé, Hoogl. Kerkst. 9. 20 Jan. Jeanne v. Schaik, Leiden. 20 Jan. Geertje Turnhout, 's Gravendam- seheweg Voorhout 17 21 Jan. Anna Goddijn Anna v. Saksen straat 8bis. 21 Jan. Antje Nergenshuizon Zuidbuurt, Zoeterwoude. Ik feliciteer de jarigen. Wie zijn of haar naam in deze lijsten •wil opgenomen zien en dit niet bij de raadsels deed, doe het alsnog, maar 14 dagen minstens vóór het verjaringsfeest. Oom Wim. EEN OORSPRONKELIJK KERST VERHAAL door Oom Wim. IV. Slot. Wat zie je man! Je ziet zoo bleek. Wat is het? Ik word zoo bang te moede. Kom en zie zelf! Maar stil zegt ie fluisterend, wat dat te beduiden heeft, mag een ander zeggen, maar ik weet het niet. En Mevrouw zag en als Mijnheer haar niet gewaarschuwd had, zou ze een kreet geslaakt hebben van ontzetting, maar stond nu bevend over al haar ledematen, dat ongewone schouwspel gade te slaan. Ook Dina, die inmiddels nader geslopen is, kon het niet langer uithouden en moet weten en met eigen oogen zien, wat èn Mijnheer èn Mevrouw zoo aangegrepen heeft. En Dina ziet op haar beurt en doet on middellijk een stap terug, terwijl ze van angst haar kerkboek laat vallen en niet in staat schijnt te zijn het op te mer ken, zoo vlug maakt ze zich uit te voeten en holt naar voren om te zien of de deur aanstaat. De deur is dicht. En ook aan den ach terkant is de deur, die toegang tot de keuken geeft, op slot en zoo is van bui ten alles volmaakt in orde en toch is daar een vreemdeling binnen, die zich toegang verschaft heeft hoe dan ook, want de buitendeur was en werd zorgvuldig geslo ten, toen de familie ter nachtmis ging. Wat zullen we doen? Zullen we te- rugkeeren en de politie waarschuwen of Dina sturen om hulp te halen? Neen vrouw, noch het een, noch het ander. Blijven jullie bij me, dan stappen we voorzichtig naar binnen en overtuigen ons of die man kwam met slechte bedoe lingen, dan, of hij hier is binnengekomen. om misschienmaar kom, het raadsel zal zoo opgelost zijn. Behoedzaam wordt de deur opgemaakt en voorzichtig en onhoorbaar treedt het drietal nader en nog slaapt de vreemde ling; nog beseft ie in de verste verte niet, wat hier gebeurt. Mijnheer grijpt de revolver, die nog al tijd ligt op zijn bureau; Mevrouw staat klaar, om haar Franske uit de armen te grijpen van dien slapenden indringer en Dina heeft de pook gevat, om haar mees teres te beschermen, zoo hulp noodig zou zijn. Zeg eens vriend, zegt Mijnheer, ter- wil hij den vreemdeling bij de schouders schudt, en Mevrouw Frans opneemt, die slapende niet eens merkt, dat hij veilig en wel reeds in Maatjes armen ligt en ver der droomt, zeg eens, hoe kom jij hier? en wie ben jij? De dief knippert met de oogen; rekt zich uit en ziet de huisheer vóór hem staan en naast deze de angstige dienst bode, die niet de kamer zal verlaten, voor zij weet, dat de haren veilig zijn; een hoedanigheid die voor haar pleit en de proef bevat van haar trouw, aanhankelijk heid en toegenegenheid. De indringer springt op uit den ze tel, waarin hij een paar uren gezellig doorgebracht heeft en ziet in den loop van den revolver, die dreigend op hem ge richt is. Van angst doet ie geen stap verder; zijn knieën knikken en het zweet parelt op zijn voorhiofd. Had bij gekund, hij zou niet gevlucht zijn; had hij niet geslapen, na alles wat gebeurd was, zo uhij geen geld zich heb ben toegeëigend, met welke slechte be doelingen hij ook kwam. En zieAls een rouwmoedig zondaar laat hij zich neervallen voor de voeten van den gastheer en spreekt met een stem, waarin iets ligt van angst, maar ook van be roe uw laat af dien revolver, ik wil eerlijk opbiechten. Daar is de zak en hij wijst in de richting van de brandkast, waarnaast de inbrekerswerktuigen, als zoovele bewijzen van schuld zijn, daar is de zak, maar ge bruikt heb ik hem niet en zal hem nooit meer gebruiken ook. Staat u mij toe, dat ik me nader verklaar. Sta op en spreek! Ik wil niet oor deel en, vóór ik alles weet, wat dat alles moet. Dat zal ik! Ik zal u een getrouw relaas geven en dan geef ik aan u het oordeel. Ik kwam om in te breken; uw brand kast te forceeren en zooveel geld weg te nemen, dat ik leven kon. De kans was schoon. De baan was vrij, ik wist, dat ik vrij spel had. U was naar de nachtmis en uw zoontje met het dienst meisje was alleen in huis. Waarom me dan zorgen te maken en voorzorgsmaatre gelen te treffen. Ik kwam met een loo- per binnen; zocht hier op uw kantoor de brandkast, maar ik zou, voor ik begou deze te forceeren een sigaar aansteken. En zoo zat ik in uw stoel, onder,genot eener fijne sigaar, toen ik verrast werd door Franske. En hij is het. die meer deed dan tien preeken. Hij leerde me, hoe slecht ik was en toen hij mij dwong te ver tellen zooals zijn maatje deed, van het Jezukind en alles wat samenhangt met het Kerstfeest, toen was ik mij zelf niet meer en toen hij op mijn schoot klom en zijn engelenkopje tegen mij aanvlijde, toen was ik met me zelf zoo verlegen en stond mijn besluit vast, dat ik me beteren en breken zou met dit leven, dat me op dit oogenblik zelf tegenstond. Ik vertelde tot hij in slaap viel vanmijn eigen leven, en zoo lang totik weet het niet tot u me hier vond en ik wakker schrok. geloof ik. En nu kunt u de politie opbellen. Ik zal de straf ondergaan, die me toekomt, maar voor dezen nacht zal ik den Hemel danken. Zoo, is dat je biecht? Volkomen en naar waarheid ge schetst. En hoe ben je zoo laag kunnen zin ken? Wat is hiervan de reden geweest, niemand wordt een dief, zoomaar in éóns. En nu vertelt hij alles van zijn voor gaand leven; alles zonder omwegen en naar waarheid. En nu weet u alles? Oordeel nu, wat u te doen staat. Ik ben in uw hand. Mijn besluit is genomen, mijn vriend. Ga naar huis; neem je zak met inbre kerswerktuigen mee; ga en.... kom mor gen terug. Vandaag is de dag te goed. Op het groo te Ohristusfeest van Kerstmis, waaraan zooveel herinneringen uit lang vervlogen eeuwen verbonden zijn aan Jesus leven, en sterven, kan ik geen zaken doen en nog minder besluiten, wat mij te doen staat. Morgen ben ik tot je dienst. Ga nuen keer terug tot Hem, Die kwam in den nacht envrede bracht op aarde. Gaen morgen spreek ik verder. En de inbreker deed aldus en.... werd de trouwe knecht des huizes en de groote vriend van den kleinen Frans. IN ANGST door Hermar Bameveld. Jongens,-dat was fijn! Miji Oom zou uit Indië komen met de boot. 's Morgens wa ren we al vroeg op. Het duurde erg lang, eer we in Amsterdam waren, maar we kwamen er toe. 's Avonds toen we gezellig bij elkaar zaten zei oom, dat hij eens een avontuur vertellen zou. Wij vonden het allen heel best. Oom begon: „In een gebergte in Indië heb ik een avontuur meegemaakt, dat ik nooit zal vegeten. Ik reisde eens alleen door het gebergte; het was heerlijk weer en reisde met lust. Toen, zonder dat ik er op be rekend was de duistenis inviel. Ik had geen tijd om tetug te keeren, wel had ik aan mijn vrienden beloofd voor den avond weer thuis te zijn. Nu kon dat natuurlijk onmogelijk, ik zocht dus in allerijl een schuilplaats op, waar ik zou kunnen overnachten. Na lang zoeken vond ik ze. Nu vlug een wachtvuur gemaakt. Ik legde mij in 't zachte mos neer en sliep weldra in. Ik droomde, dat ik op een paard zat en kalm door het bosch reed, toen er plotseling een tijger voor mij stond. Mijn paard maakte rechtsom- keerd en vluchtte weg. Plotseling zonk mijn paard naar bene den. Toen werd ik wakker. Maar hé, ik was echt gevallen, ik tastte in het rond en vond mij opgesloten. Ik was gevangen. Boven me zag ik een flauw licht. Na even nadenken wist ik alles. Het mos waarop ik mij te ruste begeven had, was een deksel van een hol waar de wilde dieren huizen. Het mos had mij niet kunnen dragen en zoo was ik hier terecht gekomen. Plotseling bewoog zich iets in de ope ning. Ik keek goed en ja hoor, het was een wolf. Ik kroop in een hoek. Doch ik had wel eens gehoord, dat als men een wolf scherp aankeek, dat ze dan bang waren. Ik verroerde mij even, de wolf keek me aan. Mijn bloed stolde haast in mijn aderen, ik klemde mijn vuis.t vaster om mijn jacht mes. Ik zou mij tot het uiterste verdedi- gen. Toen plotseling de wolf in een hoek kroop.' Ik dacht dat hij zich tot den aan val gereedmaakte. Maar.... hoorde ik dat goed honden geblaf. Er kwam weer een klein straaltje hoop. Nog eenige minuten en ik hoorde ook mannenstemmen. Ik schreeuwde uit alle macht dat ze me toch zouden hooren. En wie schetst mijn verbazing toen het mijn eigen vrienden waren, die mij gauw uit mijn netelige positie hielpen. En de wolf schoot als een pijl uit de boog het hol uit, maar werd door een ko gel gedood. En zoo, besloot oom zijn verhaa-l, ben ik aan mijn hond, want die was het die mijn spoor gevolg was, en mijn vrienden eeuwig dankbaar voor de redding. HET HOUTVLOT, door Jan Goddijn. Het was vaoantie. Oom en tante uit Hedel hadden Jan en Frits van Hoorn uitgenoodigd om de vacantie bij hen door te breigen. Zij hadden het voorstel direct aangenomen en tante had een zoon, Jo geheeten, een aardige jongen, die veel van avonturen hield. Zij gingen den vol genden dag weg. Bij tante aangekomen, had Jo direct al plannen om een vlot te bouwen, en hij had drie Indianen-pakjes bij zich. Zij hadden eindelijk het vlot klaar en ze besloten om er ook een tent op te bouwen. Achter het huis stroomde de Dommel, daar hadden zij het vlot inelkaargezet en toen hadden zij er de tent op gebouwd. Op zekeren avond zouden zij de rivier op gaan. Zij hadden provisie medegenomen en limonade voor de dorst. Jan en Frits hadden ook hun viool medegenomen. Zij voeren de rivier verder op en daar kwa men zij bij een eilandje dat midden in de rivier lag. Hier legden zij aan om den nacht door de te brengen. CVp het eilandje stond een boschje, zij gingen er in en hoor den de vogels him avondlied uitjubelen. Toen kwam Jan op 't idee om eens een paar melodieën op de viool te spelen. Hel der en mooi klonk het Ave Maria over de watervlakte, zóó mooi dat andere men- schen met hun bootjes stil bleven liggen om het te hooren. Toen het afgeloopen was klonk ©r een tevreden applaus, zoo mooi was het! Er waren niet minder dan vijftien bootjes stil gaan liggen om het te hooren. Daarna gingen ze nog wat heen en weer varen, maar o wee! het vlot begon aan den eenen kant te lekken en het water vulde het vlot. Met man en macht werk ten ze zich naar land, 3n het was hoog tijd ook, want nauwelijks waren zij aan wal of het vlot zonk. Men trok het vlot op het land, herstelde het lek en weer was het vlot, vaarwaardig. Nu gingen zij de hut in en gingen slapen. Den volgenden morgen stonden ze om half vier op, want zij wilden de zonsopgang zien. Zij waschten en kleedden zich en deden hun morgengebed. Ze gingen aan wal en naar den Oostelijken kant van het eiland, want zij wilden het goed zien. Het was in het Oosten al rood. Even la ter leek de Oostelijke gezichteinder in j brand te staan. Eerst zag je een stukje van de zon en later de andere meer en !meer, tot om een uur of zeven de zon hee- lemaal boven den horizon kijkt. De zon was opgegaan. Het was prachtig j om te zien. Ze gingen naar het vlot en be- j sloten het ontbijt te gebruiken. Ze gingen nu nog even in het boschje Indiaantje spelen. Frits heette „De witte Bison", Jan „De ijzeren Vuist" en Ja „Winnetou". Toen ze gespeeld hadden gingen zij op 't vlot. Zij moesten om half elf thuis zijn. Zij gingen nu stroomafwaarts naar huis, waar zij hun avonturen vertelden. En tan te was blij, dat ee er nog heelhuid af wa ren gekomen. DE HUISBEL, door Cor van Diest Het is me een rusteloos, wispelturig ding, hoor, die huisbel. Nauwelijks is de dag begonnen, daar komt dat ding al in beweging. RingggDe postbode; alleen maar een reclame-biljet van een uitver koop. Anders niet? Een poosje blijft het stil, maar niet te lang, als 't u blieft. Weer beweging aan de bel en weer dreunt zijn klank door het huis. Melkboer, „Koud weertje vandaag, Juffrouw", waarop Moe's stem: „Ja, melkboer, we gaan den win ter tegemoet". Wat later tingeling; nu de groenteboer, die het ook al koud heeft schijnbaar; althans ook hij spreekt over het koude, dampig weer. Als hij vertrok ken is blijft het weer even stil, om dan weer met zooveel luider klank het huis t© doortrillen. Een man met negotie. „Ach Juffrouw, koopt U toch wat; het is toch zoo'n slechten tijd; dan spreekt hij over „werkloos" en „huisgezin" en zoo meer. Moe wil hem wel iets geven, maar heeft niets noodig; er komen er zooveel aan de deur. Een woordje van dank mompelend trekt de man verder. Weer verder draait d© morgen en Moe weer aan haar bezig heden. Dan.... hetzelfde geluid weer. Als Moe de deur opent, hoort ze een stem, die al weer een eindje verder klinkt: „U nog vodde-e-eü" „Neen", zegt Moe en doet de deur dicht. Telkens en telkens laat de bel zijp "©rinkel weer hooren. „Slager, Juffrouw „Bakker" en telkens is het weer iets anders. Nu is het weer een man met schrijfpapier en schrijfpennen, dan weer een fruitverkooper met „mooie sinaasappele-e of banane-e; dan weer een juffrouw die pantoffels te koop aanbiedt, waar men tegenwoordig ook mee langs de deur loopt te venten. En zoo blijft hèt doorgaan, tot de avond begint te vallen, dan blijkt de bel zoo vermoeid, dat hij zich rustig gaat houden. En dan spreek ik nog niet eens van den éénen dag in de week, waarop de verschillende straatmuzikanten hun loon voor hun kunstwerk, dat nu eens goed en dan weer tamelijk valsoh klinkt, komen ophalen. Op zoo'n dag doet zulk een nuttig huisdeurding dubbel werk en lijkt het soms, alsof de buitenstaanders hem van zijn plaats aftrekken, wat geluk kig niet bewaarheid wordt. Zoo'n bel toch! HET ZILVEREN FEEST VAN ZUSTER FELICITA door Cor van Diest. Inleiding. Het was weer in een van die gezellige uurtjes, bij het intiem iehtsohijnsel van de sohemerlamp en gezellig geknetter van de kachel, dat we Moe om een verhaal bedelden. Het was Zondagnamiddag; en Pa, die ook thuis was, hielp ons nog een handje. Toe Moeke, de vooraad herinne ringen is nog niet uitgeput; ik luister en ben al vreeselijk benieuwd wat we van daag te hooren krijgen. Nn, we behoefden niet lang te bedelen; Alras zei Moe, dat, als we nu allen begon nen te zeuren, er geen ontkomen aan was. „En dus", zei Moe, „zal ik in vredes naam maar weer het slachtoffer zijn en jullie je zin maar geven." Alsof Moe niet graag vertelde! Neen, dat weten we wel beter! Dat we allen met volle aandacht luisterden, behoeft niet gezegdal zei Moe dan ook, niet zooals gewoonlijk een herinnering uit eigen jeugd, maar, nu een fantasie te zullen ver tellen. Ik laat het hier nu dan volgen, zoo als Moe het ons verteld heeft. I. De vergadering. Er heerscht een ongewone drukte in de 8e klas van de meisjes Mulo-School. De Zuster was even weggeroepen en van dit moment had één der meisjes, Meta Ver- schure, gebruik gemaakt. Met haar liniaal tje had ze op haar lessenaartje getikt en om stilte gevraagd, Alle meisjes waren in spanning geweest, wat er nu wel zou vol gen. „Geachte Dames", was Meta deftig begonnen, „ik heb u een gewichtig feit mede te deelen. Misschien zijn er onder u, die 'er al van vernomen hebben; maar voor degenen, die het nog niet weten, vertel ik het nu even. De volgende maand namelijk, zal onze goede klassezuster, Zus ter Felicita, haar zilveren professiefeest vieren. Alhoewel Zuster er zelf niet van wil weten, zullen wij dien dag toch tot een feestdag maken. En om haar onze erkentelijkheid te betoonen, willen we haar met ons allen een mooi cadeau geven. Gaa-n de dames daarmee accoord? Van alle kanten werd dit plan van harte toe gejuicht. „Maar we moeten nn vlug be raadslagen", hernam Meta het woord; „Zuster komt zoo terug, dus laten we nn vlug afspreken, wat we zullen doen. Wat zullen we nu geven? Ik had al een plan gemaakt. We weten allen dat Zuster zooveel van Vondel's werken houdt. Ik stel v<for liaar die compleet te geven?" Een korte stilte heerschte; maar even later stemden de meesten toch toe. „Jullie kijk allen je spaarpot maar na, wat je missen kunt, en roep dan de milddadig heid van je ouders maar in. Natuurlijk is ieder vrij, te geven wat men wil. Maar nu zullen we nog heel gewichtig een comité aanstellen." Ook dit punt vond bijval en met aller stem werd Meta Verschure als penning- meesteresse aangesteld. Ook andere functies van het comité werden door de meisjes aangesteld en aangenomen, en daarmee werd de vergas dering besloten. II. Na de vergadering. Nauwelijks hadden de meisjes zich over de boeken gebogen om toch maar vlug den tijd in te halen, toen Zuster Felicita het schoollokaal weer binnentrad. Ze zag aan de opgewonden gezichten wel, dat er iets aan de hand geweest moest zijn, maar liet daar niets van blijken. En daar het uur van de rekenles verstreken was, werden boeken etc. weggeborgen en kon de nieuwe les beginnen en ging alles weer zijn gewone gang, alsof er niets be sproken was. Toch waren de meisjes zoo af en toe met haar gedachten ver van de les af en gaf de één of ander wel eens een verstrooid antwoord; ja zelfs, toen daar na de aardrijkskundeles een aanvang ge- nemen had, en één der meisjes iets moest vertellen over grondsoorten en producten van Noord-Holland, begon ze met vuur over Vondel te vertellen; hetgeen een uit bundige lachpartij teweeg bracht. Zuster begreep maar niet, wat de meis jes toch zoo opgewonden had. Eindelijk luidde de bel ten teeken dat de lessen voor dezen morgen weer beëindigd waren en spoedden de meisjes zich naar buiten, waar ze haar feestplannen nog eens be spraken en ook elkaar nog eens plaagden wegens haar verstrooidheid. Vooral Olga de Lugt, de verdedigster van Vondel zooals zij daarna genoemd werd, drukte men nog eens flink op het hart, zich toch voor al niet te verspreken. (Wordt

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1933 | | pagina 8