WAT TE DENKEN
VAN BEAURAING?
VRIJDAG 6 JANUARI 1933
DE LEIDSCHE COURANT
DERDE BLAD PAG. 9
INDRUKKEN VAN
WAT DE KINDERE
Van verschillende zijden werd ons ge-
vvaagd wat denkt U van de versohijnin-
gen van Beauraing? Moet men er waarde
aan hechten en gelooven dat de II. Maagd
werklijk verschenen is? Of zijn er redenen
om deze visioenen te beschouwen als het
gevaarlijk spel van een ziekelijke verbeel
ding?
Het zou ontijdig en onjuist zijn met een
enkelvoudig ja of neen hierop te antwoor
den. Het eenige wat we thans kunnen zeg
gen is: Afwachten.
Intusschen hebben de geestelijke auto
riteiten een streng gereserveerde houding
aangenomen, waarvan zij niet zullen af
wijken tenzij de ontwikkeling der dingen
hen noopt om stelling te nemen hetzij
dan voer of tegen.
De Kerk gaat in dergelijke gevallen
steeds buitengewoon voorzichtig te werk:
Zij weet dat, als het werk Goddelijk is,
God zijn doel zal bereiken wanneer en
op welke manier Hij het zelf wil. De Kerk
heeft geen uitspraak gedaan, over het ge
val van Louise Lateau en over Konners-
reuth zal zij zich misschien ook niet uit
laten, ofschoon de visioenen yan Thérèse
Neumann zich reeds meerdere jaren her
halen. Destijds heeft Mgr. Laurence lan
gen tijd weerstaan aan het dringend
verzoek der geloovigen, die met den mees-
ten aandrang, om een bisschoppelijke ver
klaring vroegen. Ondanks het ontspringen
van een wonderbare bron en een heele
reeks wonderbare genezingen aan die
bron wachtte de voorzichtige Kerkvoogd
nog 4 jaar en eerst op 18 Januari 1862
verscheen zijn beroemd mandement, waar
in verklaard werd, dat de Onbevlekte
Ontvangenis, de H. Maagd Maria, Moeder
Gods werkelijk versohenen was aan Ber-
nadette Soubirous op 11 Februari 1858 en
de daarop volgende dagen, 18 maal, dioht
bij de grot van Massabielle bij Lourdes:
dat deze verschijning een waarachtig ka
rakter droeg en dat de geloovigen reden
hebben om zulks als zeker aan te nemen.
De Kerk is altijd voorzichtig geweest:
wonderen heeft zij niet noodig. De Kerk
zal zich niet eerder uitspreken dan wan
neer ofwel het één of het ander overtui
gend gebleken is.
Na het onderzoek der Kerkelijke recht
bank omtrent de gebeurtenissen in Lim-
pias heeft men niets meer vernomen: d.
w. z. dat de bovennatuurlijke aard der
verschijnselen niet bewezen is.
Maar de katholieke pei-s moest die ook
niet zwijgen? Was dat niet veel beter?
De Katholieke pers heeft de taak om
het publiek voor te lichten en een objec
tieve vermelding te geven van de feiten,
zonder op een eventueele beslissing van
de Kerk vooruit te loopen, zonder fcich
partij te stellen. Maar de Kerk zelf kan
wachten, zij kan zich van ieder oordeel
onthouden, totdat er voor haar rede is, om
te Spreken. En intusschen spreken.
Een der medewerkers van de Brussel-
sche „Standaard" deelt mede:
Beauraing brengt heel het land in be
roering. Op een klaren Winternamiddag
ben ik er ook heen gewdeest, door het lie
ve Maasdal met zijn wondere kleuren en
tinten in het lioh der lage zon. Van op den
Falmignoulheuvefl boven Dinant steekt
Zuidwaarts een uitzonderlijk mooi land
schap met vele deinende heuvelen en
blauwendige bossohen tegen den parel
moeren gezichteinder. Ginder ver moet
het dorpje liggen waar Maria wellicht ons
is kojnen bezoeken, in den persoon van
vijf uitverkoren kinderen. Doch er hangt
nog zooveel duisterheid om die verschij
ningen, dat wij het bijna niet durven ge
looven, hoe vurig wij het ook wenschen.
Geestelijke stemming.
EindelijkWe zijn er. Onmiddellijk
wordt men gewaar dat er hier iets aan
het gebeuren, er zijn grootsche dingen aan
't worden misschien. De menschen zien er
niet uit als elders. Er is iets in de lucht,
een mysterie, een verwachting rond die
schamele grot van O. L. Vrouw van Lour
des. daar in een arm hoekje van een kloos
tervoorhof, tegen de baan van een spoor
weg. Doch al die schamelheid is als ver
geestelijkt en er branden veel kaarsen, er
wordt stil en vurig gebeden. Een deftig
uitziende heer begint opeens het rozen
hoedje te bidden, al de omstanders ant
woorden. Ze zijn ingetogen, men ziet het
aan heel hunne doening. Weldra weergal
men geestelijke liederen hier een groep
je, daar 'n ander stemt in. En almaar door
worden Wees Gegroeten gepreveld. Men
waant zich nu reeds als te Lourdes; het
geestelijk element is er reeds, de geest
driftige liefde tot O. L. Vrouw met iets
als een bloeiende verwachting van haar
telken avond naderende komst. Men
houdt stil voor den naakten struik. Is het
waarlijk daar onder dien neerhangenden
tak dat 't de Onbevlekte Maagd beliefd
heeft tot ons te komen? Beleven we hier
werkelijk opnieuw de Lourdes-gebeurte-
nissen van 75 jaar geleden?
Moeder Overste ontvangt ons eenvou
dig en vriendelijk. Dadelijk wordt men
gewaar, dat ze heel dat wonderlijk gebeu-
der laatste weken in volle intensiteit mee
leeft. Doch ze blijft zoo uiterst kalm, al
geniet ze ook geen oogenblik rust. Zien-
deroogen daarbuiten groeit de menigte
aan. Men hoort een klare stem den pater-
TOESCHOUWER
HEM VERTELLEN
noster voorbidden de wees gegroeten
dreunen door het park. Stilaan wordt het
avond't wordt nacht. Rond de kleine
open plaats voor de uitgangspoort van 't
klooster zitten reeds mannen en vrouwen
een paar uur lang moedig te wachten, te
wachten en te bidden. Er staan reeds
duizenden heel ver de straat op. Als ave's
en cantieken even zwijgen, hoort men geen
rumoer. Alles is stil. Plots uit die stilte
weergalmt een klare alLstem „Ohrist
est Roi".
Allen antwoorden: „Ohrist est Roi".
Ze vervolgt op eenderen toon: „Christ
est Dieu" en heel de massa valt in als
de weergalm: „.Ohrist est Dieu", Vive le
Christ-RoiVive la Vierge immaculée,
klinkt het weeren als een rollende
donder: „Vive le Öhrist-Roi, Vive la Vier
ge immaculée" En de moedertaal der
Kerk wisselt af met de fransche cantieken
Ave Maria stella, Magnificat, Lauda Je
rusalem Dominum en 't machtig dreunend
Credo. Telkens weer rijden treinen voor
bij maar ze storen de geestelijke har
monie niet, hun gestamp en gedreun en
gerammel daar boven op de brug schijnt
mee te bidden met die duizenden daar
beneden.
Als de avond nadert. De
kinderen
En de uren snellen voorbij, al is het ook
koud. 't Wordt zeven uren, de kinderen
zijn daar, stilzwijgend in hun witte of
zwarte sjaals, in een lange rij schuiven
ze door het park aan de hand hunner
ouders of familieleden. Even houden ze
stil voor de grot, waar ruim dertig zie
len om genezing biddende zijn. Eindelijk
zijn ze voor het ijzeren hek. Van uit mijn
observatiepost, tegen een gewrongen voor
overhellenden boomstronk, kan ik de
twee oudste meisjes duidelijk zien. Ze
schijnen nu zeer kalm en doen zeer ge
woon. Geen aanstellerij hoegenaamd, ook
geen gemaakte devotie. Nu en dan spre
ken ze een woord met elkaar. We wach
ten op den kleinen Albert, die maar niet
aankomt. Zijn moeder is met haar jongen
niet door het volk heengeraakt. Fernando
zie ik eventjes een haarkrul binnen haar
witten béret duwen. Eindelijk, wordt Al-
bert op vaders schouders aangebracht.
Onmiddellijk vestigt hij zijn oogen op de
verre grot. Ook de andere kinderen zijn
nu heel stil. Ze beginnen het Rozenhoedje
te biddenAu nom du Père et du Fils et
du St. Esprit. Je crois en Dieu.... met
tamelijk hooge stem in snel tempo, klaar
en duidelijk. In 't begin ondersteunt een
zware mannenstem. Weldra hoort men
hun vijf stemmen alleen te midden een er
plechtige stilte, als een bange, smachten
de verwachting van het wonder dat nu
e'k oogenblik kan plaats grijpen. Dat is
geen gewoon opzeggener zindert een
hartstocht, een hunkerend begeeren in die
simpele telkens met nieuw geestdrift her
haalde begroeting: „Je vous salue". Nu
en dan beziet Andrée haar Rozenhoedje
om te zien hoe ver ze reeds gevorderd
zijn de anderen hebben hun strakke
blikken op Maria's beeld gevestigd. Zal
de Verschijning komen? Reeds zijn min
stens drie tientjes gebeden. En als een
hamerend kloppen is 't nog almaaïdoor
„Jé vous salue", doch plots klinkt eenpa
rig hun stem hoog en scherp ze storten
op de knieën, ze strekken hun armen.
Hun oogen staren wijd-open met een
uitdrukking op heel hun wezen van
smeekend, angstig vasthoudende zaligheid
Telkens opnieuw herhalen ze: „Je vous
salue.
Zoo gaat het meer dan dertig weesge
groeten na elkander in verrukking voor
de Wondersohoone Verschijning., tot op
eens allen stilhouden met een zucht oh!
Ze ontwaken als uit .een droom. Ze voe
len nu de harde keien en staan op. Ik hoor
André aan Fernando vragen: Bidden we
nog voort? Ze gaan stilzwijgend naar de
grot, waar ze enkele oogenblikken voor
het kleine Mariabeeld neerknielen, daar
in de schamele grot met de vele branden
de kaarsen. Van. elkander gescheiden trek
ken ze dan het klooster binnen om naar
gewoonte afzonderlijk te worden onder
vraagd.
Bij de kinderen. De kleine
Albert.
Moeder Overste heeft ons beloofd na
het verhoor de kinderen even te brengen.
Daar is ze met den kleinen Albert. Hij
moet niet benauwd zijn. We zullen geen
vragen stellen. Natuurlijk moeten we
toch een woordje spreken. Ik neem het
jongetje bij de hand.
Albei-t, zijt gij gelukkig dezen avorid!
„O, ja".
Hij beziet me met zijn heldere reine
oogen.
Zag er O. L. Vrouw uit als de. vorige
keeren.
J a
En als ze verdwijnt, hoe heeft ze
afscheid genomen?
Zóó, en hij toont aan hoe zij deed.
Ik doe hem na, maar hij verbetert me.
Ik houd de handen te plat en te recht
voor mij. Zij doet bijna als de priester
bij het begin vanden Canon. Daarop,
vervolgt hij uit eigen beweging: Ze is de
zen avond langer gebleven dan gisteren.
Ik denk wel dat zij niet dikwijls meer zal
terugkeeren.
En hebt gij niets gevraagd?
„Ik had wel gaarne iets gevraagd,
maar ik heb het niet gedaan."
Wat dan?
„Wat moeten we nu doen".
Had er misschien iemand u gezegd dit
te vragen?
Ja, en hij noemt den persoon.
Waarom deed gij het niet?
Ik vond den tijd niet. Zij was heen.
Albert raakt aan 't vertellen. Over het
lamme kind uit Mariënburg.
Het is bij ons geweest met de On
bevlekte Ontvangenis; met haar moeder.
Toen kon ze geen voet verzetten. Vandaag
is ze weergekomen. Zij deed vijf stappen.
Ik hoorde dat ze tien stappen kan doen.
Maar dat heb ik niet gezien. En ons
vriendje Degoudenne is nu ook beter. Dat
heeft hij me gezegd. Zijn beenen verdik
ken. En hij zegt ook dat hij zijnen tee-
nen al kan bewegen. Maar dat heb ik
niet gezien.
Ge voelt het jongetje zoo eenvoudig en
oprecht dat het onmiddellijk het meeste
vertrouwen inboezemt.
Fernande Voisin zegt...
Nu komt Fernande Voisin binnen. Zij
is al geen kind meer, straks wordt ze
zestien jaar. Zij ziet er ook zoo kinder
lijk gelukkig niet uit als Albert. Er ligt
weemoed in haar oogen, met een grein
tje wantrouwen misschien tegenover al die
vreemden. Ik stel haar dezelfde vraag als
aan Albert, of ze dezen avond iets bij
zonders aan de verschijning bemerkt heeft
Ja wel, antwoordt ze, als ze de ar
men opende vooraleer te verdwijnen, heb
ik hier een hart gezien.
Ze wijst op haar borst. Al die daar zijn
reikhalzen bij die woorden.
En hoe was dit hart?
't Was een gouden hart.
Is O. L. Vrouw langèr dan andere
dagen met de armen open gebleven?
Neen, 't was als gewoonlijk.
Reeds heeft Fernande hooren fluiste
ren dat de anderen geen hart ontwaard
hebben. Ze vraagt ons of ze 't hart ook
niet zagen.
Neen, antwoord ik, ten minste Al-
bert niet.
Gilberte Voisin.
Gil verte Voisin, de derde, heeft geen
verschil bemerkt en 't dunkt haar ook
niet dat de verschijning langer dan te
voren haar armen openhield. Ik zie dat
Gilberte Kruisdochtertje is: ze draagt het
kenteeken.. Ik vraag aan Moeder Over
ste of de vier andere ook in den kruistocht
zijn.
Neen, maar Gilbert Dejaimbre zal
er weldra in komen.
Gilberte Dejaimbre.
Daar komt ze, met haar zwart sjaalke
en wollen mutsje met pompon ter linker
zij. Heel klein met leeren laarsjes aan,
met glimlach op het gelaat. Een lief, een
voudig innemend kind.
Dag Gilberte.
Dag mijnheer.
Zij reikt me de hand. En we praten.
Met haar gaat dat vanzelf. Neen, zij heeft
niets bijzonders bemerkt dien avond. O.
L. Vrouw is verdwenen zooals altijd, de
armen heffend, ineens als het licht dat
uitgaat.... „oomme l'électrique".
Doen uw knietjes geen zeer?
Neen, Moeder Overste, op de stee-
nen kniel ik als op kussens.
En waarom verschijnt de H. Maagd
ook niet aan mij, vraagt Moeder Overste.
Misschien omdat ge niet braaf ge
noeg zijt, antwoordt het met een glim
lach.
Hebt ge altijd veel van O. L. Vrouw
gehouden? vraagt een dame.
Het kind kijkt haar in al zijn naieviteit
aan en antwoordt:
Als de andere kinderen, mevrouw.
En nu, Gilberte.
O, ik zie nu O. L. Vrouw zooveel
liever.
En neemt zij nooit haar rozenhoedje
in haar hand, laat ze het niet door haar
vingeren glijden?
Neen het rozenhoedje hangt altijd
aan haar rechterarm, aan dezen arm hier
En als zij hare armen opheft, dan glijdt
het af en ik zie het niet meer.
Vriendelijk wensc-ht het kind iedereen
goeden avond en gaat huppelend heen.
Lief kind: zijt gij waarlijk de uitverko
rene, het vertrouwelingske van O. L.
Vrouw?
Andree Dejaimbre na de
verschijning.
Eindelijk komt Andrée Dejaimbre. Ze
ziet er zoo heel anders uit nu, dan toen
ik haar beschouwde in heur extase. Ze
ziet er vermoeid uit en ik zoek tevergeefs
op haar gelaat die kalmte en sereniteit
die u tegenstralen uit het wezen van den
kleinen Albert en Gilberte Dejaimbre. Ze
schijnt zelfs een weinig onrustig en be
kommerd. Volgens haar getuigenis is de
verschijning niet langer dan gewoonlijk
met opgeheven armen gebleven. Onderwijl
heeft ze reeds vernomen dat Fernande bij
het afscheid der verschijning een gouden
stralend hart gezien heeft. En ze voegt er
nu bij dat zij bij het heffen der handen
ook iets op de borst heeft zien glinsteren.
Maar ze wordt nadenkend.
't Is toch wonder, zegt ze, nu ziet de
eene iets en de andere ontwaart niets
de eene verneemt woorden en de andere
ziet enkel de lippen bewegen.
Ik vraag haar nog:
Hoe lang zult ge nog naar de grot
weerkeeren?
Zoolang tot Zij ons zeggen zal niet
meer te komen. Maar zij zal niet dikwijls
meer komen.
Daarop brengt Moeder Overste haar
weg en we staren haar zwijgend achterna.
In den laten avond zijn wij afgereisd,
't Is bijna negen uur. Nog altijd branden
de vele kaarsen aan de grot. Maria's blan
ke beeld met den blauwen sluier teekent
zich scherp af tegen de duisternis rond-
zich scherp af tegen de duisternis rondom.
Wat zal er verder nog gebeuren? Is
het Lourdes-wonder hier werkelijk ver
nieuwd? Is het de zalige Bernadette die
als het ware na 75 jaar herleeft in die vijf
kinderen van Beauraing?
We blijven voorts in bange verwach
ting. Vooralsnog is alles geheimzinnig en
duister. Maar ondertuschen is 't in Beau
raing, onder de duizenden die daar tel
ken avond komen een geloof en een geest
drift als in Lourdes. O Maria, breng ons
licht.
„Ave Maris stella. O aula lucis fulgida"
De verschijning kpndigt aan
dat zij spreken zal.
Maandagavond hebben de vijf kinderen
beweert opnieuw de verschijning te heb
ben gezien, ditmaal gedurende een tientje
van den rozenkrans.
De kleine Fernande Voisin heeft tijdens
het gebruikelijk verhoor verklaard, dat
de verschijning haar gezegd heeft: „Mor
gen zal ik aan ieder van u afzonderlijk
iets mededeelen."
De andere kinderen hebben niets ge
hoord. De kleine Gilberte Voisin verze
kert evenwel de lippen der H. Maagd te
hebben zien bewegen.
Men schatte ditmaal op 20.000 het getal
personen, in den omtrek der grot samen
gestroomd.
LETTEREN EN KUNST
Het Schild. Apologetisch
Maandschrift. TJitg. der A. V.
Petrus Canisius.
De werkelijkheid is dikwijls vreemder
dan de meest vruchtbare mensohenfantasie
kan uitdenken. Aan deze waarheid dachten
wij bij het lezen van het eerste artikel uit
de Januari-aflevering van het Schild. Het
is een vervolgartikel van rector A. Roozen
van Voorhout over Mary Baker Eddy, de
grondlegster van de beweging, welke zich
met den naam van Christian Science
(Christelijke wetenschap) heeft getooid. De
zakelijke uiteenzetting van het leven dezer
abnormale, hysterische vrouw is wonderlij
ker dan de grilligste fantasie. Het klinkt
haast ongelooflijk, dat een dergelijke vrouw
nog aanhangers heeft geteld, die in haar
geloofden, zelfs toen haar leer, dat er pijn
nooh ziekte bestond voor elkeen, die ge
looven wilde, absoluut niet onfeilbaar bleek
te zijn en zij zelf ook meer baat bleek te
vinden bij morphine en andere geneeskun
dige hulp dan bij haar eigen leer.
Dolf Ypey heeft ook in dit nummer een
korte beschouwing, waarin een niet onaar
dig gevonden vergelijking tusschen de drie
koningen en het goud. De drie koningen
zijn niet Gaspar, Melchior en Balthasar,
maar Mida<s, Beëlzebub en Christus; de
eerste veranderde volgens de sage alle stof,
dat hij aanraakte in dood goud, de tweede
verandert al het goud, dat de mensch aan
edele gaven in zich draagt, tot stof en de
derde verandert alles wat Hij aanraakt in
levend goud. Deze drie regeeren thans nog
de wereld.
Merkwaardig in velerlei opzicht zijn de
herinneringen van een gewezen vrijdenker
en anarchist. Zijn bedoeling blijkt niet te
zijn een bekeeringsgeschiedenis te schrij
ven, doch slechts losse herinneringen op
te halen aan personen en toestanden uit
vrijdenkerskringen. Met de beruchte anti
papistische Evangelische Maatschappij,
wier werkzaamheid zich intusschen beperkt
tot de bestrijding van het Katholicisme,
wat met het Evangelie niets te maJten
heeft, is de schrijver in zeer nauwe
relatie geweest, evenals met socialistische
en anarchistische kringen. Het boekje, dat
•hij daarvan open doet, kan menigeen n-ug
heel wat lèeren.
Een vertaald artikel van Joh. F. O'Ha-
gan, die het voorrecht heeft gehad dikwijls
met den grooten uitvinder Thomas Alva
Edison te mogen converseeren, behandelt
de vraag of Edison atheïst was. Deze vraag
is herhaaldelijk gesteld en, ofschoon het
er in wezen voor het Katholicisme weinig
toe doet, wat Edison al of niet geloofde,
doet het ons toch goed te ervaren, dat Edi
son niet de atheïst was, waarvoor men
hem dikwijls heeft aangezien. Hij erkende
zelf, dat zijn kennis der philosophie en me-
taphysica zeer gering was, doch altijd had
hij het voornemen, daaraan nog eens een
ernstige studie te gaan wijden, waartoe hij
echter nooit den tijd heeft gevonden. Zijn
logische geest heeft echter ingezien, dat de
schepping de geweldige manifestatie moest
zijn van een Almachtigen Wil, zoodat hij
danook het bestaan van een Opperste We
zen nimmer ontkend heeft.
Ten slotte het derde vervolg van E.
Fiedlers „Mensch onder Menschen", waar
in oa. aangegeven wordt hoe wij allen
mensch zijn en wij allen het dualisme van
goed en kwaad in ons omdragen.
De gewone rubrieken „Op den Uitkijk",
„Vragenbus", „Broekbespreking" en Cor
réspondentie bevatten, zooals altijd, ver
schillende goudkorreltjes voor den aan-
dachtigen lezer.
KOOPT BIJ ONZE
ADVERTEERDERS
Andere bladen schrijven:
GEEN GOD EN GEEN LAND.
De scheiding in de Ned. Padvinders
beweging.
De Volkskrant schrijft:
Wij moeten de wereld met andere oogen
aanzien dan een hofjesjuffrouw doet, en
we doen dat ook.
Daarom is de afkeer van sport al lang
overwonnen en staat ^men ook niet meer
afwijzend tegenover de padvinderij: wij
hebben er niet alleen vrede mee, maar
begrijpen en juichen ook toe dat de jeugd
van heden anders wordt gevormd en ont
wikkeld, physiek doch ook geestelijk, dan
een halve eeuw geleden.
Maar wat de jeugd van tegenwoordig
even hard noodig heeft als die van vroe
ger is een stevige godsdienstige vorming,
een klaar besef van de verhouding van
den mensch tot God, bestef ook van de
waarde van het eigen land zonder te ver
vallen in een chauvinistisch nationalisme.
Welnu.
De leiders der Nederlandsohe Padvin-
dersvereeniging in het Noorden des lands
hebben besloten zich van de vereeniging
af te scheiden, omdat het hoofdbestuur
voornemens is een wijziging te brengen
in de door de padvinders af te leggen be
lofte.
Het hoofdbestuur wil den tekst der in
ternationale belofte invoeren en daartoe
de passage, dat de padvinder belooft zijn
plicht te zullen doen aanvullen met de
woorden „tegenover God en zijn land".
Tegen deze toevoeging rijst verzet.
Men vindt wel goed dat „de padvinders
verklaren hun plicht te zullen doen zon
der meer, maar men komt er tegen op
dat die plioht moet worden opgevat als
een plioht „tegenover God en hun land".
Jongens van 12 tot 16 jaai\want daar
gaat het om mogen dit niet beloven.
Blijkbaar heeft het hoofdbestuur, m
een oogenblik van zwakheid naar otize
meening, gedacht het verzet te kunnen
breken door de verklaring dat men onder
plicht tegenover God en zijn land niet an
ders behoeft te verstaan dan wat de jon
gens van dien leeftijd daaronder ver
staan", het verzet is niet gebroken.
Het is een wel jammerlijk sohouwspel.
Stel u voor ouders en leiders, die hun
kinderen willen vrijstellen van plichtsver
vulling tegenover God en hun land.
Erkennen zij ,geen God; wenschen zij
dat bun kinderen zonder God zullen op
groeien, als heidenen?
HeL land erkennen zij natuurlijk wel,
vermits zij het niet kunnen loochenen,
maar zij willen geen plichten tegenover
het land aanvaarden, zij zijn er van ver
vreemd en er aan onthecht.
Voor communisten zou dit alles gelden,
maar men kan niet aannemen dat heel
het Noorden door hen is vergeven; bo
vendien zouden communisten zioh met de
„burgerlijke" padvinderij niet inlaten.
Men spreekt wel eens van teekenen des
tijds; welnu, wat wij in het Noorden des
lands waarnemen is een veeg beeken:
warneer reeds voor de jeugd God en het
vaderland tot begrippen zonder inhoud
worden verklaard, is men ver afgedoold.
Juist in den benarden tijd dien we be
leven, nu menschelijke wetenschap en
menschelijk vernuft schier geen uitkomst
zien, is terugkeer tot God meer dan ooit
noodig: wie niet meer de oogen tot Hera
kan opheffen om uitredding wordt aan de
wanhoop ten prooi..
Ook in dezen tijd vooral moet de ge
dachte ons schragen dat de band van het
zelfde land ons bindt, het land dat er be
lang bij heeft dat al de ingezetenen zich
één voelen en met en voor elkander wer
ken: de solidariteit van al wat Nederlan
der is.
Geen God, geen land, het kweekt een
geestelijke en zedelijke onverschilligheid,
die, wanneer de jeugd daarin wordt groot
gebracht, een geslacht belooft, dat tot
rampspoed in de toekomst zal strekken.
Liever dan zulk een Noorden zonder
Godsbegrip en zonder vaderlandsliefde ia
ons het „donkere" Zuiden, waar de liefde
voor God en zijn land nog krachtig leeft,
al moge dan de heer Vliegen beducht zijn
dat zijn geestverwanten het daar bij de
komende verkiezingen hard te verant
woorden zullen hebben.
WINKELSLUITING.
Tegen de van liberale zijde soherp ge
voerde actie tegen de Winkelsluitingswet
waarschuwt de liberale Avondpost:
„De juistheid van het principe der wet
telijke winkelsluiting kan eigenlijk niet op
goede gronden worden betwist. Het gold
hier evengoed als bij andere sociale wet
ten, het wegnemen en bestrijden van so
ciale misstanden. Al het rumoer dat thans
gemaakt wordt terwijl vroeger uit de rijen
van den middenstand zelf keer op keer om
een dergelijke wet is gevraagd, mag niet
over het hoofd doen zien, dat deze wet
zonder eenigen twijfel voor een groote
groep werkers zulk een misstand weg
neemt. Men moet nog iets anders niet ver
geten. De actie, die thans gevoerd wordt,
zou den indruk kunnen wekken, dat door
de Rijkswet de winkelsluiting is ingevoerd.
Niets is minder waar. Onder de ongeveer
1100 gemeenten in ons vaderand waren er
ongeveer 800, reeds een verordening
op de winkelsluiting hadden. In al de ge
meenten was dus de „vrijheid" reeds „aan
banden gelegdDe wet trok echter de re
geling van deze materie aan zichen nieuw
beginsel voerde zij nóch tactisch, nóo**
theoretisch in."