STADSNIEUWS WOENSDAG 16 NOVEMBER BEWAARSCHOOLONDERWIJS In verband met de door den Raad geno men besluiten met betrekking tot het openbaar- en het gesubsidieerd bijzonder bewaarschoolonderwijs, leggen B. en W. aan den Raad over de door hen ontworpen nieuwe verordeningen op dat onderwijs. LEEFTIJD VAN TOELATING TOT DE BEWAARSCHOLEN. Voorloopig gesteld op vier jaar. Gelijk bekend is werd bij Koninklijk be sluit van 23 Juni 1932 de leeftijd van toela ting tot de gewone lagere school van 51/s gebracht op 5 3/4 jaar en zal die leeftijd van 16 Juli 1933 af worden bepaald op 6 jaar. Een groot aantal bewaarschoolleerlingen is dientengevolge met 1 September j.l. uiet naar de lagere school overgegaan. Het juis te getal is met bekend; het getal leerlingen van 51/a tot 5 3/4 jaar, dat op dien datum een openbare- of gesubsidieerde bijzondere bewaarschool bezocht bedroeg echter 203. Waren die kinderen naar de lagere school overgegaan, dan zou een extra-uitgaaf van 9000 voor het bewaarschoolonderwijs zijn voorkomen, terwijl die kinderen op de lagere school, gezien de matige bezetting van de eerste klassen, slechts zeer weinig hosten zouden hebben veroorzaakt. Bij een extra-uitgaaf van 9000.— zal het echter nog niet blijven, omdat de leeftijd van toelating tot de lagere school van 16 Juli 1933 af andermaal met 3 maanden zal worden verhoogd. Aangezien de financiëele toestand der ge meente het thans meer dan ooit noodzake lijk maakt de uiterste zuinigheid in acht te nemen, hebben B. en W. getracht om, zon der aantasting van de vitale belangen van het bewaarschoolonderwijs, compensatie voor die ex tra-uitgaaf te vinden. Naar hun meening is zulks mogelijk door, zoowel voor het openbaar- als voor het gesubsidieerd bijzonder bewaarschoolonderwijs, den leef tijd van toelating van 31/, te verhoogen tot 4 jaar. Hoe ongaarne zij ook met een voorstel om daartoe over te gaan, komen en hoezeer zij zich ook evenals de Commissie voor de bewaarscholen en de Commissie voor het Onderwijs bewust zijn van de bezwaren aan dat voorstel verbonden, achten zij zich toch om financiee e redenen daartoe verplicht. Ten dien einde hebben zij aan beide veror deningen een overgangsbepaling toege voegd. Zij merken nog op, dat het getal leerlin gen van de openbare en de gesubsidieerde bijzondere bewaarscholen beneden den leef tijd van 4 jaar op 1 September 228 bedroeg, zoodat, was reeds eerder de toclatingsleef- tijd op 4 jaar gesteld, tegenover het getal leerlingen, dat in verband met het boven aangehaald Koninklijk besluit met Septem ber j.l. op de bewaarscholen bleef, een vrij wel even groot aantal leerlingen zou hebben gestaan, dat niet tot de bewaarscholen had kunnen worden toegelaten. OPENBAAR BEWAARSCHOOL ONDERWIJS. Aan do verordening regelende het open baar bewaarschoolonderwijs in de gemeente Leiden is het volgende ontleend. Toezicht. Art. 3. De scholen staan onder toezicht van de Commissie van toezicht op de be waarscholen. Art. 4. De Commissie, in het vorige ar tikel bedoe d, bestaat uit negen leden,, (waarvan zoo mogelijk één geneeskundige), door den Gemeenteraad te benoemen uit een door Burgemeester en Wethouders op gemaakte voordracht van, zoo mogelijk, twee personen 2. Van de negen leden behooren twee tot de ouders van op een openbare bewaar school ingeschreven leerlingen, twee tot de ouders van op een gesubsidieerde bijzonde re bewaarschool ingeschreven leerlingen, één tot de meerderjarige hoofden of onder wijzeressen van openbare bewaarscholen, één tot de meerderjarige hoofden of onder wijzeressen van gesubsidieerde bijzondere bewaarscholen en drie tot de overige meer derjarige inwoners der gemeente. 1 Behoudens het bepaalde bij het negen de lid van dit artikel geschiedt de benoe ming van de leden der Commissie voor den tijd van drie jaren. 5. Dc aftredende leden zijn dadelijk weer herkiesbaar. 11. De Commissie houdt zich op de hoog te van den toestand van het onderwijs op de openbare en gesubsidieerde bijzondere bewaarscholen, ziet toe, dat de verordenin gen op dat onderwijs worden nageleefd, verstrekt aan Burgemeester en Wethouders adviezen met betrekking tot het openbaar en gesubsidieerd bijzonder bewaarschoolon derwijs en doet jaarlijks vóór 1 Maart aan den Gemeenteraad een beredeneerd verslag van den toestand van dat onderwijs toeko men. Onderwijzend personeel. Art. 5. 1. Aan het hoofd van elke school staat een onderwijzeres, die den leeftijd van 23 jaren heeft bereikt. 2. Per volle 50 leerlingen moet, met in begrip van het hoofd, aan een school ver bonden zijn één onderwijzeres, benevens cén kweekelinge. 3. Blijft na deeling van het aantal leer lingen van eenc school door 50 een rest over dan moet nog één tijdelijke onderwijzeres aan de school werkzaam zijn, indien die rest 20 of meer bedraagt of één kweeke linge, indien de rest minder dan 20 be draagt. 4. Kweekelingen moeten den leeftijd van 14 jaren bereikt hebben. Art. fi. 1. Het onderwijzend personeel moet in het bezit zijn van een der na te noemen akten: de Leidsche akte A of B; de akte A of B van de Amsterdamsche Gemeentelijke Vormschool; de akte A of B, afgegeven door de Com missie, benoemd door het hoofdbestuur van de Vereeniging van Christelijke bewaar schoolonderwijzeressen in Nederland; de akte A of B, afgegeven door de ge mengde Commissie van bewaarschoolakte- examens van de gemeenten 's-Gravenhagc, Rotterdab, Groningen, Schiedam, Delft en Dordrecht; de akte A of B, afgegeven door de Roomseh Katholieke Vormschool te Amster dam; de akte A of B van den Ned. 'K'oomsch Katholiëken Schoolraad; andere door Burgemeester en Wethou ders met de bovengenoemde gelijk te stel len akten' 2 Het hoofd der school en bijaldien het hoofd wordt bijgestaan door meer dan twee onderwijzeressen, ook haar plaatsvervang ster, raoet(en) in het bezit zijn van eene B-akte. 3. In bijzondere gevallen, ter beoordee ling van Burgemeester en Wethouders, kan, gedurende ten hoogste drie maanden, een onderwijzeres, die niet in het bezit is van de B-akte, als plaatsvervangend-hoofd wor den aangewezen. Art 7 1. De hoofden van scholen wor den benoemd, geschorst en ontslagen door den Gemeenteraad, op voordracht van Bur gemeester en Wethouders. 2. De onderwijzeressen en kweekelingen worden benoemd, geschorst en ontslagen door Burgemeester en Wethouders. Art. 9 Het hoofd en het verder onder wijzend personeel is verplicht naar beur ten, door het hoofd, na overleg met het verder onderwijzend personeel, te regelen, toezicht tc houden op de leerlingen, die tusschen de schooltijden op de school over blijven. Bezoldiging. Art. 10. De jaarwedde van de hoofden bedraagt 1700—, met drie tweejaarlijk- sche verhoogingen van f 100 Art. 11. 1. De jaarwedde van de onder wijzeressen in vasten dienst van de gemeen te bedraagt 1000 met vijf tweejaarlijk- sche verhoogingen' van 100.—. 2. Voor het bezit van de bevoegdheid om als hoofdonderwijzeres op te treden, wordt de jaarwedde met 200 - verhoogd. 3. Indien een onderwijzeres wordt aange wezen tot plaatsvervangend hoofd, wordt hare jaarwedde deswege verhoogd met 50— per jaar Alt 12. De wedde van de tijdelijke on derwijzeressen, wordt over het tijdvak, ge durende hetwelk zij in de school als zooda nig werkzaam zijn, berekend naar 1000.— per jaar Art. 13. 1. De kweekelingen ontvangen eene toe age van 100 per jaar, met twee eenjaarlijksche verhoogingen van 25.—. -• Kweekelingen, die met gedurende den geheelen schooldag als zoodanig in de school werkzaam zijn, ontvangen een naai den tijd gedurende welken zij als zoodanig in de school werkzaam zijn geweest even redig deel van het in het eerste lid van dit artikel benoemde bedrag Art. 14. 1, Als dienstjaren komen voor verhooging van de jaarwedde in aanmer king de dienstjaren in gelijke betrekking aan de openbare of bijzondere bewaarscho len hetzij te Leiden, hetzij elders, doorge bracht. 2. De vèrhoogingen van de jaarwedde wegens dienstjaren of het verkrijgen van de bevoegdheid om als hoofdonderwijzeres op te treden, gaan in op den eersten dag van de maand, waarin het vereischte aantal dienstjaren is bereikt of de bedoelde be voegdheid is verkregen, Schooltijden en vacantiën, Art. 15. 1. De schooltijden zijn des voor- nnddags van 912 en des namiddags, uit-, gezonderd Woensdag en Zaterdag, van 2— 4 uren. 2. De vacantiën zijn geheel gelijk aan die voor de openbare scholen voor lager onder wijs, wier leerlingen bestemd zijn om na 6 jaren over te gaan naar de Centrale school voor het 7c en 8e jaar. Leerlingen. Art. 17. 1. Burgemeester en Wethouders regelen de inschrijving van de leerlingen en hunne plaatsing op de scholen, met inacht neming van het volgende: a. de schc-len nemen nieuwe leerlingen op mei den eersten schooldag van de maan den Maart en September; b. tusschentijds kunnen leerlingen tot de scholen worden toegelaten; c. tot een school worden geen kinderen toegelaten, die op het tijdstip van toelating den leeftijd van drie en een half jaar nog niet hebben bereikt; d. leerlingen, die den leeftijd van vijf ja ren hebben bereikt, worden ontslagen, zoo dra zij tot een lagere school, die zij bezoe ken zullen, toegelaten kunnen worden; e. kinderen, wier ouders of verzorgsters buiten de gemeente Leiden wonen, worden niet toegelaten. 2. In bijzondere gevallen kunnen Burge meester en Wethouders afwijking toestaan van het bepaalde onder letter d en e van het eerste lid van dit artikel. Overgangsbepaling. Art. 18. Van 16 Juli 1933 af tot het tijd stip waarop de leeftijd van toelating tot de scholen voor gewoon lager onderwijs weder wordt teruggebracht tot 51/.. jaar, mogen tot de bewaarscholen geen kinderen worden toegelaten, die op den dag van toelating den leeftijd van 4 jaar nog niet- hebben be reikt. BIJZONDER BEWAARSCHOOL ONDERWIJS. Aan de regelende voorwaarden, waaron der ten behoeve van bijzondere bewaar scholen subsidie uit de gemeentekas wordt verleend, is het volgende ontleend. DE LEIDSCHE COURANT Algemeene bepalingen. Art. l. Ten behoeve van de te Leiden gevestigde bijzondere bewaarscholen, waar geen hooger schoolgeld wordt geheven dan 20.per leerling en per jaar, wordt op verzoek van het be6tuur van de school, door Burgemeester en Wethouders subsidie uit de gemeentekas verleend, mits voldaan wordt aan de eischcn, vervat in de volgen de artikelen. Personeel. Art. 3. Het hoofd der school moet den leeftijd van 23 jaren bereikt hebben. 2. Per volle 50 leerlingen moet, met in begrip van het hoofd aan de school verbon den zijn één onderwijzeres, benevens één kweekelinge. 3. Blijft na deeling van het aantal leer lingen van de school door 50 een rest over, dan moet nog één onderwijzeres aan de school werkzaam zijn, indien de rest 20 of meer bedraagt of één kweekelinge, indien de rest minder dan 20 bedraagt. 4. Kweekelingen moeten den leeftijd van 14 jaren bereikt hebben. Art. 4. Het hoofd van de school en de onderwijzeressen moeten in het bezit zijn van akte of akten van bekwaamheid, ver- eischt voor benoeming tot gelijke functie bij het openbaar bewaarschoolonderwijs te Leiden Art. 5. 1. Tusschen het ontstaan van een vacature en hare vervulling mag geen langere tijd verloopen dan, ten aanzien van het hoofdd er school, van 4 maanden en, ten aanzien van de onderwijzeressen en kweekelingen, van 3 maanden. 2. In bijzondere gevallen kunnen Burge meester en Wethouders afwijking van het in het eerste lid van dit artikel bepaalde toestaan. Art. 6. 1. Aan het hoofd van <ie school, de onderwijzeressen en de kweekelingen moeten worden uitgekeerd de jaarwedden, wedden of toelagen, die zij zouden genieten, indien zij in gelijke functie bij het openbaar bewaarschoolonderwijs te Leiden werk zaam waren 2 Onderwijzeressen, die op het tijdstip van de in werkingtreding- van deze verorde ning in vasten dienst, aan een gesubsidieer de bewaarschool te Leiden werkzaam wa ren, doch op dat tijdstip de B-akte niet be zaten, worden gesalarieerd, alsof zij wel in het bezit van de B-akte waren. 3. Met in het tweede lid van dit artikel bepaalde geldt voor de daar bedoelde on derwijzeressen, die op 1 Januari 1933 den leeftijd van 30 jaren nog niet hebben be reikt, slechts tot 1 Januari 1935. Art. S. 1 Voor de berekening van het aantal leerkrachten en kweekelingen. dat aan een school moet zijn verbonden, dient tot grondslag het gemiddeld aantal leerlin gen op 16 Maart, 16 Juni, 16 September en 16 December van het onmiddellijk vooraf gaande kalenderjaar. 2. Waar die grondslkg tengevolge van het tijdstip van oprichting dei- school niet kan worden vastgesteld, g^ldt voor het jaar van de opening van de school het aantal leer lingen op den eersten dag der maand volgen de op die, waarin de school geopend is, en vcor het daarop volgend jaar het gemiddel de van zooveel tellingen op de in dit en het vorige lid bedoelde tijdstippen als kunnen plaats vinden. Leerlingen. Art. 9. 1. Tot een school mogen geen kinderen worden toegelaten, die op het tijd stip van toelating den leeftijd van 31/™ jaar nog niet hebben bereikt. 2. Leerlingen, die den leeftijd van 5 jaren hebben bereikt, worden ontslagen, zoodra zij tot een lagere school, die zij bezoeken zullen, kunnen worden toegelaten. 3. Kinderen, wier ouders of verzorgsters buiten de gemeente Leiden wonen, mogen niet tot een school worden toegelaten. 4. In bijzondere gevallen kunnen Burge meester en Wethouders afwijking van het bepaalde in het tweede en derde lid van dit artikel toestaan. Subsidie. Art. 10. Als subsidie wordt toegekend: a. eene j'aarlijksche vergoeding in de kosten van salarieering van het personeel van de scholen; b. eene jaarlijkschc vergoeding in de kos ten van instandhouding van de scholen; c. voor nieuw te bouwen scholen eene vergoeding in de stichtingskosten en d. eene jaarlijksche vergoeding, berekend over de geschatte waarde van bestaande schoolgebouwen. Vergoeding kosten salarieering. Art. 11. De jaarwedden, wedden en toe lagen, bedoeld bij art. 6, uitgekeerd aan het personeel dat, overeenkomstig het bepaal de bij art. 3, aan de scholen verbonden is, worden vergoed. Vergoeding exploitatiekosten. Art. 12. 1. De vergoeding in de kosten van instandhouding wordt berekend over het gemiddeld aantal leerlingen volgens den maatstaf van artikel 8 en bedraagt het ge middeld bedrag per leerling van de kosten over hetzelfde dienstjaar van de openbare bewaarscholen. 2. Bij de berekening van het gemiddeld bedrag per leerling van de kosten van de openbare bewaarscholen wordt het gemid deld aantal leerlingen van deze bewaar scholen eveneens berekend naar den maat staf van artikel 8. 3. Als kosten, bedoeld in het eerste lid van dit artikel komen niet in aanmerking die van bouw en inrichting, verbouw en ver andering van inrichting van openbare be waarscholen, van jaarwedden, wedden en toelasen, uitgekeerd aan personeel van openbare bewaarscholen, van pensionnee- ring van- en uitkcering van wachtgeld aan personeel van openbare bewaarscholen en die van rente en aflossing van geldleenin- gen, aangegaan ten behoeve van openbare bewaarscholen. 4. Om de drie jaren wordt, de vergoeding verminderd tot het bedrag, hetwelk noodig is tot goedmaking van de over dat tijdvak ten behoeve van de bijzondere school wer kelijk gemaakte kosten als bedoeld in het derde lid van dit artikel. 5. Indien dezelfde instelling of vereéni- ging meer dan één gesubsidieerde bewaar school exploiteert, wordt bij de driejaarlijk- sche afrekening, als bedoeld in het vierde lid van dit artikel, onder „de vergoeding" en „werkelijk gemaakte kosten" verstaan, de voor de gezamenlijke scholen van dezelf de instelling of vereeniging over de drie ja ren in totaal ontvangen vergoeding en in totaal" gemaakte werkelijke kosten. 6. Voor de berekening van de vergoeding blijven buiten aanmerking leerlingen, die den leeftijd van 7 jaren hebben overschre den. 7. Ieder jaar wordt, in afwachting van de vaststelling van het bedrag der vergoeding, als bedoeld in dit en het vorige artikel, over dat jaar verschuldigd, een voorschot daar op verleend tot ten hoogste 90 ten honderd. Vergoeding stichtingskosten. Art. 3. 1. Voor nieuw te stichten scho len, waarvan de plannen de goedkeuring van Burgemeester en Wethouders hebben verkregen, worden de stichtingskosten ver goed, met dien verstande, dat: a. de vergoeding niet overtreft het be drag hetwelk gevonden wordt door 250. te vermenigvuldigen met. het getal leerlin gen, waarvoor de school, blijkens bij de aanvrage om vergoeding door het bestuur van de betrokken vereeniging over te leg gen opgave, plaats biedt; b. dat geen vergoeding wordt verleend, indien niet te voren de goedkeuring van den Gemeenteraad is verkregen omtrent de plaats van vestiging en aannemelijk is ge maakt. zulks ter beoordeeling van Burge meester en Wethouders, dat de school op het tijdstip van opening ten minste 60 leer lingen zal tellen. 2. Binnen 30 dagen na ontvangst van eene mededeeling, dat Burgemeester en Wethouders het niet aannemelijk achten, dat de school op het tijdstip van opening ten minste 60 leerlingen zal tellen, kan het bestuur in beroep komen bij den Gemeente raad. Art. 14. Alvorens eenige vergoeding we gens stichting van scholen beschikbaar wordt gesteld, verbindt het bestuur van de betrokken vereeniging of instelling zich schriftelijk de volgen-de voorwaarden na te komen a. als waarborgsom wordt in de gemeen tekas gestort een bedrag, gelijkstaande met vijftien ten honderd van de stichtings kosten. Deze waarborgsom blijft geduren de 20 jaren, te rekenen van de opening der school af, bij de gemeente berusten. De gemeente keert jaarlijks aan het be stuur over de waarborgsom, of over het niet vervallen gedeelte daarvan, rente uit tot zoodanig percentage als de drie ten honderd rentegevende Nationale Schuld op den eersten beursdag van elk jaar voor den verkrijger afwerpt, vermeerderd met een half ten honderd. Na afloop van het evengenoemde tijdvak van 20 jaren wordt de waarborgsom of het niet vervallen ge deelte daarvan, terugbetaald; b. indien de school gedurende drie achtereenvolgende jaren wordt bezocht door minder dan tweederde gedeelte van het aantal leerlingen, waarvoor zij blijkens de opgave, door het bestuur bij zijne aanvrage om vergoeding van de stichtings kosten overgelegd, bestemd is, dan ver valt van de waarborgsom een zoodanig gedeelte als wordt uitgedrukt door eene breuk waarvan de teller is het getal, dat aanwijst het verschil tusschen het aantal leerlingen, waarvoor de school bestemd is, en het gemiddeld aantal leerlingen in die jaren, en de noemer het getal, dat aan wijst het aantal leerlingen, waarvoor de school bestemd was; c. wordt de school gedurende drie ach tereenvolgende jaren bezocht door minder dan de helft van het aantal leerlingen, waarvoor zij, volgens de opgave door het bestuur bij zijne aanvrage om vergoeding van de stiohtingekosten overgelegd, be stemd is, dan vervalt de waarborgsom aan de gemeente en wordt bovendien het ge bouw met inventaris en bij'behoorende grond door het bestuur, om niet en vrij van alle lasten en rechten, daarop door de instelling of vereeniging gevestigd, in vol len eigendom aan de gemeente overgedra gen; d. de bepalingen, onder letters b en c van dit artikel genoemd, zijn niet van toepassing gedurende de eerste 3 jaren, te rekenen van den dag, waarop de school in gebruik werd genomen; e. indien het gebouw niet meer over eenkomstig zijn bestemming wordt ge bruikt. zulks ter beoordeeling van B. en W., wordt het gebouw met inventaris en bijbehoorende grond door het bestuur, om niet en vrij van alle lasten en rechten, daarop door de instelling of vereeniging gevestigd, in vollen eigendom, aan de ge meente overgedragen f. vervreemding van het gebouw, inven taris of bijbehoorenden grond, of vestiging van hypotheek op het gebouw en den bij- behoore"'1->n grond is niet geoorloofd. Vergoeding bestaande gebouwen. Art. 15. 1. Voor terreinen en gebouwen van gesubsidieerde bewaarscholen, die eigendom van de besturen zijn en op 1 Januari 1931 in gebruik waren, wordt, in dien en voorzoover zij als bewaarscholen in gebruik blijven, tot 1 Januari 1951 eene jaarlijksche vergoeding uitgekeerd van drie en een half ten honderd van de geschatte waarde dier terreinen en gebouwen met inbegrip van de schoolmeubelen. 2. De schatting van de waarde van de TWEEDE BLAD PAG. 8 in het eerste lid van dit artikel bedoelde terreinen en gebouwen geschiedt door B. en W. die van hunne beslissing mededee- ling doen aan het betrokken bestuur. 3. Binnen 30 dagen na ontvangst van de in het tweede lid van dit artikel bedoelde mededeeling kan het bestuur van de schatting in beroep komen bij den Ge meenteraad. Schoolgebouwen, Art. 16. 1. Bij het schoolgebouw moet een, naar het oordeel van B. en W., be hoorlijke speelplaat-s aanwezig zijn. 2. De localen moeten zoodanig zijn inge richt, dat, naar het 'oordeel van B. en W. voldoende toetreding van daglicht en bui tenlucht verzekerd is, terwijl ook overi gens de inrichting, de ligging en de toe stand van het gebouw, de spelplaats en de inventaris ten genoegen van B. en W. moeten zijn. 3. Voor iedere 30 leerlingen moet ten minste één privaat en voor iedere 30 man nelijke leerlingen ten minste één urinoir aanwezig zijn. 4. In een lokaal mogen niet meer dan 60 leerlingen bij het onderwijs vereenigd wor den. 5. Per leerling moet elk les- of speello kaal ten minste eene oppervlakte hebben van 0.70 M2. en een ruimte van 3 M3., de totale oppervlakte van het schoolterrein moet per leerling ten minste 3 M2. bedra gen, 6. In alle les- en speelvertrekken moet de afstand tusschen den vloer en de zol dering ten minste 3.40 M. bedragen. 7. Voor de berging van kleeding mag geen gebruik worden gemaakt van les- of speellokalen. 8. De gebouwen moeten, naar het oor deel van B. en W., voldoende gelucht, ver warmd en schoongehouden w orden. Het geheel moet in goeden staat worden onder houden. 9. Buiten de vacantietijden worden de gebouwen tusschen 's morgens 9 en 's na middags 5 uur niet dan na van B. en W. verkregen toestemming voor andere doel einden gebruikt dan voor bewaarschool onderwijs. 10. In bijzondere gevallen kunnen B. en W. afwijking van het bepaalde in het 6e lid van dit artikel toestaan. Leerplan en rooster van werkzaamheden. Art. 17. 1. Het leerplan, de regeling van de schooltijden en van de vacantiëën en de rooster van de werkzaamheden moe ten goedgekeurd zijn door B. en W. 2. Bij de beoordeeling van het leerplan en den rooster van lesuren komt de richting van het onderwijs niet in aanmerking. 3. In elk sohoolvertrek wordt de rooster van werkzaamheden op een zichtbare plaats opgehangen. Toezicht. Art. 18. De scholen staan onder toezicht van het College van B. en W. en van de Commissie van Toezicht op de bewaar scholen en moeten steeds toegankelijk zijn voor de leden van dat College en van die Commissie, alsmede voor de door B. en W. aangewezen ambtenaren. Overgangsbepalingen. Art. 20. Indien de jaarlijksche vergoe ding in de kosten van salarieering en van instandhouding gedurende het tijdvak van de inwerkingtreding van deze verordening af tot 1 Januari 1935 het bedrag van 50. per leerling en per jaar zou overtreffen, wordt die vergoeding over dat tijdvak te ruggebracht tot 50.per leerling en per jaar. Slotbepaling. Art. 22. 1. Deze verordening wordt ge acht in werking te zijn getreden op 1 Ja nuari 1931. SCHOOLGELD. Aan de verordening regelende de hef fing van schoolgeld op de openbare be waarscholen te Leiden is het volgende ont leend: Art. 1. 1. Ter tegemoetkoming in de kosten van het openbaar bewaarschoolon derwijs wordt voor het bezoeken dier scho len een schoolgeld geheven, bedragende voor één kind 20 cents per week, voor twee kinderen uit hetzelfde gezin 35 cents per week en voor drie of meer kinderen uit hetzelfde gezin 45 cents per week. Gedeel ten van een week worden voor een week gerekend. 2. Voor kinderen van minvermogenden wordt de helft van het schoolgeld gehe ven. 3. Voor kinderen van onvermogenden wordt geen schoolgeld geheven. Art. 2. B. en W. beslissen wie tot de minvermogenden gerekend worden en wie onvermogend zijn. Art. 5. 1. Deze verordening treedt in werking op den eersten da-g der week vol gende op die, waarin het bericht van de Koninklijke goedkeuring bij het Gemeen tebestuur is ingekomen. Alsdan vervalt de verordening van 19 April 1900, regelende de heffing van schoolgeld op de openbare bewaarscholen te Leiden, goedgekeurd bij Koninklijk besliut van 25 Juli 1900, no. 35. Aan de Verordening régelende de invor dering van schoolgeld op de openbare be waarscholen te Leiden is het volgende ontleend Artikel 1. 1. Het verschuldigde school geld voor de leerlingen der openbare be waarscholen moet wekelijks bij vooruitbe taling worden voldaan in handen van de hoofden dier scholen, die daarvoor een bewijs van kwijting afgeven. 2. Het in den loop der week ontvangen schoolgeld wordt door haar wekelijks aan den Gemeente-Ontvanger verantwoord en, in de gemeentekas gestort.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1932 | | pagina 8