CORRESPONDENTIE.
Ca dier, Leiden. EindelijkDaa r
is Cadier weer terug! Dat kan ik alleen als
winst boeken. Alles zullen jullie achtereen
volgens geplaatst zien.
Nu nog Josephine Schermer-Voest naast
Alyda Agterberg, dan is een „trio" aan
de redactioneele tafel bijeen, die niet an
ders, dan ons mooie Hoekje kan ten goe
de komen. Dag Cadier! Succes en promotie
weldra! Interessant was: „Mijn diploma
examen!"
Theo v. d. H e ij d e n, Dit opstelletje
wordt geplaatst. Geduld! Het is wel kort!
Tot ziens op den wedstrijd! Dag!
Truus de Haas. Leiden Wat
'n stapel! Flink zoo Truusje! Ik zie je ook
nog eens een schrijfstertje worden, die met
graagte zal gelezen worden. Alles wordt
gezet! Even geduld. Groet pa en moe en
nu tot ziens op de wedstrijd! Met hand en
groet
Helene Prins, Alphen. Het
sprookje laat ik plaatsen maar nog even
geduld. Er is nog heel wat gezet, dat op
plaatsing waoht. Tot ziens op den wed
strijd. Daag!
Cor v. Diest, Sassenheim.
Dank voor hartelijk briefje en mooie bij
dragen. Dit geldt ook voor Annie! Het zal
niet lang meer duren, dan komen jullie
aan de tafel, waar ik bij „Cadier" over
sprak. Dag Nichtje! Dag Neefje! Groet
vader en moeder van me! En nu tot bij
den wedstrijdHet versje is al niet slecht
voor het begin.
Marietje Bokern, Leiden.
Wel Marietje, heb je spijt mijn verjaardag
vergeten te hebben. Dan zal ik je dat nu
maar vergeven! En zie ik je een dezer
dagen ook weer een kansje wagen? Ik zal
zien, of ik je onder de honderden uithaal.
Dag Marietje! Veel groetjes thuis 1
Marie v. Immerseel, Warmo nd.
Ik heb je verjaardag genoteerd Marie
On ik hoop, dat je bij dezen wedstrijd ge
lukkiger bent. Of zou het niet? Dan toch
den moed niet verloren. Dag Marie! Maak
alle huisgenooten vele groetjes!
Keetje B o m ij n, L i s s e. Vertel
me eens Keetje, of jij dat lange briefje
in versvorm zelf gemaakt hebt? Ik wacht
je antwoord af en ik hoop je te zien op
den wedstrijd! Met hand en groet voor U
allen
Wim Mulder, Leiden. „De drie
vragen" waren me bekend Wim. Dat stukje
krijg ik geregeld toegestuurd. En Bertus
dicht met moeders hulp (wat zeker mag)
een mooi versje dat ik eens wil laten hoo-
ren.
OP DEN EERSTEN VRIJDAG DER
MAAND.
Toen ik van morgen
Het Godd'lijk Vleesch en Bloed
Van Jezus mocht ontvangen,
Ontstak mijn hart in gloed.
Ik heb toen stil gebeden
O, Onze Lieve Heer,
Blijf altijd bij mij wonen,
Verlaat mij nimmer meer!
Dag Jongens! Groeten aan moeder en
vader en zusjes en broertjes. Meedoen aan
den wedstrijd.
Mina Plasmeijer, Rijpwete-
r i n g. Heb je „Aan 't Strand" Mina
zelf gemaakt? Laat mij dat eens hooren.
Zoo ja, dan laat ik dit stuk dadelijk plaat
sen. Dag lief Nichtje! Groeten thuis!
Keesje v. d. Meer, N o o r d w ij k.
Wel Keesje, dat was al niet slecht; voor
jouw leeftijd altijdNu zal het al beter
gaan! Weer meedoen Keesje! Groet je
ouders van me! Dag Kees!
Ineke Josemans, Leiden.
Jij was in Juni bezig een verhaaltje te ma
ken, is wel? Dan is dat zeker bedoeld voor
dezen wedstrijd! Heb ik je al gezien of
niet? Dag Ineke! Groet vader en moeder!
Rina Dijkmans, Leiden. Als
ik het wel heb, is „Ruzie in het kippen
hok" al eens in Ons Hoekje opgenomen.
Schrijf mij eens of dit eigen werk is. Zoo
ja, dan wordt het geplaatst! Dag Rina!
Meedoen!
M i e n t j e van S c h i e, N o o r d w ij k.
Wol Mientje wat moeder vertelde van
de „Drie Koningen" is zeer goed naverteld
Het is voor ons een beetje kort. Toch vind
ik het flink van je. Zie ik ook een dezer
dagen? Dag Mientje! Groet vader en moe
der van me! Of is het voor den wedstrijd
bedoeld?
Lina en Agatha Beijk, Sassen
heim. Ik heb jullie datum van de ver
jaardagen ontvangen. Ook het opstelletje!
Moet ik dit al vast tellen voor den wed-
strijd? Dag jongens. Groet vader en moe
der!
Lucia v. Rhoon, Alphen. Nog
zooveel werk Lucia? En ben je naar de
8ste klasse overgegaan? Hooi ik dat eens?
Je komt zeker .ook op den wedstrijd? Wat
zeg je van die prijzen! Dag lief Nichtje!
N e 11 y v. d. B o s c h, S t o m p w ij k.
Zoo Nelly, heb jij Moeders verjaardag be
zongen? Dat is mooi van je! Wil ik nu
eens laten hooren? Daar is Nelly!
ALS MOEDER JARIG IS.
„Broertje kom eens even bij me,
Ik zal iets zeggen aan je oor.
Maar 't is 'n geheimpje weet-je:
Niemand iets vertellen, hoor"!
..Morgen is Mamaatje jarig.
Nou dan is er heel groot feest.
En wij geven fijne bloemen
Ik ben juist in den tuin geweest."
„Pa zei, moet je hooren
Zus, we maken heel veel pret.
En jullie mogen, als je zoet zijt,
Allebei heel laat naar bed.
Dat is mooi gedicht Nelly! Dat was een
prijsje waard. Daag!
Annie v. d. Poel, O u d - A d e.
Dat versje „Dom Varkentje" laat ik plaat
sen. Nog even geduld! Je hebt zeker iets
moois klaar voor den wedstrijd. En wat
'n prijzen hé. Dag Annie! Groeten thuis!
Annie Heetveld. Leiden. Was
vader zoo tevreden met je rapport.! Zoo
mag ik het hooren. Blijf goed leeren An
nie en goed met ons meewerken, dan kan
jij later naast mij zitten aan de tafel, waar
nog meer schrijfstertjes met mij meewer
ken. Dag Annie! Veel groetjes aan vader
en moeder!
Alie van Kampen, Voorscho
ten. Ik heb netjes je verjaardag inge
boekt en nu zal ik heusch 15 Januari niet
vergeten. En ben je ook op stap naar den
wedstrijd. Het stroomt met clubjes binnen.
Het strijdperk ziet zwart van de deelne
mers. Ben je d'r bij? Ik zag je nog niet.
Dag Alie! Groet vader en moeder en je
twee broers van me!
Nou moeten we ophouden! Er ligt nog
een stapel brieven te beantwoorden. Toch
hoop ik me erdoor te werken, zooals ik
ook beantwoorden zal de brieven, die nu
binnenkomen! al moeten jullie dan ook 'n
beetje lang geduld hebben.
Tot Zaterdag,
Jullie liefhebbende,
Oom Wim..
DE WEDSTRIJD.
De wedstrijd loopt prachtig.
Het regent brieven op Papengracht 32.
Wie nog niet klaar is, vooruit een beetje!
Na den 15den is de einddatum verstre
ken en de kans verkeken.
Wie aan C. meedoet, beschrijve het blad
papier slechts aan een kant. Er zijn er,
die dat niet onthouden kunnen!
Aan 't werk! Succes!
Wie een briefje apart schrijft, krijgt een
antwoord terug.
Wie een of desnoods twee raadsels niet
kent, sture de andere raadsels toch op!
Begrepen
Oom Wim.
WIE ZIJN JARIG?
Van 6 tot en met 12 November.
6 Nov. Jan Ouwerkerk, Seringenstr. 28a.
6 Nov. Antoon Haverkorn. Oronjestr. 64,
Alphen.
7 Nov. Theo v. d. Heyden, Lisse.
9. Nov. Steven van Berkel, Heerenlaan
8. Voorhout.
11 Nov. Piet v. Dijk, Da Costastr. 24.
Ik feliciteer de gelukkigen.
Wie volgen?
Wie in deze lijsten wil opgenomen wor
den, moet zijn datum van verjaring min
stens 14 dagen van te voren opsturen.
Oom WIM.
STORM,
door Cor van Diest.
Woedend buldert de orkaan,
En laat zich niet beteugJen;
De donkere wolken vlieden snel,
Als hadden zij- ook vleug'len
Het blaad'rendak der boomen ruischt,
En valt dwarrlend naar beneden,
De regen valt bij stroomen neer,
En spreidt 'n nevel over d' aarde.
De stormwind huilt, en tiert en raast,
En geeselt de eens zoo fiere boomen;
En stuwt de beek in woeste vaart,
Die gister nog zoo rustig stroomde.
En al verder, verder, gaat de wind,
Bulderend loeiend, snerpend luid;
Het is het afscheid van den zomer,
De herfst is gekomen en eisckt zijn buit!
DE GOUDEN VOGEL
door Madeleine Gans.
II. (Slot).
Eindelijk ontmoette hij weer zijn vriend
die zei: „Loop recht door dan zie je het
paard; er is een leeren en een gouden za
del; raak met het gouden zadel het paard
niet aan, pas op!"
De zwakke prins nam toch het zadel,
maar nauwelijk had hij het paard er mee
aangeraakt of het beest gaf een oorver
scheurend gehinnik, de stalknechts werden
wakker en namen den prins gevangen.
Den volgenden dag zei de koning: „Als
je mij de prinses uit het gouden slot brengt
krijg jij je vrijheid en het paard!"
Treurig ging hij op weg. De vos had me
delijden en bracht hem in vliegende vaart
naar het slot. De vos zei„Als de prinses
naar haar huis gaat, kus haar dan en neem
haar mee, ze mag echter geen afscheid
van haar ouders nemen!".
Toen verdween de vos.
Alles vond hij zooals zijn vriend vos ver
teld had. Hij gaf de prinses een kus en
vroeg haar mee te gaan, maar zij smeekte
en bad toch afscheid te mogen nemen.
De prins liet dit toe. Maar toen de ko
ning wakker werd zei hij: „Graaf vannacht
den berg voor mijn huis weg dan zult ge
haar krijgen!"
De vos zei: „Ga slapen prins ik zal het
doen!" en werkelijk den volgenden mor
gen was de berg weg. De prins ijlde naar
den koning, deze moest woord houden en
gaf zijn dochter. Toen gingen ze op weg
naar den koning van het gouden paard,
maar de prins wilde de prinses behouden.
En door een list van de vos kreeg hij paard
en prinses.
„Nu zal je bij den koning met den gou
den vogel komen. De prinses blijft bij mij.
Als de koning u den gouden vogel geeft,
rijdt dan vlug weg!" zei de vos.
De prins reed 'in galop terug. Nu ging
het naar huis.
Nu zei de vos: „Voor mijn hulp moet je
mij doodschieten en mijn kop en pooten
afhakken." „Dat zou niet dankbaar zijn",
zei de prins. Als je het niet doet, verdwijn
ik maar, nog één raad ga nooit aan den
rand eener vijver zitten en koopt nooit
galgen vleesoh
Toen de prins en de prinses in het dorp
waren aangekomen, was alles in rep en
roer, ze zeiden tegen den prins: „Twee
menschen worden opgehangen. En tot
schrik van den Prins, waren het zijn broers
die zouden opgehangen worden.
De prins ging naar ze toe en betaalde
een losprijs. Toen ging het verder maar aan
een vijver gekomen, zeiden de broers:
„Zullen we gaan zitten!", doch even zakte
de prins of hij werd in den vijver geduwd,
en zijn broers gingen met alles verder.
De vos redde hem weer en gaf hem be-
delaarskleeren aan, opdat hij niet opge
merkt zou worden. „Je bent niet geheel
buiten gevaar." Toen hij het bosch door
was zonder gemerkt te worden, begon de
vogel opeens te zingen; het paard begon
te eten en de prinses die altijd gehuild had
hield op met schreien. De koning vroeg
wat dat beduidde. De prinses vertelde alles
hoewel de broeder haar met den dood
bedreigd hadden, wanneer ze hen zou ver
raden. Nu verscheen de jongste zoon, toch
herkende de prinses hem, in zijn lompen
kleed gehuld. De orins en de prinses trouw
den dienzelfden dag nog.
Lang na het huwelijk ging de prins weer
eens naar het bosch en ontmoette daar de
vos, die zei: „Gij hebt alles wat gij be-
begeert, ik ben nog steeds ongelukkig,
schiet me toch dood!" Nu schoot de prins
hem neer en hakt de vos kop en pooten af,
dochnauwelijk was dit gebeurd of de
vos veranderde in een prins. Het was de
broer van zijn nog jonge vrouw. Niets ont
brak aan hun geluk. In 't heele koninkrijk
heerschte blijheid.
DE GEREDDE WAARZEGGER
door Jeanne v. Naasteren.
Er woonde eens een waarzegger te Ma
kassar, die Boto heette. Op zekeren keer
werden er schatten van den koning ge-
stolen. Deze riep Boto te hulp ,dooh hij
kon het niet zoo gauw zeggen, wie de die
ven waren. De koning dreigde hem met
den dood. Dan kan ik nog bijtijds vluch
ten. Toen hij thuis kwam zei hij tegen z'n
vrouw: „Bak gauw zeven koeken en kook
rijst." Toen de rijst klaar was, begon zij
de koeken te bakken. Als er een klaar was
zei ze: „Hier is er een", was er weer een
klaar, dan zei ze: „Hier zijn er twee". Zoo
ging het door. De dieven dachten: „Nu het
aan Boto gevraagd is, nu moeten wij er
toch eigenlijk naar toe. Maar ze durfden
niet." Plotseling, zei er een: „Laten we on
der z'n huis kruipen en luisteren wat hij
zegt. Dat vonden ze a lemaal g ed. Het
I waren zeven rcove.s. Ze ginrc.: atuurlijk
niet gelijk. Als ze clan opgen.e ,.t werden,
waren ze er allemaal bij, neen ze gingen
een voor een. Toen de eerste kwam had do
vrouw juist een koek af, en zei dat is er
een. De tweede kwam, toen zei de vrouw:
„Dat zijn er twee."
Ze zaten al te beven van angst. De der
de kwam juist toen de vrouw zei„Dat
zijn er drie." De vierde kwam: „Dat zijn
er vier", zei de vrouw. Ze werden gewoon
radeloos* ze wisten niet wat te doen. On-
dertusschen is de vijfde gekomen: „Dat
zijn er vijf", zei de vrouw weer. De zesde
kwam: „Dat zijn er zes", zei de vrouw. De
ze vroeg: „Ts dat altijd zoo geweest?" „Ja"
zeiden de anderen. Daar kwam de zevende
„Dat zijn er zeven", hoorden e de vrouw
zeggen. „Hier zijn ze allemaal". De dieven
gaven nu een doordringenden schreeuw. Nu
zei Boto, kom gauw naar boven, dieven".
Ze dachten, laten we 't maar direct doen,
en allen klauterden het trapje op. Boto
zei: „Waar hebben jullie het geld ver
stopt". In een kuil onder een tamarinde,
aan de rivier de Gou. Den volgenden mor
gen ging Boto naar den Koning en zei:
„Sire U kunt het geld vinden onder de ta
marinde aan de rivier de Gou. „Dank je",
zei de koning. „Ik zal u nog een belooning
geven, nl. ik zal maken dat gij nog hooger
naam krijgt in Makassar."„Dank u",
zei Boto en verliet het sierlijk paleis en
de kining kreeg zijn schat terug.
DE KLEERMAKER GESTRAFT
door Ina Raaphorst
Een kleermakertje woonde naast een
dierentuin. Het raam van zijn kamer, waar
hij altijd zat te werken, kwam uit op een
pad, waar eiken dag een troep olifanten
voorbij ging. Eén olifant stak altijd zijn
slurf door het open raam. En dit vond het
kleermakertje erg vervelend, 's Nachts iag
hij in zijn bed te denken hoe hij van dien
olifant af zou komen. Het raam kon hij niet
dicht doen, want het was te warm en de
olifanten kwamen altijd op verschillenden
tijd voorbij.
Eindelijk had hij wat gevonden! Verge
noegd keerde hij zich om en sliep in.
Den volgenden morgen zat de kleerma
ker, zooals gewoonlijk, weer te werken.
Maar hij werkte niet zoo hard als anders.
De heele tijd keek hij naar het raam of
de olifant nog kwam. Eindelijk daar had je
hem. Hij stak zijn slurf zooals gewoonlijk
weer door het raam. Maar de kleermaker
had zijn naald klaar en prikte de olifant
in zijn slurf. Vlug trok de olifant zijn slurf
weer terug en liep door.
Den volgenden morgen had de kleerma
ker 't erg druk. Hij moest n.l. een jas voor
den baron maken, en die moest vanavond
klaar zijn, want deze moest naar een feest.
De kleermaker werkte of zijn leven er
van af hing. Hij had geen tijd om aan de
olifant te denken. Maar opeens pssssst..
daar kreeg de kleermaker een straal wa
ter over zijn lijf en over de jas van den Ba
ron. O, wat schrok de kleermaker! En in
de verte zag hij de olifant wegloopen. En
of ons kleermakertje kwaad was, nou en
vreeselijk kwaad ook? En de mooie jas van
de baron was kletsnat.
's Avonds kwam de Baron de jas halen.
Maar wat was hij kwaad toen de jas nog
niet af was. Want de kleermaker kon na
tuurlijk geen natte jas afmaken.
De Baron nam zijn natte jas mee zonder
iets te betalen. En hij ging voortaan naar
een andere kleermaker. Dat was zijn ver
diende loon.
(Voor de grooten).
DE GEHEIMZINNIGE PATIëNT
door Gerard Keizer.
IX.
„In Godsnaam, dan maar loopen, mom
pelde Versteeg binnensmonds.
Op z'n kamer teruggekeerd, haalde hij
haastig het briefje te voorschijn en., een
groote verbazing maakte zich van hem
meester.
Er stond niets op. Niets was het als een
blanco velletje papier. Hij bekeek het nog
eens nauwkeuriger en toen bemerkte hij,
in de linkerbovenhoek een héél klein let
tertje.
Hij haalde een loupe te voorschijn en
kon toen het lettertje lezen, het was een
V. Hij begon te combineeren. Heel veel
woorden waren er die met een V begonnen.
In gedachten rekende hij uit, vuil, vlek,
vermoord, verzet, vangen, en.een kreet
ontsnapte hem: „vuur".
Hij wist het en met bevende handen
hield hij het briefje boven de warmte van
een, in allerhaast ontstoken kaars. Hij
trappelde van tevredenheid, en een blosje
kwam op zijn wangen, toen, langzaam en
geleidelijk, het papier met woorden bezèt
werd
Hij las het volgende:
Ieder, die dit briefje in handen krijgt,
doet een daad van naastenliefde, als hij
c.it ten spoedigste naar het bureau van
pc. .tie brengt. Schrijver dezes is een
siac. t-fier, gevallen in de handen van
boeven.
Ik ben Bankier Hassels, die langen tijd
al in kranten is gesignaleerd en op wiens
vinden een belooning is gesteld.
Help mij, en verlos mij spoedig uit de
handen van deze duivels in menschenge-
daanten.
Versteeg moest het briefje tweemaal
overlezen, alvorens hij de juiste inhoud
kon begrijpen.
Maar toen talmde hij ook niet langer,
maar was al spoedig op weg naar het poli
tiebureau.
Hij voelde innig medelijden met den
bankier, die nu, wie weet al hoe lang, in
die donkere kerker had gesmacht.
Hij, Versteeg, zou de politie helpen, in
het aanwijzen van het roovershol, die de
poedel had verraden.
Wat maalde hij om alle bedreigingen,
die de bendeleider had geuit, bij een even-
tueele verrading?
Versteeg wist het zeker, een menschen-
leven stond op het spel, en z'n plicht als
mensoh was het, om te doen wat in z'n.
vermogen lag om deze mensch van den af
schuwelijks ten marteldood te redden.
Want dat er een losprije op hem was ge
steld, wist hij nu wel pertinent zeker, an
ders had de chef niet gesproken over ons
„melkkoetje".
Misschien was de som te hoog geweest
om te kunnen, betalen, of, en dit was wel
waarschijnlijker, het briefje, waarop stond
hoe hoog de losprijs was, had z'n bestem
ming niet bereikt.
Als Versteeg nu maar beter de kranten
had bijgehouden, die zouden hem wel wij
zer hebben gemaakt.
Als om hem daarvoor gelegenheid te ge
ven, trok een raam van een advertentie
bureau, die hij op z'n weg naar het poli-
tie-bureau langs ging, z'n aandacht.
Voor dit raam prijkte een portret van
een man. Versteeg trad nader bij, en haast
kon Hij een kreet niet inhouden.
„Hij had z'n geheimzinnige patiënt her
kend!"
Vlug vlogen z'n oogen, onder het portret
langs de aankondiging. Hij las:
Een raadselachtige verdwijning!
Een bankier voortvluchtig??
De politie tast in het duister! 10.000
uitgeloofd voor diegene die inlichtingen
kan versohaffen!
Verder stonden er nog m kleine letter
tjes de nadere bijzonderheden.
Versteeg gaf zich echter de tijd niet,
om dat ook nog te lezen. De hoofdzaak wist
hij nu en hij dankte den hemel, dat hij in de
gelegenheid was, dien ongelukkige aan
zijn familie en relaties terug te geven!
Hij vloog, meer dan hij liep naar het po
litiebureau. Hij dacht in het geheel niet
aan de wraak, die hij zich op den hals haal
de van het hoofd van de bende.
(Wordt vervolgd).
(Voor de kleintjes).
OP SCHOOL
door Jeanne van Haasteren.
Dik, zoo heette een jongetje van zes jaar,
was ook dik, erg dik zelfs, 't Was een aar
dig grappig ventje. Dik was haast nooit
boos. Als hij boos was, dan had hij honger;
daar kon je op rekenen. Dik zou voor het
eerst naar school gaan. Hij vond 't natuur
lijk heerlijk. Van moeder kreeg hij een
paar boterhammen mee om des middags
op te eten. Hij werd door zijn groote zus
naar school gebracht, daar stond hij in
de rij tusschen andere jongens. Tingelinge-
lingging de bel een, twee daar gingen
zij allen naar binnen, kleintjes voor, groote
achter. Dik kwam bij de juffrouw van de
eerste klas. „Zoo beste jongen, ik geloof
wel, dat ik gauw goede maatjes met jou
zal worden, is 't niet". „Ik hoop 't juffrouw,
zei Dik. Zij kregen allen een plaats. Dik
werd naast een vervelende jongen gezet.
Toen zij gezeten waren, moesten zij hun
naam opgeven. Zij begon bij de meisjes en
toen de jongens.
Daar kwam ze bij Dik, „Zoo beste jongen,
hoe heet jij wel". „Dik juffrouw". „Ik weet
wel, dat je dik bent". „Dik, juffrouw!" Ik
vraag niet hoe je der uit ziet, ik vraag
hoe je heet." „Dik". „Versta je me niet,
als je niet zegt, hoe je heet, kan ik je hier
niet gebruiken!"
„Driemaal is genoeg juffrouw." „Zoo
kwajongen, ga op de gang staan".
Hij deed het. Daar kreeg hij een ton
met water in 't oog en ook de klompen der
jongens. Alle klompen zette hij vol met
water en zette ze door elkaar. In de klom
pen van zijn buurman, gooide hij een paar
steenen en gooide ze toen in 't water, zoo
dat zij niet meer boven konden komen.
Toen trok hij de mooie jas van de juf
frouw aan en ging toen door de piaseen
loopen. Daar kwam de juffrouw kijken, hij
holde in de diepste plas die er was. Maar
o wee, hij kwam te vallen in die pla6. De
jas heelemaal bedorven. De juffrouw was
woedend. Dik maakte intusschen, dat hij
weg kwam.