ZATERDAG 15 OCTOBER 1932 DE LEIDSCHE COURANT TWEEDE BLAD PA( ^\l CORRESPONDENTIE. Agnes Filbry, Leiden. Zoo Agnes, kwam jij met den raadselwedstrijd ook meedoen? Wees welkom in ons mid den! Voortaan blijven meedoen en de broertjes ook. Dag Agnes! Groet vader en moeder van me, en zeg alvast aan je vrien dinnetjes, dat de nieuwe wedstrijd zoo begint Pleuntje Walraven, Bodegra- v e n. Als ik de ingezonden versjes van nu goed lees, dan lees ik daarin iets heel bijzonders en wel, dat jij beide vers jes niet zelf gemaakt hebt, al zeg jij ook het tegendeel. Dat portret.ja, dat wordt me telkens gevraagd, maar je moet nog even wachten. Als ik 25 jaar deze rubriek verzorgd heb, laat ik mijn portret ten voe ten uit in de krant zetten, tenminste, als ik dan nog in 't land der levenden ben. Tot zoo lang geduld Pleuntje! Dag lief kind, maak zelf eens wat, dan is de plaats voor jouw versje open. „Het gesprek aan de hemelpoort" is wel aardig en dat laat ik jouw 'eens voordragen. Daar is Pleuntje en heeft een mooi versje van buiten ge leerd en zal dat eens voordragen. GESPREK AAN DE HEMELPOORT door Klop, klop, tik, tik Sint Petrus, ik Wou graag den hemel in Maar kindjelief, wie ben je toch? Wat voer je in den zin? O niets, neen niets Maar laat me toch Bij onzen Lieven Heer, Maar wees nu toch eens even stil Ga toch niet zoo te keer. Sint Petrus, ach, Jk heb niets gedaan, Dan eene keer gejokt „En heb je ook wel eens gesnoept, Of tegen Moe gemokt? O ja, da's waar Maar 'k heb zoo'n spijt, Van al, wat 'k heb gedaan. A zoo, dat verandert heel de zaak, Nu kan je in den. hemel gaan. O, lieve Man, Sint Petrus, goed, Als straks ook komt mijn Moe, En paatjelief, aoh doe dan niet De hemel voor hen toe. Jeanne van Haasteren, Lei den. Wel Jeanne, waarom zag ik je voor dezen nooit! Blijven meedoen hoor, en ook Nico! Ik zal eens goed kijken bij den aanstaanden wedstrijd. ,J)e geredde Waarzegger" laat ik plaatsen en ook „Op school". Maar nog even geduld! Dag jongens! Veel groeten aian vader en moe dert Jacques Damave, Leiden. Dat is een echt versje om jou eens te laten opzeggen. En zoo zal ik doen ook Daar komt een echte jongen aangestapt, die ver legen is met een mooi nieuw pak en liever zijn oudje aan heeft, waar hij mee ravotten en hollen en dollen kan. Luistert, daar komt ie! EEN JONGEN Met zijn spik splinternieuwe pak, Zit Jaap erg verlegen. Ieder kijkt en zegt: „Wat leuk!" Daar kan hij niet tegen! Hij kruipt in zijn hoekje weg, Voor die malle zussen, Die maar roepen: „Wat een schat!" En hem willen kussen. Al die flauwe meisjespraat, Vindt hij niets dan plagen. Mocht hij maar zijn oude trui, Of zijn mouw6chort dragen! Driftig stompt hij met zijn voet, Hou dien onzin voor je! *k Ben geen meisje en geen kind! 'k Ben een jongen, hoor je Irma, Maastricht. Dank je wel voor deze buitengewone kaart. Daar zijn voor mij herinneringen aan verbonden. Toen in 1914 de oorlog uitbrak, was ik in Dinant en toen ik hals over kop verdwij nen moest en in Maastricht aankwam, donderde he>t geschut reeds in Visé en zag ik den volgenden dag den rossohen gloed van de brandende ge-bouwen, die in elkaar geschoten waren. Ja Irma, jij weet daar allemaal niets van. Gelukkig, zeg ik. Dag Irma! Groeten thuis! Antje KeizerKlaasen, Zut- p h e n. Ja, Antje, ik weet wel dat ik je daarmee pleizier zou doen. Jopie heeft er toch al wat an. Er zijn dingen bij en dat is de groote verdienste van dit eerste •prentenboek, die hij herkennen moet en aanwijzen kan. Natuurlijk moet je oppos- sen dat ie het niet stuk trekt, zooals je ook het horloge strakje hem niet als speelgoed moet ter handstellen. Er zijn nu eenmaal dingen, die niet tegen hardhandigheid be stand zijn. Dag Antje! Dag Gerard! Dag Jopie! Veel goeds voor uw drietjes! Tonny Winkelmolen, Leiden. Wel Tonny! Wat ben jij al een flink ke reltje! Een jongen uit de eerste klas en al een opstel gemaakt! Is dat wat of niet? Ik zeg dat het mooi is en nu zal ik eens laten hooren wat Tonny al weet te vertel len en dat nog wel zonder moeders of va ders hulp. ONS HUIS. Ik heb in ons huis een eigen kamertje en op de muur hangen heel mooie portret- jee. En dan hebben we ook nog een tuin. En daar groeien in boomen en aardbeien en viooltjes. En ons huis is zoo mooi ge schilderd en als u eens een daagje bij ons komt, kunt u het zien en kunt u ook het heele huis zien. En in onzen tuin groeien ook nog rozen. Daar krijgt u een van als u weer naar huis gaat. Nou Tonny, dat doe ik! Het is nu wel een beetje te laat in het jaar. Maar het volgend jaar kom ik me die roos halen en kom ik eens een dagje kijken naar al het moois. Dag Neefje! Groet vader en moeder van me en ook groote zus en de kleine zusjes en broertjes! Anny Brand, Leiden. Zoo An- ny, heb je ook meegedaan? Dat is braaf! En zie ik je nu ook weer bij den volgenden wedstrijd! Let eens op, wat 'n mooie prij zen we geven. En één van die prijsjes zul jij hebbenals het geluk aan jouw kant is. Aan mij ligt het niet. Dag Anny groet vader en moeder van me en nu tot ziens op den aanstaanden wedstrijd. Hierbij zullen we het. laten, anders wordt de correspondentie te lang. De volgende week weet ik iets meer van den wedstrijd. Zeg het alvast voort. Allen meedoen! Daag! Jullie aller Oom W i m. WIE ZIJN JARIG? Van 16 tot en met 22 October. 17 Oct.: Lena v. d. Boog, Frans van Mieres- straat 4, Leiden. 18 Oct.: Theo Nagel, Volmolengr. 6, Leiden 20 Oct,: Truusje Cocx, Noordeinde 60, Aar- landerveen. 21 Oct.: Jean Plouvier, Booge Rijndijk 37 Leiden. Leo Dobbe, die 11 October en Henkie van Teijlingen, die 15 Ootober jarig waren stuurden hun brief te laat. Ik heb jullie data ingeschreven voor het volgend jaar. Let dan maar eens op. Ik feliciteer de jarigen! Wie volgen? Wie zijn of haar geboortedatum nog niet opgaf, doe dit alsnog, maar minstens 14 dagen voor den verjaardag. Oom W i m. NIEUWE RAADSELS*) Opgegeven door Helena Prins. Baadsel I: Wie kan hooger zingen dan de beste tenor? Raadsel II: Waar vindt men een hemel op aarde? Raadsel III Wie heeft een mond, maar geen kop? Raadsel IV Ik ben vader en moeder en ben toch him zoon niet? Raadsel V Wie gebruikt er op aarde de meeste vrij heden Raadsel VI: Wie zegt het U zonder spreken, als gij zwart ziet? Raadsel VII: Naast wien woonde uw overgrootvader vóór honderd jaren? Raadsel VIII: Wie blijft er jong met oud te worden. Raadsel IV Wie heeft er twee hoofden; twee armen en zes voeten? Raadsel X: Welke dracht past best aan man en vrouw? Raadsel XI: Wat is in den hemel door menschenhan- den gemaakt? De oplossingen niet opgeven. Die geef ik de volgende week zelf. Wie nog een stel weet, sture het op! Maardoe er de oplossingen op een apart vel papier bij. Wie ook wat te vragen heeft, vrage! (Voor de grooten). DE GEHEIMZINNIGE PATIENT door Gerard Keizer. VIII. Een gebaar van den chef was echter genoeg, om de gemoederen te kalmeer en. „Vrienden, sprak de hoofdman, luistert" „Deze man, hij wees op Versteeg, staat op dit oogenbli'k onder mijne bescherming. „Al zijt ge allen misschien op dit oogen- blik voor hem met wraakgedaohten ver vuld, door de laffe aanranding van twee onzer mannen, toch vertrouw ik, dat jullie hem nu, in mijn bescherming wetende, hem geen haar op z'n hoofd zullen kren ken!" „De reden, dat ik hem nu voor jullie wraak heb willen sparen, is deze: „Hij heeft ons melkkoetje geholpen en misschien weer beter gemaakt." Even zweeg de chef, en een schor hoera klonk uit de kelen der mannen. Zij schenen allen te weten, wie er met dat „melkkoetje" bedoeld werd, en Ver steeg ging een licht op Het „melkkoetje" was zeker de patiënt, die hij zoo juist onderzocht had, en die hem zoo geheimzinnig het briefje in de handen had geduwd. Een huivering overviel Ver steeg toen hij bedaobt dat deze man geen bandiet wa-s zooals deze kerels, maar iemand, die tegen z'n wil hier werd ge vangen gehouden. Versteeg werd uit z'n overpeinzing opge schrikt, toen de chef weer verder sprak. „Vrienden, zoo begon hij, het is door deze daad, dat ik hem nu het leven laat, dat wil niet zeggen, dat jullie la-ter, jullie wraak nog op hem zult kunnen koelen". „Als hij hier maar levend vandaan komt, en hij is morgen, of overmorgen, of over een maand, ja zelfs over een jaar, nog in leven, dan geef ik jullie de vrijheid, met hem te d-oen, wat jullie het geschiktst achten!" Dit voors-td vond algemeene instemming bij de heeren boeven, en toen Versteeg even later, naast z'n gids naar buiten trad, kwam de man, die hij zoo'n pot in de gang had toegebracht, om hem toe en siste hem toe: „Ik krijg je nog wel hond, bedenk dit: Jim vergeet niet, en z'n wraak blijft altijd, ik zal niet eerder rusten vóórdat mijn mes tusschen je ribben glijdt!" Versteeg wachtte zioh wel, eenig ant woord te geven, maar haastte zich met den gids mee naar buiten te komen! Onderweg werd er geen woord gewisseld tusschen de kerel en Versteeg. Versteeg dacht er nog een oogenblik aan de kerel onverhoeds neer te vellen en hem dan als werktuig voor de politie laten fungeeren om dat roovershol onschadelijk te maken. Dit denkbeeld liet hij echter direct, var ren. Neen, hij moest, wilde hij ze -allen vangen met list te werk gaan. Het briefje van den patiënt, had hij nog steeds in z'n mouw verboregn, daar was hij erg nieuwsgierig naar, wat hierop stopd het zou misschien een heele boel ophelde ren. Onwillekeurig dacht Versteeg weer aan z'n doktersloopbaan. Zou dit nu z'n eerste patiënt zijn, welks geld hij beloofd had aan z'n ouders? Want dit had hij zich al tijd toch voorgehouden? Het eerste hono rarium. dat hij van den eersten patiënt zou ontvangen, was bestemd voor z'n ouders. En was het nu een gewetenlooze schurk of was het een ongelukkig slachtoffer in de handen van roovers? Versteeg wist het nu nog niet, maar het briefje wat hij in z'n bezit had, zou wel klaarheid brengen in deze duistere zaak. Eén ding wist Versteeg al zeker. Hij wist den weg net Zoo goed naar het hol als de kerel die nu naast hem ging. Piet Versteeg grinnikte in z'n eigen, als hij aan de witte poedel dacht, die hem,, zon der dat de mon, die hem erheen gebracht had het wist, zoo prachtig had geholpen. Onder drie gedachten-gang door hadden zij het- Helena-park weer bereikt, en toen sprak de kerel: „Ik geloof, dat je den weg nu wel weer te pakken heb, en zwijg over alles wat is voorgevallen „Je weet, verraad wordt gestraft, streng gestraft." Met deze woorden keerde de man zioh om, en Piet wandelde naar huis. Hij keek eens po z'n horloge. Die wees vijf uur in den morge. Dus nog gee taxie om hem thuis te brengen. (Wordt vervolgd). SYRIENE Een verhaal uit den tijd der slaven door Gerardus de Rouw. IV. Maar een der opzichters sprong toe en hielp Moslim overeind. Dat zal ik je betaald zetten hond, riep deze uit, en gaf Syriène een slag. zoodat hij bloedig ineenzonk: „Heer geef mij kracht en sterkte", murmelde hij nog. Een ridder reed op zijn paard de straten van Konstantinopel door en vroeg aan de mensohen waar Moslim woonde. Wat moest hij daar doen? Het was Syriène's vader. Vroeger gingen alle slaven naar Turkije, en hij had gezien dat een schip de baai uit ging. Dadelijk ging hij op een schip dat hem naar Konstantinopel bracht, na infor matie te hebben ingewonnen, ging hij naar Moslim's huis. Hij zag, dat buiten een opzichter liep. Hé man, kom eens hier, riep Del Mont- fort. „Wat is er". „Woont hier Moslim," vroeg de Graaf. „Ja, Mijnheer." „Heeft hij ook slaven?" „Ja, Mijnheer." „Is hier ook een slaaf, die Syriène heet". „Jawel, mijn-heer, moet u hem hebben". „Ja, ik kom hem verlossen." „Verlossen." „Ja, ik ben zijn vader". „Moet ik hem roepen," vroeg Gobin. „Neen, breng mij maar bij Moslim". „Goed, volg mij maar". „Del Monfort bond zijn paard vast, en volgde den opzichter. Ze gingen de kamer van Odilla binnen. „Weet je ook waar Moslim is", vroeg Gobin. „Moet u hem dan hebben?" „Neen, deze heer, hij komt Syriène ver lossen". Het meisje was bij deze woorden bleek geworden. „Bent u dan graaf del Montfort", vroeg zij. „Ja jongedame". „O God", en schreiend viel ze in een stoel. „Waar is mijn kind, vroeg del Montfort aan haar. „Ik zal u er brengen", zeide ze. Ze ging hem voor naar het kamertje van Syriène. „Hier is het," antwoordde ze. Ze snikte het uit, en borg haar handen voor het gezicht Del Montfort, duwde het gordijn op zij, en„wat is hier gebeurd", vroeg hij. „Vader, vader,', juichte Siriène' en snik kend vielen ze elkaar om den hals. „Maar kind, wat zit je vol met bloed". „Dat heeft Moslim gedaan, Vader." Moslim was bleek geworden, „Wat", riep del Montfort uit, heb jij mijn kind gegeeseld". „Vergeving," stamelde Moslim. „Wat hond, jouw, vergeven"! Woendend wierp hij zich op Moslim, één slag, en de Turk lag geveld. Hij sloeg met zijn dolk, de ringen uit den grond, en sloeg ze aan stukken, zoo dat Syriène vrij was. „Vader", smeekte hij. „Wat is er mijn kind." „Moslim is dood, Odilla staat alleen op de wereld, mag ik ze meenemen." „Zij", riep de Graaf op Odilla wijzend. „Ja". „Odilla, wilt ge met ons mee gaan", vroeg hij haar. „Ja", antwoordde ze. Het was een wederzien thuis, dat valt te begrijpen. Odilla werd ook met liefde ont vangen. Een jaar later trouwde Syriène met Odil la, en beide gingen naar Konstantinopel terug, waar ze hun intrek namen in Mos lims huis. AAN DE WILGEN door Wilh. van Dordt. De wilgen in het groene land Treuren langs de s-looten; Hun knotten buigen naar de aard Om niemand af te stooten, Want doordoor staan zij sohoon-intiem Al langs de stille plas, Waar al het leven is gesmoord Door een wijd i Trouwe wachters van mijn land, Wakers voor mijn grond; Aan uw voeten rust ik neer In den middagstond. Trouwe teekens van mijn land, Wat ben ik U verplicht? Holland kent nien eerst recht goed Onder uw gezicht. Wilgen, blijf nog langer staan In de lage wei, Denkt, wanneer ge 's winters treurt Aan de jonge Mei. Dan, dan zin-gen in uw kruin. Vele vogelkelen, Nimmer zal hun schoone lied Uw gehoor vervelen. JO EN DO door Truus de Haas. Toekomstplannen. VI. Nadat de begrafenis geëindigd v 'fi ging in villa Zonderzorg alles z'n gewo c gang. Maarzonder Moeder. En zien wij dat alle huisjes 'n kruisje hebb Ruim een maand is verloopen meisjes en vader zijn 'n beetje de drc r heid te boven. Vader doet alles om het meisjes zoo nuttig mogelijk te maken. D als Vader 's middags aan de tafel zit Jo en Do dan pas bemerken ze dat ze sen 'n moeder, die haar hoofdplaats tafel niet inneemt. Die met haar zac 1 stem zoo'n grooten invloed op de mei« had. Ja ze missen haar zeer. En ook vw bemerkt dat en bemerkt het. Zoo gaat niet goed. De a-Lgeheele leiding ontbre aan zijn klein gezin. Voorzeker het he ook de oude Tolen nog maar Die nee de plaats van moeder toah niet in. En der denkt en denkt nog eens. Dan men zich zijn gedachten met 't Kostscho O hij weet het. Zijn tweeling missen die zoo van harte lief heeft, misschien tijdel Och het is een verschrikkelijk denkbeel Doch het moet. Daar zullen ze de regi van het huis hebben en leeren kennen, eens tot een levensideaal komen. Het juist vier uur, ze zullen zoo wel komi Onwillekeurig kijkt hij door het raam. wat hij ziet doet zijn vaderhart van vrei de zwellen. 'Daar loopt 'n klein hod je, mager, met touw om den kop, daaraan zit 'n oude vu nisemmer bevestigd, het is zwaar, moeizaam loopt het voort-, klagend jankei Zijn kwelgeesten schoppen het arme beest en trekken aan bet touw, waardoor adem bijna afgesneden wordt. Doch da komt Jo en Do. Vol van ziedende veroi waardiging loopen ze op het arme honc toe. Jo zet 1 ich bij het hondje neder. T< wijl Do het naaïgereedschap uit sohooltasch opzoekt. Maar de oudste twee roept: Zeg kwaaie meid zal je de beenen nemen of ik za-1 je. Dodh gunt de schooier geen blik waardig en 1 springt te voorschijn met - knip van scherpe V..-rtje wijkt ot touw. Jo nee: het hondje op haar arm. Terwijl heeft I ook de schocltaeschen opgepakt. En in ren vliegen ze op huis aan. Allees is vlug in zijn werk gegaan, dat de jongei pas opkijken al-s ze rc ds op veilige stand zijn. (Wordt vervolgd). MOEDERS THUISKOMST door Mientje v. d. Vooren. Eindelijk was het dan 27 Juni, de da waarop Moeder uit het Ziekenhuis zo thuiskomen. Al lang hadden we ons op die dag verheugd maar eindelijk was hij daa toch. Het eerste waar ik 's morgens aa dacht, was hier aan. Aoh, het valt ook nie mee, als je moeder 5 weken in het ziekei huis heeft gelegen. Ook mijn broertjes e zusjes waren zeer blij. Ze zongen van blijl scha-p. Vlug sprongen we dien ochtend ui bed. Moeder kwam wel niet zoo heel vroe thuis, 's avonds om 6 uur pas, maar de daj was toch aangebroken. Nadat we ontbetei hadden, gingen we naar school, waar ik da delijk weer dacht aan den fijnen dag di aangebroken was. De minuten leken uren, maar eindelijk toch wa-s het tijd. II holde naar huis. Eno hemel wat eei bloemen, er stonden 'n heeleboel bloemstuk ken en den heelen middag kwamen er mee bij. 's Middags ging ik ook nog een uurtji naar mijn moeder in het St. Elisabeths® sticht en die was ook al zoo blij. Ze lag dl uren te tellen. En eindelijk was het ze uur. We hadden allemaal gegeten en e stonden een heeleboel bloemen in de k» mer. Vader ging moeder met 'n auto balei en m'n broertjes en zusjes leken' wel Ze liepen maar te draven dan weer naai buiten om te kijken of ze moeder nog nie zagen en dan weer naar de kamer waa ook mijn grootmoeder en mijn vriendinne tje waren. Daar kwam de auto. We spron gen naar buiten. De een nog harder dan di andere. Mijn moeder was overgelukkis Mijn vriendinnetje en ik speelden noj een mooi stukje op de piano. En 's avond gingen wij allen overgelukkig naar bed, ei we droomden van de pret. Jammer dat ik dit opstelletje nu pa' vind. Toch laat ik het plaatsen, omdat ii weet, dat Mientjes moeder dit schrijve: met vreugde zal ontvangen en er uit lezei zal, hoe blij allen waren met moeders hef' steL Oom Win

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1932 | | pagina 8