ZATERDAG 13 AUGUSTUS 1932
DE LEIDSCHE COURANT
TWEEDE BLAD PAG. 8
CORRESPONDENTIE.
Dankbrieven kwamen nog binnen van:
L Jan van Dieren, Leien.
2. Suze van Zijp, Leiden.
Joke de Keuning, Voorscho-
t en. Wei wat doet me dat spijt Joke!
Ik begrijp er niets van. Doch wees gerust!
Jij krijgt, om je te troosten voor deze te
leurstelling van de week een mooi boek
toegestuurd. Let maar eens op. Ik heb je
werk gezien: het was ten volle in orde en
je verdiende zelfs den eersten prijs, in
plaats vanVul dit zelf maar in. Ook
feliciteer ik je met je bevordering tot de
7de klas. „En nu is het heerlijk vaeantie,
zeg je"! Dat zeg ik je na. Dag Joke!
Maak veel groeten aan vader en moeder
en Frans. Dank voor 't mooie portret. Het
heeft al een mooi plaatsje.
Alyda Agterberg Leiden.
Zoo Alyda vond jij dien specialen prijs
prijs voor al de versjes, die gij ons toe
zendt, zoo mooi! Wel, dat doet me nu
eens echt pleizier om jou. Ik geef je dan
ook de verzekering dat ik jouw medewer
king ten zeerste op prijs stel en 'dat al
tijd voor jouw bijdragen, die er wel mo
gen zijn en getuigen van willen en kun
nen, steeds een plaatsje vinden. En om
je nu te toonen, dat ik meen wat ik zeg,
laat ik je dankwoord hier volgen.
AAN OOM WIM
door Alyda Agterberg.
Oom, wat ben ik in mijn schik
Niemand is zoo rijk als ik!
neen! dat had ik niet gedaoht,
zulk een prijs ook nooit verwacht.
't Is gewoonweg kolossaal
dat ik kreeg dit mooi missaal.
'k Heb daarover niets dan lof
't Is een echte reuzerubof.
Ga ik nu op kerkbezoek
lees ik stellig in dit boek;'
vind de juiste Zondag nu
denk vanzelf dan weer aan U
'k Ben U er zeer dankbaar voor
zal steeds blijven meedoen hoor!
breng een ieder aan 't verstand^
't mooie van de Kinderkrant.
Jan de Zoeker, Noordwijk.
Zoo Jan, kom jij je voorstellen als „De
Zoeker." Welkom! Je hebt gezocht en
gevonden, naar 't schijnt. Wel geloof ik
dat een heele klasse van de H.B.S. er
aan te pas is gekomen, om er nog zoo
veel bij elkaar te halen. Jan zocht de vol
gende uitdrukkingen in verband met de
uitdrukkingen, die ik eenige weken gele
den gaf en wel uitdrukkingen, die een te
genstrijdigheid inhielden. Jan vond nog
en hiervoor zeg ik hem dank de
volgende:
Een bergbeklimmer, die diep is gezonken.
Een stierendooder, die de koe bij de ho
rens pakt.
Een flesschentrekker, die ieder het zijne
(geeft.
Een koning, de zich de kroon van 't hoofd
laat nemen.
Een materialist, die den geest geeft.
Een houthakker, die er het bijltje bij
neerlegt.
Een goedzak, die in 'n kwaad vel steekt.
Een koorddanser, die den dans
(ontspringt.
Een aap, die van zijn stokje valt.
Een leeuw, die loopt te ijsberen.
Een hyena, die zich een aap lacht.
Een Hollandsch huishouden, waar 't
Spaansoh toegaat.
Een school, waar de meester zoek is.
Een braaf kind, dat voor galg en rad
(opgroeit.
Een duistere zaak, die zoo klaar is als
(de dag.
Een hardlooper, die liever lui is dan moe.
Oh ris Verstraeten, Leiden.
Maar Chris, hoe kom je er bij om dat
te vragen. Luistert eens even, daar vraagt
me onze goeie Chris:
Mijnheer, tot welken datum kan ik de
raadsels inzenden?
Wel heb k van m'n leven?
Antwoordlees de krant geregeld en met
aandacht na en je hebt het antwoord vlak
voor je neus staan.
Dag Chris jeGroetjes aan je ouders!
Didy de Graaf, Leiden. Dank je
wel Didy! Ik maak het best. En jij? Och
eigenlijk hoef ik hot niet te vragen. Als ik
je leuk briefje lees, dan kan ik me voor
stellen, hoe ce schrijfster is. En nu moet ik
je feliciteeren met je overgang naar de
MU.L.O. Dat ontzettend lawaai, och dat
zal wel een beetje overdreven zijn lief
Nichtje. En nuverwacht ik nog vaak
veel mooie bijdragen want.... jij kunt. Dag
Didy! Groet dc zes van me en vooral Pa en
Moe.
Greetje Broers e, Leiden. Vond
jij Greetje, dat raadsel om Ooms leef
tijd te zoeken, moeilijk? Dat kun jij niet
meenen. Dat was een som voor een kind
van de 5de klas. En waar zit jij Greetje?
En wil jij nu eens wederkeerig groeten alle
huisgenooten en eens zorgen, dat ook de
zusjes bij den volgenden wedstrijd zijn. Of
zijn die nog te klein? Dag Greetje!
Tinie en Gerarda Castelein,
Pensionaat St. Jozef, Monster.
Zoo lieve Nichtjes, dat vind ik van jelui
flink. Van uit Monster komen aanstappen
om aan den wedstrijd deel te nemenDat
is mooi en dubbel mooi, waar jelui komt
met bijdragen, die een plaats waard zijn. Ik
zou de volgende week ofdeze week
eens goed toezien. En Tine stort haar hart
uit in verzen en spreekt ons over „De Zo
mer". Ik wil dit eens laten hooren, wellicht
dat dit een aansporing is voor andere
Nichtjes, om ook eens te probeeren om dit
goeie voorbeeld te volgen.
DE ZOMER
door Tinie Oastelein.
De zomer is 'n schoone tijd,
Met al zijn vreugde en jolijt;
De vogels zingen hun mooiste lied
De vlinders fladd'ren over beek en vliet.
De jassen gaan uit en de petten af
Daar rennen we weer in volle draf,
De weiden in, de velden in
't Gaat ieder onzer naar den zin!
De tasschen vol met lekkernij
Dwalen we dan door bosck en wei;
En we maken pret voor tien
Dat kan je heusch wel aan ons zien.
En aJs we dan wat rusten gaan
Wij vlijen ons neer waar we zijn of staan,
O, wie is nu niet verheugd, verblijd,
In dezen heerlijken vacantietijd.
Wat dunkt U? Is dat geen plaats waard?
Mij dunkt van wel
Dag Gerarda! Dag Tinie! Maak veel
groeten aan Vader en Moeder en de zusjes,
en de broers niet te vergeten. Bep, Jet en
Henk krijgen de volgende week een beurt!
Daag
Theo Bosman, Langeraar. Het
is opvallend, hoeveel versjes ik dezen wed
strijd ontving! Dat vind ik mooi! Ik hou
van versjes en rijmpjes. Theo zegt iets over
visschen en dat doet hij als volgt.
VISSCHEN
door Theo Bosman.
Op een mooien Zomermorgen,
Zouden wij uit visschen gaan.
En we zaten geen kwartiertje,
Of ze kwamen er al aan.
Toen wij er een hadden gevangen,
Hebben wij hem in 't net gedaan.
Maar o wee, 't net dat scheurde;
Hadden we dat maar niet gedaan!
Toen gingen wij maar weer naar huis toe,
Want 't ging niet naar den zin;
En we kochten een nieuw netje,
En daar blijven ze zeker in.
Is dat niet heel aardig voor zoom klein
ventje? Maak nog eens wat en maak vader
en moeder van mij de groeten.
Je heet immers Theo is niet? Een voor
naam kon ik nergens ontdekken.
Anny v. Diest, Sassenheim. Ik
ben iderdaad blij voor jou, dat jij dat kleine
prijsje gewonnen hebt, al was het alleen
maar nu ik zie, hoe dankbaar je bent voor
één der minste prijzen, die beschikbaar wa
ren.
Ik wil tot slot van deze correspondentie,
die wel een beetje te lang is geworden, jouw
dankwoord laten volgen.
BESTE OOM WIM.
door Anny van Diest.
't Is Zaterdagmiddag .Met ongeduld zien
we uit,
Naar het oogenblik, dat de courant
wordt gebracht!
Eindelijk, daar is ze dan eindelijk! „Pa,
toe kijkt U eens gauw 1"
„Nu, nu" zegt Pa, „heb maar wat
geduld!" En Pa.... lacht.
Maar toch ontvouwt Pa de courant al gauw,
En kijkt de rij der gelukkigen dan na.
„Ha, An, je bent één van de gelukkigen
hoor!''
Ik kan het haast niet gelooven, en zeg:
„is 't heusch waar Pa?"
„Geloof je dat nu weer niet? kleine
ongeloovige", vraagt Pa.
„Welnu, kijk zelf dan maar hier!"
En werkelijk, ik zie het nu zelf ook
En maak een luchtsprong van pleizier.
En als t pakje wordt gebracht,
Ik mag het zelf openmaken; 't is immers
voor mij
„Wat een mooi beursje!" riep ik verrukt,
Heusch, Oom, ik was ermee zoo blij
Ik dank U, beste Oom, ook namens Pa
en Moe,
ïvtecht hartelijk, voor het keurig geschenk.
En zoo dikwijls ik het zal gebruiken,
Gelooft U mij, dat ik dan aan U denk.
En nu, beste Oom, nog de hartelijke groeten
Van Pa en Moe, van Cor en mij;
Ik doe nu nog een „wandeling" van Cor
En een va cautie-gedicht van mij hier bij.
Dag Anny! Groet Vader en Moeder en
Broer van me!
En hiermee neem ik voor vandaag van U
afscheid. Tot Zaterdag! Dan gaan we door!
Met hand en groet voor U allen,
OOM WIM.
WIE ZIJN JARIG
de volgende week?
18 Aug. Jan Disseldorp, Stomp, weg 104,
Stompwijk.
19 Adriaan Bergers, Doezastr. 23,
Leiden.
20 Jan Griindemann, Witte Singel 88.
Wie zijn of haar verjaardag vermeld wil
zien in deze lijsten en den datum nog niet
opgestuurd heeft, doe dit alsnog.
OOM WIM.
(Voor de Grooten).
VACANTIE—GENOEGENS?
KAMPEEREN.
door Alyda Agterberg.
Clubgenooten, dames, heeren,
die eerdaags weer gaan kampeeren
in een luchte, linnen tent
waar je dan zoo vrij in bent;
luistert eens, wat ieder zegt,
dat de tijden zijn zoo slecht!
Ga je dus wat ver naar buiten
wil des nachts je deur goed sluiten;
word je door de kou geplaagd
of misschien eensopgejaagd
ga naar olders met je tent.
Huur betaal je tooh geen cent.
Moet je uit de etenssohalen
eerst wat zand of kiezels halen
weet, in duin, in bosch en hei
't spreekt vanzelf, hoort dit erbij:
Wil niet norren en niet klagen
over wind- ^n regenvlagen
en niet ontevreden zijn
ook al doen je lenden pijn.
Lig je in het heete zand
klaag nooit over zonnebrand.
Wil tooh -immer nukkig wezen
ook al trekken krom je pezen;
ben je lusteloos of moe
geef daar niet te veel aan toe,
anders wordt de tijd verspild
denkik heb het zelf gewild
en dan hindert armoe niet
't is maar hoe men het beziet.
"Word je wrtsig of verkouden
ga naar huis om 't bed te houden
roep nog vrolijk in de veeren:
leve, het loo leuk kampeeren
Slaat vacantie's laatste stond
wellicht ben je weer gezond.
DE GEHEIMZINNIGE PATIENT,
door Gerard Keizer.
II.
Het was echter niets van belang, en net
wou hij het stapeltje brieven weg leggen,
toen z'n oog viel op een keurig rose enve
lopje met een hem onbekend handschrift.
Hij maakte het schielijk open ener viel
een scherpe parfumlucht te bespeuren, toen
hij het briefje openvouwde
Een groote verbazing maakte zich van
den dokter meester, toen hij het briefje
had doorgelezen. Er stond in:
„Zoo u een mensch wilt redden van den
dood, kom dan om klokslag twaalf heden
nacht aan den vijver in het Helena-park.
Daar zult u een man zien zitten op de eer
ste bank van het park, in gezelschap van
een witte hond, een z.g. poedel, en in zijn
zak zal hij hebben een stuk van een speel
kaart: Schoppen-boer. Ingesloten vindt u
ook een zelfde stuk. Als deze twee stukken
aaneen gelegd worden, krijgt ge één geheel.
Volg dien man dan, die dit stuk kaart bij
zich heeft, vraag hem niets, maar volg hem,
waar hij ook moge gaan".
Verder niets, geen afzender, niets was er
op gemeld.
Piet wilde het briefje al achteloos ineen
frommelen, terwijl hij mompelde:
„Op anonyme brieven ga ik niet in!"
Opeens schoot hem echter een gezegde
door het hoofd, het was al oud„Het ge
luk vliegt, wie het vangt, heeft 't". Hij las
het briefje nog eens door en langzaam ge
raakte hij in een sfeer van geheimzinnig
heid. Het romantische in het briefje trok
hem aan, en met een „ik doe het!" ver
wierp hij de laatste tegengedachte. Hij keek
op de pendule. Die wees klokslag half elf.
„Aha, nog anderhalf uur den tijd", dacht
Piet, „wacht, ik ga de tijd korten met een
beetje te slapen, want daar zal dan van
nacht niet veel van kunnen komen!"
En spoedig sliep hij de slaap der recht
vaardigen.
De klok wees kwart voor twaalf, toen Piet
de oogen opsloeg. Hij bleef even liggen om
zich een beetje te oriënteeren en vloog
toen met een schok overeind.
„Drommels", mompelde hij, „da's waar
ook, het anonyme briefje en den inhoud!"
Hij wierp een blik op de klok en rekende
vlug uit. dat hij nog net vóór 12 uur het
Helena-Park kon bereiken.
Wacht, even nog gauw een briefje schrij
ven, en dat goed zichtbaar op den tafel
leggen, dan kon z'n hospita het wel vin
den. Hij krabbelde vlug een paar woorden
op een blocnote en spoedde zich heen, het
geheimzinnige tegemoet!
Stevig stapte hij verder, en, net teen hij
het park betrad, begon de stadstoren het
middernachtelijk uur te spelen! Versteeg
keek eens om zich heen en had al spoedig
de bewuste man ontdekt in gezelschap van
een witte poedel. Hij trad op hem toe en
zeide niets anders dan:
(Wordt vervolgd).
ONTMASKERD
door Ant. 01de Kalter.
XXXIX.
Ook ik ben in de macht geweest van dien
gemaskerde bandiet, maar ik ben er nog
gelukkig afgekomen, doch mocht het mij
ooit gelukken, hem in mijn macht te krij
gen, wee zijn gebeente! We zullen hem
betaald zetten, wat hij aan snoode misda
den misdeed.
De vrienden praatten nog een beetje en
een uur vloog voorbij. Het was ongeveer
half tien. Zij bevonden zich niet meer in
de conversatiezaal, doch waren naar de
rookzaal gewandeld.
Even later iging de deur dezer zaal open
en een kellner die regelsrecht op Robert
Parten toeliep, kwam binnen, zeggende:
„Meneer Parton, er is een heer in de
vestibule, die u graag even wilde spreken
„Heeft hij zijn naam genoemd?"
„Neen, maar ik geloof dat het iemand
van de politie is".
„O, dank je wel", en zich tot de anderen
wendende, sprak hij: „Nou, als u me Diet
weer ziet, dan ben ik plotseling vertrokken,
maar ik denk dat het een van m'n studie
collega's is". Enfin, hij gaf hun een hand
en vertrok.
„Nou, niets aan te doen. Als Robert niet
weer komt, dan zullen wij vieren den avond
maar verder alleen door brengen". Zij be
gaven zich naar de biljartzaal, waa-r zij een
partijtje biljarten.
Warrington, had het vijftiende punt al
gemaakt, hij nam het einde va-n zijn queue,
en wilde er niet krijt opstrijken, toen een
kellner op hem kwam aangerend, zeggende:
„Meneer Warrington, er is dringend tele-
phoon voor u".
O, heeren, excuseer me".
Hii volgde den kellner, die hem naar de
telephooncel bracht. Ongeveer vijf minuten
later kwam hij weer op John af en sprak:
„Ik moet direct weg. er is bezoek geko
men aan mijn kantoor. De directeur van de
nachtoloeg heeft me zoo juist getelepho-
neerd".
Vlug gaf hij ieder de hand en vertrok.
„Enfin", sprak John weer, „we zullen den
avond nu maar met ons drieën door bren
gen".
Ongeveer een kwartier voor dit gesprek
rende de gemaskerde bandiet zijn geheim
instructiekantoor uit, naar een zoogenaam
de vlucht kamer, waar zich twee zijner on
derdanen bevonden, die bezig waren een
geheim paneel van de vloer na te zien.
De gemaskerde bandiet vloog de kamer
binnen en schreeuwde tot schijnbaar de
oudste der twee: „Charl, ga. direct- met me
mee. Zoo straks zat ik op mijn kamer, toen
me plotseling gemeld werd, dat de speur
hond den dood weer ontvlucht is".
Hij loog dit echter, want hij wist het al
eerder.
Zoodra hij met Chart alleen was, sprak
hij: „Ga jij eens gauw met mij mee. Ik heb
geld noodig. Ik heb er al eenige dagen over
nagedacht om een slag te slaan bij Lionel
Warrington. De vraag is echter of hij nu
wel thuis is, enfin, dat komt wel in orde.
(Wordt vervolgd).
SCH00LZIEK
door Mina Plasmeijer.
De vogels kletterden en tierelierden in
de boomen. Jan was nog niet wakker. Moe
der had hem al een paar keer geroepen,
maar hij had nog geen antwoord gegeven.
Toen kwam moeder maar naar boven. En
vroeg waarom Jan er niet uit kwam.
„Och moe", loog Jan, ik ben zoo ziek.
Hij dacht misschien mag ik dan wel thuis
blijven. Maar hij was zoo gezond als een
visch in het water. Hij wou niet naar
school, want er werden moeilijke sommen
nagekeken, en die had hij allemaal ver
keerd. Hij mocht nu thuis blijven, zei moe
der. Op een keer wou hij weer niet naar
school, nu moeder vond het goed, hoor.
Maar om 10 uut wou hij de straat al
op. Toen kwam vader er bij te pas, en zei,
laat je tong eens zien; nou zijn tong was
heelemaal wit. Vader ging naar de dokter
en vroeg om een drankje. Hij bracht het
bij Jan en hij moest er elk uur een lepel
van innemen. En hij mocht niets eten of
drinken. Vader kwam naar boven en liet
het etiket van het flesohje zien, waarop
stond: „Voor een jongen die sohoolziek
is." Wat schaamde Jan zich toch, toen hij
dat zag. Hij wou meteen uit bed komen,
maar Vader zei, blijft nu maar in bed.
Morgen zullen we verder zien.
En de anderen dag reip Jan al vroeg:
„Moe mag ik er al uit komen."
„Ja hoor", zei Mei. En ze lachten eens.
En vreemd toch! De ziekte van Jan scheen
met een fleschje genezen te zijn!
GELUKKIG WEER GEVONDEN
door Cato Koek.
Lientje en Jantje waren heel brave kin
deren en daarom mochten ze op een vrijen
Woensdagmiddag braambeziën gaan zoe
ken. Toen ze gegeten hadden,
gingen ze op weg. Jantje nam een trom
mel mee. Lientje een korfje. Ze waren pas
op weg of ze hadden er al zooveel dat ze
er best een paar op konden eten, dat de
den ze toen ook. „Hé, wat waren ze fijn!"
De trommel was bijna al vol. Wat waren
ze blijZe zouden nog maar wat verder
gaan, omdat ze zoo goed slaagden. Maar
ze hadden er geen erg in dat z© tè ver
gingen. Het begon ad te schemeren, maar
ze dachten er niet aan om naar huis te
gaan. Het werd steeds donkerder. Er
kwamen al sterren aan den hemel. Ze
kwamen bij een beek die ze nog nooit ge
zien hadden. Moeder en vader waren ook
heel ongerust. Ze besloten te gaan zoe
ken. Vader haalde de lantaarn uit de
schuur, stak het kaarsje aan en ging naar
buiten. Moeder sloeg een doek om en ging
ook mee. Zij zochten en zochten maar ze
konden de kinderen niet vinden. Einde
lijk wat zag vader daar? Daar zag hij
Jantje en Lienitje, slapende tegen een
boom. Ze maakten de kleintjes wakker en
gingen met hun vieren naar huis, Lientje
bij Moeder en Jantje bij Vader en voortaan
gingen ze niet meer zoo ver het bosoh in.
ZIJN ROEPING,
door Gerarda Castelein.
Hij zat daar in z'n leuningstoel, de
goede Grootvader. Het sloeg twaalf uur.
Dadelijk zal 'Frans wel thuiskomen, uit
school, dacht hijNu zult u misschien
denken, wie is Frans? Nu dat zal ik u
vertellen. Frans was het kleinkind van
Grootvader Jansen. Hij was dol op Frans.
Nu, dat is ook niets te verwonderen, 't
was 't eenige wat hij had. Nu ja een
meid, wat had hij daar nu voor aanspraak
aan.
Ring, ring tingeling deed de bel, daar
zal Frans zijn! De meid ging opendoen.
„Dag Mietje" klonk een vroolijke jon
gensstem, en vlak er op, „dag Jan, tot
vanmiddag!" „Kom je me halen om half
twee". „Ja adio!" en de deur klapte
dicht. Mietje was intussehen, de keuken
weer ingegaan, maar toen zij de deur
hoorde dichtklappen, riep ze met haar
brokkelige stem: „Zal je je voeten vegen?
Frans hoorde het niet eens meer, die was
allang in de kamer bij Grootvader. Ze
wapen ai gezellig aan 't praten, over de
school en andere gebeurtenissen van den
dag.
„O ja, Groot va, er is een ongeluk ge
beurd bij de Middelweg". U weet wel bij
de Schoolstraat, het kind van Timmerman
is overreden door een auto, het moet héél
erg zijn, ze werd in een winkel binnenge
dragen. Juist was hij uitverteld, toen 't
gezich* van Mietje door de deur stak.
„Etenstijd Grootvadertje en Frans". Mie
tje was altijd gewoon om Grootvadertje
te zeggen. „Mijnheer staat zoo stijf om te
zeggen, en ze was al 16 jaar bij Grootva
der in dienst, die goeie ziel. Zij had alle
lief en leed met hem gedeeld, ook toen
z'n vrouw stierf. Ze ging altijd vertrouw-
lijk met hem om. Frans was al van z'n
zesde jaar af wees en al dien tijd al bij
Grootvader. Toen gingen ze eten; 't
smaakte best. Na 't eten gingen ze weer
naar de huiskamer. Frans trok z'n jas aan
en zocht z'n tasoh op, want dadelijk zou
Jan hem komen halen. Hij had het nog
niet gezegd, of daar ging de bel. Hij zei
Grootvader en Mietje goedendag en ging
naar school. Zoo ging het dag in dag uit.
Op zekeren dag kwam Frans weer als
gewoonlijk om half vijf thuis, maar niet
zoo opgewekt ak anders. Grootvader
schrok en vroeg of hij ziek was. Maar
neenHet was iets anders. Hij nam een
stoel en ging bij Grootva zitten, en op
eens „Grootva ik zou graag Priester wil
len worden." Eindelijk was het er uit, dat
gene waar hij al zoo lang over gedacht
had. Grootvader kreeg tranen in de oogen
Zou hij dat werkelijk nog eens beleven?
Zijn kleinzoon alsals Priester. Hij
was nu 63 jaar, zou hijzou hij 't nog
beleven. „Frans zei Grootvader, „spreek
er eens met je biechtvader over.
De biechtvader vond het goed, na rijp
overleg en gaf z'n volle toestemming.
Zoodoende kwam het dat Frans 1 Sep
tember naar 't Seminarie ging.
Hij leerde goed en z'n roeping werd
steeds vaster.
Ik zou nog veel meer kunnen vertellen,
maar ik moet gaan eindigen 1). Maar
alleen zeg ik nog, dat hij een flinke pries
ter geworden is endat hij vele zielen tot
God heeft gebracht. Zijn Grootvader
leefde nog en kon alle plechtigheden
meemaken. Een jaar na zijn plechtige
II. Mis is Grootvader gestorven, met een.
priester aan zijn sterfbed. Wie zou deze
priester geweest zijn!
1) Waarom eindigen? Ga nog gerust
wat door! Het verveelt me nog niet hoor!
OOM WIM.