V 0^ OOR |flWPEREH k/ ZATERDAG 11 JUNI 193* DE LEIDSCHE COURANi TWEEDE BLAD PAG. 8 cHiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiuiiiimMiiiitiiiiiiiiiimiitiiiiimiiiuiuimiiiiiiiiiHiNimi: 11111111111111111 li 1111 li 111 li 11111111111111II111 111111111II111111111111111111111111111111111111111>111111111111111 rr CORRESPONDENTIE. Marie Duijnhoven, Warmond. Zoo Marietje, hoorde ik ook eens wat van jou? U zal toch zeker wel Marie zijn of heet je soms Martinus of Meindert of Marius of Martha of Mina of Mimi. .Schrijf voortaan je naam voluit, zooals ik in de „voorwaarden voor den wedstrijd'* trou- steeds schrijf. Dag Marie Corrie v. Berkel, Roclofaren ds- v e e n. Zeker Corrie, had jij een kans je? En niet alleen één, wel twee Het op stel wil ik nog even bewaren voor later als „Winterpret" meer op z'n plaats is dan in dit jaargetijde het geval zou zijn. Dag Corrie! Weer meedoen hoor! De prijzen zijn weer even schitterend. Dag lief Nich tje! Maak me veel groetjes thuis! Dora v. d. Hoorn, R.v e e n. Je zult zeker, al vaker gezegd hebben, zou ik nou heelemaal niet hooren van mijn Sprookje? Zou die ondeugende Oom Wim ■lij heelemaa-l vergeten?" Niets van an hoor! Ik Vergeet niemand en ieder krijgt zijn beurt.. Maar het gaat mij net als aan den biechtstoel. Het sprookje laat ik nu plaatsen. Zie vandaag eens. Begin al vast aan iets nieuws! Dag Doortje! Maak me veel groeten aan je ouders! Corrie y. d. Wetten, Groenen- d ij k. „Hoe zou „De Langslaper" toch bevallen zijn", hoor ik Corretje .al zeggen. Ik hoor of zie niets van hem. Nog even geduld Corrie en dan is ie gewekt en stapt ie welgemoed de kamer in. Zie vandaag eens toe of je hem soms ziet, anders de volgende week. Dag Corrie! C a t o Koek, R.v e e n. Ik kan me best voorstellen dat vader en moeder blij waren, toen zo Jantje en Leentje te rug hadden. Maar kom, ik zal jullie ge schiedenis laten plaatsen. Zie maar eens vandaag of de volgende week. Dag jon gens! Ook meedoen bij den a.s. wedstrijd. Marie V r ij b u r g, O u d - A d e. Brr.. wat guezelige geschiedenis is dat. Nou, maar ik ben blij, dat hier geen wol ven zijn, anders zou het wel eens kunnen gebeuren, dat ook hier vaker „boontje om zijn loontje kwam. Nog even geduld Ma- rietje J a n n i e v. d. Bosch, S t o m p w ij k. Dat sprookje is. goed naverteld en daarom laat ik het plaatsen ook. Nog even geduld! Begin al vast aan een nieuw sprookje. Daag! Marie Fransen, Langeraar. Dat versje is afgeschreven en zoo is de bedoeling niet. Het opstelletje is wel kort, maar om jou pleizier te doen, laat ik het te gelegener tijd wel plaatsen. Dag Marie tje! Dag Frans! De opstelletjes van jou Avorden ook geplaatst. Dora Klink, R.'veen. Om jou pleizier te doen en ter aanmoediging om mee te blijven doen, laat ik jouw opstel vandaag of de volgende week plaatsen. Dag Dora! Rika Slingerland, Zoeterw ou- d e. Wat ik Dora Klink hierboven te zeggen had, wil ik jou ook zeggen. En nu hoop ik jullie ook te zien op den volgen den wedstrijd. Dag Rika! Ca tharina S i m m e r m a n, Al phen. Ik geloof dat jij kunt Catrientje. Maak eens voor ons Hoekje met zorg en ordelijk een mooi en lang verhaal. Dan laat ik het dadelijk plaatsen. Dag Catha- rina! Johan Janmaat, Alp hen. Zoo Johan, kom jij met een vers en een opstel aangedragenDat is flinkJij ver diende niet alleen één, maar twee prijzen en als ik 't voor te zeggen had, dan kon je zeker op 'n prijs rekenen. Zie ik je ook weer op den a.s. wedstrijd. Ik hoop het. Por al je schoolvriendjes eens aan mee te doen, want de prijzen zijn weer schitterend. Kom, ik zal eens laten hooren het vers van TOEN ONZE JAN EEN JANTJE WAS Toen onze Jan een Jantje was, Wat 't aardig hem te zien, Nu schopt ie alle keien En voetljalt bovendien. Je bent een heel bedorven kind, Eerst was je zacht van aard, Nu doe je niets dan trappen, Maar speelt niet eens meer paard. Och Jan, wordt gauw een Jantje weer En leer met lust en vlijt. Speel vroolijk met je maatjes En voetbal op z'n tijd. Dan wori je weer zoo'n lieve baas Als Jantje Aroeger was, De kampioen bij 't spelen, Do primus van dc klas. Chris v. d. Geest, Leiderdorp. Ook jouw opstel, Chrisje, laat ik plaat sen. Maar je moet nog even geduld hebben, Dag Chris! Maak weer eens voor den ko menden wedstrijd een mooi verhaal! Denk aan twee kansen. Daag! Ziezoo! Nu ben ik door den berg brie ven heengeworsteld. Ik* geloof dat ik nie mand vergeten heb. En nu wacht ik weer, veel, veel brieven. En nu zal ik jullie eens wat nieuws vertellen. De Directie draagt mij op jullie mee te deelen, dat weer een wedstrijd kan uitgeschreven worden en weer een groot aaantal schitterende prijzen beschikbaar zijn. Zegt het \7oort! Vandaag veertien dagen begint de wedstrijd. De raadsels zijn gemakkelijk en de prijzen dubbel waard mee te dingen Ik reken op jullie allen Begin aan opstel of vers of verhaal of sprookjes! Zeg het je vrienden en vrien dinnen. De wedstrijd komt. Jullie Oom Wim. „ONTMASKERD" door 'n H. B. S.-'er. XXXI. Nou, ik he-b er wel zin in, dus.,.. John belde. De huisknecht verscheen op den drempel. Dien de lunch op. Tom, sprak ~?ohn, De bediende boog en vertrok. Na een goed half uur' tijds hadden zij geluncht. John keek op zijn horloge, dat twee uur aanwees. Zijn jullie zeer vermoeid. Zij antwoordden niet, want de bel ging en John ging zelf open doen. Robert Parton stond voor de deur. Hartelijk drukken de beide vrienden elkaar de hand. Hoe gaat het nog Robert? Dank je, best John, mijn neef is weer geheel in orde, en komt zelfs een paar weken bij mij logeeren. Wanneer komt hij? Nou, ik d"enk de volgende week maar zeker, kan ik het niet zeggen, daarom kan hij morgen of overmorgen al wel komen, zie je; hij is nog wel een beetje wispelturig. Zoo zeggende, waren zij John's kamer ingeloopen. Robert liep op Buck en Harold toe, drukte hun de hand en ging zitten. Rooken Robert, vroeg John. Nou, er is over het algemeen bekend dat Joan Daron beste sigaren rookt, dus? Asjeblief. John opende een lade van zijn schrijf bureau en haalde er een kistje sigaren uit, presenteerde Robert er een van, en zette het kistje wederom op zijn plaats terug. Daarna begon Robert! En, hoe staat het met jullie onderzoek omtrent den moord op mevrouw Hender son? Al wat geA-orderd? Ja, we zijn een heel eind gevorderd. De daders dezer moorden zijn allen zeer gehaaid, en houden zich op verschillende plaatsen schuil. Hun aanvoerder draagt den naam van „de gemaskerde bandiet", naar ons een neger vertelde. Een neger, wat wist die er dan van? onderbrak Robert. Die kerel had den wagen gereden waarin de chauffeur ontvlucht is. En we hebben al dreigbrieven ontvangen. Het mooiste van alles is dat ze Harold vannacht ontvoerd hadden. Na veel hin dernissen hebben wij hem weer uit de klauwen van dien gemaskerden bandiet bevrijd. Dat had je het leven wel kunnen kos ten Harold, sprak Robert. Het scheelde ook niet veel, weet je wat, ik zal je de geheele geschiedenis gauw in het kort vertellen. Harold vertelde Robert nu in het kort zijn ontvoering. Het is me toch een boeltje met die bandieten. A's jullie ze over zes weken nog niet in handen hebben, dan zal ik jullie eens een handje helpen, tenminste als het noodlot mij gunstig is. Nou. ik ben er wel zeker van dat je slagen zult A'oor Hoofd-Inspecteur van recherche en politie. Het is te hopen, antwoordde Harold. Maar nu wat anders, jongens, het is nog maar kwart voor drie, j'ullie konden wel eens even meerijden naar mijn huis. Nou, heb je er wat op tegen. Ja, we zijn anders zeer druk met. ons ons onderzoek. Nou, een uurtje schaadt toch niet, is 't wel Nee, dat nou niet. Nu, wacht dan maar evenRobert liep op het telephoontoestel toe. belde een paar maal. vroeg nummer 5463 aan, en A'roeg aan den A-oorkomenden bediende zijn huis op te bellen of hij direct Max den chauffeur even wilde zenden. Hü bo1do weer af, hing de telephoon weer aan den haak. lie^ weer op de drie detectives toe. Zoo jong'*'S. nu laat ik jullie straks eens eAren profiteeren van mijn sigaren. We zullen afwachten Robert, ant woordde John met een glimlach. (Wordt vervolgd). HET KABOUTERFEEST door Dora v. d. Hoorn. 't Zou feest zijn in 't kabouterland. Want de koning zou duizend jaar worden. Hij zou heel sprookjesland uitnoodigen. De elfjes en waternimfen waren er ook bij, Hij had 't zijn kleermakertjes erg druk ge maakt, want de kabouters en allen die mochten komen, moesten alle een splinter-' nieuw kleedje aan hebben, bijv. de kabou tertjes groene en roode fluweelen pakjes en mutsjes, en de elfjes en dë nimfjes rose, blauwe en oranje gekleurde kleedjes Zoo hadden ze het erg druk gekregen. Maar als je het over iets hebt, dat prettig is, dan schiet je vanzelf hard op. Eindelijk was 't groote feest aangebroken. Allen wa ren vroeg opgestaan. De kamerheeren had den de prachtigste kleederen klaargelegd, ook de gouden kroon, waarin de kabouters een prachtigen diamant voor zijn verjaar dag gegeven hadden. De koning had ook nog een prachtigen nieuwen mantel met goud bestikt, en er zaten nog gouden bloempjes op. Dit had hij ook van zijn oanderdanen gehad. Het was een en al feliciteeren en gelukwensehen van heb-ik- jou-daar. Nu ging het in optocht naar de elfenko ningin. die stond al op wacht met een rui ker bloemen zoo dik als een boomstam: ze kon hem nauwelijks vasthouden. Een heele groep elfjes stond achter haar. De koning wuifde met zijn hand, toen hij haar in de verte zag. De begroeting was aller hartelijkst.. En ook bij de nimfjes was het hetzelfde. Nu ffingen ze gezamenlijk door prachtige eere-bogen anar de groote feest zaal. De zaal was mooi A'ersierd met bloe men en lampions. In 't midden stond de troon van de koning versierd met gouden en zilveren sterren. Toen de koning had plaats genomen en alle gasten hun plaats hadden ingenomen werd er eerst een feestmaaltijd gehouden. Allerlei heerlijkheden werden er binnenge bracht. Allen smulden en daarbij dronken ze honing uit zilveren kelkjes. Ondertus- schen speelden de muzikanten vroolijke wijsjes, maar zorgden dat. ze ook niets te kort kwamen. Na afloop zou er een prach tig tooneelstuk worden opgeA-oerd. Het was voor een arm verdrukt elfje, het was een spannend stuk. Allen Avonden het prachtig. Daarna was het bal. De oude ko ning danste zelf ook met een lief elfje. Het bal werd begeleid rloor muziek en zang. Een klein elfje speelde op de piano en een zanger zong prachtige liederen. Die zan ger heette Bart, want dat beteekent zan ger. Hij zette wel eens zóó 'n keel op; dat allen dachten, dat hij nog binnenste bui ten zou keeren. Je moest er toch om lachen ook. Toen de avond was aangebroken en ze weer bij hun paddestoeltjes zaten, kAvam een geleerden minister zeggen, dat er des avonds vijf sterrekindjes naar de aarde kwamen om den koning te feliciteeren. Er zou dan nog een zangstukje gedaan wor den door de sterrekindjes. De gasten von den het goed en ze riepen: „Hoera, en ze waren nieusgierig, hoe of het zou wezen. Toen de maaltijd afgeloopen was, gingen allen naar de zaal waar de vijf sterrekind jes zouden komen. Eindelijk kwam er een sterretje te voorschijn en toen volgden de vier anderen. Ze hadden gouden sterre- rokjes aan en een rose blousje en ook had den ze fluweelen schoentjes aan. Zij groet ten den koning en wenschten hem veel geluk en dat hij nog duizend jaar koning r-ocht wezen. Nu groetten de andere gas ten ook. Strak zouden zij nog zingen. Nu moesten ze eerst wat gebruiken. Toen zij klaar waren vroegen zij aan 't elfje, dat op de piano moest spelen, of zij een mooie wals wou spelen. Het elfje wou het graag doen. Daar begonnen de sterrekindjes mooi te dansen, zij dansten voor den ko ning en de koning vond dat erg mooi. Op 't laatst gingen zij weer naar de zaal waar het tooneel stond, nu zouden de sterretjes hun zangstukje doen. De piano begon te spelen, h t gordijn ging open en daar stonden de sterretjes. De eerste tonen klonken zacht, doch toen klonken de tonen in schoon geluid, de sterretjes gingen m een kringetje staan en zongen prachtig. I Mlen luisterden verrukt. Ze klapten, zoo hard ze konden, in hun handjes. Nu moes ten de sterretjes weer verrekken. De ko ning bedankte de sterretjes hartelijk en vroeg als ze nog eens feest vierden of ze dan weer kwamen. Dat beloofden ze, groetten den koning en alle gasten en vlogen weg. Ondertusschen was het laat geworden en ofschoon ze zich nog lang niet ver veelden, besloot de koning het feest maar te eindigen. De eerste minister dankte namens alle gasten den koning voor den heerlijken dag, en hoopte dat ze nog dik wijls zoo'n feest mochten vieren. Toen gingen ze allen voldaan huiswaarts en spraken nog dagen lang over het heerlijke feest-. DE MEIMAAND door Sientje van Dijk. De Winter is voorbij Hoezee, daar is Mei. Ieder vogeltje legt een ei, Al in de maand van. Mei. De bloemen staan in pracht Van duizenderlei kleur. De lucht hangt met een vracht Vol scherpen geur. Wij vlechten kransen, lang en bout En springen door de wei. En zijn we van 't spelen moe, Rusten we op 'n bloemensprei. Heerlijk is de maand van Mei, Toegewijd aan 't Jesuskind. Komt, tooien wij haar beeld nu, Fluks, om Hem, zoo teer bemind. VAN KABOUTER PIMPELMUTS door Joke de Kenning. Kabouter Pimpelmuts woonde heel al leen in zijn kleine holletje onder den groo- ten eik. Zelden kwam hij er eens uit want hij was al heel oud. Maar eens in het jaar kwamen de elfjes hem altijd halen met een mooi klein gouden wagentje. Dan was er groot feest, want dan was de kabouter koning jarig en daar wou ik juist eens van vertellen. Kabouter Pimpelmuts had zich netjes aangekleed en wachtte tot de elfjes hem kwamen halen. Vandaag was de koning niet alleen jarig maar ook 30 jaar koning. Een groote gebeurtenis. Daar Avaren de elfjes. Gauw stapte Pimpelmuts in. Nog geen kwartier later was hij er al. Alles was feestelijk versierd en in het midden stond de troon. Er stonden tafels met taarten, koekjes, krentenbroodjes en nog veel meer lekker. Alle kabouters en veel dieren uit het bosoh waren er al. Daar kwam de koning met zijn gevolg en nam plaats op zijn troon; er brak een da verend applaus los. Toen zongen 10 kabou ters een welkomstlied. Een klein lief elfje bood den koning, toen uit naam van al zijn onderdanen een mooie gouden beker aan. Er werden og wat gedichten voorge lezen en ook werd er gezongen. Toen stond de koning plechtig op en tikte e\'en met zijn staf ten teeken, tot stilte en sprak: „Geachte Onderdanen, Hartelijk dank ik allen voor de hulde mij gebracht. Ik hoop, dat ik nog lang over u mag regeeren. Ook heb ik voor een pret- tigen avond laten zorgen. Neem nu allen plaats aan tafel. Ik heb gezegd". Daar kwam Pimpelmuts naar voren. „Geachte koning", sprak hij, wij zullen eerst op uw gezondheid drinken." „Ja, ja," riepen allen. Den verderen avond ging prettig voorbij. Toen Pimpelmuts des avonds laat thuis was, docht hij: 't was een heerlijke avond. DE LENTE door Theo Baars. De lente is weer in het land, Er zijn weer bloempjes in het gras De kinderen spelen in de wei In den lekkeren zonneschijn. De koeien zijn al in de wei En loopen tussc'hen 't hooge gras, 't Is daar zoo lekker in de wei Ze loopen, springen van pleizier. Als de lente is voorbij Dan komt de lekk're zomer weer, Dan is 't heerlijk warm ook. En komt de vacantie weer. DE LENTETIJD door Anny B^ars. De Lente komt weer in 't land, De mooie Lentetijd. En alles springt weer hand aan hand, Hoezee, de Lentetijd! De koeien in de wei, Zijn nu ook weer blij. Ze zijn de stal ontvlucht, Genieten van de buitenlucht. De kinderen plukken bloemen In de groote wei. De bijen gonzen, zoemen, Alles is nu blij! IN DE MEI door Marie v. d. Wolfshaar. Op 't grasveld doet klein Fransje Met haar pop een rondedansje, Hoor ze zingt er bij. En de zon beschijnt haar snuitje; Van het vroolijk dansend guitje!' O, ze is zoo blij 't Is in de Mei! Op het grasveld ligt klein Fransje Moe van haar rondedansje, Met haar pop. En ze gaat aan 't knikkebollen Laat haar pop van d'r schootje rollen, Fransje slaapt zoo blij! 't Is in de Mei! LENTE door Jan v. d. Wolfshaar. Knoppekens zwellen Aan twijg en aan tak, Vogelkens kwett'ren In struik en op dak. Bloemekens geuren In veld en in wei, Krekelkens sjirpen In bloeiende hei. 't Zonneke glanst er En schittert en lacht. Nu weer de aarde, Ontsluit al haar pracht. LENTEPRACHT door Gerard Pouw. Van het Noorden naar het Zuiden Overal is Holland mooi. Maar in het jaargetij de „Lente" Is het in zijn mooiste bood. Mooi zijn zeker wel zijn bosschen, Prachtig is dc wei, Zie onze vette koeien grazen Vroolijk, gezond en blij. Zie de blanke hooge duinen Dicht bij de groote zee. Verheffen fier hun kale kruinen, Rustig en tevree. Is het God niet, die de schepping is Van al die wond're pracht? Hij heeft het al geschapen Door Zijn wil, Zijn macht. NIEUWE RAADSELS door Theo Kramp. 1. Wat is in geen woorden uit te druk ken? 2. Welk haar had de hond van Adam? 3. Welke sleutel past op geen slot? 4. Wie kan alle talen spreken? 5. Waarom gaan wij naar bed toe? 6. Van welken kan wordt een biefstuk het eerst gesneden? 7. Wat ruikt het eerst in de apotheek? De oplossingen niet insturen, deze geef ik ter eigen controleering de volgende week zelf. Oom W i m. DE SLIMME HEER door Koos v. d. Geest Een heer zat onderaan den disch En zag dat al de kleine Arisch, Voor hem op tafel werd gedragen En groote in de schotel lagen. Aan 't boveneind- Niet erg tevreên, Neemt hij de visschen één voor één En gaat die aan zijn ooren hooren. Nu de andere gasten dit aansohouwen, Vraagt ieder hem, wat hebt gij voor; Dat gij die visschen. houdt aan 't oor? „Ik heb, zei hij, een broer verloren, Door schipbreuk en wou gaarne hooren Of 't een van hen o^Ic is bekend Waar of mijn broeder is belend!" Men vraagt, hem weder wat zij zeggen Ze weten 't mij niet it te leggen. Zij sprak hij veel te jong 'Toen eens, helaas, mijn broer vergong. Maar 'k moet het aan de Arisschen vragen, Die bovei aan zijn aangedragen. En wijl ze ouder zijn aan mij, Wel zullen zeggen waar dat hij, Geworpen zijn mag door de baren, Zij lachten allen die daar waren. Intusschen stelde men den kwant De groote visschen fluks ter hand. DE ZIEKE IN HET VOORJAAR ook door Lucie. Dat is toch niet te beschrijven Door een kleine kinderhand, Hoe, hoe, kunnen wij nu voelen Die zonder zorgen, dartelen rond. Een zieke die den langen winter Ligt te wachten op de zon Die hun zooveel troost kan brengen En zooveel leed verzachten kan. Neen, daar is ons hart te jong voor, Dat moet meer van hooger hand. Dat kunnen alleen groote menschen En ook de radio-predikant. Alleen wensoh ik de lieve zieken Een heerlijke lange zomerzon, Die hun krachtig en sterk zal maken En weer een nieuwe levensbron. Ook kleine zieke Nichtjes en Neefjes Die wachten op de voorjaarszon, Geniet volop van haare weelde Van deze groote waterbron. MIJN POPPEN door Jetje Castelein. Ik heb drie mooie poppen Waar ik heel graag mee speel. De eene heet Marietje. De tweede die heet Neel, Dan nog de kleinste van de drie, Die draagt den naam van Annemie. Marietje heeft een krullebol, En mooie witte tandjes, Ze draagt, als ze uit wandelen gaat, Een taschje in haar handjes, Zij is mijn oudste poppenkind, En wordt door iedereen bemind. Dan volgt de lieve kleine Neel, Die is nu 2 jaar oud, Ik houd ook erg veel van haar, Al is ze wel eens stout, Ze heeft twee blauwe oogjes klein, Waarop zij werkelijk trotsch mag zijn. Dan heb ik nog mijn Annemie, Dat is dus nummer drie, En altijd moet ik lachen, Als ik haar ook maar zie, Al is ze ondeugend en bijdehand, 't Is toch een echte leuke klant. Des Maandags houd ik waschdag, Dan helpen ze mij goed, Eerst maak ik dan een sopje En zitten ze heel zoet, En heb ik de kuip dan klaar gezet. Dan begint de grootste pret. Marietje helpt met wasschen, En natuurlijk ook kleine Neel, Annemie is nog te jong, En kan nog niet zooveel. Daarom kijkt ze rustig toe, En wordt vanzelf niet moe. Als ik uit wandelen ga, Naar oome Wim enp tante Gree, Dan neem ik mijn poppekinderen, Heel netjes aangekleed mee. Dan zijn ze heel lief en tevreden, En hebben tot stout zijn volstrekt geen reden. En als het 's avonds zes uren slaat, Dan breng ik mijn popen naar bed. Dan kunnen zij heerlijk gaan rusten, En droomen van de pret.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1932 | | pagina 8