ZATERDAG 21 MEI 1932 DE LE1DSCHE COURANT VIERDE BLAD PAG. 15 WAAROM KATHOLIEKE STANDSORGANISATIE VOOR DEN MIDDENSTAND? Het liberale tijdperk ligt nog niet zoo ver achter ons, het tijdperk waarin heb- zuoht en eigenbelang hoogtij Tierden. „Ieder voor zich en God roor ons allen" was de leuze, die als hooge waarheid gold en ook wij, Katholieken, zijn aan dit tijd perk en deze leuze niet onbesmet voorbij- gegaan De gevolgen bleven echter niet uit. De verschillende standen, die het meest de nadeelen van het stelsel ondervonden, zochten ieder voor zich naar krachtige middelen, om zich in den strijd om het be slaan te kunnen handhaven en men vond in vereenigingen de oplossing. Men vergat echter iets en wel het voornaamste. Men vergat zijn beginselen in deze vereenigin gen vast te leggen en trachtte langs den weg der neutraliteit bevrediging te vinden. Ieders meening, ieders overtuiging diende ontzien, en de werkingssfeer der vereeni- ging werd enger en enger begrensd, of wat erger was, de overtuiging der minderheid werd genegeerd. Een welhaast te groote bescheidenheid kenmerkte de Katholieken uit die dagen, die gewoon aan het schoorvoetend erken nen van hun rechten als staatsburgers, zicb organisatiebesluiten lieten aanleunen en deze mede uitvoerden, die lijnrecht in- druisohten tegen hun katholieke begin selen. Toch waren mannen als dr. Sohaeuman c.s. reeds lang in actie om ons katholieke volk te voeren naar hooger plan. Paus Leo XIII's Rerurn Novarum bracht eindelijk uit komst. Het „Katholieken, vereenigt U" weerklonk voor de geheele wereld, ook voor ons kleine landje. De eigen beginselen, die men, gedeeltelijk ook door de omstandig heden gedwongen, sleohts in het private leven, in het huisgezin beleefde, dienden weer gebracht in het maatschappelijk leven. Een storm van verontwaardiging ging op bij al diegenen, welke, levend uit de libe rale beginselen, meenden, dat de organi satie, maar dan organisatie uitsluitend ge richt op de macht van den sterkste, dus met het grootste ledental, de maatschap pelijke heilstaat zou brengen. Het persoon lijk egoïsme moest worden een collectief, een groepsegoïsme. Gelukkig is men in eiken stand gaan in zien, dat godsdienst geen privaatzaak is en niet ten volle kan worden beleefd, indien men met de beginselen mag sollen op po litiek en economisch terrein. Standsorga nisaties ontstonden in ons katholieke kamp, weldra gevolgd door dezelfde instel lingen in het resteerend christelijk deel dor natie. De in uitzicht gestelde verzwakking door verbrokkeling is gebleken een hersenschim te zijn, omdat is aangetoond, dat samen werking, daar waar de beginselen niet in Let gedrang komen, mogelijk en zeer dik wijls ook gewensebt is. De arbeiders en de boeren, die het eerst gevolg gaven aan de roepstem des Pausen, kunnen thans bogen op krachtige stands organisaties. De middenstand echter bleef een tiental jaren achter in de organisatie. Het stands bewustzijn ontwaakte er langzamer. Door de gestadige wisseling van elementen arbeiders, die middenstander worden, mid denstanders, die grootbedrijven gaan be zitten en omgekeerd is de samenstelling van den middenstand niet stabiel. Ander zijds waren de afhankelijkheid van meer dere meesters de clientèle en de hem meegegeven liberale ideeën oorzaak van afzijdigheid en tegenstand op het princi- pieele organisatieterrein. Breeder inzicht en meerdere verdieping in de maatschappelijke problemen hebben gelukkig ook hier de oogen geopend. De eenling heeft afgedaan, daarom or ganisatie. Beginselloosheid leidt tot hebzucht en egoisme, daarom principieele organisatie. Aan de standsorganisatie voor den mid denstand ia een breede taak toebedeeld^ die zoowel het sociaal-godsdienstige, het so ciaal-economische als heb sociaal-politieke terrein bestrijkt. Betere waardeering voor, inniger samen werking met andere standen, hebben het katholiek saamhoorigheidsgevoel versterkt tegenover allen, die God en Godsdienst in het maatschappelijk verkeer willen uit sluiten. Door onderlinge samenwerking is een grootere weerbaarheid verkregen tegenover de gevaren, welke de economische zelfstan digheid. van den middenstand belagen. Verschillende instellingen zijn het gevolg van dezen arbeid, hetzij zelfstandig, het zij in samenwerking met andere midden standsorganisaties, als: Economisch In stituut, Middenstandsraad, de afdeelingen kleinbedrijf der Kamers van Koophandel etc., om nog te zwijgen van de meerdere instellingen der katholieke middenstands organisatie zelf. Onbegrijpelijk is het dan ook, dat nog dikwijls katholieke middenstandera, zien de en voelende, dat het uitdragen der ka tholieke beginselen in handel en openbaar leven noodzakelijk is, een innige verknocht heid toonen aan de neutrale organisatie, omdat zij of daar bestuursfuncties vervullen of enkele materieele voordeelen genieten, zonder te bedenken, dat zij eenerzijds aan de eigen katholieke organisatie de zoo zeer gewensebte moreele, financieele eh persoonlijke medewerking onthouden, en anderzijds door hun slecht voorbeeld, an deren, die onder hun invloed staan of ge heel ongeorganiseerd zijn, weerhouden het eigen kamp te komen versterken. Om de bovenomschreven redenen zijn na tuurlijk ook principieele vakorganisaties geboden. De katholieke standsorganisatio is logisch het aangewezen lichaam om de oprichting daarvan te bevorderen. Geeft het buitenland niet het droevig ste beeld van verwarring en verwildering te zien, juist door het ontbreken van een, tot in alle hoeken doorgevoerde, princi pieele standsorganisatie? Het is zonder meer een eisch van zelfbehoud, zich in de principieele stands- en vakorganisatie te vereenigen, afgescheiden van den wensch van Paus en Bisschoppen, die men gaarne wil opvolgen, maar juist op dit eene punt vaak meent te mogen negeeren. Wil de economische en sociale beteekenis van het kleinbedrijf in aanzien winnen, dan is er maar één middel: een krachtige, prin cipieele standsorganisatie. Hier geldt ook zeer zeker: wie de jeugd heeft, heeft de toekomst, en zal de op richting van steeds meer vereenigingen voor den Jongen Middenstand bevorderlijk zijn aan het beoogde doel, omdat hier goe de leiders voor de toekomst kunnen worden gekweekt. Mogen allen, die nog nagelaten hebben de banden welke ben aan de neutrale orga nisatie binden te verbreken, inzien, dat het organisatieleven mede verantwoorde lijk is voor de mentaliteit van de massa! Alleen krachtige principieele organisatie kan voor den middenstand het behoud zijn „Katholieken verbroedert u" zal de dam moeten vormen der gezamenlijke stands- organisaties om met de andere christelijke standsorganisaties den stoot te kunnen weerstaan der socialistische en communis tische maatsoha-ppijverkrachting. Wat anderen er van zeggen De R. K. Volkspartij. Geachte Redactie, Met verwondering zag ik mij vermeld als „debater voor de S. P.". Bij het begin van het door mij gespro kene zeide ik, „dat ik niet wilde debat- teeren, maar dat andere redenen mij dwon gen het woord te voeren. Waarom ik niet debatteerde? Eerstens ben ik daar niet bekwaam genoeg voor. Om met een woorden-acteur als de heer Felix Donders, met zijn donders stemge luid, te debatteeren, heeft ook geen zin. Mochten voordracht en geluid mij doen denken aan pl.m. 20 jaar geleden toen ik den heer Lou de Visser hoorde, ik weet wel, dat ik toen bij de Visser met zekere geamuseerdheid luisterde, nu was ergernis over zooveel laster mijn deel. Een publiek, dat onder bekoring komt van den heer Donders, te overtuigen, is zeker boven mijn kracht. Waarom ik dan wel sprak? Omdat ik voelde, dat velen met mij wilden protesteeren tegen de infame, on eerlijke manier waarop de heer Wesse- ling optrad. De heer Wesseling kan men aanzien, dat hij beter weet, en het viel dus zooveel te meer tegen. Temeer, daar ik zooals ik zeide: naar de vergadering was gegaan, in de hoop een nieuw frisch geluid te hooren. Over de „katholiciteit" heb ik mij geen oordeel aangematigd. Ook alweer een verkeerde voorstelling. Wat ik zeide was dit: „M. H. de Voorzitter, deze vergadering heeft mij geleerd dat de oude spreuk „Re negaten zijn de ergste Christenvervol gers" ook geldt op politiek gebied". P o- litiek gebied; dit noemde ik twee ma len en meende daarmede, wat ieder goed willende duidelijk was, dat sleohts hij, die vroeger lid van een Staatspartij is ge weest, die partij later kan bestrijden op een dusdanige manier, als waarop de heer Wesseling dat deed. Al kan iemand als de heer Wesseling als debater nog zoo handig zijn ieder in zijn vak hij zal en heeft mij toch niet kunnen beletten, dat bovenstaand pro test door mij gezegd is. Ik hoop ook, dat men dat later zal inzien in het belang der R. K. Volkspartij. Met onverkorte plaatsing zult u M.H. de Redacteur ten zeerste verplichten. Uw dw. dien. B. VAN NOORT. Is het ook juist om de echten debater t^ verwijten op niet alles wat de heer Don ders zeide te zijn ingegaan, als men, zoo als de heer Heemskerk. 10 minuten kreeg, om zoowel den heer Wesseling als den heer Donders te bestrijden. DE GEHEIMZINNIGE GENTLEMAN. Ongemerkt was het gesprek op geheim zinnige, spookachtige dingen gekomen. In den kring der gasten van Consul Hermkens waren er verschillende, die de wereld gezien en allerlei gebieden betreden hadden, welke door gewone wereldreizigers niet bezocht worden. Zoo was e<r stof voor interessante ge sprekken in overvloed. Juist had. de jonge geleerde doctor Manners die ondanks zijn jeugd reeds een zeer bekwaam privaat do cent aan de Universiteit was, een opwin dend avontuur van zijn onderzoekingstocht in het Hoogland van Tibeth ten beste ge geven, toen consul Hermkens het stilzwij gen, dat plotseling gevallen was in den kring verbrak: „Sta toe, mijne vrienden", zoo begon de consul, dat ik ook mijn herinneringen weer eens opfrisch en een gebeurtenis vertel. Gemompel van bijval onderbrak don spre ker, die een sigaret aanstak en toen ver volgde: Ongeveer 20 jaar geleden moest ik voor een groote handelsfirma naar Nederlandsch Indië reizen. Lk maakte gebruik van een der passagiersschepen, die den regelmati- gen dienst met Indië onderhouden. Evenals op alle zeeschepen, maakten het de passa giers zich ook hier heel gezellig o-nder el kaar, zij vereenigden zich tot een groote gemeenschap, terwijl natuurlijk de afschei ding der klassen bleef. De gemeenschappe lijke maaltijden, de feestjes welke gegeven werden en nog zooveel andere dingen brachten ons bijeen alsof we elkaar al jaren lang kenden. Het waren over het algemeen nette lui, die zicb tegelijk met mij inge scheept hadden. Slechts een enkele passagier kon niet onder de rubriek „gewone stervelingen" in gedeeld worden. Deze ééne man trok direct mijn aandacht. Gedurende den maaltijd zat hij niet bij de anderen, maar had een hoek tafeltje voor zich alleen. Wanneer overdag de gewone flirt in vollen gang was of wan neer 's avonds de heeren in de rooksalon bijeen kwamen, bleef hij eenzaam op zich zelf. Hij wisselde nooit een woord met een der medepassagiers maar gaf altijd een be leefd, doch uiterst koel antwoord wanneer men hem iets vroeg. Men merkte het al heel spoedig en liet hem aan zicb zelf over. Hij kreeg den naam van „de geheimzin nige". Toch zag de man er heelemaal niet geheimzinnig of vreesaanjagend uit. Hij had een hooge gestalte, zijn gezicht was vol uitdrukking en deed een groot verstand en buitengewonen moed veronderstellen. Al leen zijn oogen hadden iets duisters, iets zwaarmoedigs. Zijn gedrag verried den wel- opgevoeden „gentleman". Ik besloot met dezen zeldzamen man in contact te komen zoodra de gelegenheid daarvoor gunstig was. Tot nu toe deed ik alle moeite hem onopvallend te observee- ren. Al heel spoedig had ik ontdekt dat de scheepsofficieren en speciaal de kapitein den „geheimzinnge" met buitengewone vriendelijkheid behandelden. Hij mocht on gehinderd op iederen tijd de commando brug betreden en verbleef vaak en lang in de cabine van den kapitein. Gedeelten van woorden, die ik af en toe van zijn gesprekken opving, gaven mij het bewijs, dat ik met een geschoolden zeeman te doen had. Dat had ik trouwens al bij het begin der reis ondervonden, toen de meeste passagiers zeeziek in de hutten la gen. In dien tijd was hij een der weinigen, die op de geregelde tijden aan tafel ver soheen. Dit was weer een bewijs ervoor dat hij dikwijls groote zeereizen gemaakt moest hebben. In de Middellandsche Zee, kort voor het Suezkanaal, kregen wij een over tuigend bewijs zijner dapperheid. Door ei/gen onvoorzichtigheid was een 12-jarige knaap, de zoon van een ITollandschen tabaksplanter overboord gevallen. Er heerschte geweldige opwinding. De moeder viel in onmacht, de manschappen rukten als bezetenen aan de davits, waarin de red dingsbooten schommelden en de passa-geirs de boot werd hij weer aan boord geheschen. Toen men naar hem omzag, was hij reeds in zijn cabine verdwenen. En toen men hem later bedanken wilde, wees hij alle dank betuigingen beleefd, doch beslist af. Er scheen ook voor mij geen kans te be staan om met hem in kennis te komen en iets over hem te vernemen. Wij naderden reeds het einde van de reis en ik had nog haast geen woord met hem gesproken. Maar nu kwam het toeval mij te hulp. In ©en van de havens kon ik hem door mijn talenkennis van dienst zijn. Hij wilde een waardevol voorwerp van een inlandsoh handelaar koopen en ik deed bij den koop dienst als tolk terwijl ik er voor oppaste, dat de „geheimzinnige" niet overvraagd werd. Van dit oogenblik af wisseldon wij nu en dan enkele woorden, maar dit was voor mij al van groote waarde, want onder deze omstandigheden kon ik immers ho pen, nader met hem in kennis te komen. Deze gelegenheid zou ook spoedig ko men. De kapitein had een laatste feest ge organiseerd. Terwijl alles in de groote sa lon bijeen was en volop danste, ging ik wat op het promonadedek wandelen. In de schaduwen van een der sohoorsteenen zag ik den „geheimzinnige" in rok staan. Ik ging naar hem toe en wij begonnen een ge sprek. Hij scheen mij opgeruimder den an dera, want hij praatte tamelijk druk. Wij spraken over het einde der reis en over enkele passagiers die van Batavia uit met een schip verder wilden. Zonder inleiding begon de „geheimzinnige" te spreken: „Ik geloof, dat ik u een verklaring schul dig ben. U zult evengoed als al de anderen mijn gedrag zonderling, zoo niet vervelend gevonden hebben. Maar wees zoo goed naar mij te luisteren. Ik zal u in het kort mijn geschiedenis vertellen. Vroeger was ik ook graag in gezelschap van vroolijke menscben en ik gold voor een onderhou dend man. Dat werd plotseling anders, toen ik een ontzettende gebeurtenis beleefde. Mijn vader was een aanzienlijk en rijk reeder, die over een prachtige handelsvloot beschikte. Evenals ik zou mijn broer, die 4 jaar jonger was, later in de zaak komen. Maar reeds voor mijn vader zieh uit d© zaak terug trok waren wij er in werkzaam. Op zekeren dag nu moest mijn broer ©en buitengewoon transport juweelen uit de Zuidzee naar Amsterdam convooieeren. Mijn vader wilde de controle over de edel- steenen niet graag aan een vreemde over laten en zoo moest Frits de reis maken. Het zou zijn laatste reis zijn, want hij keerde niet meer terug. Een of ander ongelukkig gesternte zweefde boven zijn onderneming. De helft van de bemanning was ziek en moest door inlandsche zeelui vervangen worden. De schurken hadden er de lucht van gekregen dat er ©en kostbare lading aan boord was en sloegen aan het muiten. Het was voor de misdadigers een gemak kelijk spelletje de Europeesche matrozen te overrompelen en. van kant te maken. Later hadden de misdadigers de luiken opengezet en het schip tot zinken gebracht. Maar de kerels hadden er geen rekening mee gehouden dat de marconist voortdu rend op zijn post gebleven was. De bravo man had tot het laatste oogenblik noodsei nen de wereld ingezonden en zelfs een ta melijk nauwkeurige plaatsbepaling van het punt gegeven waar het schip ten onder ge gaan was. Dat was van groote beteekenis voor de onderzoekingen die mijn vader direct liet instellen. Een onzer sohepen word in een bergingsvaartuig veranderd en zocht de plaats waar het schip gezonken was. De duikers hadden de ligging van het wrak spoedig gevonden, maar toen bleek dat het onmogelijk was de dooden en de kostbare lading te bergen. De diepte van het water was ongeschikt om duikwerk te verrichten. De duikers weigerden af te dalen. Tenslot te besloot ik zelf te duiken. Het was een geweldige diepte. Het schip had ik spoedig bereikt. Ik moest mij haasten want lang kon ik den druk niet uithouden. Ik klau terde aan boord, en begaf mij binnen in het schip en hier zag ik de ontzettendste tra gedie welke mijn oogen aanschouwden. De overval der muiters had de bemanning verrast als een bliksem bij helderen hemel, stonden er handenwringend rondom^ Nu De meesten waren direct aan het werk had de „geheimzinnige" den val van het kind niet gezien, hij kwam pas op het oogenblik dat het kind reeds ondergedoken was. Op zijn vraag gaf een officier hem vlug de noodige inlichtingen en reeds schoot hij met een prachtigen sprong over de reeling. Na meermalen gedoken te hebben had hij den jongen in den arm. Tegelijkertijd met dood gestoken en neergeslagen. Vreeselijk was de aanblik der dooden. Aan tafel zat de marconist Hansen, een zeeman dien ik zeer goed kende. Hij had de koptelefoon nog om en hield met de rechterhand de toetsen van het apparaat. Hij zag er uit alsof hij over zijn werk in slaap gevallen was, als niet iets afschuwelijks mij anders geleerd had. Uit den rug van Hansen stak DE AVONTUREN VAN EEN VERKEERSAGENTJE. 391. Laat ons' maar hier wachten, zei vriend Kwakcjing, terwijl hij een versteende wortel tot rustplaats koos. Met nieuwsgierigheid keek Keesie naar oom Krab, die rustig het hol binnenging. Wat zou dat nu weer zijn, dacht Keesie. 392. Oom Krab ging in het hol, waar vader Snoek en zijn twee zoons, twee sterke knapen hun woon- en schuil plaats hadden. Moeder Snoek was al lang dood, vermoord door den wreeden Koning Knarstand. Toen de snoeken hoorden, dat oom Krab hun hulp inriep tegen het mon ster, wagen ze dadelijk bereid. „Bedankt, voor het eio dat u mij geleerd hebt vrouw Muller". het heft van eeu reusachtig mesHan sen had dus mot het moordend staal in den rug, nog altijd zijn dienst gedaan. Ril lend keerde ik mij af om mijn broer Frits te zoeken. Ik vond hem voor zijn hut-, ont zettend toegetakeld naast don kapitein liggen. Dat was te veel voor mijn zenuwen. Vlug bond ik beide dooden aan een touw en liet ze met mij ophalen. Van de edel- steenen hebben we niels meer govondon. En ik kon niet meer duiken omdat ik di rect na dit beleefde door zware ijlkoortsen overvallen werd. Ziet u, dat ie de reden, waarom ik niet meer zoo vroolijk en opgeruimd kan zijn als andere mensohon." Ik kon den man slopht» vol ontroering de hand drukken en koerde mij toen om" zoo besloot de consul zijn vertelling. Berichten reeds in een groot gedeelte onzer vorige oplage geplaatst „CON AMORE". a Cappella-uitvoering. De Ohristolijke Oratoriumverecniging „Con Amore" gaf gisterenavond haar j^ar- lijksch a Capollaconcert in de Hoogland- sche kerk, onder leiding van den nijvoren dirigent, den heer D. Sminlc. Nadat de Wel eer w. heer de Bondt, predikant te de zer stede, met een kort gebed dezen avond van gewijde muziek had ingeleid, ving het koor aan met een der talrijke composities van da Palestrina, den verheven groei: „O Crux-ave-spes unica". Mot de vertol king Hiervan zou „Con Amore" zich reefis aangediend hebben als goed-gedisciplineerd Cappella-koor. Wat aan koorcultuur m de laatste jaren ia gegevxm is lofwaardig, wat het „bel canto" aangaat zoowel als in de coleratuur. Onder de differente koor werken troffen wij aan ©en welbekend maar altijd weer schoon lied: „lek wil mi gaan vertroosten" en „Christus is opgestanden". In „Psalm 138" van Sweelinck had men de polyphone-moeilijkheden goed bestu deerd; het werk werd gekend, do uitvoering is het prijzen waard. De twee oud-Duitsehe koralen uit de eerste helft van 1500 en uit de tweede helft der 16e eeuw, liederen rol vrome ontroering, werden met devoot enthousiasme uitgevoerd, beheerscht cn met distinctie. Voor afwisseling was op kunstzinnige wijze gezorgd. Mevrouw Jo Vineent en mevrouw Rosa Spier verleenden haar uitnemende mede werking. Niet zoodra heeft men de begaaf de zangeres aanhoord of men komt onder de bekoring van haar heerlijke stom, en serene zangkunst, do eenvoud in de voor dracht. Beluister haar in de 17e eeuwscho liederen van Staden en Gesuis, met als hoogtepunt de „Aria uit Kantate 159" van Bach, waarin de zangeres eveneens haar hoogtepunt bereikte. Of wel luistert meu naar de Paasions-aria van den elf-jarigen Mozart, of in diens „Kommet her", altijd woer achterhaalt zij de sfeer van ingetogen heid en reinheid, met gezond innerlijke muzikaliteit. In Schuberts „Pax Vobis- cum" kwam haar prachtig rijp orgaan voor treffelijk uit in het ruim der kerk. D© be geleiding door het koor „k bouche ferméo", zouden wij niet prefcroercn quit klankcom binatie, maar wij onderschatten daarom niet de gave interpretatie. Mocht ©en opmerking geoorloofd zijn, dan zou het de vraag wezen: kan het aan geven der toon niet iets meer pianissimo geschieden Hoogst artistiek was de vertolking dor harpiste mevrouw Rosa Spier. Aan wie luistert zal niet ontgaan zijn hoe rijk het Engelsch instrument de harp is aan toon- schakeering en toon-psyche, natuurlijk wan neer men liaar, als op dezen avond, hoort bespelen. Want welk een zeldzame hoogte heeft deze kunstenares bereikt in het ach terhalen der moest verschillende toonat- mosfeeren. Met welk een ongekunstelde be valligheid, en ongeëvenaarde gratie speelde zij de „variations pastorales" van Marcel Sam. Rousseau (sur un vicuse Noël). Met de grootste onderscheiding van nuance, brengt zij van uit haar eigene sfeer elke melodie, elk nootje, elk gegeven tot dc wei- kolijkheid. Zoo genoten wij van do twee werken van John Thomas. Een schoon besluit der koornummers gaf de piëteitvolle uitvoering van Mendels sohn's Motet „Beati Mortui". Dc organist Aart Smink heeft met veel toewijding de zangeres begeleid. „Con Amore" heeft ons veel schoons gegeven. Na afloop van het concert sprak do Eer waarde voorganger, ds. de Bondt, het dank gebed uit. J. K.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1932 | | pagina 15