ZATERDAG 21 MEI 1932
DE LE1DSCHE COURANT
VIERDE BLAD PAG. 15
WAAROM KATHOLIEKE STANDSORGANISATIE
VOOR DEN MIDDENSTAND?
Het liberale tijdperk ligt nog niet zoo
ver achter ons, het tijdperk waarin heb-
zuoht en eigenbelang hoogtij Tierden.
„Ieder voor zich en God roor ons allen"
was de leuze, die als hooge waarheid gold
en ook wij, Katholieken, zijn aan dit tijd
perk en deze leuze niet onbesmet voorbij-
gegaan
De gevolgen bleven echter niet uit. De
verschillende standen, die het meest de
nadeelen van het stelsel ondervonden,
zochten ieder voor zich naar krachtige
middelen, om zich in den strijd om het be
slaan te kunnen handhaven en men vond
in vereenigingen de oplossing. Men vergat
echter iets en wel het voornaamste. Men
vergat zijn beginselen in deze vereenigin
gen vast te leggen en trachtte langs den
weg der neutraliteit bevrediging te vinden.
Ieders meening, ieders overtuiging diende
ontzien, en de werkingssfeer der vereeni-
ging werd enger en enger begrensd, of wat
erger was, de overtuiging der minderheid
werd genegeerd.
Een welhaast te groote bescheidenheid
kenmerkte de Katholieken uit die dagen,
die gewoon aan het schoorvoetend erken
nen van hun rechten als staatsburgers, zicb
organisatiebesluiten lieten aanleunen en
deze mede uitvoerden, die lijnrecht in-
druisohten tegen hun katholieke begin
selen.
Toch waren mannen als dr. Sohaeuman
c.s. reeds lang in actie om ons katholieke
volk te voeren naar hooger plan. Paus Leo
XIII's Rerurn Novarum bracht eindelijk uit
komst. Het „Katholieken, vereenigt U"
weerklonk voor de geheele wereld, ook voor
ons kleine landje. De eigen beginselen, die
men, gedeeltelijk ook door de omstandig
heden gedwongen, sleohts in het private
leven, in het huisgezin beleefde, dienden
weer gebracht in het maatschappelijk leven.
Een storm van verontwaardiging ging op
bij al diegenen, welke, levend uit de libe
rale beginselen, meenden, dat de organi
satie, maar dan organisatie uitsluitend ge
richt op de macht van den sterkste, dus
met het grootste ledental, de maatschap
pelijke heilstaat zou brengen. Het persoon
lijk egoïsme moest worden een collectief,
een groepsegoïsme.
Gelukkig is men in eiken stand gaan in
zien, dat godsdienst geen privaatzaak is en
niet ten volle kan worden beleefd, indien
men met de beginselen mag sollen op po
litiek en economisch terrein. Standsorga
nisaties ontstonden in ons katholieke
kamp, weldra gevolgd door dezelfde instel
lingen in het resteerend christelijk deel
dor natie.
De in uitzicht gestelde verzwakking door
verbrokkeling is gebleken een hersenschim
te zijn, omdat is aangetoond, dat samen
werking, daar waar de beginselen niet in
Let gedrang komen, mogelijk en zeer dik
wijls ook gewensebt is.
De arbeiders en de boeren, die het eerst
gevolg gaven aan de roepstem des Pausen,
kunnen thans bogen op krachtige stands
organisaties.
De middenstand echter bleef een tiental
jaren achter in de organisatie. Het stands
bewustzijn ontwaakte er langzamer. Door
de gestadige wisseling van elementen
arbeiders, die middenstander worden, mid
denstanders, die grootbedrijven gaan be
zitten en omgekeerd is de samenstelling
van den middenstand niet stabiel. Ander
zijds waren de afhankelijkheid van meer
dere meesters de clientèle en de hem
meegegeven liberale ideeën oorzaak van
afzijdigheid en tegenstand op het princi-
pieele organisatieterrein.
Breeder inzicht en meerdere verdieping
in de maatschappelijke problemen hebben
gelukkig ook hier de oogen geopend.
De eenling heeft afgedaan, daarom or
ganisatie.
Beginselloosheid leidt tot hebzucht en
egoisme, daarom principieele organisatie.
Aan de standsorganisatie voor den mid
denstand ia een breede taak toebedeeld^
die zoowel het sociaal-godsdienstige, het so
ciaal-economische als heb sociaal-politieke
terrein bestrijkt.
Betere waardeering voor, inniger samen
werking met andere standen, hebben het
katholiek saamhoorigheidsgevoel versterkt
tegenover allen, die God en Godsdienst in
het maatschappelijk verkeer willen uit
sluiten.
Door onderlinge samenwerking is een
grootere weerbaarheid verkregen tegenover
de gevaren, welke de economische zelfstan
digheid. van den middenstand belagen.
Verschillende instellingen zijn het gevolg
van dezen arbeid, hetzij zelfstandig, het
zij in samenwerking met andere midden
standsorganisaties, als: Economisch In
stituut, Middenstandsraad, de afdeelingen
kleinbedrijf der Kamers van Koophandel
etc., om nog te zwijgen van de meerdere
instellingen der katholieke middenstands
organisatie zelf.
Onbegrijpelijk is het dan ook, dat nog
dikwijls katholieke middenstandera, zien
de en voelende, dat het uitdragen der ka
tholieke beginselen in handel en openbaar
leven noodzakelijk is, een innige verknocht
heid toonen aan de neutrale organisatie,
omdat zij of daar bestuursfuncties vervullen
of enkele materieele voordeelen genieten,
zonder te bedenken, dat zij eenerzijds aan
de eigen katholieke organisatie de zoo
zeer gewensebte moreele, financieele eh
persoonlijke medewerking onthouden, en
anderzijds door hun slecht voorbeeld, an
deren, die onder hun invloed staan of ge
heel ongeorganiseerd zijn, weerhouden het
eigen kamp te komen versterken.
Om de bovenomschreven redenen zijn na
tuurlijk ook principieele vakorganisaties
geboden. De katholieke standsorganisatio
is logisch het aangewezen lichaam om de
oprichting daarvan te bevorderen.
Geeft het buitenland niet het droevig
ste beeld van verwarring en verwildering
te zien, juist door het ontbreken van een,
tot in alle hoeken doorgevoerde, princi
pieele standsorganisatie? Het is zonder
meer een eisch van zelfbehoud, zich in de
principieele stands- en vakorganisatie te
vereenigen, afgescheiden van den wensch
van Paus en Bisschoppen, die men gaarne
wil opvolgen, maar juist op dit eene punt
vaak meent te mogen negeeren.
Wil de economische en sociale beteekenis
van het kleinbedrijf in aanzien winnen, dan
is er maar één middel: een krachtige, prin
cipieele standsorganisatie.
Hier geldt ook zeer zeker: wie de jeugd
heeft, heeft de toekomst, en zal de op
richting van steeds meer vereenigingen
voor den Jongen Middenstand bevorderlijk
zijn aan het beoogde doel, omdat hier goe
de leiders voor de toekomst kunnen worden
gekweekt.
Mogen allen, die nog nagelaten hebben
de banden welke ben aan de neutrale orga
nisatie binden te verbreken, inzien, dat
het organisatieleven mede verantwoorde
lijk is voor de mentaliteit van de massa!
Alleen krachtige principieele organisatie
kan voor den middenstand het behoud zijn
„Katholieken verbroedert u" zal de dam
moeten vormen der gezamenlijke stands-
organisaties om met de andere christelijke
standsorganisaties den stoot te kunnen
weerstaan der socialistische en communis
tische maatsoha-ppijverkrachting.
Wat anderen er van zeggen
De R. K. Volkspartij.
Geachte Redactie,
Met verwondering zag ik mij vermeld
als „debater voor de S. P.".
Bij het begin van het door mij gespro
kene zeide ik, „dat ik niet wilde debat-
teeren, maar dat andere redenen mij dwon
gen het woord te voeren.
Waarom ik niet debatteerde? Eerstens
ben ik daar niet bekwaam genoeg voor.
Om met een woorden-acteur als de heer
Felix Donders, met zijn donders stemge
luid, te debatteeren, heeft ook geen zin.
Mochten voordracht en geluid mij doen
denken aan pl.m. 20 jaar geleden toen ik
den heer Lou de Visser hoorde, ik weet
wel, dat ik toen bij de Visser met zekere
geamuseerdheid luisterde, nu was ergernis
over zooveel laster mijn deel.
Een publiek, dat onder bekoring komt
van den heer Donders, te overtuigen, is
zeker boven mijn kracht.
Waarom ik dan wel sprak?
Omdat ik voelde, dat velen met mij
wilden protesteeren tegen de infame, on
eerlijke manier waarop de heer Wesse-
ling optrad. De heer Wesseling kan men
aanzien, dat hij beter weet, en het viel
dus zooveel te meer tegen.
Temeer, daar ik zooals ik zeide: naar
de vergadering was gegaan, in de hoop een
nieuw frisch geluid te hooren.
Over de „katholiciteit" heb ik mij geen
oordeel aangematigd. Ook alweer een
verkeerde voorstelling.
Wat ik zeide was dit:
„M. H. de Voorzitter, deze vergadering
heeft mij geleerd dat de oude spreuk „Re
negaten zijn de ergste Christenvervol
gers" ook geldt op politiek gebied". P o-
litiek gebied; dit noemde ik twee ma
len en meende daarmede, wat ieder goed
willende duidelijk was, dat sleohts hij, die
vroeger lid van een Staatspartij is ge
weest, die partij later kan bestrijden op
een dusdanige manier, als waarop de heer
Wesseling dat deed.
Al kan iemand als de heer Wesseling als
debater nog zoo handig zijn ieder in
zijn vak hij zal en heeft mij toch niet
kunnen beletten, dat bovenstaand pro
test door mij gezegd is. Ik hoop ook, dat
men dat later zal inzien in het belang der
R. K. Volkspartij.
Met onverkorte plaatsing zult u M.H. de
Redacteur ten zeerste verplichten.
Uw dw. dien.
B. VAN NOORT.
Is het ook juist om de echten debater t^
verwijten op niet alles wat de heer Don
ders zeide te zijn ingegaan, als men, zoo
als de heer Heemskerk. 10 minuten kreeg,
om zoowel den heer Wesseling als den
heer Donders te bestrijden.
DE GEHEIMZINNIGE
GENTLEMAN.
Ongemerkt was het gesprek op geheim
zinnige, spookachtige dingen gekomen.
In den kring der gasten van Consul
Hermkens waren er verschillende, die de
wereld gezien en allerlei gebieden betreden
hadden, welke door gewone wereldreizigers
niet bezocht worden.
Zoo was e<r stof voor interessante ge
sprekken in overvloed. Juist had. de jonge
geleerde doctor Manners die ondanks zijn
jeugd reeds een zeer bekwaam privaat do
cent aan de Universiteit was, een opwin
dend avontuur van zijn onderzoekingstocht
in het Hoogland van Tibeth ten beste ge
geven, toen consul Hermkens het stilzwij
gen, dat plotseling gevallen was in den
kring verbrak:
„Sta toe, mijne vrienden", zoo begon de
consul, dat ik ook mijn herinneringen weer
eens opfrisch en een gebeurtenis vertel.
Gemompel van bijval onderbrak don spre
ker, die een sigaret aanstak en toen ver
volgde:
Ongeveer 20 jaar geleden moest ik voor
een groote handelsfirma naar Nederlandsch
Indië reizen. Lk maakte gebruik van een
der passagiersschepen, die den regelmati-
gen dienst met Indië onderhouden. Evenals
op alle zeeschepen, maakten het de passa
giers zich ook hier heel gezellig o-nder el
kaar, zij vereenigden zich tot een groote
gemeenschap, terwijl natuurlijk de afschei
ding der klassen bleef. De gemeenschappe
lijke maaltijden, de feestjes welke gegeven
werden en nog zooveel andere dingen
brachten ons bijeen alsof we elkaar al jaren
lang kenden. Het waren over het algemeen
nette lui, die zicb tegelijk met mij inge
scheept hadden.
Slechts een enkele passagier kon niet
onder de rubriek „gewone stervelingen" in
gedeeld worden. Deze ééne man trok direct
mijn aandacht. Gedurende den maaltijd zat
hij niet bij de anderen, maar had een hoek
tafeltje voor zich alleen. Wanneer overdag
de gewone flirt in vollen gang was of wan
neer 's avonds de heeren in de rooksalon
bijeen kwamen, bleef hij eenzaam op zich
zelf. Hij wisselde nooit een woord met een
der medepassagiers maar gaf altijd een be
leefd, doch uiterst koel antwoord wanneer
men hem iets vroeg. Men merkte het al heel
spoedig en liet hem aan zicb zelf over.
Hij kreeg den naam van „de geheimzin
nige". Toch zag de man er heelemaal niet
geheimzinnig of vreesaanjagend uit. Hij
had een hooge gestalte, zijn gezicht was vol
uitdrukking en deed een groot verstand en
buitengewonen moed veronderstellen. Al
leen zijn oogen hadden iets duisters, iets
zwaarmoedigs. Zijn gedrag verried den wel-
opgevoeden „gentleman".
Ik besloot met dezen zeldzamen man in
contact te komen zoodra de gelegenheid
daarvoor gunstig was. Tot nu toe deed ik
alle moeite hem onopvallend te observee-
ren. Al heel spoedig had ik ontdekt dat de
scheepsofficieren en speciaal de kapitein
den „geheimzinnge" met buitengewone
vriendelijkheid behandelden. Hij mocht on
gehinderd op iederen tijd de commando
brug betreden en verbleef vaak en lang in
de cabine van den kapitein.
Gedeelten van woorden, die ik af en toe
van zijn gesprekken opving, gaven mij het
bewijs, dat ik met een geschoolden zeeman
te doen had. Dat had ik trouwens al bij
het begin der reis ondervonden, toen de
meeste passagiers zeeziek in de hutten la
gen. In dien tijd was hij een der weinigen,
die op de geregelde tijden aan tafel ver
soheen. Dit was weer een bewijs ervoor dat
hij dikwijls groote zeereizen gemaakt moest
hebben. In de Middellandsche Zee, kort
voor het Suezkanaal, kregen wij een over
tuigend bewijs zijner dapperheid. Door
ei/gen onvoorzichtigheid was een 12-jarige
knaap, de zoon van een ITollandschen
tabaksplanter overboord gevallen. Er
heerschte geweldige opwinding. De moeder
viel in onmacht, de manschappen rukten
als bezetenen aan de davits, waarin de red
dingsbooten schommelden en de passa-geirs
de boot werd hij weer aan boord geheschen.
Toen men naar hem omzag, was hij reeds
in zijn cabine verdwenen. En toen men hem
later bedanken wilde, wees hij alle dank
betuigingen beleefd, doch beslist af.
Er scheen ook voor mij geen kans te be
staan om met hem in kennis te komen en
iets over hem te vernemen. Wij naderden
reeds het einde van de reis en ik had nog
haast geen woord met hem gesproken.
Maar nu kwam het toeval mij te hulp. In
©en van de havens kon ik hem door mijn
talenkennis van dienst zijn. Hij wilde een
waardevol voorwerp van een inlandsoh
handelaar koopen en ik deed bij den koop
dienst als tolk terwijl ik er voor oppaste,
dat de „geheimzinnige" niet overvraagd
werd. Van dit oogenblik af wisseldon wij
nu en dan enkele woorden, maar dit was
voor mij al van groote waarde, want onder
deze omstandigheden kon ik immers ho
pen, nader met hem in kennis te komen.
Deze gelegenheid zou ook spoedig ko
men. De kapitein had een laatste feest ge
organiseerd. Terwijl alles in de groote sa
lon bijeen was en volop danste, ging ik wat
op het promonadedek wandelen. In de
schaduwen van een der sohoorsteenen zag
ik den „geheimzinnige" in rok staan. Ik
ging naar hem toe en wij begonnen een ge
sprek. Hij scheen mij opgeruimder den an
dera, want hij praatte tamelijk druk. Wij
spraken over het einde der reis en over
enkele passagiers die van Batavia uit met
een schip verder wilden. Zonder inleiding
begon de „geheimzinnige" te spreken:
„Ik geloof, dat ik u een verklaring schul
dig ben. U zult evengoed als al de anderen
mijn gedrag zonderling, zoo niet vervelend
gevonden hebben. Maar wees zoo goed
naar mij te luisteren. Ik zal u in het kort
mijn geschiedenis vertellen. Vroeger was
ik ook graag in gezelschap van vroolijke
menscben en ik gold voor een onderhou
dend man. Dat werd plotseling anders, toen
ik een ontzettende gebeurtenis beleefde.
Mijn vader was een aanzienlijk en rijk
reeder, die over een prachtige handelsvloot
beschikte. Evenals ik zou mijn broer, die 4
jaar jonger was, later in de zaak komen.
Maar reeds voor mijn vader zieh uit d©
zaak terug trok waren wij er in werkzaam.
Op zekeren dag nu moest mijn broer ©en
buitengewoon transport juweelen uit de
Zuidzee naar Amsterdam convooieeren.
Mijn vader wilde de controle over de edel-
steenen niet graag aan een vreemde over
laten en zoo moest Frits de reis maken. Het
zou zijn laatste reis zijn, want hij keerde
niet meer terug. Een of ander ongelukkig
gesternte zweefde boven zijn onderneming.
De helft van de bemanning was ziek en
moest door inlandsche zeelui vervangen
worden. De schurken hadden er de lucht
van gekregen dat er ©en kostbare lading
aan boord was en sloegen aan het muiten.
Het was voor de misdadigers een gemak
kelijk spelletje de Europeesche matrozen
te overrompelen en. van kant te maken.
Later hadden de misdadigers de luiken
opengezet en het schip tot zinken gebracht.
Maar de kerels hadden er geen rekening
mee gehouden dat de marconist voortdu
rend op zijn post gebleven was. De bravo
man had tot het laatste oogenblik noodsei
nen de wereld ingezonden en zelfs een ta
melijk nauwkeurige plaatsbepaling van het
punt gegeven waar het schip ten onder ge
gaan was.
Dat was van groote beteekenis voor de
onderzoekingen die mijn vader direct liet
instellen. Een onzer sohepen word in een
bergingsvaartuig veranderd en zocht de
plaats waar het schip gezonken was. De
duikers hadden de ligging van het wrak
spoedig gevonden, maar toen bleek dat het
onmogelijk was de dooden en de kostbare
lading te bergen. De diepte van het water
was ongeschikt om duikwerk te verrichten.
De duikers weigerden af te dalen. Tenslot
te besloot ik zelf te duiken. Het was een
geweldige diepte. Het schip had ik spoedig
bereikt. Ik moest mij haasten want lang
kon ik den druk niet uithouden. Ik klau
terde aan boord, en begaf mij binnen in het
schip en hier zag ik de ontzettendste tra
gedie welke mijn oogen aanschouwden. De
overval der muiters had de bemanning
verrast als een bliksem bij helderen hemel,
stonden er handenwringend rondom^ Nu De meesten waren direct aan het werk
had de „geheimzinnige" den val van het
kind niet gezien, hij kwam pas op het
oogenblik dat het kind reeds ondergedoken
was.
Op zijn vraag gaf een officier hem vlug
de noodige inlichtingen en reeds schoot hij
met een prachtigen sprong over de reeling.
Na meermalen gedoken te hebben had hij
den jongen in den arm. Tegelijkertijd met
dood gestoken en neergeslagen. Vreeselijk
was de aanblik der dooden. Aan tafel zat
de marconist Hansen, een zeeman dien ik
zeer goed kende. Hij had de koptelefoon
nog om en hield met de rechterhand de
toetsen van het apparaat. Hij zag er uit
alsof hij over zijn werk in slaap gevallen
was, als niet iets afschuwelijks mij anders
geleerd had. Uit den rug van Hansen stak
DE AVONTUREN VAN EEN VERKEERSAGENTJE.
391. Laat ons' maar hier wachten, zei vriend Kwakcjing,
terwijl hij een versteende wortel tot rustplaats koos. Met
nieuwsgierigheid keek Keesie naar oom Krab, die rustig
het hol binnenging. Wat zou dat nu weer zijn, dacht
Keesie.
392. Oom Krab ging in het hol, waar vader Snoek en
zijn twee zoons, twee sterke knapen hun woon- en schuil
plaats hadden. Moeder Snoek was al lang dood, vermoord
door den wreeden Koning Knarstand. Toen de snoeken
hoorden, dat oom Krab hun hulp inriep tegen het mon
ster, wagen ze dadelijk bereid.
„Bedankt, voor het eio dat u mij geleerd
hebt vrouw Muller".
het heft van eeu reusachtig mesHan
sen had dus mot het moordend staal in
den rug, nog altijd zijn dienst gedaan. Ril
lend keerde ik mij af om mijn broer Frits
te zoeken. Ik vond hem voor zijn hut-, ont
zettend toegetakeld naast don kapitein
liggen. Dat was te veel voor mijn zenuwen.
Vlug bond ik beide dooden aan een touw
en liet ze met mij ophalen. Van de edel-
steenen hebben we niels meer govondon.
En ik kon niet meer duiken omdat ik di
rect na dit beleefde door zware ijlkoortsen
overvallen werd.
Ziet u, dat ie de reden, waarom ik niet
meer zoo vroolijk en opgeruimd kan zijn
als andere mensohon."
Ik kon den man slopht» vol ontroering
de hand drukken en koerde mij toen om"
zoo besloot de consul zijn vertelling.
Berichten reeds in een groot gedeelte
onzer vorige oplage geplaatst
„CON AMORE".
a Cappella-uitvoering.
De Ohristolijke Oratoriumverecniging
„Con Amore" gaf gisterenavond haar j^ar-
lijksch a Capollaconcert in de Hoogland-
sche kerk, onder leiding van den nijvoren
dirigent, den heer D. Sminlc. Nadat de
Wel eer w. heer de Bondt, predikant te de
zer stede, met een kort gebed dezen avond
van gewijde muziek had ingeleid, ving het
koor aan met een der talrijke composities
van da Palestrina, den verheven groei:
„O Crux-ave-spes unica". Mot de vertol
king Hiervan zou „Con Amore" zich reefis
aangediend hebben als goed-gedisciplineerd
Cappella-koor. Wat aan koorcultuur m
de laatste jaren ia gegevxm is lofwaardig,
wat het „bel canto" aangaat zoowel als in
de coleratuur. Onder de differente koor
werken troffen wij aan ©en welbekend maar
altijd weer schoon lied: „lek wil mi gaan
vertroosten" en „Christus is opgestanden".
In „Psalm 138" van Sweelinck had men
de polyphone-moeilijkheden goed bestu
deerd; het werk werd gekend, do uitvoering
is het prijzen waard. De twee oud-Duitsehe
koralen uit de eerste helft van 1500 en uit
de tweede helft der 16e eeuw, liederen rol
vrome ontroering, werden met devoot
enthousiasme uitgevoerd, beheerscht cn
met distinctie.
Voor afwisseling was op kunstzinnige
wijze gezorgd.
Mevrouw Jo Vineent en mevrouw Rosa
Spier verleenden haar uitnemende mede
werking. Niet zoodra heeft men de begaaf
de zangeres aanhoord of men komt onder
de bekoring van haar heerlijke stom, en
serene zangkunst, do eenvoud in de voor
dracht. Beluister haar in de 17e eeuwscho
liederen van Staden en Gesuis, met als
hoogtepunt de „Aria uit Kantate 159" van
Bach, waarin de zangeres eveneens haar
hoogtepunt bereikte. Of wel luistert meu
naar de Paasions-aria van den elf-jarigen
Mozart, of in diens „Kommet her", altijd
woer achterhaalt zij de sfeer van ingetogen
heid en reinheid, met gezond innerlijke
muzikaliteit. In Schuberts „Pax Vobis-
cum" kwam haar prachtig rijp orgaan voor
treffelijk uit in het ruim der kerk. D© be
geleiding door het koor „k bouche ferméo",
zouden wij niet prefcroercn quit klankcom
binatie, maar wij onderschatten daarom
niet de gave interpretatie.
Mocht ©en opmerking geoorloofd zijn,
dan zou het de vraag wezen: kan het aan
geven der toon niet iets meer pianissimo
geschieden
Hoogst artistiek was de vertolking dor
harpiste mevrouw Rosa Spier. Aan wie
luistert zal niet ontgaan zijn hoe rijk het
Engelsch instrument de harp is aan toon-
schakeering en toon-psyche, natuurlijk wan
neer men liaar, als op dezen avond, hoort
bespelen. Want welk een zeldzame hoogte
heeft deze kunstenares bereikt in het ach
terhalen der moest verschillende toonat-
mosfeeren. Met welk een ongekunstelde be
valligheid, en ongeëvenaarde gratie speelde
zij de „variations pastorales" van Marcel
Sam. Rousseau (sur un vicuse Noël). Met
de grootste onderscheiding van nuance,
brengt zij van uit haar eigene sfeer elke
melodie, elk nootje, elk gegeven tot dc wei-
kolijkheid. Zoo genoten wij van do twee
werken van John Thomas.
Een schoon besluit der koornummers gaf
de piëteitvolle uitvoering van Mendels
sohn's Motet „Beati Mortui". Dc organist
Aart Smink heeft met veel toewijding de
zangeres begeleid. „Con Amore" heeft ons
veel schoons gegeven.
Na afloop van het concert sprak do Eer
waarde voorganger, ds. de Bondt, het dank
gebed uit. J. K.