IN HET IJS VAN DE NOORDPOOL. DE LEIDSCHE COURANT EEN IJSLAAG VAN 3000 METER. De ontdekking der Duitsehe Groenland-expeditie. Onlangs is de expeditie van Groenland teruggekeerd, nadat zij anderhalf jaar lang de grootste eilanden der Poolzee, de laatste getuigen van de ijs-periode doorvorscht hëfcft. Alfred Wegener, de leider van deze expeditie, een pionier op het ge'bied der onderzoekingen op Groenland heeft in het eeuwige ijs van dit eiland zijn laatste rustplaats gevon den, zijn laatste aanteekeningen zijn ons onbekend (hij heeft ze wel aan den Groen- lander Rasmus gegeven, maar die is ver dwenen). Het wetenschappelijk resultaat van deze expeditie is nog niet bij benade ring vast te stellen. Vele gangbare mecningen over Groen land zullen thans aan een herziening on derworpen moeten worden; 't meest ver rassend echter, en voor den leek haast ongelooflijk, is het resultaat van de me ting der ijslagen. Dit Groenland is een komvormig stuk- vasteland, tot den rand gevuld met ijs. dat een dikte van 3000 meter bereiken kan. Men moet zich voorstellen, dat bij deze dikte van het ijs een gebergte, on geveer als de Alpen, onder het ijs be graven kan liggen en dat dan alleen de hoogste toppen als kleine bergen boven hel ijs uitsteken. Hoe meet men echter zulke ijslagen? Yn de Alpen heeft men eens tot 300 me ter ijs „geboord"' met behulp van een benzinemotor, en dat heeft nog jaren van moeilijken arbeid gekost. Wegeners expeditie bediende zich van een moderner en eleganter middel, dat voor zoover ik weet, tot Mintrop terug gaat. Hij maakte het eerst gebruik van het verschijnsel, dat zoowel de snelheid der geluids- alsook die der aardbevings- golven afhankelijk is van de stof, die zij doorloopen moeten. Practisch ziet de methode er ongeveer uit als volgt: Op eenigen afstand van een seismograaf wordt in de aarde dynamiet tot ont ploffing gebracht. De golven, die van den cxplosiehaard uitgaan, worden door den seismograaf opgeteekend. Het interessante is nu, dat men met behulp van de tijd en de richting der aardbevingsgolven, den opbouw en de structuur van de aardkorst bepalen kan. welke de elastische golven doorloopen hebben. Zulke metingen met den seis mograaf hebben tot ontdekking en grens bepaling van kolenbekkens, zoutlagen, petroleumreservoirs, ertshoudende gebie den gevoerd en ook den bodem van zeeën zonder peiling en in al zijn oneffenheden laten bepalen. Dezelfde methode heeft Wegener toe gepast; er hadden ijsexplosies plaats, de golven werden door een seismograaf ge meten en met behulp van een lichtstraal op een lijmband genoteerd. Het geluid plant zich. zooals menweet voort met een snelheid van ongeveer 330 meter per seconde, terwijl de ijsbevingsgolf met de groote snelheid van 3600 meter langs de oppervlakte van het ijs voortjaagt, dus voordat de waarnemer van den seis mograaf de detonatie van het dynamiet hoort, komen de ij'sbevingsgolven reeds aan en teekenen zich op het filmlint vast als do eerste groote uitslagen. De golven van deze aardbeving bewegen zich nu echter niet alleen langs de oppervlakte, maar zij breiden zich kogelvormig viit van de plaats der detonatie en gaan dus ook in de diepte van de ijsmassa. Daar; bij stuiten zij op den rotsigen onder grond, aan do grens tusschen ijs en land en worden hier evenals geluidsgolven te ruggeworpen. Men hoort daarom een „echo der ijsbeving", een „echo van de laag van een andere structuur", krijgt dus op het filmlint van den seismograaf een zeer scherp omlijnde doorslag op het oogenblik, dat de ijsbevingsgolf, terug geworpen van den rotsbodem, weer aan de oppervlakte van 'het ijs- aankomt. Dan is er nog maar een eenvoudige bereke ning noodig, om uit het tijdverschil tus schen het begin der ijsbeving en de aan komst der reflectiegolf de dikte van het ijs te bepalen. En zoo kon men vaststellen, dat Cen traal Groenland onder een ijspantscr van ongeveer 3000 meter ligt! Nog niet uitgewerkt zijn de resultaten der zwaartemetingen welke eveneens tij dens deze expeditie genomen werden en waardoor verklaard zal worden of ge middeld soortgelijk gewicht van dit Arc tisch eiland grooter of kleiner is dan het gemiddeld soortgelijk gewicht van de aardkorst elders-. Wanneer het geringer is, wat Alfred Wegener aannam, dat zal het Groen- landsch vasteland langzamerhand stij gen, d. w. z. de rotsige ondergrond van het eiland zal zich verheffen en het ijs afsmelten. Dan herhaalt zich bij Groenland, na tuurlijk in den loop van groote tijdperio- den, een verschijnsel, zooals wij ook bij 'het Scandinavisch schiereiland konden waarnemen, dat zeker eenmaal eveneens onder geweldige ijsmassa's begraven was, om na het afsmelten der glctschers uifc den ijstijd tot heden nog voortdurend te stijgen. De vreugde over de waardevolle resul taten der Duitsehe Groenlandexpeditie wordt gesluierd door de diepe droefheid over het verlies van een zeldzame lei- dersnatuur, van een groot man, van een geniaal vorscher, zooals Alfred Wegener was. Hij rust in een gigantisch ijsgraf. HET LAATSTE SPEL. (Chineesche vertelling). Toen YiiPei reeds vele jaren aan het keizerlijk hof was, en zoo oud werd, dat hij niet meer zooals vroeger reizen kon onderne men, door het Groote Rijk, en door vreemde landen, schonk de Zoon des Hemels hem het ambt van „Leider der Keizerlijke spelen". De schaakborden en de kostelijk gesneden figu ren waren aan zijn zorg toevertrouwd; hij moest waken over het vervaardigen der lam pions en vliegende draken en hij moedigde de verschillende spelen aan, waarmede de dames en heeren van het hof zich vermaakten, zoo als: raadsels opgeven, verstoppertje spelen, kegelen, balwerpen, pijlschieten e.a. En daar hij altijd nog vol schelmenstreken en grappen zat en ook grappige straffen bedacht en de spelen met schertsende woorden kruidde, was de keizer en zijn hovelingen van meening, dat Yii-Pei hen voor altijd onmisbaar geworden Daar hij echter meer en meer de lasten van den ouden dag voelde, ging hij naar den kei zer, wierp zich ter aarde en smeekte: „O Zoon des Hemels", ontsla mij, opdat ik mijn aardsche zaken in orde breng, voor ik de gioote tocht aanvaard, opdat mijn ziel in een schildpad of een everzwijn trekke!" Getroffen staarde de keizer hem aan en sprak: „Wat verbeeld jij je nu? Yii-Pei? Weet je niet, dat ik je niet missen kan? Ik wil je niet ontslaan, en ge zult ook niet aan je einde den ken, dat nog ver af is. Hoe ver.dat weten de goden. Gij aardsche mensch, meng je niet in hun raadsbesluiten!" „De Zoon des Hemels beveelt", zei Yii-Pei, „de hemel gehoorzaamt, ofschoon het op aar de en in het bloemige rijk gewoonlijk anders is. Maar gij, wiens oor tot den mond der god heden reikt, moet weten, wat zij besloten. ,Spot niet", zei de keizer, en dreigde hem lachend met den vinger. „Meen je, dat ik niet weet. wien de godheid zulke lange ooren ver leent? Ik zal overwegen, wat gij mij ge zegd hebt". „Wie lang waagt, verliest", zei Yii-Pei. Vraag het den koopman en hij zal u zeggen, dat versche koopwaar zwaarder is dan droge. Daarom aarzel niet, o Heer van het sterren- diadeem, en ontsla mij!" „Wij spreken daar hedenavond over", be sliste de keizer. „Ga nu en maak alles gereed voor het spel, de heeren en dames wachten". Toen ging Yii-Pei naar buiten in de uitge strekte tuinen en liet een wei voor de keizer lijke spelen in orde brengen. Er werden olean ders en porceleinen tobben rondom geplaatst, zoodat ze een omheining vormden en bedien den met reusachtige plumeaux moesten de pauwen, reigers en fasanten op een afstand houden, zoodat zij de spelers niet konden storen. Toen gaf hij het teeken voor het begin en in een minimum van tijd was het terrein vol vroolijke menschen. Yii-Pei echter beval, dat zij een van hen moesten blinddoeken en in hun midden plaatsen; deze moest dan zoe kend en tastend naar de anderen gaan en den naam noemen van decgene, die bij vasthad. Hij noemde dat: „blindemannetje spelen". Het werd toen voor de eerste maal gespeeld en allen vermaakten zich uitstekend; het meest echter lachte de keizer, die vanaf zijn zetel toekeek. Alleen Yii-Pei stond moeilijk ade mend iets terzijde.... telkens greep hij naar zijn hart, dan weer naar de slapen en het voorhoofd. Nadat hij een heele poos naar het spel der anderen gekeken had, wendde hij zich tot den keizer en sprak: „O verheven onovertreffelijke vorst, weer werp ik mij aan uwe voeten, om een gunst af te smeeken". „Zij is u toegestaan, trouwste mijner diena ren" antwoordde de keizer. „Gij zelf, o Heer. zult van uw drakenstoel moeten opstaan", zei Yii-Pei. „Wit gij een uur keizer zijn?" vroeg de kei zer schertsend. „Ge zult het land op den kop zetten, schelm!" „Binnenkort zal ik meer en ook minder zijn dan een keizer", antwoordde Yii-Pei. „Ik wilde u smeeken, Beschermheer van den troon, in ons midden te treden en aan het spel deel te nemen. Wilt gij het doen?" „Moet ik voor blindeman spelen?" vroeg de keizer. „Meer dan eens hebt gij voor blindeman moeten spelen, terwijl alle anderen toeschou wer waren", riep Yii-Pei. „Doch maak u niet bezorgd, in mijn spel zullen allen met u blind zijn, o keizer!" „En gij zelf?" vroeg de keizer, „Ik zal van allen.de grootste blinde zijn". „Je zult toch meespelen?" vroeg de keizer. „Ook ik slechts ik alleen", antwoordde de nar. „Want ik kan de beteekenis van het spel, dat ik u leerde, op den kop stellen. Let op mij! Allen, allemaal zonder uitzonde ringen: de stokoude ouderlingen en de liefelijk geurende bloemen niet uitgesloten moeten zich blinddoeken en slechts een blijft ziende: Yii-Pei, de nar. Gij zult een groote kring om mij vormen, ik alleen blijf in uw midden en ik verwed, wat gij wilt, dat gij mij niet vangen zult!" Toen begonnen allen door elkander te lachen en te schreeuwen en wilden hem niet gelooven en wedden tegen hem. Hij beduidde hun echter zich te blinddoeken en de keizer zelf onderzocht of ze nog iets konden zien. Tenslotte blinddoekte hij zich zelf en trad in den kring, terwijl Yii-Pei in het middelpunt hurkte en tot 50 telde. Toen zei hij met halfluide stem: „Gij moogt beginnen. Het is klaar. Niemand van u zal Yii-Pei, den nar, snappen". Toen liepen zij luid roepend en snaterend allen naar het midden, renden met naar voren gestrekte armen en tastende handen tegen el- kaars gezichten, duwden elkaar van het mid den weg, daar ieder den nar wilde vangen. Ja, zij struikelden over elkander, rolden in het gras, vochten met armen en beenen, sloegen in 't rond en scholden elkaar uit met toornige woorden. Daarop begonnen de anderen weer te lachen, raakten uit de baan en rolden tui melend aan den buitenkant. Eindelijk ging er een daverend gelach op, daar er een 'n olean derboom omhelsde en hem voor het hoofd van Yii-Pei hield; een ander het achterdeel van een gevallene met beide handen omvatte cn AMERIKAANSCHE NATUURWONDEREN. Tijdens mijn reizen door Amerika kon ik maandenlang het jachtend leven der groote steden bestudeeren, deze steden met hun ge weldige wolkenkrabbers, de oneindige men- schenmassa's de warenhuispaleizen, de reus achtige verzendhuizen, de afschuwelijke slacht huizen en wat verder tot de heerlijke cultuur der 20e eeuw behoort. Maar telkens weer heb ik me uit die vele beangstigende en op ons instormende indruk ken losgerukt, om in te keeren in den vrede eener heerlijke, wondervolle Godswereld, een onontwijde natuur, zooals die dat moet tot roem der Amerikanen gezegd worden bij alle waardeering en overschatting van verkeer, zaken, mammon, juist in flit land het best voor dezen en den lateren tijd verzorgd en be houden wordt. Groot is het aantal natuurreservaten waar in geen bloem geplukt, geen dier gedood wordt En groot is het aantal wandelaars, die zich ieder jaar in deze natuur verheugen, vol en thousiasme voor de schoonheid van deze schepping. Bij mijn reis door het Westen was mijn eer ste doel de Grand Cannvon in Arizona. Heeft men na 'n eindelooze reis, die wel veraange naamd wordt door alle behaaglijkheden van een modern comfort in gemakkelijke Pullman wagens en slaapwagens, de hoofdlijn verlaten en nog een kleine reis met een zijbaan vol- biacht, dan komt men bijna met een gevoel van teleurstelling uit het stationsgebouw in het landschap. Een groote, haast effen vlakte, wat bosch, een paar hotels, een streek als dui zend andere. Maar gaan wij nog enkele oogen- blikken verder, dan vertoont zich voor ons een panorama, dat niet voor niets tot de grootste wonderen der wereld geteld wordt. Wel geen gebergte, maar om zoo te zeggen het pendant er van: een oneindig diepe, diepe kloof in de aardoppervlakte, een beeld: geweldig, grieze lig en grootsch. In een blauwachtig waas, sta pelen zich tot onze voeten de verschillende formaties van het aardgesteente in sterke kleu ren op, met verbazing en huivering blikken wij van de eene rotsmassa tot de andere, van af grond tot afgrond in de duizelingwekkende diepte, waar de Colorado Rivier bruischt. Een gezicht dat zijn weerga haast in de heele we reld niet vindt. En wanneer men zich ook niet waagt aan de moeilijkste wegen en paden, te voet of te jaard en er zich toe bepaalt om langs den breeden rand van den Grand Cannyon wande lingen of rijtoertjes te ondernemen, dan wordt men toch telkens weer tot in de ziel gegrepen, door dit betooverend gezicht dat den mensch zijn heele geringheid en overmacht doet ge voelen en hem toch weer in jubelende bewon dering brengt. •Yosemite-Valley, da» eveneens een groot- sche natuurpracht bezit, doch over het ge heel veel liefelijker is en dat gemakkelijk te bereiken is op de reis van Los Angeles naar San Francisco lijkt me echter nog geschikter voor een langer verblijf. Hier vindt men een grootsche bergwereld, majestueuze toppen en rotspartijen, prachtige wouden, donderende watervallen. Hier heb ik dagen lang in Camp Curry gewoond, in een tent in de nabijheid van eekhoorntjes en beren en andere lieve dieren, die daar zoo vreedzaam als in 't paradijs rond zwerven. De beren behooren tot de markantste vertegenwoordigers der dierenwereld daar. Zij ontmoeten ons op den straatweg en in het woud, zij verwachten, dat wij eventueele lek kere hapjes met hen deelen en zij snuffelen ook zonder verlof een auto na, wiens bezitters toe vallig wat in de bosschen rondzwerven, om te zien of er ook iets eetbaars in te vinden is. Hoe amusant de beren ook zijn, een beetje voorzichtigheid is toch wel raadzaam. In de hotels kan men meermalen de waarschuwing lezen, dat men ze niet uit de bloote hand moet voeren. En ook bij de voederplaatsen van het natuurreservaat, waar de touristen- hotels op bepaalde uren hun afval leggen en het publiek in alle rust kan genieten van het kostelijk schouwspel, hoe de zwarte beren, de bruine beren en door deze gevreesde Crisby- beren uit het woud komen om hun voedsel te halen, neemt men ook bepaalde voorzorgs- luid riep: „Gij zijt het, o, Yii-Pei. Ik voel dui delijk je wangen, geef je maar over!" Eerst giegelde de een.... dan lachte de andere.... de derde brulde.... en eindelijk lachten zij allemaal, dat het schaterde. Mid den in het lawaai riep de keizer: „Wees kalm; gij zonen en dochters van het hemelsche rijk! Het spel is ten einde, ik, de zoon des Hemels, beveel u: neemt de blind doeken weg, de schalk is ons weer ontsnapt!" Toen staakten zij het spel en rukten de blinddoeken van hun gezichten. En toen zij langzaam aan wat tot zichzelf gekomen waren en ieder zag, wat hij omvat hield, riep plotse ling een van hen: „Ziet, waarom wij hem niet vonden, den schelm! Hij heeft zich plat op den grond ge legd; we zouden hem reeds lang hebben kun nen grijpen!" „Sta op, Yii-Pei"! beval de keizer. „Je hebt waar gemaakt, wat je zei. Niemand ving je en je hebt alle weddenschappen gewonnen. Hoor je niet, dat ik je beveel op te staan, nar? Schud hem eens wakker, het schijnt, dat hij ingeslapen is!" Zij richtten hem op en schudden hem heen en weer, maar hij bewoog geen spier. Toen za gen zij, dat hij onder het spel gestorven was: en nog lachte zijn gezicht, alsof hij triomfee de over zijn overwinning. De keizer stond lang zwijgend bij den doode, Toen sprak hij: „Het iszooals ik reeds zei: de schalk is weer ontsnapt. Niemand heeft hem ooit met listige woorden kunnen vangen en nu, nu wij hem met de handen willen grijpen, vond hij den weg, waarop niemand hem volgen kan. Wie zal nu den keizer den blinddoek afne men, als allen „blindemannetje" met hem spe len? Nooit zal het land onder den hemel zijn verlies herstellen, en mijn Hof zal zijn als een boom, wien de bliksem de kroon afsloeg. Als een wijze verliet ons in het spel de nar en ons laat,hij als narren achter". En het Chineesche rijk treurde drie volle maanden om Yii-Pei, den nar. maatregelen in acht. Zoo zijn b.v. de dieren en de toeschouwers door een beek, een kleinen afgrond, een prikkeldraad van elkander ge scheiden en veelal loopt er nog een man' met geladen geweer op en neer, om in critieke momenten in te grijpen. Overigens loert er ook wel eens gevaar, waar men het niet vermoedt. Op een wondermooie Zondagmiddag-wande ling op de „Happy Islandes" de „Gelukkige eilanden" op een heerlijk boschpad te midden der prachtigste boomen, omruischt door kla terende wateren en watervallen, scheelde het maar een haar of ik was door een neerstorten den vermolmden boom verpletterd. Behalve van de prachtige watervallen, kan men ook iederen avond in dit park van een vuurregen genieten: zoodra de duisternis in gevallen is, worden van een hoogen rotstop de overblijfselen van een houthoop over de rots wanden naar beneden gestort en breiden zich honderden meters diep als een roodgloeiende koningsmantel over het donkere gesteente. Niet ver van de beschreven gebieden, strekt zich ook het oer-oude woud met de Sequoid- boomen uit, die reeds eeuwen en eeuwen langs zich heen zagen trekken. Een ligt op den grond als de „gevallen monarch", een heeft men enkele jaren geleden geveld. Wij zien zijn doorsnede met alle jaarringen en kunnen een gevoel van spijt niet onderdruk ken, dat men den edelen boom nog niet een paar jaar langer liet staan, opdat hij tenmin ste zijn 2000-jarig jubileum kon vieren, hij da teert n.l. uit het jaar 923. En dan de beroemde Wawona-boom, die de bruitaliteit heeft de autorijders in den weg te staan. Zeker, hij heeft het recht der priori teit, hij staat immers al eeuwen daar, toen nog geen mensch over auto's sprak. Maar de mo derne wereld is wreed. In plaats van om den eerbiedwaardigen boom heen te rijden het komt immers op een draai meer of minder niet aan heeft men reeds jaren geleden een groo- ten tunnel door den boom heen geslagen, zoo dat de grootste touristenauto met gemak er door kan rijden. Maar de Wawona trotseert de kleine moderne menschjes, hij groeit en bloeit als was er niets gebeurd. De grootste aantrekkelijkheid in het Ame- rikaansche natuurrevervaat was voor mij ech ter het Yellowslone-Park, waarin men dagen lang moest vertoeven om al het bezienswaar dige in deze heerlijke wonderwereld te kun nen aanschouwen. Reusachtige geisers, heele springbronnen, ruischen ten hemel op, water bassins schitteren in de prachtigste kleuren, witte dampen stijgen op, uit mysterieuze klo ven en afgronden. Slijkvulkanen koken en uit gestrekte wouden verrukken ons oog, een reus achtige Camjon vertoont zich voor ons met steile rots- en razende watervallen, een groot meer breidt zich uit in oneindige stilte en een zaamheid, machtige terrassen stapelen zich op in koen-fantastische vormen, als waren het de werken van een genialen beeldhouwer, in waarheid neerslag van het heete water, nu eens sneeuwwit schitterend als het schoonste marmer, dan weer gebruind door tallooze grassen. En trotsch verheffen zich geweldige bergtoppen ten hemel, om het mysterieuse pa radijs te beschutten. Lang, heel lang zou men in deze wonder wereld willen vertoeven om naar hartelust te genieten van de uitgelezen schoonheid der na tuur. En telkens weer dringt naar onze lippen een dankbaar jubelend: „Te Deum latidamus", om den Schepper te loven, Die ons deze heer lijkheden schonk. DE CHINEESCHE KOFFIE- TASSEN. Toen mijnheer Lompret, ambtenaar op de Prefectuur, in den namiddag de eetkamer der dames Cornellis binnentrad, had hij het ge voel dat zijn huwelijksverwachtingen door een ramp bedreigd werden. Hij beschouwde mevrouw Cornellis reeds als zijn schoonmoeder, want hare dochter, de zachte Celestine, was zijne uitverkorene met wie hij wenschte te trouwen. Maar vandaag zag hij tot zijn groote verbazing tusschen hen beiden een mannenhoofd, dat hij niet kende. En mijnheer Lompret wist meteen, wat hem te wachten stond. „Mijnheer Vernois, een jeugdvriend van Ce lestine", stelde Mevr. Cornellis den onbekende voor. „Na een jarenlange afwezigheid heeft bij ons heden met zijn bezoek verrast". „Hij heeft een reis om de wereld gemaakt" voegde Celestine er aan toe en haar mooi ge zichtje straalde van bewondering. „Hij komt regelrecht van China", verklaarde de moeder. „En zijn eerste bezoek heeft ons gegolden". „Ja, om dit mooie servies te brengen, dat hij persoonlijk voor ons van daar ginds meege bracht heeft". Van ginds.... Deze eenvoudige woorden drukte op mijnheer Lómpret als een looden last, op hem, die nog nooit zijn vaderstad verlaten had en die zich verbeeldde, dat een wereldreis, een grooten, buitengewonen moed eischte. Zeker ook, dat hier een mededinger tegenover hem stond, die teruggekeerd was om hem Celestine afhandig te maken. De strijd was ongelijk, de uitslag was reeds te voren beslist. Kon mijnheer^ Lompret het opnemen tegen een man die uit China gekomen en wien het gelukt was een broos porceleinen servies vol komen onbeschadigd over te brengen? Hij wierp een schuinen blik op den held, die zonder twijfel opium gerookt en zwaluw nesten gegeten had. De geografische kennis van mijnheer Lom pret waren n.l. van dien aard: hij kon zich de verschillende landen slechts voorstellen met de typische eigenaardigheden, die hij er van wist. Evenals de pudding en de jenever brandewijn de symbolen van Oud-Engeland, vormden.... de kaviaar Rusland belichaamde en de pyramiden Egypte, zoo stelde hij zich voor dat Zweden door turners bevolkt was en Afrika door Negers, die uitsluitend boksers Deze Vernois had dat alles gezien, bracht van alles de juiste voorstelling mee. Mijnheer Lompret keek hem niet minder verbaasd aan dan Celestine en haar moeder deden en zijn hopeloosheid werd ieder oogenblik grooter. „Die moest terug komen", flitste het hem door het hoofd. „Celestine heeft nu nog maar oog voor hem. Ze zal mij nu zeker den bons geven". Door zulke gedachten gefolterd kon hij slechts met moeite het enthousiasme deelen, waarmee moeder cn dochter het exotisch ge schenk prezen. „We zullen het meteen inwijden", verklaar de Celestine ,„wij zullen er nu koffie uit drinken". „Ik ben de laatste hier", dacht de ambte naar treurig. Wat moest hij echter doen? Hij plaatste zich gehoorzaam tegenover een van deze broze tassen en ofschoon hij geen kenner was, be keek hij beleefdheidshalve de levendige kleu ren van het model, afkomstig van het penseel van een Chineesch kunstenaar. Een zucht kon hij echter niet onderdrukken. „Dat komt uit China!.... Uit China.... Wat zal Celestine mijn bloemen verachten, die op de markt gekocht zijn en de chocolade die ik uit den winkel, hier dichtbij, meebreng". Op het aanhouden der dames begon Ver nois nu met de vertelling van zijn reis. die natuurlijk zeer rijk aan avonturen was. Moe der en dochter hingen vol bewondering aan zijn lippen en haar vurige blikken spoorden hem aan zijn vertelling nog meer kracht bij te zetten. „Ik heb heel wat meegebracht", zei hij, ter wijl hij met de hand een beweging naar zich zelf maakte. „De zeeziekte.... het verblijf bij de wilden en dan het afschuwelijk eten in de tropen Ik zal nu wel een kuur moeten maken om weer te herstellen Wat mij ontbreekt is een gezellig tehuis en een vrouw, die altijd bij mij was. Bij deze woorden wierp hij zoo'n vurigen blik op Celestine, dat deze kleurde. Mijnheer Lompret zat als op gloeiende kolen. „Mijn leven is verknoeid" moest hij zelf be kennen. „Ook ik had moeten reizen. Nu kon ik terug zijn en dan zou ik wel meer meege bracht hebben dan een gewoon koffieservies. Ik had een compleet eetservies voor 12 per sonen meegebracht. Helaas, deze edelmoedigheid was slechts een droombeeld, terwijl het servies in zijn gan- sche pracht daar stond. Nu begon men koffie te drinken. En zou mijnheer Lompret niets anders overblijven dan mooi stil te zitten en zich daarna vernederd en overwonnen terug te trekken. „Bedien u van suiker", vleide Celestine met tcedere stem. Natuurlijk was het Vernois tot wien zij sprak: dat was niet meer dan billijk, want ten slotte was hij immers de schenker en zoo kwam hem de eerste tas toe. Met onderdrukte woede greep mijnheer Lompret zijn tas en goot den inhoud door zijn keel, onbekommerd of hij zijn tong brandde. Toen wilde hij de tas weer neer zetten. En nu gebeurde het verschrikkelijke. nu kwam de catastrophe: Het kostbare porceleinen tasje glipte uit zijn bevende handen en viel in dui zend scherven op den vloer. Drie kreten van schrik en verachting weer klonken op hetzelfde oogenblik. De man, die uit China gekomen was scheen vandaar slechts weinig philosophie en nog minder beleefdheid meegebracht te hebben, want hij ging als een getergde tijger tegen den schuldige te keer. „Zie nu toch eens aan.... Men moet toch wel een ongelikten beer zijn om niet eens een tas in de hand te kunnen houden.... H«t ser vies is nu bedorven.... een servies, dat ik van Peking af zoo voorzichtig behandeld heb en dat wellicht éénig in de wereld is!" „Mijn God!" jammerden de dames Cornelles. Mijnheer Lompret, heelemaal rood en opge wonden, was het liefst door den grond ge bakt. Hij deed moeite zijn onhandigheid te „Ik ben werkelijk wanhopig.... Ik.... zal een andere tas in de plaats koopen, als u het goedvindtstotterde hij. „U wilt misschien naar Peking reizen om ze daar te bestellen!" zei Celestine met boos aardige ironie. Werktuigelijk had mijnheer Lompret zich gebukt om de scherven bij elkaar te rapen: hij draaide ze om cn om en trachtte ze aan een te voegen. Plotseling richtte hij zich echter op zijn terneergeslagenheid was verdwenen en had voor een absolute zekerheid plaats gemaakt. „O, China is niet zoo ver als men wel mee- nen zou", antwoordde hij fijntjes. Met deze woorden hield hij de dames een stuk der gebroken tas voor, waar op een heel klein etiketje het volgende te lezen stond: Bazar des Mandarins", Marseille. Speciaal artikel cn aandenken uit China. „Hoe hokvast ik ook ben, deze reis zal ik ook nog wel kunnen riskeeren", triomfeerde hij Moeder en dochter keken elkander aan, eerst verbaasd, daarna met een veelzeggend lachje. „Laten we er dan heenreizen" wendde Ce lestine zich tot mijnheer Lompret. „Op de huwelijksreis, niet waar?" „Twee dingen kan ik nooit onthouden. Ten eerste: namen, en ten tweede.... dat ben ik alweer vergeten".

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1932 | | pagina 11