De Ambachts-Heerlijkheid Nieuwveen in vroegere eeuwen v DE LEIDSCHE COURANT Onze oude stads- en dorpsbeschrijver uit het jaar lSOo weet ons heel aardig te vertellen, hoe de namen van de steden en dorpen, die hij beschrijft, zijn ont staan. Latere onderzoekingen hebben be wezen, dat hij zoo nu en dan de plank keelemaal mis was, want die namen zijn over het algemeen zeer moeilijk te ver klaren. Men moet eerst den oudsten vorm er van kennen, eer men zekerheid kan hebben aangaande den oorsprong en er vaak eeuwen verloopen zijn, voordat een plaatsnaam is opgeschreven. Van Rijnsaterwoude zegt hij het vol gende: „Deze naam valt zeer gemakkelijk te ontdekken, wanneer wij Mr. Simon van Leeuwen mogen gelooven, daar hij zegt, dat de naam daar aan gekomen is door een volk Rhijnsaters genaamd, dewelke dezen grond benevens de Bensdorps-che wildernissen als den eersten grond tot hun woonplaatsen namen. Dit zoo zijnde, zoo moet men het "aldus verstaan: De Overrijnsche volken, alhier op de gronden komende, die aan niemand toebehoorden en dezelve woest vindende liggen, heb ben hier een bosch geplant, waaraan daarna den naam van Woud der Rijn- zaters of Rijnzaterwoude werd gegeven. Wij gelooven dus mede, dat de naam op deze wijze ontstaan is. Dit zoo zijnde, zoo zou de ouderdom reeds van de komst der Romeinen moe ten gerekend worden. Meer zeker is, dat Rijnzaterwoude voorkomt onder den naam Rijnzaterwald bij een accoord met den Abt van Epternach en Wilhelmus-, den 21sten Bisschop van Utrecht in den jare 1003. Onze meening is alzoo, dat in het begin der grafelijke regeering, deze grond, zoowel als die van Jacobswoude en Es- selijkerwoude aan de oude heeren van Woude zal zijn afgestaan, aan wie wij dan ook de- stichting van het dorp toe schrijven". DE GBOOTTE. Mr. Simon van Leeuwen bepaalt deze op 475 morgen, 175 roeden. Ons oude ma nuscript heeft 541 morgen 314 roeden (1 morgen is 8515 M2, 1 roede is 14 M2.). Het reglement van Rijnland noemt slechts 40 morgen en 134 roeden, gronden name lijk, die uitwateren op de sluizen. Wij meenen evenwel, dat Van Leeuwen in ons oude manuscript, beide meer morgens opgeven, omdat daarbij opgenomen zijn de gronden,, die nog niet verveend waren. Wij vinden namelijk een aanteekening uit het jaar 1666, waarin duidelijk wordt gezegd, dat, toen dit ambacht zoo goed als geheel uitgeveend was, men is be gonnen met de meeste plassen in dit ambacht droog te maken. Zoo ontstond onder anderen de Wassenaarsche polder, die een grootte heeft van tusschen de 1100-en 1200 morgen. Voorheen was Rijnzaterwoude verdeeld in twee buurten, waarvan de eene de Overbuurt werd genoemd. Deze buurt werd vooral bewoond door veenlieden (veenarbeiders). Na de bedijking van den Wassenaarschen polder, hetgeen geschied de onder den heer van Wassenaar, die er zijn naam aan gaf, is deze buurt ge heel vervallen. De andere buurt, die het kerkdorp vormt, ligt aan de zijde van de Brasemer- meer en is verdeeld in twee rijen huizen, die aan den Amsterdamschen rijweg lig gen. In 't jaar 1632 was hun getal 174 en 100 jaar later, dus in 1732 maar 113, zoo dat in een eeuw tijds het aantal met 61 verminderd was, hetgeen toegeschreven moet worden aan het verval der turf- makerijen. Het aantal inwoners in het jaar 1798: 472. KERKELIJKE EN GODSDIENSTIGE GEBOUWEN. De kerk van Rijnzaterwoude is van zeer ouden datum en had tot patroon den II. Johannes Baptista. De begeving (toe wijzing) ervan stond aan den graaf van Holland, doch toen deze in 1515 ver zuimd had de pastorie op den bepaalden tijd te laten bezetten, werd de toewijzing opgedragen aan Mr. Johannes van Adri- chem, kanunnik te Leiden. De opbrengst van deze pastorie, waartoe eenige huizen en 8 of 10 morgen land behoorden, be droeg 11 ponden (een pond was 6 gld.). Ook de kosterij stond ter begeving aan den graaf, maar omdat de koster geen andere inkomsten had, zoo werd in. 1514 de koster door den pastoor aangesteld. Van de pastoors, die vóór de reforma tie te Rijnzaterwoude gestaan hebben, vindt men geen enkelen naam vermeld. De ruime kerk heeft een flinken, hoo- gen toren, die achthoekig omhoog rijst tot aan het dak, waar hij kleiner van omvang wordt en waar de klokkenzolder gevonden wordt, vanwaar hij weer hoo- ger opgaat tot aan de kap, die niets meer is dan een stompe spits. Het kerkhof is voor een gedeelte door boomen omgeven en de predikantswoning, alsmede het schoolhuis, van tuinen voor zien. In vroeger tijd behoorden de gerefor meerden van Roelofarendsveen en Rijp- wetering kerkelijk onder dit ambacht. Toen ze later bij Oude Wetering ingelijfd werden, bleven ze verplicht hun dooden op Rijnzaterwoude te begraven en ieder een derde van het onderhoud van kerk, pastorie en school bij te dragen. De Roomsche gemeente was hier zeer groot en aanzienlijk. Tijdens het pastoor schap van den eerw. heer Anthony van der Plaat werd ze in vier afzonderlijke parochies verdeeld en wel in die van Hoogmade, Rijnzaterwoude, Oude Ade en Roelofarendsveen. Deze verdeeling schijnt al vroeg plaats gehad te hebben, want volgens het „Doodboek der Hol- landsche Kerk" is de eerw. heer Damasus van der Does, de eerste paetoor van Hoogmade, den 16den Juli 1649 overle den. -In genoemd jaar moet dus de pa rochie van Hoogmade reeds bestaan heb ben. De parochie van Rijnzaterwoude is 't allereerst bestuurd door den eerw. heer Adrianus Stella, geboren in de Ve nen, die tot opvolger had de eerw. heer Cornelis Groenendijk geboortig van Ha- zerswoude. Hij overleed den 8sten Fe bruari 1703 en werd opgevolgd door Cor nelis Huisman van Amsterdam. Het kerkgebouw van de Roomsche ge meente verkeert in goeden staat en be vat alles, wat noodig is bij het verrich ten der H. Diensten. Tegen de kerk is de woning van den pastoor gebouwd. KERKELIJKE REGEERING. Deze bestaat bij de Protestanten uit den predikant, 2 ouderlingen en 2 diake nen. De kerk met tocbehooren staat on der toezicht van twee kerkmeesters van Rijnzaterwoude. één uit Roelofarendsveen en één uit Rijpwetering. De Roomsche gemeente wordt be stuurd door den pastoor met kerk- en armmcesters. Sedert 1788 is de eerw. heer Arnoldus Thomas herder der parochie. WERELDLIJKE REGEERING. Strafrechterlijk behoort het ambacht nog onder den baljuw en de welgeboren mannen van Rijnland en was van ouds een bezitting van de heeren Van Woude, daarna van Wae-senaarWarmond, aan welk huis het jaren lang behoorde. Deze verkochten het en zoo werd Mr. Hen drik Kluyt ambachtsheer. De burgerlijke regeering bestaat uit een schout en de municipaliteit, die men tegenwoordig den gemeenteraad zou noe- VOORRECHTEN EN VERPLICHTINGEN. Zooals we vroeger reeds zeiden, zijn do inwoners van Roelofarendsveen en de Rijpwetering verplicht hun dooden te Rijnzaterwoude te laten begraven en IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHiniHiiiiimiiiiijHHuuiiiuHiu, De Nederlandsohe stad- en dorpsbe schrijver uit het begin van de vorige eeuw heeft ons ook medegedeeld, wat hij hier en daar opgeteekend vond aangaande de ambachts-heerlijkheid Nieuwveen. We zul len zijn beschrijving ook ditmaal weer op den voet volgen en die zoo duidelijk mo gelijk trachten weer te geven met hier en daar een verklaring van vroegere gangbare termen en uitdrukkingen. Nieuwveen dan is gelegen in het Hoog heemraadschap van Rhijnland 6878 roeden van Leyden, 1035 roeden van Zevenhoven, 1618 roeden van Langeraar en 211 roeden van Rhijnzaterwoude (1 Rijnl. roede is 3.76 M.). Wat de grenzen betreft zegt de tegen woordige Staat (1799) het volgende: „Het „paald ten Zuiden en ten Oosten, zeer na „aan aanmerkelijke uitgeveende plassen, „die verscheidene districten beslaan; aan „de andere zijde strekt zich het Ambacht „ten Westen en Zuiden uit aan Calslagen „en den Uiterbuurt, een ambachtsheerlijk heid op zich zelve, welke zijn eigen am bachtsheer heeft." Als we evenwel de grenzen beschouwen, zooals die aangeteekend staan op de nauwkeurigste kaart, die voorhanden is, dan vinden we het volgende: Nieuwveen ligt daarop ten Noorden tegen den Oost- eindeii8chen polder van Calslagen en de Uiterbuurt, van welke het door ,,'t Voet pad" gescheiden is. Het heeft ten Oosten do „Dobbens" behoorende aan de Proost dij van St. Jan te Utrecht en de Zeven- hovensche Plas. Ten Zuiden ligt Zeven hoven, waarvan het gescheiden wordt door den Zevenhovensohendijk en de Sohooter- vaart. Ten Zuiden ligt het tegen de Hooge Heerlijkheid van Schoot, daarvan geschei den door de Schootervaart en den Hcere- weg. Ten Zuid-Westen ligt de zoogenaam de Schilch van Langeraar, aan welke zijde de scheiding met den Heereweg gemaakt wordt. Ten Westen grenst het aan Calsla gen en aan den WTesteindschen polder, die voor een deel ook tot dit Ambacht behoort. Uit het voorgaande volgt, dat er wegen in overvloed zijn en ook wateren genoeg, om wat dan ook, te water en te land te vervoeren. De grond bestaat groo- tendeels uit veen en levert goede turf op. OORSPRONG VAN DEN NAAM. De oorsprong van den naam Nieuwveen is gemakkelijk te vinden. Het dorp werd. „Nieuw veen" genoemd, omdat men hier later met het vervenen of turfmaken be gon dan in de omliggende plaatsen. Het werd dus het Nieuwe Veen genoemd, dat later verkort werd tot Nieuwveen. Wanneer Nieuwveen gesticht is, heeft men nergens kunnen vinden. De ligging van het dorp en de aard van den grond, wettigen evenwel het vermoeden, dat de plaats van zeer ouden datum is en dat ze een stichting moet zijn van de aloude Heeren Van Woude. Van de grootte valt ook al weinig te zeggen. Mr. Simon van Leeuwen, in zijn „Inleiding voor de Costume van Rhijn land" zegt er niets van (costume is rechtsgebruik volgens do mode van een tijdperk). Ook het „Geaprobeerde (goedgekeurde) j Reglement van Rhijnland" van 10 Februari J 1796 zwijgt er over. Dat het niet groot is, toont ons oud manuscript op duidelijke I wijze. Wij vinden daarin, dat de beide j ambachten Nieuwveen en Uiterbuurt- niet meer bestaan dan 337 morgen en 50 roe den (1 morgen is 8515 M2., 1 roede ruim 14 M2). Het getal huizen beliep in 1632 slechts 133 en in 1732, dus 100 jaar later, 173, dat is 40 meer. Dit getal is sedert dien tijd niet vermeerderd en wat het getal der inwoners aangaat, dit bedroeg in 1795 en ook in 1798 niet meer dan 552, die ten op zichte van hun stemrecht behoorden tot het departement van Texel, bij den 7den ring op de Hoofdplaats Noorden. Het wapen van het dorp is een gouden schild, waarop een zwarte 6ter met acht punten en waarboven drie zwarte klokken afgebeeld zijn. ieder voor een derde bij te dragen in het onderhoud van kerk, pastorie en school huis, waar tegenover staat, dat iedere gemeente één kerkmeester benoemen mag. Volgens een keur van den baljuw en de welgeboren mannen van Rijnland is het een ieder verboden op het kerkhof en tusschen de kerk en de Heul, bal t© slaan, te kolven of met st-eenen te wer pen op een boete van 42 stuivers. De ambachtsheer of ambacht-svrouwe had voorheen het recht de ambtenaren aan te stellen en den predikant te be noemen. Dit voorrecht is hun sedert 1795 ontnomen. BEZIGHEDEN. De voornaamste bezigheid was vroeger het turfmaken. Dit komt hier niet meer voor. Land- en tuinbouw zijn er voor in de plaats gekomen. Ook worden er veel handwerkslieden aangetroffen, die ruim schoot^ arbeid vinden, zoodat de midde len van bestaan hier niet onvoordcelig zijn. tllllllllllllllllllllülllllMIIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII llllllllllllllllllllllllilllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllU KERKELIJKE EN GODSDIENSTIGE GEBOUWEN. In de „Oudheden en Gestichten van Rhijnland" alsmede in de beschrijving van het aartsbisdom Utrecht vinden we onge veer hetzelfde, als wat we vonden in de „Oudheden van Rhijnland" geschreven door den Eerwaarden heer Pastoor Van Rijn. „Het dorp Nyeveen, anders Nieuwveen „genaamd", zoo schrijft hij letterlijk, „be- „hoort onder het Graafschap van Holland. „De kerk, welke den Heiligen Ni colaas „toegewijd was, werd door de Graave van „Holland begeven; de instelling of inlij ving in de Pastorye kwam den Aarts- „diacon van Utrecht toe; het kosterschap, „hetwelk geen vast inkomen had. werd „ook door de Graven begeven; de Pastoor „had ook geon vaste goederen, als een „kleinaohtige huizinge (bij het Bisdom van „Utrecht leest men, dat dezelve zeer arm „was) maar de huisluiden (d. i. de boeren) „gaven hem jaarlijks uit de kerkelijke „goederen 20 Goud Guldens. (1 goudgulden is 1.40). In het jaar 1514 heeft Hendrik „Dirkzoon, een man van 70 jaren, deze „pastorie bekleed." Uit de vermelding van het feit, dat de pastoor in zulke armoedige omstandighe den verkeerde, meenen wij te mogen aflei den, dat de kerk zeer oud is en misschien wel dateert van voor het jaar 800. Wij von den nl. in de beschrijving van Ze/enhoven vermeld, dat keizer Lode wijk de Vrome, die van 814840 over deze landen regeerde, een wet uitvaardigde, waarbij het volk, als er een kerk gesticht werd, verplicht werd in het onderhoud van den pastoor te voor zien door dezen een „mansus" (d. i. een stuk land met een woning er op) too te wijzen van 12 bunders bouwland. Indien deze kerk dus van een lateren datum was, zou do pastoor niet zóó arm geweest zijn, dat hij uit de handen der boeren die 20 goudguldens zou hebben moeten aannemen. Verdor weten wij over deze kerk niets meer te vermelden. Evenmin vinden wij, met uitzondering van bovengenoemden pastoor Hendrik Dirkzoon, geen namen van pastoors opgegeven. Ook over sieraden en andere zaken, die aan deze kerk kon den toebehoort hebben, wordt het stil zwijgen bewaard. Het tegenwoordige kerkgebouw is een zeer ruime, fraaie kerk, die er, door de bouworde, bijna uitziet als een kruiskerk. Het dak is met leien bedekt en de vloer zeer net belegd met tegels en zerken. Ver der vinden we er een mooie preekstoel, een doophek, vorscheidene zitplaatsen enz. De toren, die een aanzienlijko hoogte be reikt, is voorzien van een stompen spits, waarboven de windwijzer staat. Op de tweede verdieping hangen twee klokken. Ook treft men er een goed loopend uur werk aan. Het kerkhof beslaat een groote oppervlakte en is door boomen omgeven. De woningen van den predikant en den schoolmeester worden goed onderhouden en zijn voorzien van een tuin. Wereldlijke gebouwen bestaan hier niet. Een gewone herberg doet dienst als recht huis. KERKELIJKE REGEERING. We noemen den gereformeerden kerke- raad samengesteld uit den predikant, twee ouderlingen en twee diakenen, die om het jaar door anderen vervangen worden. In 5t jaar 1799 werd hier als predikant beroepen en in 't volgende jaar als zooda- nig bevestigd de eerw. heer Willem Beijer en zulks in de pjaats van den eerwaarden heer Schutte Bepelius, die naar Cocken- gen en de Haar vertrokken is. Verder zij vermeld, dat de kerk met al wat aan haar behoort, bestuurd en onde» houden wordt door twee kerkmeesters. Een R. K. kerk bestaat hier niet, zoo dat de R. K. ingezetenen ingedeeld zijn bij de parochie van Zevenhoven. WERELDLIJKE REGEERING. De ambachts-heerlijkheid Nieuwveea behoorde in oude tijden aan het Holland- sche gravenhuis en werd in 1794 gekooht door de stad Haarlem voor 15500 gulden. Het schijnt, dat de Uiterbuurt veel later aan die stad gekomen is, want wij vinden dat in 1745 Gerrit Willem van der Laan als heer van den Uiterbuurt bekend stond. Nieuwveen en Uiterbuurt hadden ©Ik een afzonderlijke dorpsregeering, bestaan de uit den schout, drie raadsleden en een secretaris. Strafrechterlijk stond het on der den baljuw en de „welgeboren" man nen van Rhijnland, terwijl het met het heem- of waterreoht ingedeeld was bij het hoogheemraadschap Rhijnland. VOORREOHEN EX VERPLICH TINGEN. De Heeren dezer ambachts-heerlijkheid! hadden het recht den predikant aan te stellen en eenige andere hooge ambten uit te deelen, doch de schoolmeester, de koster en de voorzanger werden door de sohouton van Niouwveen en Uiterbuurt benoemd. In het jaar 1364 worden er twoe akten gepasseerd, waarbij de ingezetenen van Nieuwveen en Calslagen aantoonden, dat zijn lang te voren hadden gekooht van Willem van Amstel, Proost van St. Jan en van zijn broeder Gijsbreoht van Am- stel een vrijen „watergang" (d.i. vrije vaart) door Ametelland en door Amsterdam, waarop in hetzelfde jaar op St. Pietera- avond hertog Albrecht van Beieren dit voorrecht heeft bekrachtigd. Den laten Mei 1629 werd bij de schou ten van Nieuwveen, Uiterbuurt en Calsla gen met de molenmeesters (leden van het dagelijksch polderbestuur) een verordening gemaakt, die later door Bhijnland op den llen Deo. 1629 en een keur (voorrecht) veranderd werd, waarbij aan „elk en een iegelijk" het vissohen verboden werd van den 12den April tot aan St. Jacob (25 Juli). Onder versoheidene andere bepalin gen kwam er een in voor waarin stond, dat men do eenden moest „ophokken" ge durende den tijd, dat het koren gezaaid) en binnengehaald werd. Op do overtreding hiervan werd zware boete gesteld. Den 4den September 1638 gaven dijk graaf en hoogheemraden van Bhijnland een keur, waarbij dezen op verzook van de Sohouton van Nieuwveen en do Uiter buurt en den molenmeester van den Oost- einderpolder, aan ingezetenen en vreem delingen ten strengste de vaart vorboden van den Nieuwveenschen dijk af Noord waarts tot aan de Drecht toe en dat, bij overtreding hiervan, een boete van drio gulden zou geëischt worden. BEZIGHEDEN. De veenderij vormde de hoofdbron van bestaan, dooh ook de landbouw werd be oefond en velen gaf de handenarbeid een goed stuk brood. Ten slotte zij vormeld, dat er van do ge schiedenis van dit dorp hoegenaamd niet.» bekend is en dat het rechthuis, zooals i" vele andere plaatsen, tevens ingeric was als herberg.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1932 | | pagina 11