GEMEENTERAAD VAN LEIDEN
DINSDAG 12 APRIL 1932
DE LEIDSCHE COURANT
TWEEDE BLAD PAG. 6
Reclame en belangen van LeidscHe burgers.
Voorstellen tot afwijking van de Winkelsluitingswet
verworpen. De steunregeling voor de losse trans
portarbeiders zal weer herzien worden. Meer
contact met de B. en W.'s van andere gemeen
ten. Een afgedwongen verlaging van het haven
geld. Rumoer om twee oude huizen. Spoed-
eischende cokesverstrekking?
Reclame.
llo. Voorstel om Burgemeester en Wet
houders te machtigen tot het verhuren van
de daarvoor in aanmerking komende ge
meente-eigendommen voor reclamedoelein
den, telkens voor een tijdvak van ten hoog
ste 5 jaren.
De heer Groeneveld is bevreesd, dat
de schoonheid in het gedrang zal komen.
De voorgestelde manier van werving door
middel van een acquisiteur acht spr. on-
practisch. Verder verzet spr. zich tegen de
aanstelling van iemand uit Utrecht. Is er
in Leiden niemand, die de werving van re
clame kan en wil op zich nemen Dan be
staat er meer kans dat Leidsche schilders
te werk gesteld zullen worden. Spr. dient
een motie in, om Leidsche werkkrachten bij
deze reclame aan te stellen.
De heer Knuttel verzei zich tegen
deze motie. Dat is dezelfde verkeerde poli
tiek als de mogendheden reeds lang toe
passen. Binnenkort zal iemand nergens
meer werk kunnen krijgen tenzij in zijn
eigen stad.
De heer v. E s deelt voor een deel de be
zwaren van den heer Groeneveld. Hebben
B. en W. wel eenige moeite gedaan om
iemand uit Leiden te vinden, geschikt voor
de acquisitie dezer reclame?
De heer Bergers sluit zich daar
eveneens bij aan. Het verdient aanbeveling,
dat zooveel mogelijk Leidenaars te werk
worden gesteld.
De heer Wilbrink juicht het denk
beeld toe, dat de gemeente uit de reclame
objecten tracht te halen wat er uit te ha
len is. Daarom moet men bij de aanstelling
van een acquisiteur meer letten op be
kwaamheid dan op inwonerschap.
De heer Bosman meent, dat de acqui
sitie van dergelijke reclame geen gemakke
lijk vak is. De commissie van fabricage
heeft zeer goede aanbevelingen van den
Candida at uit Utrecht gekregen.
Wethouder Splinter stelt den heer
Groeneveld gerust. De schoonheid zal niet
in het gedrang komen, daar alles afhanke
lijk is van de goedkeuring van B. en W.
De voorgestelde methode van acquisitie is
zoo eenvoudig mogelijk. Wa-t den persoon
van den acquisiteur betreft, merkt spr. op
dat niet iedereen reclame kan aanbrengen.
Niet alle reclames zullen bovendien uit Lei
den komen.
De heer Knuttel: Zoover komen wij
nog, dat alleen Leidenaars in Leiden recla
me mogen maken!
Wethouder Splinter: De heer Schaap
uit Utrecht is zóó doorkneed in dat vak, dat
hij de aangewezen man is.
De heer Groeneveld blijft het on-
practisch vinden, voor zulk onbelangrijk
werk iemand uit Utrecht te halen, terwijl
men geschikte krachten in de buurt heeft.
De heer Bosman vindt de vereischte
bekwaamheid voor dit vak zóó belangrijk,
dat niemand in Leiden dat kan. Het ware
te wenschen, dat de heer Bosman bij het
betalen der loonen de bekwaamheid zijner
arbeiders ook zoo zeer waardeerde.
De heer Bosman: Dat is niets anders
dan gemopper in de ruimte.
De heer Groeneveld kan toegeven,
dat de heer Schaap in Utrecht goed is,
maar daarom behoeft hij in Leiden nog niet
goed te zijn.
De heer Knuttel wijst er nog even op,
dat menschen, die protectie bepleiten, dat
bijna altijd doen met te zeggen, dat zij
tegen protectie zijn.
Wethouder S 1 i n t e r beantwoordt nog
eenige opmerkingen van den heer Groene
veld.
De motie Groeneveld wordt ver
worpen met 21 tegen 12 stemmen. Voor:
de S.D.A.P. (behalve de heer Schüller) en
de heer v. Es en Coster.
Het voorstel van B. en W. wordt daarna
z.h.st. aangenomen.
13o. Voorstel om, overeenkomstig art. 36,
4e lid, der Woningwet, te bepalen, dat de
vaststelling van een plan van uitbreiding
voor de gemeente Leiden wordt voorbereid.
Z,h.st. goedgekeurd.
Winkelsluiting.
13o. Praeaxlvies op de verschillende
adressen in zake winkelsluiting.
Hierbij komt aan de orde het voorstel-
v. Eek.
Door den heer v. Eek is het volgende
voorstel ingediend:
De Baad besluit de Commissie voor de
Strafverordeningen te verzoeken een wij
ziging te ontwerpen van de Verordening
op de Winkelsluiting waarbij het verbo
den is:
le. een winkel voor het publiek geopend
tehebben
a. vóór des morgens 5 uur en na des
avonds 7 uur op alle werkdagen behalve
den Zaterdag en den dag bedoeld bij
sub c;
b. op Zaterdag vóór des morgen® 5 uur en
na des avonds 9 uur;
c. op een door den Raad vast te stellen
dag per week vóór des morgens 5 uur en
na des middags 1 uur.
2e barbiers of kapperssalons voor het
publiek geopend te hebben:
a. des Maandags, Dinsdags, Woensdags
en Vrijdags vóór des morgens 9 uur en van
13 uur 's middags;
b. des Donderdags vóór 8 uur 's morgens
en na 1 uur 's middags;
c. des Zaterdags vóór des ochtends 8
uur.
De heer v. E c k meent, dat er wel dege
lijk reden is om iets verder te gaan dan de
Winkelsluitingswet Spr. acht het zeer ge-
wenscht, dat het sluitingsuur gesteld wordt
op 7 uur. Wie den geheelen dag gewerkt
heeft, heeft recht op een vrijen avond, en
als men om 8 uur sluit, blijft er van den
avond weinig meer over. De levensgewoon
ten in een grootere plaats rechtvaardigen
een 7-urige sluiting. De arbeidstijd voor
winkelbedienden is veel ongunstiger gere
geld dan voor andere arbeiders, zoodat ook
dit een argument is voor een vroege slui
ting. Ook de Zaterdagavondsluiting om 9
uur verdedigt spr. met het argument, dat
de Zondag in dat geval meer waarde zal
hebben.
Ten derde vraagt spr, een middagslui
ting op een vasten dag in de week. Alle or
ganisaties van winkelbedienden hebben
zioh hiervoor uitgesproken. De minister
heeft zich wel daartegen verklaard, door te
zeggen, dat de wet de belangen der winke
liers op de eerste plaats beschermt, maar
als een wet er eenmaal is, dan vraagt men
niet meer naar de bedoeling, doch alleen
naar hetgeen de tekst van de wet toelaat.
Inzake zijn voorstel omtrent kapperssa
lons zegt spr. dat de kappers zelf zulk een
regeling wenschen, zoodat het rationeel is,
dat de raad gehoor geeft aan deze stem uit
de praktijk. Van de kappers zonder perso
neel zijn er blijkens een enquête 19 tegen
en 8 voor, terwijl van .de kappers met per
soneel 19 tegen en 50 vóór zijn.
Mevr. Braggaar-de Does herinnert
aa-n do bezwaren, welke indertijd tegen de
8-urige sluiting zijn ingebracht en thans
verlaten zijn. Spr. verdedigt de 7-urige slui
ting omwille van het gezinsverband. Ver
scheidene zaken van naam sluiten reeds om
7 uur, 's zomers zelfs om 6 uur. Zij sluit
zich aan bij hetgeen haar p.g. v. Eek heeft
Niet de goede tijd.
De heer S i m o n i s gelooft niet, dat een
debat over het uur der winkelsluiting thans
veel zin heeft. Wij moeten ook eens den
ken aan de zware tijden voor den winkelier,
die zich bij vroegere sluiting weer werkge
legenheid ziet ontgaan. Verder wijst spr.
er op, dat dit voor verscheidene winkeliers
aanleiding zou kunnen zijn om personeel te
ontsiaan. Spr. geeft den heer v. Eek in
overweging zijn voorstel in petto te houden
tot meer normale tijden. In deze omstan
digheden kan spr. zijn steun niet aan het
voorstel-v. Eek geven.
De heer Wilbrink verwijt den heer
v. Eek, dat hij te eenzijdig kijkt naar het
belang van de arbeidersklasse, terwijl het
belang van den middenstand toch parallel
loopt met dat van de winkelbedienden, Spr.
gelooft, dat vervroeging van het sluitings
uur schade zal toebrengen, daar verschei
dene dorpsbewoners slechts in de avond
uren kunnen komen koopen. Leiden moet
zijn aantrekkelijkheid in dit opzicht behou
den tegenover Haarlem, Gouda en Den
Haag. Tegen enkele onderdeelen van het
voorstel-v. Eek zou spr. geen bezwaren heb
ben, als zij uit den boezem der belangheb
benden zelf waren opgekomen. De wensche-
lijkheid kan bestaan, maar in dezen tijd is
het toch gevaarlijk juist nu dien wensch in
vervulling te doen gaan. In dezen tijd moe
ten de winkeliers alle zeilen bijzetten en
elke belemmering verlamt de energie. Wat
de kappers betreft, meent spr. dat voor vele
zaken een dergelijke regeling als voorge
steld ruïneus zou zijn. Dat al die regelin
gen zoo bevorderlijk voor het gezinsleven
zijn, kan spr. niet inzien. Voor het gezins
leven is het nog beter als wij het bedrijfs
leven nieuw leven trachten in te blazen.
De heer Knuttel: Je wilt niet, dat is
alles.
De heer Wilbrink: Ja, de heer Knut
tel wil zoo gauw mogelijk alle bedrijfsleven
dooden.
De heer Knuttel: Verzinsels.
De heer Wilbrink: Ik begrijp niet,
waar u de brutaliteit vandaan haalt.
(De voorzitter hamert).
De heer Coster sluit zioh aan bij den
heer Simonis. Het is hem bekend, dat vele
kappers die indertijd aan de enquête heb
ben meegedaan reeds lang van meening zijn
veranderd, wat betreft een gedeelte van
het verzoek in hun adres; wel zijn ze noo-
dig voor middagsluiting.
De heer Bergers vindt de houding van
mevr. Braggaar-de Does niet sympathiek.
De huisvrouw moet haaj gezin opvoeden
tot werkzaamheid.
De heer Beekenkamp deelt de be
zwaren van den heer Wilbrink niet. Wel is
hij het eens met den heer Simonis, dat de
tijd voor de vervulling van vele wen
schen niet opportuun is. Bovendien is de
opvatting van den minister tegengesteld
aan de opvatting van den heer v. Eek. Deze
opvatting te negeeren is struisvogelpolitiek.
De heer Knuttel meent dat de heeren
Simonis en Wilbrink te veel hebben willen
bewijzen. Wanneer verscheidene middel-
bedrijven eenig personeel zouden kunnen
ontslaan zou dat bezuiniging beteekenen,
welke ruimschoots opweegt, tegen die en
kele klant, die na 7 uur komt. Dat argument
loopt zoo'n vaart niet. Minder omzet is
eveneens blinde vrees. Waarom sluiten dan
de grootere zaken om 7 en 6 uur? De be
zwaren acht spr. dus niet zoo groot. Con
servatisme en vrees voor veranderingen zijn
z.i. de groote hinderpalen. Spr. protesteert
er tegen, dat hij er op uit zou zijn, om het
bedrijfsleven lam te slaan.
De heer Groeneveld gelooft niet,
dat de omzet van den winkelier bepaald
wordt door een sluitingsuur. Dat wordt be
paald door de koopkracht van het publiek.
Geen bijzondere omstandigheden.
De voorzitter zegt, dat men teveel
uit het oog verliest, waar het om gaat. De
Winkelsluitingswet laat wel uitzonderin
gen toe, maar alleen onder bepaalde om
standigheden. Wij kunnen ons niet losma
ken van de opvatting van den minister. De
belangen van het personeel zal men moe
ten trachten te behartigen bij een wijziging
van de Arbeidswet en van het Winkelwerk-
tijdenbesluit.
Bijzondere omstandigheden zijn hier niet,
welke een uitzondering op de Winkelslui
tingswet rechtvaardigen. Deze wet is er
juist om eenheid te brengen in de winkel
sluiting en niet om nu weer opnieuw te be
ginnen met ongelijkheid. Wat de kappers
betreft, meent spr. niet. da-t de heer v. Eek
erin geslaagd is aan te toonen, dat de
overgroote meerderheid der kappers een
regeling wenscht, zooals de heer v. Eek
voorstelt. Binnenkort zal er nog weer ge
legenheid zijn, om dit punt nader onder de
oogen te zien. De kappers kunnen dan op
nieuw adresseeren inzake een middagslui-
ting.
Mevr. Braggaar-de Does meent, dat
de heeren Wilbrink en Simonis een te zwart
schrikbeeld hebben opgehangen.
De heer v. E c k wenscht geen rekening
te houden met de opvatting van den minis
ter. De raad heeft de bevoegdheid, welke in
de wet staat. Als de minister een andere
meening heeft, is dat een machtspolitiek
waarvoor spr. niet wijken wil.
Spr. blijft bij zijn meening, dat er voor
een iets grootere stad bijzondere redenen
zijn om van de wet af te wijken en hij acht
de geopperde bezwaren niet steekhoudend.
Wanneer de eischen van de praetijk der
kappers anders zijn, dan spr, heeft voorge
steld, dan wil spr. zijn voorstel wel wijzigen
en de verplichte sluiting der kapperssalons
vóór 9 en 8 uur 's morgens laten vallen.
Het voorstel-v. Eek sub lo. wordt ver
worpen met 18 tegen 14 stemmen.
Voor: de S.D.A.P. en de heeren Knuttel,
v. Tol en Vos
Het voorstel-v. Eok sub 2o. wordt even
eens verworpen met 18 tegen 14 stem
men.
voor: de S.D.A.P. en de heeren Knuttel,
v. Tol en Vos.
Het voorstel van B. en W. wordt daarna
z.h.st. aangenomen.
Steun losse transportarbeiders.
14o. Praeadvies op het voorstel van den
heer van Stralen, om de bepaling in het
steunreglement, dat losse transportarbei
ders slechts gedurende 42 dagen per jaar
steun kunnen ontvangen, tijdelijk buiten
werking te stellen.
De heer v. Stralen constateert, dat
de kwestie der losse transportarbeiders
reeds meermalen ter sprake is gekomen. De
steunregeling voor deze categorie van ar
beiders i® belangrijk slechter dan voor an
deren. Tot nu toe was het aantal steunda-
gen beperkt tot 42 dagen per jaar. Spr.
geeft toe, dat de arbeidsduur der losse ar
beiders kort is, maar dat de werkloosheid
bij hen normaal zou zijn, acht spr. onjuist.
Spr. acht het volkomen overbodig, dat een
bepaling bestaat, dat slechts steun wordt
uitgekeerd als de werkloosheid meer dan 3
dagen per week bedraagt. Het steunbedrag
kan door andere bepalingen toch nooit
meer bedragen dan 1/6 van het dagloon.
Men berekent het weekloon van een lossen
transportarbeider op f 25.wat toch niet
op weelde wijst. Het heeft er allen schijn
van, dat deze categorie in een kwaad dag
licht staat. Spr. geeft toe, dat er wel eens
gevallen van fraude voorkomen, waartoe
de aard der werkzaamheden een vrij ge
makkelijke gelegenheid geeft.
Spr. heeft een onderzoek ingesteld in
andere gemeenten, doch nergens heeft spr.
een aparte regeling voor deze arbeiders
groep kunnen ontdekken. Men zou denken,
dat de slechte bepalingen vervallen zouden
bij de invoering van de rijksregeling, doch
dat is onjuist; de goede bepalingen zijn
verdwenen, maar de slechte zijn gehand
haafd. Nu heeft men een concessie aan spr.
gedaan, door het aantal steundagen van 42
op 84 te brengen, doch spr. is daarmee niet
tevreden. De praetijk zal uitwijzen dat dit
een lapmiddel is, hetgeen spr. nader uiteen
zet. De eenige juiste oplossing is, dat de
geheele regeling vervalt. Spr. heeft tijde
lijke opheffing voorgesteld, om den raad
althans voor een proefneming te kunnen
winnen.
De zitting wordt daarna geschorst tot
's avonds 8 uur.
AVONDZITTING.
De heer v. Str a 1 e n vervolgt zijn
betoog en verdedigt uitvoerig zijn voorstel
om alsnog bij den minister aan te dringen
op verbetering van de rijkssteunregeling.
Een motie van de heeren WilmerWil
brinkv. Es in de vergadering van 21 Dec.
1931 drong eveneen® op deze verbetering
aan, doch de rechterzijde weigerde daar
van een voorwaarde te maken voor de
aanvaarding der rijksregeling. De minister
weigerde botweg zonder eenige motivee
ring de noodig geoordeelde verbeteringen
toe te staan. Inmiddels heeft de praetijk
aangteoond, hoe noodzakelijk de gevraagde
verbetering was. Spr. haalt ten bewijze
daarvan eenige voorbeelden aan. Boven
dien is de toestand nog verslechterd door
het besluit van den minister om in het
maximum van 65 pet. van het loon de huur-
toesiag te begrijpen. Spr. meent, dat het
ondenkbaar is, dat de raad zioh zou kun
ne neerleggen bij de botte weigering van
den minister. Waarom staat de minister
dezelfde verbeteringen in andere plaatsen
wel toe
Ten slotte brengt spr. nog ter tafel de
cokes verstrekking aan de uitgetrokken
werkloozen. Sinds enkele weken is de co
kesverstrekking stop gezet, dooh de koude
is nog niet geweken. Kan die verstrek
king nog niet enkele weken worden voor(>-
gezet?
De heer Wilmer kan niet ontkennen,
dat het betoog van den heer v. Stralen op
hem eenigen indruk heeft gemaakt, spe
ciaal de mededeeling, dat Leiden de eeni
ge plaats is, waar een aparte steunrege
ling voor de losse transportarbeiders is.
Maar van den anderen kant is de steun-
verstrekking voor deze groep zeer be
zwaarlijk, gezien de groote mogelijkheid
van ontduiking. Spr. wil eerst het betoog
van den wethouder afwachten.
Wat de rijkssteunregeling betreft, be
treurt ook spr. de afwijzing der gevraagde
verbeteringen. Heb is zeer onaangenaam
opnieuw te adresseeren, omdat zoo'n adres
verwachtingen opwekt, waarvan de zeer
groote waarschijnlijkheid bestaat, dat deze
toch wel niet zullen worden ingewil
ligd, Toch heeft spr. geen bezwaar om met
den heer v. Stralen mee te gaan, vooral
omdat de minister geen enkel motief voor
zijn afwijzing heeft gegeven.
De heer Wilbrin k kan niet beoor-
deelen, hoe de steunregeling voor de losse
transportarbeiders in andere plaatsen is,
maar wel heeft hij den indruk, dat er in
Leiden wel degelijk reden is geweest voor
het bestaan van uitzonderingsbepalingen
voor deze groep. De werkgelegenheid is
voor deze arbeiders minder geworden en
daarom is spr. voor uitbreiding der uitkee-
ring van 42 op 84 dagen. Maar het gaat
hier slechts om 25 georg. transportarbei
ders en verder wil spT. niet gaan.
Omtrent het adres aan den minister
heeft spr. geen bezwaar, maar ook geen
enkele hoop. Het eenige is, contact ^te
zoeken met de besturen van andere mid-
del-groote gemeenten.
Een „schandelijke" regeling.
De heer Knuttel noemt de be
staande steunregeling een schandelijke re
geling, omdat alle risico op de arbeiders
gewenteld is. Een verdubbeling van de
uitkeering8dagen acht spr. niet voldoende.
Of het om 25 arbeiders gaat of meer, doet
niets ter zake. Spr. meent, dat het drin
gend noodig is, het voorstel-v. Stralen aan
te nemen.
Met het tweede voorstel-v. Stralen gaat
spr. niet mee; men komt toch bij den dui
vel te biecht.
Wethouder R o m ij 11 ontkent dat de
reden van een aparte regeling gelegen is
in de mogelijkheid van fraude, maar in
den aard van de werkzaamheden. Ook de
bond der transportarbeiders beschouwt
de losse transportarbeiders pas als werk
loos, wanneer zij meer dan 3 dagen per
week werkloos zijn. In andere plaatsen
is de regeling niet in theorie maar wel in
de praetijk precies dezelfde als hier. Ook
hier wordt wel eens afgeweken van de re
glementen in het belang va-n de werkloo
zen, als daar reden voor is. B. en W. heb
ben voor de losse transportarbeiders reeds
de verdubbeling der uitkeeringsdagen in
praetijk gebracht. De heer v. Stralen wil
nog verder gaan, maar B. en W. meenen,
dat althans op het oogenblik niet verder
behoeft te worden gegaan. Hierbij dient
men in aanmerking te nemen, dat deze
arbeiders niet altijd bona fide zijn. Tegen
over den heer Knuttel gelooft spr. niet
dat de werkloosheid voor de transportar
beiders meer dan verdubbeld is.
Ten opzichte van het adres aan den
minister zegt spr. dat de eerste aandrang
op niets is uitgeloopen. Dat er geen mo
tiveering was, is te wijten aan het feit,
dat deze kwesties commissoriaal behan
deld worden. Tegenover een herhaald
adres staat spr. uiterst sceptisch. Z.i. is
daarvan absoluut niets te verwachten. Het
departement is voortdurend uit op bezui
nigingen en zelfs het college van Amster
dam heeft zijn pogingen opgegeven.. Trou
wens al zouden de gevraagde wijzigingen
worden toegestaan, dan nog zou de finan-
cieele positie der betrokken personen wei
nig verbeteren. Van den anderen kant
wijst spr. op eenige verbeteringen al® ge
volg van de rijksregeling.
Naar de noodzakelijkheid van verdere
cokesverstrekking zal spr. een onderzoek
instellen.
De heer v. Stralen ontkent, dat het
hier gaat om 25 personen. Volgens de cij
fers der Arbeidsbeurs zijn er eenige hon
derden, die echter niet georganiseerd zijn.
Het aantal van 25 betreft alleen de modern
Van een nieuw adres verwacht spr. ook
niet veel resultaat maar na de botte af
wijzing van den minister moet de raad
doen blijken, dat hij het met den minister
niet eens is. De heer Knuttel ziet er een
bewijs van onmacht in, maar daardoor hou
den wij de arbeiders niet van den strijd af.
De heer Knuttel: Dat is op uw
Paaschcongres wel gebleken!
De heer v. Stralen: Laat de heer
Knuttel dan eens een voorstel doen, waar
mede de arbeiders niet alleen zoet worden
gehouden.
Wat de cokesverstrekking betreft, merkt
spr. op, dat hij niet begrijpt, wat de wet
houder nog moet onderzoeken.
De heer Wilmer geeft in overweging,
dat de commissie voor sociale zaken de
steunregeling der losse transportarbeiders
nog eens zal bezien. In dien geest zou spr.
het voorstel van B. en W. willen aanvaar
den, omdat het een eerste stap naar ver
betering is. Met het tweede voorstel
v. Stralen wil spr. meegaan. Als de heer
Wilbrink zijn denkbeeld echter in den vorm
van een voorstel wil gieten (samenwerking
tusschen de gemeenten) zal spr. daaraan
zijn steun geven.
De heer Knuttel verwacht buitenge
woon weinig van voorstellen in de verte
genwoordigende lichamen. Actie, zooals de
Tribune die propageert en stakingen, dat
is het ware.
De heer Wilbrink heeft aange
drongen op contact tusschen de middelbaar
groote gemeenten, niet omdat hij daar
van resultaat verwacht voor deze bepaalde
kwestie, maar in 't algemeen voor het ver
volg. Misschien wil de wethouder hierin
een toezegging doen.
Wethouder R o m ij n zegt toe, dat hij
de gedachte om met andere gemeenten
contact te zoeken, gaarne zal overwe
gen. Vervolgens zal spr. een nadere be
spreking der steunregeling in de commis
sie voor sociale zaken brengen.
De heer v. Stralen juicht het toe,
contact te zoeken met andere gemeenten,
maar daarmede is spr.'s voorstel nog niet
overbodig, dat hij derhalve handhaaft.
Vervolgens dient spr. een voorstel in,
om de cokes verstrekking -tot einde April
tè doen voortduren.
Wethouder R o m ij n hoort hier voor
het eerst een klacht over de koude. Spr.
wil eerst wel eens zien of cokesverstrek
king noodig is. Dat overwegen behoeft niet
tot Augustus te duren, maar zoo k bout
portant kan spr. daar niet op ingaan.
De voorz. maakt bezwaar tegen be
handeling van dit voorstel. Dat hoort bij
de rondvraag thuis.
De heer M a n d e r s spreekt zich uit
vóór het voorstel-v. Stralen inzake de
steunregeling der losse transportarbei
ders.
Het voorstel-v. Stralen (steunregeling
transportarbeiders) wordt verworpen met
17 tegen 15 stemmen.
Voor: de S. D. A. P. en de heeren Man-
ders, v. Tol, Vos, Knuttel.
Het voorstel-v. Stralen (hernieuwd
adres) wordt aangenomen met 24 tegen 8
stemmen.
Tegen de heeren Meynen, v. d. Rey-
den, Bosman, Knuttel, en de vier wethou
ders.
Het havengeld verlaagd.
15o. Praeadvies op het verzoek van hot
Hoofdbestuur van de Schippersvereeniging
„Sohuttevaer", om verlaging van het ha
vengeld voor stoom- en motorbooten.
De heer Manders verwijst naar
hetgeen hij gezegd heeft in de vergadering
van 30 Jan. 1930, waarin hij gepleit heeft
voor afschaffing van het havengeld op bil-
lijkheidsgronden. Vooral de kleine schip
pers verkeeren thans in zeer benarde om
standigheden en elke tegemoetkoming aan
deze menschen is ten zeerste op zijn
plaats. Spr. beveelt dan ook inwilliging van
het verzoek der schippers aan.
De heer Wilbrink sluit zich daarbij
aan. Hier wordt een belasting geheven
van menschen, van wie niets meer te halen
valt.
De heer Bergers vindt markt- en ha
vengelden niet onbillijk, maar in dezen
tijd acht hij een verlaging zeer noodig.
De heer Knuttel is het thans bij
uitzondering geheel eens met den heer
Wilbrink.
De heer Vallentgoed spreekt
zich eveneens uit voor het toestaan der
gevraagde verlaging.
De heer Bosman sluit zioh daarbij
aan.
Wethouder Gosling a merkt op, dat
het pleiten voor verlaging zeer aantrekke
lijk is, doch men vergeet, dat de kosten
voor de gemeente niet verminderen. Over
al worden havengelden geheven als tege
moetkoming in die kosten en ook de ge
meente Leiden heeft die gelden dringend
noodig. Het is heel gemakkelijk inkomsten
af te schaffen, maar wat geeft men er voor
in de plaats
De heer v. Eek: Niet alles bij de klein-
tes halen.
Wethouder Goslinga: Ja, alle®
bij de grooten halen, maar er zijn in Lei
den zoo weinig grooten.
B. en W. zijn niet ongevoelig en hebben
reeds eenige heffingen vrijwillig verlaagd,
maar zij mogen het belang van de ge
meente niet uit het oog verliezen. Wie voor
verlaging van inkomsten stemt, moet ook
stemmen voor verlaging der uitgaven.
Maar dat doet men niet.
De heer Manders repliceert.
Het praeadvies van B. en W. wordt
verworpen met 22 tegen 10 stemmen.
Voor: de heeren Verwey, Wilbrink, v.
Es, v. Rosmalen, Kooien, Donders en do
vier wethouders.
De Stedelijke Werk
inrichting.
16o. Voorstel van den heer Knuttel, in
zake opheffing van de Stedelijke Werkin
richting.
De heer Knuttel noemt de menschen
die daar moeten werken rampzalig. Ver
beteringen zijn er niet aan te brengen. Al
les laat te wenschen over, loonen, voeding
enz. Spr. heeft aardappelen gezien, welke
niet te eten waren. Verschillende werk
loozen worden gedwongen in deze werk
inrichting hun dagen te slijten. Zulk een
inrichting is absoluut uit den tijd.
De heer Bergers kan niet met den
heer Knuttel meegaan. Menschen, die an
ders langs de straat slenteren, krijgen hier
althans een onderdak. Wel vindt spr. dat
de werkinrichting geen modelinrichting is
verbetering is er noodig en in die richting
moet de gemeente werkzaam zijn.
De heer Cos te r meent, dat de heer
Knuttel niet op de hoogte is. De aardap
pelen, die de heer Knuttel afkeurde, heeft
spr. meegenomen en ze laten koken. Ze
waren beter dan spr.'s eigen aardappelen
De heer Knuttel: De nood van den
middenstand is wel hoog gestegen. (Ge
lach).
De heer v. Stralen vindt de werkin
richting een onding. Spr. heeft reeds meer
een verzoek gedaan om reorganisatie, dooh
B. en W. doen niets. Als er niets aan ge
daan wordt, is het maar beter, dat deze
schandelijke inrichting verdwijnt. Om
practische redenen stelt spr. voor, dat B.
en W. het voorstel van den heer Knuttel
in praeadvies nemen.
Mevr. Braggaa r-d e D o e s steunt
de aanklachten van de heeren Knuttel en
v. Stralen. Het aardappelengeval van den
heer Knuttel is een ander geval geweest
als dat van den heer Ooster.