ZATERDAG 2 APRIL 1932 DE LEIDSCHE COURANT TWEEDE BLAD PAG. 8 £)lfllllll!llllllll!lllltIIIIIIIIIIIIII!llll!IIIUIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII||||||||||||||||||||||||||!||||||||||Hlllllllt£ aiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiifiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiwimiiiiiiiiiir CORRESPONDENTIE Joosje, Leid en. Zoo, had jij het zoo druk! Dat snap ik. Nu begrijp ik ook, waarom dat beloofde versje over „De duim" en andere leuke dingetjes nog niet binnen zijn. Probeer eens Joosje en lukt bet niet, laat dan Rie eens helpen, dat ie een geboren dichteres, Dag Joosje! Groet jes thuis Chris Wijtenburg, Leiden. Dank je wel voor deze bijdrage! Zie de volgende week eens! Wederkeerig zalig Paschen! En hebben jullie veel pleizier gehad op de reis naar den Achterhoek? Oldenzaal is mooi hé. Dag Chrisje! Maak veel groetjes aan Vader en Moeder en de zusjes, vooral aan Lucie, mijn trouwe me dewerkster Johanna Elderhoret, Zoeter- w o u d e. Wel Johanna, heb jij dat versje zoo uit je hoofd opgeschreven. Dat is flink van zoo'n V-jarige meid! Wil ik het eens laten hooren. Zij leerde het op school, maar schreef het niet af. Daar is J ohanna. TOCH DROOG Ze waren samen uitgegaan Zus Lies r zusje Trui. Eerst was het weer, zoo mooi, zoo mooi, Toen kwam de booze bui. De regen viel uit alle macht, Het leaste en het goot. Maar Zusje Trui had 'n parapluie, Wel als 'n huis zoo groot. En zusje Lies 'n parasol, Die steekt ze ook omhoog. Zoo gaan ze samen gauw naar huis, En blijven lekker droog. En nu Jan! Jan heeft in school iets ge lezen over „De Rozenkrans van den Mis sionaris". Dat stuk vond ie mooi! Hij heeft den inhoud goed begrepen en thuis gepro beerd hiero-, c. een verhaal te maken. Flink zoo Jan! Om jou een pleizier te doen, be gin ik de volgende week aan dit lange verhaal. Ik laat het in tweeën plaatsen. Dag jongens! Groeten jullie moeder van me Simon van Wieringen, Hoog- m a d e. Zoo, is Simon hard ziek geweest En is ie nu weer heelemaal hersteld? Ik hoop het. En dan hoop ïk hem bij den vol genden wedstrijd weer te zien. Dag Simon! Groet Mietje en je ouders van me Theo v. d. H e ij d e n, L i s s e. Dit versje laat ik plaatsen. Ik zal het eens la ten hooren. Misschien, dat dit dan een spoorslag zij voor de anderen, die nooit probeerden voor ons „Hoekje" iets te ma ken. Daar is Theo. PASCHEN. Het is weer Paschen, Nu is er feest. Neen, er is nog nooit Zoo'n blijde dag geweest. Christus is verrezen, In volle heerlijkheid, Daarom zijn wij allen, Echt verheugd, verblijd. Al de klokken luiden, Op deez' blijden dag; Want Christus is verrezen Uit zijn steenen graf. Jubelt daarom allen mee, Op dit groote feest; Van Jezus houden wij allen Toch het allermeest. Joop Pollmann, Leiden. Flink zoo Joop! Dit is het eerste stuk, dat ik van jou krijg, laat het niet het laatste zijn! Jij kunt, dus doen. Dag Joop! Zie de vol gende week. Veel groeten thuis! Anneke Sanders, Leiden. Dank je wel Anneke voor deze dichterlijke bijdrage. Ik vind het jammer om het te be waren, tot we weer „Winter" hebben en daarom geef ik jou direct een beurt. Daar is Anneke en beschrijft op haar geestige manier: SNEEUW, door Anneke Sanders. 't Sneeuwt! de vlokken dwarlen En dwalen in het rond; Ze springen en ze dansen •En vallen op den grond. 't Sneeuwt! de vlokken pakken Te 8aam, en hebben pret, Daar komen nog meer vriendjes Heel jolig aangezet. 't Sneeuwt! Daar komt een rijtuig Twee paarden staan ervoor, Ze stappen op de vlokjes, Au, au! klinkt het in koor. De arme vlokjes zien er Zoo zwart uit als een moor. Maar 't rijtuig schuld van alios, Is er al lang van door. Dag Anneke! Ik hou me aanbevolen voor veel meer bijdragen! Groet vader en moeder van me en ontvang jij de vijf. Met het oog op de beperkte ruimte, zul len we het voor vandaag hierbij laten. Tot De vele Neefjes en Nichtjes en de ouders die me per brief of briefkaart een „Zalig Nieuwjaar" wenschten, bedank ik bij deze recht hartelijk en ik verzeker U, dat ik deze attentie ten zeerste op prijs heb ge steld. Met veel goeds voor n allen, Oom Wim. „DE STILLE OMGANG" door Oom Wim. Dit artikel schrijf ik naar aanleiding van een brief van Jantje, waarin me gevraagd wordt iets te zeggen over „de Stille Om gang", daar zijn vader ook dit jaar in Am sterdam aan dien nachtelijken tocht heeft Ik zal dan wat vertellen over deze ge schiedenis en het ontstaan van dien won deren gang door de nachtelijke straten van het slapende Amsterdam. Als ik zeg slapende Amsterdam dan is dat nu niet heelemaal juist, want de heele nacht door is er hier en daar nog volk op de been, maar wat zeggen die paar nacht brakers tegen die' honderdduizenden, die wel in Morpheus' armen nieuwe krachten verzamelen, om den volgenden dag den arbeid met lust en ijver en moed te kun nen hervatten Telken jare om dezen tijd in Maart, ko men de duizenden pelgrims uit alle deelen van het land naar de oude Mirakelstad, om hier te getuigen in vast geloof, in ne derig vertrouwen en in vurige liefde en hulde te brengen aan Ohristus in de hei lige Eucharistie. Uit alle steden en dorpen stroomen ze hier samen de stoere mannen in de kracht van het leven; de jonge kerels, die niet achter willen blijven in die grootsche manifestatie voor hun Heiland, maar ook de mannen, die het zilver om de slapen siert gaan zwijgzaam voort in stramme houding, maar vol fierheid in 't oog, dat uitstraalt, van wat daar binnen brandt. Onafgebroken trekken ze voort, stil, on bewogen, zwijgend en ernstig, met neerge slagen blik met opgerichte kraag waar in het hoofd als wegduikt, de handen in de zakken verborgen en de lippen in regel matig gemummel, van stille gebeden. Zoo gaat het voort, straat-in, straat-uit, voort, al maar voort, ruim anderhalf uur lang; al vragend, al biddend. Vragend en biddend voor de dierbaren die thuis ble ven; voor de zieken; voor de afgestorve nen; voor koningin en vaderland; voor zee varenden; voor alle zondaren; voor het al gemeen welzijn en herstel van deze ver dwaasde wereld, waarin alleB schijnt slecht te zijn en ver te staan van den eeni- gen Redder, Die zetelt in het H. Sacra ment. en Die, dat groote wonder wrochtte, dat de oorsprong zou worden en het begin van dezen Ommegang, waarvan wij na bijna 600 jaar nog weer zouden deelnemen. En dat wonder? Den 15en Maart 1345 woonde in de Kal- verstraat te Amsterdam een man, die naar dokters oordeel, zoo ziek was, dat hem de H. Communie moest worden toegediend. Dit gebeurde. Maar een poosje later begint hij zoo hevig te hoesten, dat hij overgeeft. Een der vrouwen, die hem bewaakt, veegt alles op, en zonder er verder acht op te slaan, werpt ze alles in het haardvuur. Maar ziet was des morgens gebeurde. De vrouw des huizes rakelt het vuur op; de vlammen schieten op en te midden der vlammen ziet zij tot haar groote ontstel tenis de Hostie wit en geheel ongeschon den. De vrouw bedenkt zich niet lang steekt haar hand in de vlammen en neemt de H. Hostie er uit. Haar hand blijft on- Yervolgens legt ze de Hostie op een hel der, rein doekje en bergt alles heel voor zichtig op en met de noodige eerbied in 'n kist en gaat naar den pastoor der parochie, die haar wel zeggen zal, wat haar te doen staat. In stilte wordt do Hostie naar de paro chiekerk overgebracht maat ziet.op onverklaarbare wijze vindt men telkens weer de Hostie in de kist terug. En toen pas begreep de geestelijkheid ter stede, dat alles een bijzondere beteekenis had en be sloot men, om niet in stilte de Hostie in de kerk terug te brengen, maar in een plechtige processie; een processie, waar aan honderden geloovigen deelnamen. En toen dit geschied was, bleef de wonderbare Hostie in de Sint Nicolaaskerk, als een bewijs, dat God die «openbare vereering juist gewild had. De Bisschop van Utrecht onderzocht het wonder en stond in 1346 toe, dit gebeu ren als een wonder te verkondigen. Daarbij kwamen talrijke wonderen het eerste bevestigen. Het huisje, waar het wonder plaats greep werd afgebroken en men bouwde ter plaat se een kapel „de heilige Stede" genaamd. Van nu af toe stroomde groot en klein naar Amsteram. om op die gezegende plek te gaan bidden. Keizer Maximiliaan van Oostenrijk en Keizer Karei V zelf kwamen het groote wonder vereeren. Vele wonde ren zijn opgeteekend en wie zal zeggen, hoeveel wonderen daar in stilte hebben plaats gevonden, waar nooit iets van uit lekte. Hoeveel zondaars zijn daar bekeerd; boe veel ongelukkigen getroost; hoeveel uitkomsten in moeilijke zaken verkregen; hoeveel rampen afgewend en hoeveel liefde weergevonden; de goede God weet het, Hij en Hij alleen. Doch 127 jaar later, den 25en Mei 1472 gebeurde te Amsterdam een groot ongeluk. Een geweldige brand woedde en ver brandde het voornaamste deel van de stad, waaronder ook dat kleine kapelletje „De H. Stede", doch ziet, weer werd de H. Hostie op wonderbaarlijke wijze in bet alles verwoestende vuur gered. Wat was het geval? Op de puinhoopen vond men ongeschonden de Monstrans terug, netjes met een zijden doek omwonden. Kon het anders, of alle Amsterdammers juichten en jubelden bij het hooren van dit wonder ten tweede male en verwondert het ons, dat van toen af jaarlijks op het Hoogfeest van het Heilig Sacrament de Mirakeloro- cessie luisterrijk door Amsterdamsch stra ten trok. Toen mocht dit nog gebeuren. Nu is dat verbodenDergelijke processies met muziek en wapperende vlaggen, met pracht en praal, mogen in de steden niet meer gehouden worden. Dit is alleen toe gestaan in Limburg en Brabant. Tot heden is de devotie tot het H. Sa crament gebleven, ondanks onderdrukking en vervolging. Er is een tijd geweest, dat alles in stilte, in 't geheim zelfs moest gebeuren en dan niet zooals nu in lange onafzienbare rijen van vier. Oh neen! se dert de laatste jaren werd de vereering van het H. Sacrament van Mirakel het middelpunt van vereering, alwaar dage lijks in 't devote intieme kerkje het aller heiligste ter aanbidding staat uitgestëld tot des namiddags 5 uur en des Donder dags tot na het Lof. Verleden jaar werd het feit herdacht, dat 50 jaar geleden den Stillen Ommegang tot nieuw leven werd opgewekt, want langzamerhand was die Ommegang zooals wij die kennen, verslapt, om ten slotte niet meer te worden gehouden. En thans is dat nietig mosterdzaadje van toen, opgegroeid tot een boom van een geweldigen omvang. In 1881 maakten twee vrienden in alle stilte den Ommegang en 50 jaar later in 1931 tellen we 125 aangesloten groepen met een aantal van 31000 deelnemers van buiten de stad Amsterdam. En nu dit jaar? Het getal deelnemers groeit gestaag aan. Het zou me niks ver wonderen, als we lezen zullen, dat er ruim 40.000*) man zich opmaakten en hulde brach ten aan het H. Sacrament. En juist omdat dit 's nachts gebeurt, is er de huldiging te plechtiger en grootspher om. En als mijn kleine lezers van nu groot zullen zijn en gekomen tot de jaren, waarop ,zij mede kunnen optrekken en deelnemen aan dien heerlijken, plechtigen Ommegang door Am sterdamsch nachtelijke, stille straten, dan hoop ik, dat jullie allen mogen meegaan, en toonen zult, hoe ge Ons Lieven Heertje bemint in zijn Heilig Sacrament, terwijl ge juichen zult: Heer, hoe mocht in vroeger dagen Amstels gansche burgerij, 't Heil'ge door haar straten dragen, Op uw jaarlijksch feestgetij. Allen, allen kwamen juichen In des Heeren zegetocht, Eén geloof, den God betuigen, Die het Wonder had gewrocht. Heer, zoo Ge ons dien tocht der Vad'ren Niet als vroeger houden liet, Toch stroomt ons hun bloed in de ad'ren 't Oud geloof verliet ons niet; Maar zoo and'ren U thans honèn, Spotten met uw heil'ge leer, Wil hun ongeloof verschoonen Voer hen naar 't altaar weer! Wel te verstaan die komen van bui ten Amsterdam. Met de Amsterdammers wordt dit getal het dubbele. Oom Wim. PAASCHM0RGEN door Cato. Op deez' morgen heft de Kerk, Blijde 't Alleluja aan, Nu de Ohristus, Onze Hope, Uit zijn graf is opgestaan. Ja 't woord ging in vervulling, Door Hem zelve eens voorspeld, „Breek deez' tempel", na drie dagen, Is zij wederom hersteld. Resurrexit, Jezus leeft weer, Na verguizing, dood en pijn, Neen, op zulke vaste gronden, Kan 't geloof niet ijdel zijn. Laten, wij dan medejuichen. Nu ons Paaschlam is geslacht. En ons door zijn smartvol sterven, Tot Zijn Vader heeft gebracht. Gaan wij ons dan ter verzoening, Voeden met het Levensbrood. Dat Hij ons als kost-bre gave, Schonk den avond voor Zijn dood. Dan ook zullen wij op 't Paaschfeest, Met Hem opstaan uit den dood; En eens in den hemel juichen Dien Hij zelf voor ons bntsloot. PAASCHKLOKKEN. Hoort gij daar de klokken Weer juub'lend slaan? Haar bom-bam-bom Noodigt u te gaan. Ze zwegen drie dagen En treurden met ons mee. Maar zongen nu luid Alleluja! Hoezee! Verrezen is de Heer, En zijn woord is volbracht. De klokken zij roepen Hoort.... gij allen, die wacht. Omhoog nu de harten! Zingt op luid en breed! Hij stierf voor ons allen; Om wier zonden Hij leed. Komt en zingt „Alleluja" Met de Engelen mee! Hij is waarlijk verrezen: „Heil ons! Hoezee!" Wim. PAASCHM0RGEN door Elia Rietmeijer. Het was 27 Maart, dus Paaschmorgen. Moe had de kleintjes den vorigen dag al verteld, als het op Paaschmorgen mooi weer was, zouden ze in den tuin Paasch- eieren mogen zoeken. Kleine Liesje la.g den avond van 26 Maart al vroeg op bed, en hoopte, dat het vroeg ochtend zou zijn, want, dan mocht zij met Jan en Piet Paascheitjes gaan zoeken.- Nu lag ze te denken, zou het Paasch- haasje van 't jaar ook nog bij Wimpje, dat zieke jongetje van buurvrouw komen! Zoo denkende viel ze in slaap, en droomde van de Paaschhaasjes. Ze droomde dat achter het huis, waarin zij woonde, de Paaschhaas jes in de tuinen de Paascheitjes legden. Toen al de haasjes weg waren, kwam één haasje huilende terug; wat is er gebeurd vroeg vader haas. Ik durf niet naar het zieke jongetje, want daar zit een groote poes op de vensterbank en die wilde mij krabben. Ja, zei vader haar, nu heeft dat jongetje morgen geen eieren. Als ik jou was zou ik 'fc nog eens probeeren. Dan zal ik het maar weer doen, zei 't kleine haasje en ging op weg. Hij kwam bij het huis, daar zat de kat. Waar kom je vandaan? vroeg de kat. 't Haasje schrok zoo, dat ze 't j© niet vertellen kan. Van m'n vader, stotter de hij, en., liet de vier eieren vallen. Hé, hé, schrok Lies wakker. Moe, Moe, 't is Pasohen. Ja, ja, riep M e van beneden. Moe kwam naar boven. Zalig Paschen, moe! Zalig Paschen Lies! Kern gauw naar beneden. Jan en Piet zijn al klaar. Nu gingen ze in den tuin eieren zoeken en weldra hadden ze een heel mandje vol. Nu gingen ze bij buurvr .v eieren zoeken, want buurvrouw had geen tijd en Wimpje was ziek, en jawel, zonaas Liesje gedroomd had, lag'er werkelijk een zakje met vier eieren. Ze gaven het <- i de moeder van Wim. Thuis vertelde Lies wat ze ge droomd had. En moeder zei, ik hoop dat jullie het volgend jaar weer zoo'n prettig Paaschfeest hebben. PAASCHGEBRUIKEN IN GELDERLAND, door H^rrran van Kesteren. Een paar jaar geleden ben ik in Ter- borg geweest en heb meerdere keeren ge speeld op den Paaschberg. De heuvel, die zoo genoemd wordt, ligt tussohen Terborg en Silvolde. Als men boven op dien heuvel staat, heeft men een mooi uitzicht op de omlig gende velden en dorpen. Vader vertelde, dat men van daar kan zien, het Montferland, een heuvel bij Zed- dam, en ook Eltenburg een heuvel gelegen in Duitschland. Bij helder weer kan men zelfs de kerk van Elten en ook de molen op dien berg zien staan. Toen ik aan vader vroeg, waarom deze heuvel de Paaschberg heet, vertelde vader mij het volgende: Op den eersten Paaschdag gaan de kin deren uit die omgeving naar den Paasch berg met eieren, die hard gekookt zijn en gewoonlijk gekleurd. Op de Paaschberg gekomen, spelen de kinderen met die eieren, laten de eieren van den berg afrollen en zoo meer, zooals men met een bal zou kunnen doen. Dat naar elkaar toegooien van de Paascheieren, noemt men ook wel schieten vandaar dat de kinderen met Palmzondag zongen.. „Aover eenen Zondag schieten we met een Paaschei." Wanneer men lang genoeg gespeeld heeft, worden de eieren opgegeten en kee ren de kinderen naar huis terug. 's Avonds wordt het Paaschvuur ge stookt. Een geheelen tijd te voren halen de jongens alles wat maar kan branden bij elkaar, hout, struiken, koolstronken enz. Alles wordt op een hoop gegooid en op den eersten Paaschdag tegen den avond aan- Hoe grooter vuur, hoe mooier. Overal kan men die vuren zien branden. Vader heeft eens, zooals hij zegt, op een Paasch- avond vanaf den Paaschberg meer dan 30 vuren zien branden. In het Oosten van Gelderland cn ook in Overijsel bestaat de gewoonte om met Paschen vuren te sto ken. PASCHEN. Paschen, Paschen, Zalig Paaschfeest! Waar ik met mijn broertjes en zusjes zoo verlangend naar uitgezien heb. En vooral dit jaar nu ik den tweeden-Paaschdag mijn plechtige H. Communie doe. Verleden jaar keken wij ook verlangend naar Paschen uit. Mijn broertje Jan zou de plechtige H. Communie doen en klein broertje Wil liam de eerste H. Communie, dus het zou een heerlijk Paaschfeest worden, maar wat gebeurde er. Pa werd ernstig ziek. Toen kwam er van feesten niet veel, maar wij hebben toch een gezelligen dag gehad. Pa was juist dien dag een beetje beter. Ma had gauw de ziekenkamer als feestka- mer ingericht. Wij moesten met ons zessen, 3 broertjes en 2 zusjes en ik, heel kalm zijn. Maar toch was het gezellig dat Pa ook aan het gelukkige feest kon deelne men. Nu is Pa weer beter. Ik zal Onzen Lieven Heer er hartelijk dankbaar voor zijn, dat hij Pa weer beter heeft ge maakt en vragen aan Onzen Lieven Heer dat wij samen gezond en wel een vroolijk Paaschfeest mogen vieren* JEZUS LIJDENSWEG door Truus de Haas. In den Hof van Olijven. Jezus bidt; t is zeer stil! „Ja, Vader, ja, het was Uw goddelijke Wil Zoo klonk het fier uit Zijnen mond, Dat Gij mij naar de wereld zondt". De doodstrijd. Jezus is zoo vreeselijk bedroefd, De Apostelen slapen, zietdaar, Zij weten ook niet wat er gebeuren gaat. Maar 't zal erg wezen voorwaar. De gevangenneming. Daar komt een bende van 't gemeene grauw, Zij zijn reeds vlak voor Jezus aangekomen Judas verraadt Zijn meester met een kus En leverde Hem aan de Joden over zonder schromen. Petrus verloochent Jezus. Petrus ging binnen zich warmen bij 't vuur, Hij verloochende God drie keer in één uur, Maar Petrus is vol berouw naar buiten gegaan En zie, daar kwam de droeve stoet juist aan. Petrus vraagt vergeving. Petrus ziet Jezus' droevig gezicht, Hij bezwijkt haast onder 't zondegewicht Maar Jezus vergeeft Hem, d' ontrouwen knecht, Die voor een wijle boos was en slecht. De Kruisdraging. Jezus torsoht den last van zijn en ons Kruis Daar treft Jezus een van de beulen z'n vuist En in Jezus' aangezicht wordt geslagen Hoe slecht was hij, die dit dorst te wagen Veronica droogt Jezus aangezicht. Daar treedt een Vrouw de rijen door Schoon haar gelaat, scherp haar gehoor Zij knielde er naast Jezus neer En droogde het bebloed gelaat van haar Heer. Veronica ziet het wonder. O wonder, o wonder, mijn Jezus hoe zoet, Is 't wonder, dat Gij aan Veronica doet. Jezus gezicht staat geteekend op den doek Mijn Jezus, o Jezus! wat zijt Gij toch goed! Jezus ontmoet de bedroefde Moeder. Daar ziet Jezus alwetend oog Zijn Moeder, Zij is gebogen en gebroken door kommer en smart En Jezus gaat door maar voelt met haar mee, Haar pijnen om Hem, die haar breken het moederlijk hart Jezus valt onder 't Kruis. Jezus neemt het Kruis dan weer op, Viel er onder nog wel drie keer, O God is er dan niemand om U te helpen, Niemand om te helpen U, die ons opricht telkens weer. Simon v. Sier ene wordt ge dwongen 't kruis te dragen. Maar zie er wordt iemand gedwongen Om Jezus te helpen het kruis mee te dragen, Tot Golgotha, nog eenige meters hooger op, Daar zou het einde zijn van de martelingen en slagen. Jezus wordt gekruisigd. Eindelijk is Hij op Golgotha gekomen 'n Beul heeft een hamer ter hand genomen, Jezus wordt aan het vloekhout geklonken En dat alles is door onze zonden Jezus' dood. Maria staat weenende onder 't Kruis, 't Wordt duister alomme en de berg beeft. 'n Vreeselijk onweer breekt knetterend los De dooden staan op ten teeken dat Hij weer leeft. Jezus wordt in een nieuw steenen graf gelegd. Twee vrome mannen nemen Jezus' Lichaam van het kruis af, En leggen hem in een nieuw steenen graf. De steen wordt ervoor gewenteld, daar komen soldaten Wel 5 in een rij. En houden de wacht erbij. De verrijzenis. Drie dagen erna had Hij de tempel herbouwd De soldaten schrokken en vluchtten benauwd. Jezus is toen naar de Apostelen gegaan En kwam daar met zijn vredegroet aan. 'n Engel verschijnt aan de H. Vrouwen. Daar zat 'n sneeuwwitte gedaante terneer, De vrouwen weenden des te meer, Hun Jezus gestolen, hun Lieven Heer, Zoo klonk het weenende, doch teer. Verschijning aan de Apostelen. Vrede Zij U, zoo klinkt 't uit zijn mond De Apostelen waren als verstomd Maar Petrus riep: „O Lieve Heer, Komt Gij bij uw leerlingen weer." Maar door de woorden van de Engel Zijn ze gauw naar buiten gegaan, Maria Magdalena herkende haar Heer en haar God, En voortaan jubelden zij allen, die nu weenend daar staan. En zoo vieren we Paschen; het grootste feest van 't jaar De opstanding, de verrijzenis van Jezus, onzen Heer. Hem zij lof en glorie, voor Zijn verlosing en dood, Onze wederliefde zij Hem, oprecht en teer.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1932 | | pagina 8