ZATERDAG 2 APRIL 1932
DE LEIDSCHE COURANT
TWEEDE BLAD PAG. 8
£)lfllllll!llllllll!lllltIIIIIIIIIIIIII!llll!IIIUIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII||||||||||||||||||||||||||!||||||||||Hlllllllt£
aiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiifiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiwimiiiiiiiiiir
CORRESPONDENTIE
Joosje, Leid en. Zoo, had jij het
zoo druk! Dat snap ik. Nu begrijp ik ook,
waarom dat beloofde versje over „De
duim" en andere leuke dingetjes nog niet
binnen zijn. Probeer eens Joosje en lukt
bet niet, laat dan Rie eens helpen, dat ie
een geboren dichteres, Dag Joosje! Groet
jes thuis
Chris Wijtenburg, Leiden.
Dank je wel voor deze bijdrage! Zie de
volgende week eens! Wederkeerig zalig
Paschen! En hebben jullie veel pleizier
gehad op de reis naar den Achterhoek?
Oldenzaal is mooi hé. Dag Chrisje! Maak
veel groetjes aan Vader en Moeder en de
zusjes, vooral aan Lucie, mijn trouwe me
dewerkster
Johanna Elderhoret, Zoeter-
w o u d e. Wel Johanna, heb jij dat
versje zoo uit je hoofd opgeschreven. Dat
is flink van zoo'n V-jarige meid! Wil ik
het eens laten hooren. Zij leerde het op
school, maar schreef het niet af. Daar is
J ohanna.
TOCH DROOG
Ze waren samen uitgegaan
Zus Lies r zusje Trui.
Eerst was het weer, zoo mooi, zoo mooi,
Toen kwam de booze bui.
De regen viel uit alle macht,
Het leaste en het goot.
Maar Zusje Trui had 'n parapluie,
Wel als 'n huis zoo groot.
En zusje Lies 'n parasol,
Die steekt ze ook omhoog.
Zoo gaan ze samen gauw naar huis,
En blijven lekker droog.
En nu Jan! Jan heeft in school iets ge
lezen over „De Rozenkrans van den Mis
sionaris". Dat stuk vond ie mooi! Hij heeft
den inhoud goed begrepen en thuis gepro
beerd hiero-, c. een verhaal te maken. Flink
zoo Jan! Om jou een pleizier te doen, be
gin ik de volgende week aan dit lange
verhaal. Ik laat het in tweeën plaatsen.
Dag jongens! Groeten jullie moeder van
me
Simon van Wieringen, Hoog-
m a d e. Zoo, is Simon hard ziek geweest
En is ie nu weer heelemaal hersteld? Ik
hoop het. En dan hoop ïk hem bij den vol
genden wedstrijd weer te zien. Dag Simon!
Groet Mietje en je ouders van me
Theo v. d. H e ij d e n, L i s s e. Dit
versje laat ik plaatsen. Ik zal het eens la
ten hooren. Misschien, dat dit dan een
spoorslag zij voor de anderen, die nooit
probeerden voor ons „Hoekje" iets te ma
ken. Daar is Theo.
PASCHEN.
Het is weer Paschen,
Nu is er feest.
Neen, er is nog nooit
Zoo'n blijde dag geweest.
Christus is verrezen,
In volle heerlijkheid,
Daarom zijn wij allen,
Echt verheugd, verblijd.
Al de klokken luiden,
Op deez' blijden dag;
Want Christus is verrezen
Uit zijn steenen graf.
Jubelt daarom allen mee,
Op dit groote feest;
Van Jezus houden wij allen
Toch het allermeest.
Joop Pollmann, Leiden. Flink
zoo Joop! Dit is het eerste stuk, dat ik
van jou krijg, laat het niet het laatste zijn!
Jij kunt, dus doen. Dag Joop! Zie de vol
gende week. Veel groeten thuis!
Anneke Sanders, Leiden.
Dank je wel Anneke voor deze dichterlijke
bijdrage. Ik vind het jammer om het te be
waren, tot we weer „Winter" hebben en
daarom geef ik jou direct een beurt. Daar
is Anneke en beschrijft op haar geestige
manier:
SNEEUW,
door Anneke Sanders.
't Sneeuwt! de vlokken dwarlen
En dwalen in het rond;
Ze springen en ze dansen
•En vallen op den grond.
't Sneeuwt! de vlokken pakken
Te 8aam, en hebben pret,
Daar komen nog meer vriendjes
Heel jolig aangezet.
't Sneeuwt! Daar komt een rijtuig
Twee paarden staan ervoor,
Ze stappen op de vlokjes,
Au, au! klinkt het in koor.
De arme vlokjes zien er
Zoo zwart uit als een moor.
Maar 't rijtuig schuld van alios,
Is er al lang van door.
Dag Anneke! Ik hou me aanbevolen
voor veel meer bijdragen! Groet vader en
moeder van me en ontvang jij de vijf.
Met het oog op de beperkte ruimte, zul
len we het voor vandaag hierbij laten. Tot
De vele Neefjes en Nichtjes en de ouders
die me per brief of briefkaart een „Zalig
Nieuwjaar" wenschten, bedank ik bij deze
recht hartelijk en ik verzeker U, dat ik
deze attentie ten zeerste op prijs heb ge
steld.
Met veel goeds voor n allen,
Oom Wim.
„DE STILLE OMGANG"
door Oom Wim.
Dit artikel schrijf ik naar aanleiding van
een brief van Jantje, waarin me gevraagd
wordt iets te zeggen over „de Stille Om
gang", daar zijn vader ook dit jaar in Am
sterdam aan dien nachtelijken tocht heeft
Ik zal dan wat vertellen over deze ge
schiedenis en het ontstaan van dien won
deren gang door de nachtelijke straten
van het slapende Amsterdam.
Als ik zeg slapende Amsterdam dan is
dat nu niet heelemaal juist, want de heele
nacht door is er hier en daar nog volk op
de been, maar wat zeggen die paar nacht
brakers tegen die' honderdduizenden, die
wel in Morpheus' armen nieuwe krachten
verzamelen, om den volgenden dag den
arbeid met lust en ijver en moed te kun
nen hervatten
Telken jare om dezen tijd in Maart, ko
men de duizenden pelgrims uit alle deelen
van het land naar de oude Mirakelstad,
om hier te getuigen in vast geloof, in ne
derig vertrouwen en in vurige liefde en
hulde te brengen aan Ohristus in de hei
lige Eucharistie.
Uit alle steden en dorpen stroomen ze
hier samen de stoere mannen in de kracht
van het leven; de jonge kerels, die niet
achter willen blijven in die grootsche
manifestatie voor hun Heiland, maar ook
de mannen, die het zilver om de slapen
siert gaan zwijgzaam voort in stramme
houding, maar vol fierheid in 't oog, dat
uitstraalt, van wat daar binnen brandt.
Onafgebroken trekken ze voort, stil, on
bewogen, zwijgend en ernstig, met neerge
slagen blik met opgerichte kraag waar
in het hoofd als wegduikt, de handen in de
zakken verborgen en de lippen in regel
matig gemummel, van stille gebeden.
Zoo gaat het voort, straat-in, straat-uit,
voort, al maar voort, ruim anderhalf uur
lang; al vragend, al biddend. Vragend en
biddend voor de dierbaren die thuis ble
ven; voor de zieken; voor de afgestorve
nen; voor koningin en vaderland; voor zee
varenden; voor alle zondaren; voor het al
gemeen welzijn en herstel van deze ver
dwaasde wereld, waarin alleB schijnt
slecht te zijn en ver te staan van den eeni-
gen Redder, Die zetelt in het H. Sacra
ment. en Die, dat groote wonder wrochtte,
dat de oorsprong zou worden en het begin
van dezen Ommegang, waarvan wij na bijna
600 jaar nog weer zouden deelnemen.
En dat wonder?
Den 15en Maart 1345 woonde in de Kal-
verstraat te Amsterdam een man, die naar
dokters oordeel, zoo ziek was, dat hem de
H. Communie moest worden toegediend.
Dit gebeurde. Maar een poosje later begint
hij zoo hevig te hoesten, dat hij overgeeft.
Een der vrouwen, die hem bewaakt, veegt
alles op, en zonder er verder acht op te
slaan, werpt ze alles in het haardvuur.
Maar ziet was des morgens gebeurde.
De vrouw des huizes rakelt het vuur op;
de vlammen schieten op en te midden der
vlammen ziet zij tot haar groote ontstel
tenis de Hostie wit en geheel ongeschon
den. De vrouw bedenkt zich niet lang
steekt haar hand in de vlammen en neemt
de H. Hostie er uit. Haar hand blijft on-
Yervolgens legt ze de Hostie op een hel
der, rein doekje en bergt alles heel voor
zichtig op en met de noodige eerbied in 'n
kist en gaat naar den pastoor der parochie,
die haar wel zeggen zal, wat haar te doen
staat.
In stilte wordt do Hostie naar de paro
chiekerk overgebracht maat ziet.op
onverklaarbare wijze vindt men telkens
weer de Hostie in de kist terug. En toen
pas begreep de geestelijkheid ter stede, dat
alles een bijzondere beteekenis had en be
sloot men, om niet in stilte de Hostie in
de kerk terug te brengen, maar in een
plechtige processie; een processie, waar
aan honderden geloovigen deelnamen. En
toen dit geschied was, bleef de wonderbare
Hostie in de Sint Nicolaaskerk, als een
bewijs, dat God die «openbare vereering
juist gewild had.
De Bisschop van Utrecht onderzocht het
wonder en stond in 1346 toe, dit gebeu
ren als een wonder te verkondigen.
Daarbij kwamen talrijke wonderen het
eerste bevestigen.
Het huisje, waar het wonder plaats greep
werd afgebroken en men bouwde ter plaat
se een kapel „de heilige Stede" genaamd.
Van nu af toe stroomde groot en klein
naar Amsteram. om op die gezegende plek
te gaan bidden. Keizer Maximiliaan van
Oostenrijk en Keizer Karei V zelf kwamen
het groote wonder vereeren. Vele wonde
ren zijn opgeteekend en wie zal zeggen,
hoeveel wonderen daar in stilte hebben
plaats gevonden, waar nooit iets van uit
lekte. Hoeveel zondaars zijn daar bekeerd;
boe veel ongelukkigen getroost; hoeveel
uitkomsten in moeilijke zaken verkregen;
hoeveel rampen afgewend en hoeveel liefde
weergevonden; de goede God weet het, Hij
en Hij alleen.
Doch 127 jaar later, den 25en Mei 1472
gebeurde te Amsterdam een groot ongeluk.
Een geweldige brand woedde en ver
brandde het voornaamste deel van de
stad, waaronder ook dat kleine kapelletje
„De H. Stede", doch ziet, weer werd de
H. Hostie op wonderbaarlijke wijze in bet
alles verwoestende vuur gered. Wat was
het geval? Op de puinhoopen vond men
ongeschonden de Monstrans terug, netjes
met een zijden doek omwonden. Kon het
anders, of alle Amsterdammers juichten
en jubelden bij het hooren van dit wonder
ten tweede male en verwondert het ons,
dat van toen af jaarlijks op het Hoogfeest
van het Heilig Sacrament de Mirakeloro-
cessie luisterrijk door Amsterdamsch stra
ten trok. Toen mocht dit nog gebeuren. Nu
is dat verbodenDergelijke processies
met muziek en wapperende vlaggen, met
pracht en praal, mogen in de steden niet
meer gehouden worden. Dit is alleen toe
gestaan in Limburg en Brabant.
Tot heden is de devotie tot het H. Sa
crament gebleven, ondanks onderdrukking
en vervolging. Er is een tijd geweest, dat
alles in stilte, in 't geheim zelfs moest
gebeuren en dan niet zooals nu in lange
onafzienbare rijen van vier. Oh neen! se
dert de laatste jaren werd de vereering
van het H. Sacrament van Mirakel het
middelpunt van vereering, alwaar dage
lijks in 't devote intieme kerkje het aller
heiligste ter aanbidding staat uitgestëld
tot des namiddags 5 uur en des Donder
dags tot na het Lof.
Verleden jaar werd het feit herdacht,
dat 50 jaar geleden den Stillen Ommegang
tot nieuw leven werd opgewekt, want
langzamerhand was die Ommegang zooals
wij die kennen, verslapt, om ten slotte niet
meer te worden gehouden.
En thans is dat nietig mosterdzaadje
van toen, opgegroeid tot een boom van
een geweldigen omvang.
In 1881 maakten twee vrienden in alle
stilte den Ommegang en 50 jaar later in
1931 tellen we 125 aangesloten groepen
met een aantal van 31000 deelnemers van
buiten de stad Amsterdam.
En nu dit jaar? Het getal deelnemers
groeit gestaag aan. Het zou me niks ver
wonderen, als we lezen zullen, dat er ruim
40.000*) man zich opmaakten en hulde brach
ten aan het H. Sacrament. En juist omdat
dit 's nachts gebeurt, is er de huldiging te
plechtiger en grootspher om. En als mijn
kleine lezers van nu groot zullen zijn en
gekomen tot de jaren, waarop ,zij mede
kunnen optrekken en deelnemen aan dien
heerlijken, plechtigen Ommegang door Am
sterdamsch nachtelijke, stille straten, dan
hoop ik, dat jullie allen mogen meegaan,
en toonen zult, hoe ge Ons Lieven Heertje
bemint in zijn Heilig Sacrament, terwijl ge
juichen zult:
Heer, hoe mocht in vroeger dagen
Amstels gansche burgerij,
't Heil'ge door haar straten dragen,
Op uw jaarlijksch feestgetij.
Allen, allen kwamen juichen
In des Heeren zegetocht,
Eén geloof, den God betuigen,
Die het Wonder had gewrocht.
Heer, zoo Ge ons dien tocht der Vad'ren
Niet als vroeger houden liet,
Toch stroomt ons hun bloed in de ad'ren
't Oud geloof verliet ons niet;
Maar zoo and'ren U thans honèn,
Spotten met uw heil'ge leer,
Wil hun ongeloof verschoonen
Voer hen naar 't altaar weer!
Wel te verstaan die komen van bui
ten Amsterdam. Met de Amsterdammers
wordt dit getal het dubbele.
Oom Wim.
PAASCHM0RGEN
door Cato.
Op deez' morgen heft de Kerk,
Blijde 't Alleluja aan,
Nu de Ohristus, Onze Hope,
Uit zijn graf is opgestaan.
Ja 't woord ging in vervulling,
Door Hem zelve eens voorspeld,
„Breek deez' tempel", na drie dagen,
Is zij wederom hersteld.
Resurrexit, Jezus leeft weer,
Na verguizing, dood en pijn,
Neen, op zulke vaste gronden,
Kan 't geloof niet ijdel zijn.
Laten, wij dan medejuichen.
Nu ons Paaschlam is geslacht.
En ons door zijn smartvol sterven,
Tot Zijn Vader heeft gebracht.
Gaan wij ons dan ter verzoening,
Voeden met het Levensbrood.
Dat Hij ons als kost-bre gave,
Schonk den avond voor Zijn dood.
Dan ook zullen wij op 't Paaschfeest,
Met Hem opstaan uit den dood;
En eens in den hemel juichen
Dien Hij zelf voor ons bntsloot.
PAASCHKLOKKEN.
Hoort gij daar de klokken
Weer juub'lend slaan?
Haar bom-bam-bom
Noodigt u te gaan.
Ze zwegen drie dagen
En treurden met ons mee.
Maar zongen nu luid
Alleluja! Hoezee!
Verrezen is de Heer,
En zijn woord is volbracht.
De klokken zij roepen
Hoort.... gij allen, die wacht.
Omhoog nu de harten!
Zingt op luid en breed!
Hij stierf voor ons allen;
Om wier zonden Hij leed.
Komt en zingt „Alleluja"
Met de Engelen mee!
Hij is waarlijk verrezen:
„Heil ons! Hoezee!"
Wim.
PAASCHM0RGEN
door Elia Rietmeijer.
Het was 27 Maart, dus Paaschmorgen.
Moe had de kleintjes den vorigen dag al
verteld, als het op Paaschmorgen mooi
weer was, zouden ze in den tuin Paasch-
eieren mogen zoeken. Kleine Liesje la.g den
avond van 26 Maart al vroeg op bed, en
hoopte, dat het vroeg ochtend zou zijn,
want, dan mocht zij met Jan en Piet
Paascheitjes gaan zoeken.-
Nu lag ze te denken, zou het Paasch-
haasje van 't jaar ook nog bij Wimpje, dat
zieke jongetje van buurvrouw komen! Zoo
denkende viel ze in slaap, en droomde van
de Paaschhaasjes. Ze droomde dat achter
het huis, waarin zij woonde, de Paaschhaas
jes in de tuinen de Paascheitjes legden.
Toen al de haasjes weg waren, kwam één
haasje huilende terug; wat is er gebeurd
vroeg vader haas. Ik durf niet naar het
zieke jongetje, want daar zit een groote
poes op de vensterbank en die wilde mij
krabben. Ja, zei vader haar, nu heeft dat
jongetje morgen geen eieren. Als ik jou
was zou ik 'fc nog eens probeeren. Dan zal
ik het maar weer doen, zei 't kleine haasje
en ging op weg. Hij kwam bij het huis, daar
zat de kat. Waar kom je vandaan? vroeg
de kat. 't Haasje schrok zoo, dat ze 't j©
niet vertellen kan. Van m'n vader, stotter
de hij, en., liet de vier eieren vallen.
Hé, hé, schrok Lies wakker.
Moe, Moe, 't is Pasohen. Ja, ja, riep
M e van beneden. Moe kwam naar boven.
Zalig Paschen, moe! Zalig Paschen Lies!
Kern gauw naar beneden. Jan en Piet zijn
al klaar.
Nu gingen ze in den tuin eieren zoeken
en weldra hadden ze een heel mandje vol.
Nu gingen ze bij buurvr .v eieren zoeken,
want buurvrouw had geen tijd en Wimpje
was ziek, en jawel, zonaas Liesje gedroomd
had, lag'er werkelijk een zakje met vier
eieren. Ze gaven het <- i de moeder van
Wim. Thuis vertelde Lies wat ze ge
droomd had. En moeder zei, ik hoop dat
jullie het volgend jaar weer zoo'n prettig
Paaschfeest hebben.
PAASCHGEBRUIKEN IN
GELDERLAND,
door H^rrran van Kesteren.
Een paar jaar geleden ben ik in Ter-
borg geweest en heb meerdere keeren ge
speeld op den Paaschberg.
De heuvel, die zoo genoemd wordt, ligt
tussohen Terborg en Silvolde.
Als men boven op dien heuvel staat,
heeft men een mooi uitzicht op de omlig
gende velden en dorpen.
Vader vertelde, dat men van daar kan
zien, het Montferland, een heuvel bij Zed-
dam, en ook Eltenburg een heuvel gelegen
in Duitschland.
Bij helder weer kan men zelfs de kerk
van Elten en ook de molen op dien berg
zien staan.
Toen ik aan vader vroeg, waarom deze
heuvel de Paaschberg heet, vertelde vader
mij het volgende:
Op den eersten Paaschdag gaan de kin
deren uit die omgeving naar den Paasch
berg met eieren, die hard gekookt zijn en
gewoonlijk gekleurd.
Op de Paaschberg gekomen, spelen de
kinderen met die eieren, laten de eieren
van den berg afrollen en zoo meer, zooals
men met een bal zou kunnen doen.
Dat naar elkaar toegooien van de
Paascheieren, noemt men ook wel schieten
vandaar dat de kinderen met Palmzondag
zongen.. „Aover eenen Zondag schieten
we met een Paaschei."
Wanneer men lang genoeg gespeeld
heeft, worden de eieren opgegeten en kee
ren de kinderen naar huis terug.
's Avonds wordt het Paaschvuur ge
stookt. Een geheelen tijd te voren halen
de jongens alles wat maar kan branden bij
elkaar, hout, struiken, koolstronken enz.
Alles wordt op een hoop gegooid en op den
eersten Paaschdag tegen den avond aan-
Hoe grooter vuur, hoe mooier. Overal
kan men die vuren zien branden. Vader
heeft eens, zooals hij zegt, op een Paasch-
avond vanaf den Paaschberg meer dan 30
vuren zien branden. In het Oosten van
Gelderland cn ook in Overijsel bestaat de
gewoonte om met Paschen vuren te sto
ken.
PASCHEN.
Paschen, Paschen, Zalig Paaschfeest!
Waar ik met mijn broertjes en zusjes zoo
verlangend naar uitgezien heb. En vooral
dit jaar nu ik den tweeden-Paaschdag mijn
plechtige H. Communie doe. Verleden jaar
keken wij ook verlangend naar Paschen
uit. Mijn broertje Jan zou de plechtige
H. Communie doen en klein broertje Wil
liam de eerste H. Communie, dus het zou
een heerlijk Paaschfeest worden, maar
wat gebeurde er. Pa werd ernstig ziek.
Toen kwam er van feesten niet veel, maar
wij hebben toch een gezelligen dag gehad.
Pa was juist dien dag een beetje beter.
Ma had gauw de ziekenkamer als feestka-
mer ingericht. Wij moesten met ons zessen,
3 broertjes en 2 zusjes en ik, heel kalm
zijn. Maar toch was het gezellig dat Pa
ook aan het gelukkige feest kon deelne
men. Nu is Pa weer beter. Ik zal Onzen
Lieven Heer er hartelijk dankbaar voor
zijn, dat hij Pa weer beter heeft ge
maakt en vragen aan Onzen Lieven Heer
dat wij samen gezond en wel een vroolijk
Paaschfeest mogen vieren*
JEZUS LIJDENSWEG
door Truus de Haas.
In den Hof van Olijven.
Jezus bidt; t is zeer stil!
„Ja, Vader, ja, het was Uw goddelijke Wil
Zoo klonk het fier uit Zijnen mond,
Dat Gij mij naar de wereld zondt".
De doodstrijd.
Jezus is zoo vreeselijk bedroefd,
De Apostelen slapen, zietdaar,
Zij weten ook niet wat er gebeuren gaat.
Maar 't zal erg wezen voorwaar.
De gevangenneming.
Daar komt een bende van 't gemeene
grauw,
Zij zijn reeds vlak voor Jezus aangekomen
Judas verraadt Zijn meester met een kus
En leverde Hem aan de Joden over
zonder schromen.
Petrus verloochent Jezus.
Petrus ging binnen zich warmen
bij 't vuur,
Hij verloochende God drie keer in
één uur,
Maar Petrus is vol berouw naar
buiten gegaan
En zie, daar kwam de droeve stoet
juist aan.
Petrus vraagt vergeving.
Petrus ziet Jezus' droevig gezicht,
Hij bezwijkt haast onder 't zondegewicht
Maar Jezus vergeeft Hem, d' ontrouwen
knecht,
Die voor een wijle boos was en slecht.
De Kruisdraging.
Jezus torsoht den last van zijn en
ons Kruis
Daar treft Jezus een van de beulen
z'n vuist
En in Jezus' aangezicht wordt geslagen
Hoe slecht was hij, die dit dorst te wagen
Veronica droogt Jezus aangezicht.
Daar treedt een Vrouw de rijen door
Schoon haar gelaat, scherp haar gehoor
Zij knielde er naast Jezus neer
En droogde het bebloed gelaat van
haar Heer.
Veronica ziet het wonder.
O wonder, o wonder, mijn Jezus hoe zoet,
Is 't wonder, dat Gij aan Veronica doet.
Jezus gezicht staat geteekend op den doek
Mijn Jezus, o Jezus! wat zijt Gij
toch goed!
Jezus ontmoet de bedroefde Moeder.
Daar ziet Jezus alwetend oog Zijn Moeder,
Zij is gebogen en gebroken door
kommer en smart
En Jezus gaat door maar voelt met
haar mee,
Haar pijnen om Hem, die haar breken
het moederlijk hart
Jezus valt onder 't Kruis.
Jezus neemt het Kruis dan weer op,
Viel er onder nog wel drie keer,
O God is er dan niemand om U te
helpen,
Niemand om te helpen U, die ons
opricht telkens weer.
Simon v. Sier ene wordt ge
dwongen 't kruis te dragen.
Maar zie er wordt iemand gedwongen
Om Jezus te helpen het kruis mee te
dragen,
Tot Golgotha, nog eenige meters
hooger op,
Daar zou het einde zijn van
de martelingen en slagen.
Jezus wordt gekruisigd.
Eindelijk is Hij op Golgotha gekomen
'n Beul heeft een hamer ter hand
genomen,
Jezus wordt aan het vloekhout geklonken
En dat alles is door onze zonden
Jezus' dood.
Maria staat weenende onder 't Kruis,
't Wordt duister alomme en de berg
beeft.
'n Vreeselijk onweer breekt
knetterend los
De dooden staan op ten teeken dat
Hij weer leeft.
Jezus wordt in een nieuw
steenen graf gelegd.
Twee vrome mannen nemen Jezus'
Lichaam van het kruis af,
En leggen hem in een nieuw steenen
graf.
De steen wordt ervoor gewenteld, daar
komen soldaten
Wel 5 in een rij. En houden de wacht
erbij.
De verrijzenis.
Drie dagen erna had Hij de tempel
herbouwd
De soldaten schrokken en vluchtten
benauwd.
Jezus is toen naar de Apostelen gegaan
En kwam daar met zijn vredegroet aan.
'n Engel verschijnt aan de H. Vrouwen.
Daar zat 'n sneeuwwitte gedaante
terneer,
De vrouwen weenden des te meer,
Hun Jezus gestolen, hun Lieven Heer,
Zoo klonk het weenende, doch teer.
Verschijning aan de Apostelen.
Vrede Zij U, zoo klinkt 't uit zijn mond
De Apostelen waren als verstomd
Maar Petrus riep: „O Lieve Heer,
Komt Gij bij uw leerlingen weer."
Maar door de woorden van de Engel
Zijn ze gauw naar buiten gegaan,
Maria Magdalena herkende haar Heer
en haar God,
En voortaan jubelden zij allen, die nu
weenend daar staan.
En zoo vieren we Paschen; het
grootste feest van 't jaar
De opstanding, de verrijzenis van
Jezus, onzen Heer.
Hem zij lof en glorie, voor Zijn verlosing
en dood,
Onze wederliefde zij Hem, oprecht
en teer.