23ste Jaargang
DINSDAG 23 FEBRUARI 1932
No. 7134
DAGBLAD VOOR LEIDEN EN OMSTREKEN
Bureaux: PAPENGRACHT 32, LEIDEN
BINNENLAND
e£cidóeHe6ou/ïa/nt
DE ABONNEMENTSPRIJS bedraagt bij vooruitbetaling
Voor Leiden 19 cent per week f 2.50 per kwartaal
Bij onze Agenten 20 cent per week f 2.60 per kwartaal
Franco per poet f2.95 per kwartaal
Het Geïllustreerd Zondagsblad is voor de Abonné's ver
krijgbaar tegen betaling van 50 cent per kwartaal, bij
vooruitbetaling. Afzonderlijke nummers 5 cent, met
Geïllustreerd Zondagsblad 9 oent.
TEL. INT. ADMINISTRATIE 935, REDACTIE 15 l
GIRONUMMER 103003, POSTBUS No. 11
DE ADVERTENTIEPRIJS BEDRAAGT:
Gewone Advertentiën 30 cent per regel.
Voor Ingezonden Mededeelingen wordt
het dubbele van het tarief berekend.
Kleine advertentiën, van ten hoogste 30 woorden, waarin
betrekkingen worden aangeboden of gevraagd, huur en
verhuur, koop en verkoop f 0.50.
Dit nummer bestaat uit drie bladen
De eenheid der R.K. Staats
partij.
In het jaarverslag van de federatie
Utrecht der S. D. A. P. lezen wij aldus
het „Centrum"' na de vermelding van
het aantal stemmen door de partij bij de
Staten-verkiezingen van 1931 verkregen, de
volgende (oorlogs)-verklaring aan het adres
der Katholieken:
De eenige partij, die ons op de hielen
zit, is de R. K. Staatspartij, welker per
centage steeg van 25.7 in 1927 op 27.4 in
1931. De macht van deze partij te bre
ken is onze meest nabije plicht.
Een gewaarschuwd man geldt voor twee.
En wij worden in het bovenstaande ge
waarschuwd.
Wat wordt in de S. D. A. P. beschouwd
als de meest nabije plicht?
De macht van de R. K. Staatspartij le
breken
Zouden er om dit woord 'na te gebrui
ken bewuste Katholieken kunnen
zijn, die met de S. D. A. P. aan de berei
king van dat doel willen medewerken?
Integendeel: elke Katholiek zal in deze
waarschuwing lezen z ij n pliaht, om bij en
vóór alles in het politieke leven te bewa
ren en te handhaven de alleen in éénheid
machtige R. K. Staatspartij.
Critiek op de R. K. Staatspartij kan en
mag en in zekeren zijn: moet er zijn.
Maar die critiek zal ons er niet toe mó
gen brengen omin de kaart te speien
der tegenstanders!
De taak van den onderwijzer.
Dat men onder ons, Katholieken, een
hooge opvatting heeft van de taak, de
roeping van den onderwijzer dat ie
noodzakelijk, als men het goede van een
katholieke school niet geheel of bijna
geheel wil zoeken in het negatieve, in het
niet-slechte; als men het katholieke onder
wijs zóó wil doen zijn, dat het ten volle
dien eere-naam verdient.
„In de school m. cL Bijbel" vinden wij
overgenomen een artikel van <ir. Katzaroff,
redacteur van het Bulgaarsche onderwijs
blad „Svobodno Vaspitanie" (De vrije op
voeding), lid van de „Ligue internationale
pour l'éducation nouvelle".
Als eischen voor geschiktheid noemt hij:
lo. een hoog paedagogisch ideaal („Set is
voor onverschillig wie dan ook volko
men onmogelijk kinderen op te voeden
en te onderwijzen, als hij niet in zijn ziel
een nimmer doodende vlam heeft die voort
durend schitterend laait"); 2o. een filosofie
van de opvoeding, d.i. een helder inzicht
in de grondslagen van elke opvoeding, dat
op zijn scheppend werk inspireerend zal
werken; 3o. uitgebreide kennis van de ge
schiedenis en van de theorie der opvoe
ding; 4o. grondige kennis van de kinder
psychologie; 5o. practische ontwikkeling,
waaronder verstaan wordt: een goede me
thode van psychologische waarneming van
kinderen, en volledig op de hoogte zijn van
de onderwijsmethoden.
Behalve algemeene en paedagogische
ontwikkeling moet de onderwijzer bezitten
inzicht in maatschappij-structuur; hij moet
de menschelijke beschaving kunnen enten
op zijn omgeving. Aldus schept hij den zoo
noodigen band tusschen school en leven.
Om verder voor zijn taak opgewassen
te zijn, moet de onderwijzer tamelijk veel
vrijheid bezitten. Vrijheid beteekent
echter niet ongebondenheid; en van diep
godsdienstige gezindheid heeft K. goede
verwachting.
Tot zoover de niet-Katholieke Bulgaar
sche schrijver.
De schrijver zegt, van diep godsdienstige
gezindheid goede verwachting te hebben.
Hij mag zich sterker uitdrukken. Een
diep godsdienstige gezindheid zal den on
derwijzer geven het heilige vuur, de toe
gewijde geestdrift, welke voor een zoo goed
en volledig mogelijke vervulling van zija
taak onontbeerlijk zijn.
DE MET OVERHEIDSSTEUN
GEBOUWDE WONINGEN.
RAPPORT DER COMMISSIE-VLIEGEN
Zooals gemeld, is verschenen het rapport
van de door de ministers van Financiën en
van Arbeid, Handel en Nijverheid ingestel
de en dezer dagen met dankbetuiging we
der ontbonden commissie, aan welke was
opgedragen een onderzoek van de vraag,
weike moeilijkheden zich voordoen bij de
exploitatie van de met financieelen steun
van het Rijk en de gemeenten gebouwde
woningen, welke maatregelen van over
heidswege, ter gemoetkoming aan die moei
lijkheden zouden kunnen worden genomen
en welke gevolgen die maatregelen voor
de geldmiddelen van het Rijk en de ge
meenten zouden hebben.
Aan het uitvoerige rapport ontleenen wij
het volgende:
De commissie heeft gemeend haar onder
zoek zooveel mogelijk te moeten beperken
tot de woningen, voor welke totstandko
ming van Rijks- en gemeentewege steun
ingevolge de Woningwet was verleend.
Aan de noodzakelijkheid \an een enquê
te bij de gemeentebesturen bleek niet te
ontkomen. Deze enquête, die noodwendig
een omvangrijk karakter aannam, moest
zich uitstrekken over 593 gemeenten met
bijna 2900 woningcomplexen.
Teneinde de moeilijkheden, welke zich
bij de exploitatie van met Rijkssteun in
gevolge de Woningwet gebouwde woningen
voordoen, voorzoover doenlijk uit den weg
te ruimen, acht de Commissie verschillen
de maatregelen noodig, die hieronder wor
den uiteengezet.
In de eerste plaats acht de Commissie
het noodzakelijk, dat de huurbepaling voor
al deze woningen berust op één algemeen
geldenden grondslag en dat aan de in dit
opzicht bestaande onderlinge verschillen
een einde wordt gemaakt.
Deze grondslag moet, naar de meening
der Commissie, gevonden worden in de
objectieve huurwaarde der woningen. Ais
basis voor de bepaling hiervan dient aan
genomen te worden de reproductiehuur
(da. de huur, die gelijk is aan de exploita
tiekosten der woning, wanneer zij zonder
bijdrage onder de huidige, als normaal te
aanvaarden, omstandigheden was ge
bouwd), met dien verstande evenwel, dat
de huurprijs niet geheel wordt los gemaakt
van de beweging der marktprijzen en dat
met bijzondere omstandigheden wordt re
kening gehouden.
Hierbij zij evenwel nadrukkelijk opge
merkt, dat de huurprijzen der woning^vet-
woningen niet op elke schommeling van de
plaatselijke markt mogen reageeren en dat
een opwaartscke beweging hiervan slechts
mag worden gevolgd., wanneer aangeno
men kan worden, dat men niet te doen
heeft met een stijging van tijdelijken aard.
Uit het vorenstaande vloeit voorts, dat
de -Commissie, ook bij de huurbepaling
voor de,in goedkoopen tijd gebouwde wo
ningen wil uitgaan van de reproductie-
huur. Echter dient bij de beoordeeling van
de huurwaarde dezer woningen in het oog
te worden gehouden, dat ze dikwijls, wat
grootte betreft, bij de later gebouwde wo
ningen ten achter staan.
Teneinde het hierboven uiteengezette
standpunt in de practijk te kunnen toepas
sen, dienen de huren van alle met Rijks-
steun ingevolge de Woningwet gebouwde
woningen hieraan te worden getoetst.
Met de toetsing der huren dient gepaard
te gaan een toetsing der exploitatie-uitga
ven, opdat deze tegelijk met de huren op
nieuw worden vastgesteld en daarmede de
finitief wordt bepaald de omvang van het
exploitatietekort.
Nadat de huren en exploitatie-uitgaven
opnieuw zijn vastgesteld en eventueel her
zien, wordt de grootte van het jaarlijksche
exploitatie-tekort bepaald.
Het geheele aldus vastgestelde tekort
dient, naar de meening der Commissie,
voortaan door Rijk en Gemeenten te wor
den gedragen in de verhouding, die bij de
toekenning der bijdrage was bepaald. Dit
wil dus zeggen, dat als regel 75 pet. van
het tekort ten laste komt van het Rijk en
25 pet. ten laste van de betrokken Ge
meente. De Commissie wenscht het aan
deel van het Rijk in het exploitatie-tekort
niet meer beperkt te zien tot het bedrag,
hetwelk, bij de toekenning der bijdrage als
maximum werd genoemd. In de gevallen,
waarin het tekort achteraf is gebleken
grooter te zijn dan bij de toekenning der
bijdrage werd voorzien, zonder dat dit kan
worden geweten aan verkeerde handelin
gen, verkeerd beleid of nalatigheid van de
zijde der betrokken Gemeente of vereeni-
ging, is het niet meer dan billijk te achten,
dat het Rijk naar evenredigheid daarin
bijdraagt.
In de gevallen, waarin dit zonder be
zwaar kan geschieden, wil de Commissie
de jaarlijksche bijdragen afschaffen en
vervangen door een z.g. afschrijving van
het door de oorlogscrisis veroorzaakte ex
ploitatie-verlies. De afschrijving kan zich
echter niet in alle gevallen uitstrekken tot
het veile exploitatie-tekort. Om voor de
hand liggende redenen moet zij beperkt
blijven tot die tekorten of dat deel der
tekorten, welke inderdaad als onherroe
pelijk verlies tengevolge van den oorlog
kunnen worden beschouwd. Het af te
schrijven bedrag zal in alle gevallen gelijk
zijn aan het gekapitaliseerde exploitatie
verlies, hetwelk de woningen opleveren,
wanneer de huur gelijk is aan de repro
ductie-huur. Iu verreweg de meeste geval
len, waarin de afschrijving moet plaats
vinden, is een Rijksvoorschot voor het
bouwkapitaal der woningen loopende. In
die gevallen ligt het voor de hand, dat de
afschrijving plaats vindt in dezen vorm,
dat het Rijk het schuldrestant van dit
voorschot vermindert met het bedrag der
afschrijving. De betrokken gemeente op
haar beurt betaalt aan het Rijk dat deel
van het afgeschreven bedrag (als regel 25
pet.), hetwelk voor haar rekening komt. In
gevallen, waarin het Rijksvoorschot ia ge
converteerd, zal de afschrijving in dezen
vorm plaats moeten vinden, dat het Rijk
aan de betrokken gemeente, subsidiair
(d.w.z. in geval de conversieleening door
een corporatie rechtstreeks is aangegaan)
woningcorporatie, uitbetaalt zijn aandeel
in het af te schrijven bedrag, met verplich
ting dit, met het aandeel der gemeente,
aan te wenden, tot extra^aflossing van het
bouwkapitaal.
Voor een zeer groot deel der tijdens de
oorlogscrisis gebouwde woningen, de nor
male gevallen, beteekent de afschrijving
een finale afrekening met de door deze
crisis veroorzaakte financieele moeilijkhe
den. Ten aanzien van het overige deel de
zer woningen, de met-normale gevallen,
heeft zij tot resultaat dat althans dat deel
der exploitatie-verliezen, hetwelk aanwijs
baar van de crisis het rechtstreeksche ge
volg is, wordt weggewerkt.
In de niet normale gevallen blijft na de
afschrijving nog een beperkt tekort over
ten beloope van het verschil tusschen ro-
productiehuur en werkelijke huur. De dek
king van dit tekort, hetwelk wel geacht
kan worden min of meer uit de oorlogscri
sis te zijn voortgevoelid, maar dat toch
niet zonder meer als een onherroepelijk
crisisverlies is te beschouwen, kan plaats
vinden door ten aanzien hiervan de be
staande bijdragenregeling te continueeren.
Na de door de Commissie voorgestelde
toesing en eventueele herziening van huren
en exploitatie-uitgaven zullen de met
Rijkssteun ingevolge de Woningwet ge
bouwde woningen een verlies opleveren,
waarvan de grootte niet met zekerheid kan
worden opgegeven, maar dat is te stellen
op rond J 13.395.000 per jaax. Hiervan komt
ten laste van het Rijk rond 10.046.250 en
van de betrokken gemeenten gezamenlijk
rond 3.348.750.
Dit beteekent een meerdere uitgave
voor het ltijk van rond 1.471.000 per jaar,
voor de betrokken gemeenten daarentegen
een ongeveer even groot gezamenlijk voor
deel, daar dit meerdere verlies tot dusver
re practisch voor haar rekening kwam.
De ombrengst der beschrijving, even
min met zekerheid aan te geven, is te stel
len op een bedrag van rond 1.005.000 per
jaar, waarvan rond 603.000 ten goede
komt aan het Rijk en rond 201.000 aan de
betrokken gemeenten gezamenlijk.
Welk bedrag ineens deze jaarlijksche op
brengst vertegenwoordigt, is met met vol
doende zekerheid te zeggen en zal van
geval op geval moeten worden vastgesteld.
Het overgroote gedeelte van het ge
raamde jaarlijksch verlies zal verdwijnen
door de voorgestelde afschrijving. Hoe
groot dit gedeelte precies is, is slechts van
geval op geval uit te maken.
Minderheidsnota.
De minderheid der Oommissie,
de uit de leden J. Bakker, ir. H. van der
Kaa, mr. L. Lietaert Peerbolte en J. Th.
Peters hebben in een afzonderlijke nota
hun afwijkend standpunt uiteengezet.
Deze minderheid, haar voorstellen sa
menvattende, is van meening, dat aan de
moeilijkheden, welke ook naar haar oor
deel aanwezig is, op de volgende wijze zou
kunnen worden tegemoetgekomen.
Na regeling van de huren op nationee-
len grondslag en onderzoek en zoo noodig
ook herziening van alle ten laste der ex
ploitatie komende uitgaven, wordt het ge
heele exploitatie-tekort behoudens in
geval van notoir wanbeleid van de zijde
der gemeenten of corporaties door Rijk
en gemeente gedragen in de ter plaatse
geldende verhouding.
De aldus toegekende bijdrage worde
voor den verderen looptijd van het voor
schot gefixeerd, waarbij het recht wordt
voorbehouden, om in geval van een wijzi
ging van de omstandigheden in gunstigen
zin, de bijdragen te herzien en opnieuw
vast te stellen. De minderheid meent, dat
een dergelijke herziening zou kunnen
plaats hebben, wanneer een huur verhoo
ging van ten minste 10 pet. mogelijk en re
delijk is.
Het Rijk houde in opperste instantie
zeggenschap over de huren en toezicht op
het financieel beheer, omdat met een
juiste huurbepaling en een goed finan
cieel beheer van het omvangrijk woning-
bezit der gemeenten en corporaties zoó
groote algemeene belangen zijn gemoeid,
dat het Rijk hierover zeggenschap moet
behouden.
Na toepassing van deze maatregelen zal
aan de gemeenten en aan de corporaties
de grootst mogelijke vrijheid zijn verze
kerd, welke haar kan worden verleend.
In het bovenstaande is bedoeld een rege
ling te treffen, welke zoo ver mogelijk te
gemoet komt aan de werkelijk bestaanoe
bezwaren. De gemeenten, welke deze re
geling wenschen te aanvaarden, kunnen
daarvan gebruik maken; zij die de regeling
niet doeltreffend achten, zijn vrij haar te
verwerpen, en dein bestaanden toestand
te handhaven. Dwang behoeft dus niet te
worden gebruikt; de gemeenten behouden
volledige vrijheid om de regeling al dan
niet te aanvaarden.
Aan het rapport is een groot aantal bij
lagen ter toelichting toegevoegd.
De meerderheid der Commissie, bestaan
de uit de leden H. P. J. Vliegen, J. Bloo
mers, W. J. Bossenbroek, C. Frida Katz en
H. C. Nijkamp, heeft haar voorstellen
neergelegd in een wetsontwerp.
HET „KORTINGSWETJE".
Bezwaren tegen de amende
menten.
De Vereeniging van Nederlandsche Ge
meenten heeft aan de Tweede Kamer der
Staten-Generaal een adres gericht inzake
het wetsontwerp tot tijdelijke korting op
de uitkeeringen uit het gemeentefonds,
zulks naar aanleiding van de op dat ont
werp ingediende amendementen van de
heeren Van Vuureu, Rutgers van Rozen
burg en Suring.
In dit adres wijst het bestuur dier ver
eeniging er op, dat deze amendementen het
door de regeering voorgestelde wetsont
werp geheel van karakter doen verande
ren. Immers het aanknoopingspunt met de
salarissen van het gemeentepersoneel
wordt in de amendementen gehel losgela
ten. Er wordt voorts op gewezen, dat ge
gevens hebben doen zien, dat de korting
volgens de amendementen van de heeren v.
Yuuren en Rutgers van Rozenburg vooral
voor de kleine gemeenten veel grooter zal
zijn, in vele gevallen zelfs vijf tot tienmaal
zoo groot als de korting volgens het Re-
geeringsontwerp.
Het araendement van den heer Suring
heft deze bezwaren niet in voldoende mate
op.
Een sub-amendement-
Smeenk.
Het lid van de Tweede Kamer, de heer
Smeenk, heeft een sub-amendement inge
diend op het amendement van de heeren
Van Vuui'en en Rutgers van Rozenburg op
art. 1 van het z.g. Kortingswetje.
In de toelichting schrijft de voorsteller,
geen overwegend bezwaar te hebben tegen
de in lid 1 voorgestelde normale korting
van zes procent. Het cijfer toch blijft be
neden het percentage van de uitkeering,
welke uit 's Rijks kas zal moeten worden
bijgepast. Hij meent echter, dat aan de
zwaar belaste gemeenten wel ontheffing
van de korting zal moeben worden ver
leend en dat daartegen ook geen beden
king rijzen kan, indien blijkt, dat het hoo
ge aantal opcenten op de gemeentefonds
belasting vereischt wordt ondanks zoowel
een onvoldoende opvoering van de (overi
ge) inkofhsten als een voldoende beper
king der uitgaven.
De in het derde lid voorgestelde bepa
ling strekt tot verhooging der rechtszeker
heid. Een soortgelijk beroep van een mini-
sterieele beslissing op de kroon, waarbij
dan de afdeeling geschillen van bestuur
van den Raad van Staten wordt gehoord,
komt voor in art. 99 der Lager-Onderwijs-
wet en andere wetten.
KONINKLIJKE BESLUITEN.
Notariaat.
Bij Kon. besluit is benoemd tot notaris
te Hoorn S. J. J. Luyckx, candidaat^nota-
ris aldaar.
Dr. H. J. LOVINK BIJ DE KONINGIN.
H. M. de Koningin ontving gisterochtend
dr. H. J. Lovink, voorzitter van de Land
bouwcrisis-commissie.
VOORNAAMSTE NIEUWS
BUITENLAND.
Hitier zal candidaat gesteld worden voor
het Duitsche rijkspresidentschap. (Buitenl.
2e blad).
Heden komt de rijksdag weer bijeen.
(Buitenl. 2e blad).
De Japanners stuiten bij Sjanghai op on
verwachte moeilijkheden. (Buitenl. 2e blad).
BINNENLAND.
Een nieuw succes van prof. dr. Keesom.
(Stadsnieuws, 1ste blad).
Benoemingen in het Bisdom Haarlem.
(Kerkn„ 1ste blad).
De bedreigde veiligheid op de spoorwe
gen (1ste blad en foto 2de blad).
Bloemen-tentoonstelling In „Zomerzorg"
(lste blad).
HET KOLONIALE PROBLEEM Bladz. 7
VEILIGHEID OP DE SPOORWEGEN.
Alles is gedaan, maar er blijft een risico.
In antwoord op de vragen van het
Eerste Kamerlid Moltmaker, betreffende
de beveiliging der spoorwegen tegen aan
slagen, heeft minister Reijmer geant
woord, van de laaghartige aanslagen op
spoorwegen nota genomen te hebben. Op
de vraag, of de minister niet van mee
ning is, dat naast de opsporing van de
daders dier aanslagen, alles in het werk
moet worden gesteld, deze tot het kleinst
mogelijke minimum te beperken, ant
woordt de minister in het algemeen be
vestigend, waarbij hij evenwel opmerkt,
dat geen maatregelen mogelijk schijnen,
die tot volslagen voorkoming van aan
slagen en baldadigheden als de bedoelde
kunnen leiden. Op een zoo uitgestrekt
gebied als- dat vrn de spoorwegen, zal de
uitvoering van kwaadwillig opzet be
zwaarlijk geheel kunnen worden afge
wend. Naar aanleiding van de verder ge
stelde vragen merkt de minister op, dat
nooh beperking in de bewaking van
openbare overwegen nooh inkrimping
van personeelploegen iets uit te staan
heeft met wat is voorgevallen.
Daargelaten, dat rondom Amsterdam
voor geen enkelen overweg ontheffing van
de verplichting tot afsluiting is ver
leend en, naar de mededeeling der spoor
wegdirectie, de sterkte van het ploeg-
personeel aan de Westzijde van Amster
dam niet is verminderd, ligt voor de
hand, dat overwegbewaking nooh ploëg-
sterkte een beletsel vormt voor kwaad
willigen, die den spoorweg wel elders
zoillen weten te bereiken dan van de
overwegen af en op andere plaatsen en
tijden dan waar en waarop de wegwer
kers in den regel in ploegen en overdag
werkzaam zijn.
Daar met „ergerlijke" bezuinigingen
blijkbaar ook wordt gedoeld op beper
king in de sohouw van den spoorweg
moge worden opgemerkt, dat deze schouw
steeds slechts ten doel heeft gehad, den
goeden toestand van den bovenbouw te
oontroleeren en een oogmerk van bewa
king van den spoorweg daarbij nimmer
heeft voorgezeten; de geleidelijke ver
betering en verzwaring van den boven
bouw heeft het reecis in 1913 mogelijk
gemaakt, deze sohouw tot eenmaal daags
te beperken zonder dat dit tot bezwaren
heeft geleid.
Tenslotte merkt de minister op, dat
hij bereid is, alle aandacht te schenken
aan maatregelen, die tot de grootst mo
gelijke beveiliging van do spoorwegen
kunnen bijdragen.
Econ. Techn. Instituut in Limburg.
In de gistermiddag te Maastricht ge
houden algemeene vergadering van aan
deelhouders van het Economisch Techno
logisch Instituut in Limburg is benoemd
tot directeur van dat Instituut mr. R. A.
H. M. Gielen, secretaris van de Kamer
I van Koophandel voor Masatricht en om-
1 6 treken.