V
t
O
OOR
HZE
IKDEREH
<G
ZATERDAG 20 FEBRUARI 1932
DE LEIDSCHE COURANT
TWEEDE BLAD PAG. 8
aiiiiiiiiiiiiiiiiiinminiiiiiMiiiiiiiiiiiiiuimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiMiiiiMiiimiiiimiiiiiiiiiiimii!:
aiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimmimiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiimmiiiiimiiiiiiiüiiiiiimmiiir
CORRESPONDENTIE.
Nog zijn „bedankjes" ingekomen van de
volgende prijswinnaars.
1 Jantje van Gerven, Zoeterwoude, Schen-
2 Nellie Zwetsloot, Warmond.
3 Henk Verhaar, Oud-Ade E 37.
(Laat Henk Verhaar er aan denken dat
een brief naar Leiden 6 cent kost en
geen 5!)
4 Annie Disseldorp, Stompwijk.
5 Coba v. d. Eist, Zoeterwounde, Mie-
ning E 114.
6 Arie de Korte, Otweg, Boskoop.
Ook deze gelukigen waren erg tevreden
met den ontvangen prijs en beloofden ook
voortaan van de partij te zijn.
Mariefcje v. d. Slot, Noordwlj.
kerhout. Als je trouw de krant ge
lezen had, had je gezien, dat de oplossing
van tusschentijds geplaatste raadsels, niet
moeten opgestuurd worden. Jammer van
tijd en postzegel 1 Dag Marietjel
Zoo ook Dora v. d. Meer, Zoeter
woude!
Hemmy, St. Bernardus Colle
ge, Echt. Dat heb je goed naverteld
Hemmy! Ik laat het plaatsen., ter aan
moediging. Ik verwacht nog meer van
jon! Dag Hemmy! Zie de volgende week.
Leo Plouvier, Leiden. Wel,
wel Leo, heb jij mij eens willen verrassen
met een verhaaltje, eens gelezen en nu
naverteld. Flink zoo!
Om jou te toonen, hoe ik dit eerste po
gen op prijs stel, laat ik het verhaaltje hier
onder volgen. Wat zal mijnheer in de school
het aardig vinden een opstel van Leo voor
te kunnen lezen! Dag Leo! Maak veel
groetjes aan vader en moeder, de broertjes
en zusjes! vooral aan Jacques, die ik be
dank voor zijn briefje.
Daar is dan Leo Plouvier en vertelt u
wat van een
'N NOTENTAKJE.
Er was eens een vader. Hij had drie
kinderen. Het eerste heette Marie en het
tweede Nel en het derde Anny.
Die vader zou op reis gaan en vroeg aan
z'n kinderen, wat ze hebben wilden.
Nel vroeg een ketting en Marie vroeg
een jurk en Anny vroeg een no ten takje,
want ze zei: daar heb ik genoeg aan!"
De vader van de drie kinderen had al
gauw de ketting en de jurk gevonden, maar
nou dat notentakje, ja, dat kon hij maar
nergens vinden.
Maar eindelijk vond hij 'n bosch met
noteboomen. Daar zag hij een boom, maar
opeens sprong een beer uit dien boom en
zei: vrees niet, gij mag een takje plukken
als ik je mag komen halen.
Dat is goed, zei de vader. Kom mij maar
halen en nu plukte hij een takje. Dan ging
de vader naar huis en gaf de geschenken,
maar hij zei niets. Opeens zag hij een auto
aankomen met de beer er in.
Daar werd aan de deur geklopt en de
beer zei, ik zie dat je niet mee wil. Dan
neem ik uw dochter mee. Dat vond de va
der goed en daar reed de auto weg.
Toen ze in het hol kwamen zei de beer,
niet kijken naar de muren; dat deed ze en
toen ze alles gezien had, was de beer geen
beer meer, maar een prins. Er werd nu een
groot feest gevierd en samen leefden ze
heel gelukkig.
Jantje van Gerven, Zoeter
woude. Ja, nu zie ik duidelijk „Jan
tje" staan enals Jantje zoo duidelijk
Jantje geschreven had onder de oplossin
gen, dan had ik Jantje niet verwisseld met
Sjaantje. Aan wien de schuld? Ra, dat eens
Jantje? Toch vind ik je versje leuk en ben
ik blij, dat jij een vulpotlood gewonnen
heb. Dag Jantje maak veel groetjes aan
vader en moeder en alle broertjes en zus
jes. En u geef ik Jantje het woord. Daar
is ie!
BESTE OOM!
Even wil ik u bedanken
Voor dit mooie vulpotlood,
Dat ik nu weer heb gewonnen
En nu voel ik mij al groot.
Als er nu weer raadsels komen
In uw mooie kinderkrant,
Ja, dan ga ik hard aan 't werk
Weer vooruit op den ouden trant!
Eerst toch ga ik dan beginnen
Op een kladje, een, tw.ee, drie!
Maar toch schrijf ik o, zoo netjes
Met mijn potlood, kijk en zie!
Nu, hoor Oom, neem mij niet kwalijk
Maar ik heet geen Sjaantje hoor.
En ik ben een echte jongen,
Ik ga niet voor 'n meisje door.
Heusch ik ben een echte bengel,
Ik voer eohte streken uit,
Maar toch Oom, ik blijf u dankbaar
En ontvang de groeten van uw guit.
Bennie en Pierre Hosman, Lei
den. Zoo mijn kleine Neefjes, ook eens
meegedaan en nog wel zoo'n briefje erbij
geschreven. Blijven meedoen! Wederkeerig
veel groetjes aan Vader en Moeder en An-
dré. Daag!
X
V
X
X
V
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
Jan Gründemann, Leiden.
Ja Jan, zoo zie je weer dat aanhouden
winnen dcet. Ik zal eens goed toezien, of j
ik jullie bij den volgenden wedstrijd ook
weer zie. Maak veel groetjes aan vader en
moeder, broertjes en zusje! Dag Jantje!
Jan en Gé Bots, Leiden. Zeker
vond ik ze goed. En ik zal er aan denken,
de raadsels den volgenden keer wat kor
ter te maken. En dan?.... Maar het ge
luk laat zich niet dwingen, niet waar? Dag
jongens Maak veel groetjes aan Moeder en
Vader! Zoodra ik tijd heb, kom ik eens
aan! Daag!
Herman v. Kesteren, Leiden.
Het is waar, de raadsels waren een beet
je te moeilijk, maar met vaders hulp en
moeders hand is toch veel te bereiken, is
niet Wanneer krijg ik eens een ver
haaltje van je. Moeder of vader mogen ge
rust even helpen. Wel ja! Waarom niet?
Dag HermannetjeMaak ook veel goeten
aan vader en moeder!
Marietje Immerseel, War
mond. Dank je wel Marietje! Ik heb
zooals je ziet, dadelijk gebruik gemaakt
van de ingezonden raadsels. En ie opstel!
Ik wil het nog eens bewaren. Wie spreekt
nu van sneeuw, en sneeuwman en ballen
gooien en van al dat moois, als alles be
dekt is daar buiten met een wit smette
loos sneeuwtapijt. Dat zou een bespotting
zijn of zou het toch kunnen? (Hef is 12
Februari nu ik dit schrijf en je leest dit
den 20sten pas? Dag Marietje. Groet
alle huisgenooten van me.
Cadier, Leiden. De volgende
week laat ik het bewuste plaatsen. En hoe
gaat het? Is de te nemen weg, al precieB
afgebakend? Ik ben benieuwd iets naders
te hooren. Dat idéé lijkt me toch niet
kwaad! Volhouden en. aannakken en.,
je komt, waar het doel ligt. Dag Cadier!
Hierbij zullen we het voor vandaag laten.
Het is welletje.
Tot ZaterdagDan gaan we door. Er lig
gen nog 53 brieven te beantwoorden.
Jullie Oom W i m
DE OPLOSSINGEN
der Raadsels van verleden week waren:
Opl. 1: Als hij zijn mond houdt.
Opl. 2: Het waren muzikanten.
Opl. 3: Schoorsteen.
Cpl. 4: Rivierbedden.
Opl. 5: Een tamboer.
Opl. 6: Een lokvogel.
Opl. 7: Een ongeluksvogel.
Opl. 8: In bedsteden.
Opl. 9: Diemerburg, Muiderberg.
Opl. 10: Als hij in slaap valt.
RAADSELS
ingezonden door Marie v. Immerzeel
No. 1. Kruisraadsel. Mijn geheel is een
naam van mijn hondje.
X
XXX
X x x X X
xxx
X
1 is een medeklinker.
2 is een leuk dier.
3 het gevraagde woord.
4 een naam van een meisje.
5 een medeklinker.
No. II. Kruisraadsel:
X
1 is een medeklinker.
2 deel van een dag.
3 't tegenovergestelde van stijgen.
4 het gevraagde woord.
5 zit aan een rozenkrans.
6 eeü naam van een meisje.
7 een medeklinker.
Het geheel is een lekkere tractatie.
No. III. Welke kasteelen bouwt men in
een ©ogenblik?
No. IV: Van welk bord eet men niet?
No. V: Wie leeft niet en kan toch spre
ken?
No. VI: Wie heeft een mond en kan niet
spreken?
No. VII: Mijn geheel bestaat uit 14 let
ters.
naar 34 verlangd menig kind.
2347 wordt veel in Indië gegeten,
g9913 is een inwoner van Dene
marken.
met 1011 wordt gesmeten.
1—10—1013 is een groente.
14911—8 is een betalingsmiddel.
5611 is een nachtvogel.
2121314 draagt men aan den vinger
Oplossingen worden niet verwacht.
Wij geven ze de volgende week zelf ter
ccntroleering van eigen gevonden oplossin
gen. Oom W i m.
EEN JONGENSOORLOG
door Otto van Aalst
De school ging uit. De jongens van de
zesde klas stoven joelend en juichend de
straat op. Op een drafje liepen allen naar
het De Ruyterplein. Hier zouden ze een
vergadering beleggen en Piet Jansen, de
giootste belhamel van de school, zou hier
de jongens toespreken, omdat hij, naar
hij zei, wat belangrijks te zeggen had.
Toen allen op het plein verzameld waren
en om hem heen stonden, begon hij:
Dames en heeren.
Er zijn hier geen dames, riep Jan
Vos.
Hou je mond, uilskuiken en Piet be
gon opnieuw:
Dames en heeren, we zijn hier bij
eengekomen om een vergadering te be-
leggen.
Dat wist ik nog niet, bromde Kees
Bierbuik met zijn zware bass'em.
Ach, Bierbuik, begon Piet, laat naar
je kijken, je slaat toch een figuur als
modder. En opnieuw begon hij:
We zijn hier bijeengekomen om een
vergadering te beleggen.
Waarmee, met kaas of met ham?
schreeuwde een hooge jongensstem. De
jongens begonnen te lachen en Piet Jan
sen, rood van drift, stampte met zijn
voet op den grond en riep woedend uit:
Als jullie nu niet uitscheiden., da.,
da .dan smeer ik 'm en kijk ik jullie
geen van allen meer aan.
Nu deden de jongens allemaal of ze
begonnen te huilen, ze stopten hun vingers
in hun mond, maakteh ze nat, en maakten
zoo kunstmatige tranen op hun wangen en
in hun oogen. Piet werd nu weer kalm,
omdat hij zag dat hij toch niets met zijn
drift opschoot en hij begon opnieuw:
Jongens, ik heb een voorstel, we
moesten vanmiddag eens oorlog spelen op
de hei. We verdoelen de jongens in twee
partijen van 15, want we zijn met dertig.
De jongens van de eene partij binden een
zakdoek om hun arm heen en nu krijgen
beide partijen een fort dat ze moeten ver
dedigen. Valt nu het fort in handen van
den vijand, dan heeft de vijand gewonnen.
Ik heb thuis een Hollandsche en een Duit-
sche vlag, de partijen moeten de vlag op
het fort zetten. Als een jongen door de
tegenpartij gevangen is genomen moet hij
naar het fort van zijn vijand gebracht
worden en moet daar blijven, hij mag niet
vluchten. In het gevecht mag geen ge
bruik worden gemaakt van stokken, mes
sen en pistolen, wel mag men pistolen
dragen en ook geweren, maar we moeten
alleen met de handen vechten. Wie mee
doet komt vanmiddag om twee uur maar
op oe hei.
Hoera, schreeuwden de jongens en
ze droegen Piet in triomf op hun schou
ders naar huis toe.
Twee uur. Alle jongerfs zijn al verza
meld op de hei. De twee aanvoerders, Piet
Jansen en Jan Vos, zijn aan het tossen.
Piet wint den toss en kist Henk van
Heelsum. Jan kiest daarna Wim Heuvel.
Dan kiest Piet weer, dan Jan, net zoo
lang tot er geen jongens meer zijn.
Piet's partij bindt een zakdoek om den
arm en neemt de Hollandsche vlag. Jan's
partij de Duitsche zwart, rood, geel, in de
lengre gestreept. Piet laat aan den rand
van het bosch een berg maken en zet de
vlag daarop, Jan heeft midden in het open
veld, op zoowat 500 M. afstand van Piet
een berg laten maken; de Duitsche vlag
wappert in den wind. Het fort van Jan
lag zoowat 100 M. van den boschrand af.
Toen Jan en Piet klaar waien met hun
fort, zond de Duitsohe aanvoerder een
gezant naar het Hollandsche fort. Hij
vroeg aan de Hollanders of ze het fort
wilden ontruimen, zoodat de Duitschers
het bezetten konden.
Nooit, antwoordde de aanvoerder
der Hollanders.
Dan sta ik niet voor de gevolgen in,
antwoordde de Duitsche gezant en ver
wijderde zich naar het Duitsohe fort.
Nu gingen vijf Duitsohe soldaten het
Hollandsche fort verkennen, op hun
knieën kropen ze door de hei naar het
Hollandsche fort toe. Toen ze zoowat de
helft van den weg afgelegd hadden ont
moetten de vijf Duitschers twee Holland
sche verkenners. Ze grepen de Hollanders
en wilden ze gevangen nemen, maar de
Hollanders op het fort hadden het gezien
en vijf van deze liepen naar het ge
vecht toe. De Duitschers, die nog op het
fort waren, liepen nu allemaal naar het
gevecht toe en lieten hun fort onbewaakt
achter. Intusschen was de Hollandsche
aanvoerder met twee zijner manschappen
het bosch ingekropen en ze volgden den
boschrand totdat ze op 100 M. afstand
waren van het Duitsche fort, dit was ge
heel verlaten. Op 't midden van het veld
vochten de Hollanders nog steeds tegen
de Duitschers. de strijd ging gelijk op. De
Hollandsche aanvoerder en zijn twee
mannen kropen het bosch uit, de hei op
en slopen naar het fort. Toen ze dit be
reikt hadden, zonder opgemerkt te zijn,
hieven ze een vreugdegehuil aan en zwaai
den de Duitsche vlag boven hun hoofd.
Verloren, flitste het hun door het
hoofd en ze zochten hun heil in de vlucht
naar alle kanten om den smaad van krijgs
gevangene te zijn te ontloopen. Maar er
werden er nog heel wat door de Hollan
ders gevangen genomen en zoo eindigde
deze vriendschappelijke oorlog in een vol
slagen overwinning van Holland. Daarna
verbroederden de Duitschers en de Hol
landers zich.
Jan Vos ging even in het dorp zijn
voetbal halen en daarna speelden ze „Hol
landDuitschland" met dezelfde jongens
als met den oorlog.
Duitschland won den voetbalwedstrijd
met 4—1, zoodat Duitschland revanche
had genomen voor den nederlaag die het
op het „slagveld" geleden had.
VAN EEN EIGENWIJS JONG
MUSCHJE
door Jan Koevoets.
In een struikje op de hei woonde een
musschenfamilie. Vader, moeder en vier
kindertjes. De jongste van de vier was een
heel eigenwijs beestje. En vreeselijk onge
hoorzaam. Op een keer waren de jonge
musohjes aan het spelen op de hei. Ze
hadden al een tijd gespeeld. Toen kwam
moeder ze halen. Maar natuurlijk was het
jongste muschje weer ongehoorzaam. „Hé,
moe, nog even". „Neen" zei moeder, „je
komt direct naar huis. Nu moest ze wel.
Het kleine muschje wilde graag vrij zijn.
Maar daar had ze nog geen kans voor.
Op een goeden dag kwam de kans. Vader
en moeder waren uit om wurmpjes te zoe
ken; de kinderen speelden op de hei. Op
een oogenblik, dat de anderen niet .keken,
kroop het muschje in het struikje. Nu kon
hij weg. Hij zou wachten tot de andere te
gen moeder gingen vertellen, dat zij hem
niet meer zagen. Opeens viel het bij de
andere op, dat de jongste er niet meer
was. Ze gingen naar hem zoeken, maar
vonden hem niet. Eindelijk gingen ze ver
drietig naar moeder, maar deze was nog
niet terug. Toen bleven ze maar in het
nestje en dachten nog: „Straks zal hij wel
terugkomen". Maar hij kwam niet. Daar
zagen zij moeder aankomen. Deze vond
het verschrikkelijk, dat de jongste er niet
was. En ze wasbedroefd. In het struikje
cp de hei zat het muschje, blij dat ze zoo
ontkomen was. Nu vloog ze weg. In het
plantsoen zat ze lekker te wiegen op een
dun takje van een boom. Maar, o, wee,
wat kwam daar aan, een kat? Het dier
klom in den boom waarin het muschje zat
te wiegen. Het vogeltje vloog naar bene-
denn, bleef even zitten in het gras en boem
de kat er boven op. „O, wee", dacht het
muschje, „nu is het met mij gedaan. Maar
gelukkig! Een man joeg de kat weg. Wat
er verder met het musohje gebeurde! Het
vloog recht naar de hei. En ging naar het
nestje waar ze woonde. Ze werd met
vreugde ontvangen. Ze vertelde haar we
dervaren en moeder vergaf het haar maar.
En het muschje vond nu ook: „Oost West,
thuis het best!"
ALS VOGELS JONGEN HEBBEN
door Wim Atteveld.
Er was eens een vogeltje, dat drie we
ken op eenige eitjes had gebroed. De dag
was aangebroken dat de eitjes zouden uit--
komen.
Toen de jongen nog maar een dag oud
waren, begonnen ze te sjilpen, dat hooren
en zien verging.
Moeder vogel begreep wel, dat ze honger
hadden. Daarom vloog ze uit om wormen
en ander voedsel te zoeken.
Eerst ging ze bij den boer kijken, of die
nog wat voedsel in de stal had liggen.
Daar vond ze niets dan wat graankorrels.
Vlug vloog ze naar het nest met jongen
terug. Ze gaf het aan haar hongerige klein
tjes, maar die schenen nog lang niet ge
noeg te hebben, want ze sohreeuwden
maar door.
Moeder vloog weer uit, en in den tuin
van den boer vond ze een stukje brood en
in de wei nog een paar wormen. Ook dat
gaf ze aan haar jongen, die nu genoeg
hadden.
Moeder nam ze onder haar vlerken om
ze warm te houden, want het waaide een
beetje.
De volgende dagen ging het zoo maar
steeds door en moeder was blij als ze ge
noeg hadden, want met dat warme weer
werd ze moe van dat aanhoudend heen
en weer vliegen.
Maar toen de kleinen een paar maanden
oud waren, was moeder bang, dat ze uit
het nest zouden vallen, daar ze al groot
waren.
Eens op een dag zou moeder ze leeren
vliegen, al was ze wel nog een beetje bang.
dat ze vallen' zouden.
Dat gebeurde echter niet.
Na een paar weken konden ze al aardig
vliegen.
Nu was de dag aangebroken, dat ze de
wiide wereld zouden ingaan.
Eerst kwamen ze altijd terug, maar ten
slotte ging ieder zijn weg en kwam niet
meer terug.
Nu is het nest leeg en vliegt de oude
zoekend rond, waar haar kinderen blijven.
DE NAR
door Jos, v. Maurik.
Gij ziet mij hier in 't narrenpak
Met grappen zit ik vol;
Men lacht en klapt bij ieder woord
En is op mij steeds dol.
'n Ieder lach en wuif ik toe.
Ik kronkel als een slang.
'k Loop op mijn handen of ga mank
Of boei hen door mijn zang.
Doch 't leed bleef mij ook niet gespaard
Mijn vrouw was niet gezond,
M'n eenigst kind wat ik bezat
Ging sterven, toen 'k bij haar stond.
O narrepak, door zielsverdriet,
Heb ik jou toen verscheurd.
Men lachte, dacht dat 't was een grap,
Terwijl ik heb getreurd.
Ik moest grappen maken voor wat geld
En of mij 't harte brak,
Men riep mij, bijna met geweld,
Terwijl ik was 'n wrak.
Maar ja, 't leven is nu zoo
't Is nergens rozengeur,
Nauw is 't peizier of vreugd geweest
Of smart staat voor de deur.
„ONTMASKERD"
door 'n H. B. S.'er.
XXII.
In het verhoorbureau bevonden zich de
hoofd-chef der detectie vencent rale Ander
son en inspecteur van den Bergh. Zij tra
den met een vriendelijk „Good Morning"
op de heeren toe, die hun terstond de hand
toestaken.
En waarmede kan ik u van dienst
zijn, meneer Daron?
Door zoo vriendelijk te zijn, mij naar
den gister gearresteerden neger te biengen.
Met alle genoegen, meneer Daron,
volgt u me maar.
Een oogenblikje, sprak hij tot den
inspecteur van den Bergh. Wij hebben hem
maar zoo lang onder arrest gehouden, me-
r Daron, sprak hij tot John, zoodra zij
in den corridor waren, daar wij dachten,
dat hij ons nog wel van dienst zou kun
nen zijn tot opheldering van den moord
op Lady Henderson.
- Daar hebt ge goed mee gedaan, me
neer Anderson.
Hier is het, sprak de chef nu. Hij
opende de deur en zij traden een halfduis
ter vertrek binnen. Op een bank, tegen
den muur geleund zat de neger.
- Mag ik even met hem alleen, me
neer Anderson?
Zeker wel, meneer Daron!
De chef verwijderde zich, en John was
nu met den neger alleen.
Hoor eens aan, gentleman, zoo be
gon John, jij bent geloof ik goed op de
hoogte met de schuilplaatsen van de groo-
te bandietenbende, waarvan, naar hetgeen
uit de onderteekening van de dreigbrie
ven blijkt het hoofd zich noemt: „Het Mas
ker" of de „Gemaskerde Bandiet". Een van
die beide namen heeft hij in ieder geval.
Gemaskerde Bandiet heet hij, zooals
een van hem Jim heeft verteld, sprak de
neger.
Zoo, en ken je dien persoon nog?
Heer heeft toch niet bij zich bran
dende loop?
Bij mij ljeb ik hem wel, doch als je
op alle vragen gewillig antwoordt, zal ik
hem niet gebruiken, antwoordde John.
Nu chauffeur, die over muur sprong,
heeft het Jim gezegd.
Zoo, maar j ijhebt den chauffeur naar
het huis in de Lexingtonstreet gereden,
maar er moet nog een tweede huis zijn,
misschien nog wel veel meer.
Jim maar twee huizen weet, huis in.
Lezingtonstr-eet en een in Balwer-Road.
Wat zeg je daar? viel John uit, ia
Bulwer-Road, dat is dicht bij mijn huis,
weet je het nummer?
57 I U, antwoordde de neger.
Mooi sprak John, nu zal je voorloo-
pig bedankt worden, John liep op de dei#
toe, opende haar, en liep den oorridor weer
waar de hoofdchef Anderson hem
wachtte.
Is het gesprek goed afgeloopen me
neer Daron, als ik vragen mag?
Best meneer, Anderson!
Overigens kwam de dikke Anderson ook
niet te weten, daar John de verdwijning
van Harold geheim wilde houden. Zij tra
den het verhoorbureau wederom binnen en
John riep Buck, die hem daarop wachtte.
Hoe is het afgeloopen John? vroeg
deze, zoodra zij buiten waren.
Best antwoordde John. Zij hebben
nog een tweede huis, dat zich bevindt in
Bulwer-Road 57 I U.
Wat zeg je John, dan is het dicht bij
ons huis.
Zooals je zegt.
Zij staten in de wachtende taxi.
Bulwer-Road, vijftig meter voor 52 I U
stoppen, gebood John, den chauffeur, vlug
een beetje.
De chauffeur knikte, en op hetzelfde
oogenblik stormde de taxi vooruit.
Hoe laat is het Buck? vroeg John.
Twintig voor elf.
(Wordt vervolgd).
MIJN ZUSJE!
door Marietje van Maurik.
Des Zaterdags moet kleine zus
In de tobbe, o wat knus!
En zij maakt dan o zoo'n pret
Slaat op het water dat het rondomme
spat.
Als zij dan gewasschen is
Ziet ze er uit weer eens zoo frisch,
Zij krijgt dan schoone kleertjes aan,
En dan moet zij slapen gaan.
En ze zegt dan: „lieve moe,
Dek mij nu maar lekker toe".
Heeft moe haar dan goênacht gekust
Is zij weldra, in diepe rust,
VASTENTIJD
door Lucie Wijtenburg.
Nu is weer aangekomen
De Heilige Vastentijd,
De tijd van de verstervingen
En van boetvaardigheid.
Wij denken dan aan alles weer,
Wat Jezus voor'ons deed;
Dat Hij aan 't Kruis gestorven is
En hoe Hij voor ons leed.
Wij danken Hem er hart-lijk voor,
En bidden: „Lieve Heer,
Laat uw lijden niet ten onnut zijn
Geef ons Uw bijstand weer!
Wij willen in den vastentijd,
Ons sterken door boete en door gebed
En u volgen op den weg, dien U ons
wijst
I Door uw voorbeeld en door uw wet.