V t O OOR HZE IKDEREH <G ZATERDAG 20 FEBRUARI 1932 DE LEIDSCHE COURANT TWEEDE BLAD PAG. 8 aiiiiiiiiiiiiiiiiiinminiiiiiMiiiiiiiiiiiiiuimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiMiiiiMiiimiiiimiiiiiiiiiiimii!: aiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimmimiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiimmiiiiimiiiiiiiüiiiiiimmiiir CORRESPONDENTIE. Nog zijn „bedankjes" ingekomen van de volgende prijswinnaars. 1 Jantje van Gerven, Zoeterwoude, Schen- 2 Nellie Zwetsloot, Warmond. 3 Henk Verhaar, Oud-Ade E 37. (Laat Henk Verhaar er aan denken dat een brief naar Leiden 6 cent kost en geen 5!) 4 Annie Disseldorp, Stompwijk. 5 Coba v. d. Eist, Zoeterwounde, Mie- ning E 114. 6 Arie de Korte, Otweg, Boskoop. Ook deze gelukigen waren erg tevreden met den ontvangen prijs en beloofden ook voortaan van de partij te zijn. Mariefcje v. d. Slot, Noordwlj. kerhout. Als je trouw de krant ge lezen had, had je gezien, dat de oplossing van tusschentijds geplaatste raadsels, niet moeten opgestuurd worden. Jammer van tijd en postzegel 1 Dag Marietjel Zoo ook Dora v. d. Meer, Zoeter woude! Hemmy, St. Bernardus Colle ge, Echt. Dat heb je goed naverteld Hemmy! Ik laat het plaatsen., ter aan moediging. Ik verwacht nog meer van jon! Dag Hemmy! Zie de volgende week. Leo Plouvier, Leiden. Wel, wel Leo, heb jij mij eens willen verrassen met een verhaaltje, eens gelezen en nu naverteld. Flink zoo! Om jou te toonen, hoe ik dit eerste po gen op prijs stel, laat ik het verhaaltje hier onder volgen. Wat zal mijnheer in de school het aardig vinden een opstel van Leo voor te kunnen lezen! Dag Leo! Maak veel groetjes aan vader en moeder, de broertjes en zusjes! vooral aan Jacques, die ik be dank voor zijn briefje. Daar is dan Leo Plouvier en vertelt u wat van een 'N NOTENTAKJE. Er was eens een vader. Hij had drie kinderen. Het eerste heette Marie en het tweede Nel en het derde Anny. Die vader zou op reis gaan en vroeg aan z'n kinderen, wat ze hebben wilden. Nel vroeg een ketting en Marie vroeg een jurk en Anny vroeg een no ten takje, want ze zei: daar heb ik genoeg aan!" De vader van de drie kinderen had al gauw de ketting en de jurk gevonden, maar nou dat notentakje, ja, dat kon hij maar nergens vinden. Maar eindelijk vond hij 'n bosch met noteboomen. Daar zag hij een boom, maar opeens sprong een beer uit dien boom en zei: vrees niet, gij mag een takje plukken als ik je mag komen halen. Dat is goed, zei de vader. Kom mij maar halen en nu plukte hij een takje. Dan ging de vader naar huis en gaf de geschenken, maar hij zei niets. Opeens zag hij een auto aankomen met de beer er in. Daar werd aan de deur geklopt en de beer zei, ik zie dat je niet mee wil. Dan neem ik uw dochter mee. Dat vond de va der goed en daar reed de auto weg. Toen ze in het hol kwamen zei de beer, niet kijken naar de muren; dat deed ze en toen ze alles gezien had, was de beer geen beer meer, maar een prins. Er werd nu een groot feest gevierd en samen leefden ze heel gelukkig. Jantje van Gerven, Zoeter woude. Ja, nu zie ik duidelijk „Jan tje" staan enals Jantje zoo duidelijk Jantje geschreven had onder de oplossin gen, dan had ik Jantje niet verwisseld met Sjaantje. Aan wien de schuld? Ra, dat eens Jantje? Toch vind ik je versje leuk en ben ik blij, dat jij een vulpotlood gewonnen heb. Dag Jantje maak veel groetjes aan vader en moeder en alle broertjes en zus jes. En u geef ik Jantje het woord. Daar is ie! BESTE OOM! Even wil ik u bedanken Voor dit mooie vulpotlood, Dat ik nu weer heb gewonnen En nu voel ik mij al groot. Als er nu weer raadsels komen In uw mooie kinderkrant, Ja, dan ga ik hard aan 't werk Weer vooruit op den ouden trant! Eerst toch ga ik dan beginnen Op een kladje, een, tw.ee, drie! Maar toch schrijf ik o, zoo netjes Met mijn potlood, kijk en zie! Nu, hoor Oom, neem mij niet kwalijk Maar ik heet geen Sjaantje hoor. En ik ben een echte jongen, Ik ga niet voor 'n meisje door. Heusch ik ben een echte bengel, Ik voer eohte streken uit, Maar toch Oom, ik blijf u dankbaar En ontvang de groeten van uw guit. Bennie en Pierre Hosman, Lei den. Zoo mijn kleine Neefjes, ook eens meegedaan en nog wel zoo'n briefje erbij geschreven. Blijven meedoen! Wederkeerig veel groetjes aan Vader en Moeder en An- dré. Daag! X V X X V X X X X X X X X X X X X X Jan Gründemann, Leiden. Ja Jan, zoo zie je weer dat aanhouden winnen dcet. Ik zal eens goed toezien, of j ik jullie bij den volgenden wedstrijd ook weer zie. Maak veel groetjes aan vader en moeder, broertjes en zusje! Dag Jantje! Jan en Gé Bots, Leiden. Zeker vond ik ze goed. En ik zal er aan denken, de raadsels den volgenden keer wat kor ter te maken. En dan?.... Maar het ge luk laat zich niet dwingen, niet waar? Dag jongens Maak veel groetjes aan Moeder en Vader! Zoodra ik tijd heb, kom ik eens aan! Daag! Herman v. Kesteren, Leiden. Het is waar, de raadsels waren een beet je te moeilijk, maar met vaders hulp en moeders hand is toch veel te bereiken, is niet Wanneer krijg ik eens een ver haaltje van je. Moeder of vader mogen ge rust even helpen. Wel ja! Waarom niet? Dag HermannetjeMaak ook veel goeten aan vader en moeder! Marietje Immerseel, War mond. Dank je wel Marietje! Ik heb zooals je ziet, dadelijk gebruik gemaakt van de ingezonden raadsels. En ie opstel! Ik wil het nog eens bewaren. Wie spreekt nu van sneeuw, en sneeuwman en ballen gooien en van al dat moois, als alles be dekt is daar buiten met een wit smette loos sneeuwtapijt. Dat zou een bespotting zijn of zou het toch kunnen? (Hef is 12 Februari nu ik dit schrijf en je leest dit den 20sten pas? Dag Marietje. Groet alle huisgenooten van me. Cadier, Leiden. De volgende week laat ik het bewuste plaatsen. En hoe gaat het? Is de te nemen weg, al precieB afgebakend? Ik ben benieuwd iets naders te hooren. Dat idéé lijkt me toch niet kwaad! Volhouden en. aannakken en., je komt, waar het doel ligt. Dag Cadier! Hierbij zullen we het voor vandaag laten. Het is welletje. Tot ZaterdagDan gaan we door. Er lig gen nog 53 brieven te beantwoorden. Jullie Oom W i m DE OPLOSSINGEN der Raadsels van verleden week waren: Opl. 1: Als hij zijn mond houdt. Opl. 2: Het waren muzikanten. Opl. 3: Schoorsteen. Cpl. 4: Rivierbedden. Opl. 5: Een tamboer. Opl. 6: Een lokvogel. Opl. 7: Een ongeluksvogel. Opl. 8: In bedsteden. Opl. 9: Diemerburg, Muiderberg. Opl. 10: Als hij in slaap valt. RAADSELS ingezonden door Marie v. Immerzeel No. 1. Kruisraadsel. Mijn geheel is een naam van mijn hondje. X XXX X x x X X xxx X 1 is een medeklinker. 2 is een leuk dier. 3 het gevraagde woord. 4 een naam van een meisje. 5 een medeklinker. No. II. Kruisraadsel: X 1 is een medeklinker. 2 deel van een dag. 3 't tegenovergestelde van stijgen. 4 het gevraagde woord. 5 zit aan een rozenkrans. 6 eeü naam van een meisje. 7 een medeklinker. Het geheel is een lekkere tractatie. No. III. Welke kasteelen bouwt men in een ©ogenblik? No. IV: Van welk bord eet men niet? No. V: Wie leeft niet en kan toch spre ken? No. VI: Wie heeft een mond en kan niet spreken? No. VII: Mijn geheel bestaat uit 14 let ters. naar 34 verlangd menig kind. 2347 wordt veel in Indië gegeten, g9913 is een inwoner van Dene marken. met 1011 wordt gesmeten. 1—10—1013 is een groente. 14911—8 is een betalingsmiddel. 5611 is een nachtvogel. 2121314 draagt men aan den vinger Oplossingen worden niet verwacht. Wij geven ze de volgende week zelf ter ccntroleering van eigen gevonden oplossin gen. Oom W i m. EEN JONGENSOORLOG door Otto van Aalst De school ging uit. De jongens van de zesde klas stoven joelend en juichend de straat op. Op een drafje liepen allen naar het De Ruyterplein. Hier zouden ze een vergadering beleggen en Piet Jansen, de giootste belhamel van de school, zou hier de jongens toespreken, omdat hij, naar hij zei, wat belangrijks te zeggen had. Toen allen op het plein verzameld waren en om hem heen stonden, begon hij: Dames en heeren. Er zijn hier geen dames, riep Jan Vos. Hou je mond, uilskuiken en Piet be gon opnieuw: Dames en heeren, we zijn hier bij eengekomen om een vergadering te be- leggen. Dat wist ik nog niet, bromde Kees Bierbuik met zijn zware bass'em. Ach, Bierbuik, begon Piet, laat naar je kijken, je slaat toch een figuur als modder. En opnieuw begon hij: We zijn hier bijeengekomen om een vergadering te beleggen. Waarmee, met kaas of met ham? schreeuwde een hooge jongensstem. De jongens begonnen te lachen en Piet Jan sen, rood van drift, stampte met zijn voet op den grond en riep woedend uit: Als jullie nu niet uitscheiden., da., da .dan smeer ik 'm en kijk ik jullie geen van allen meer aan. Nu deden de jongens allemaal of ze begonnen te huilen, ze stopten hun vingers in hun mond, maakteh ze nat, en maakten zoo kunstmatige tranen op hun wangen en in hun oogen. Piet werd nu weer kalm, omdat hij zag dat hij toch niets met zijn drift opschoot en hij begon opnieuw: Jongens, ik heb een voorstel, we moesten vanmiddag eens oorlog spelen op de hei. We verdoelen de jongens in twee partijen van 15, want we zijn met dertig. De jongens van de eene partij binden een zakdoek om hun arm heen en nu krijgen beide partijen een fort dat ze moeten ver dedigen. Valt nu het fort in handen van den vijand, dan heeft de vijand gewonnen. Ik heb thuis een Hollandsche en een Duit- sche vlag, de partijen moeten de vlag op het fort zetten. Als een jongen door de tegenpartij gevangen is genomen moet hij naar het fort van zijn vijand gebracht worden en moet daar blijven, hij mag niet vluchten. In het gevecht mag geen ge bruik worden gemaakt van stokken, mes sen en pistolen, wel mag men pistolen dragen en ook geweren, maar we moeten alleen met de handen vechten. Wie mee doet komt vanmiddag om twee uur maar op oe hei. Hoera, schreeuwden de jongens en ze droegen Piet in triomf op hun schou ders naar huis toe. Twee uur. Alle jongerfs zijn al verza meld op de hei. De twee aanvoerders, Piet Jansen en Jan Vos, zijn aan het tossen. Piet wint den toss en kist Henk van Heelsum. Jan kiest daarna Wim Heuvel. Dan kiest Piet weer, dan Jan, net zoo lang tot er geen jongens meer zijn. Piet's partij bindt een zakdoek om den arm en neemt de Hollandsche vlag. Jan's partij de Duitsche zwart, rood, geel, in de lengre gestreept. Piet laat aan den rand van het bosch een berg maken en zet de vlag daarop, Jan heeft midden in het open veld, op zoowat 500 M. afstand van Piet een berg laten maken; de Duitsche vlag wappert in den wind. Het fort van Jan lag zoowat 100 M. van den boschrand af. Toen Jan en Piet klaar waien met hun fort, zond de Duitsohe aanvoerder een gezant naar het Hollandsche fort. Hij vroeg aan de Hollanders of ze het fort wilden ontruimen, zoodat de Duitschers het bezetten konden. Nooit, antwoordde de aanvoerder der Hollanders. Dan sta ik niet voor de gevolgen in, antwoordde de Duitsche gezant en ver wijderde zich naar het Duitsohe fort. Nu gingen vijf Duitsohe soldaten het Hollandsche fort verkennen, op hun knieën kropen ze door de hei naar het Hollandsche fort toe. Toen ze zoowat de helft van den weg afgelegd hadden ont moetten de vijf Duitschers twee Holland sche verkenners. Ze grepen de Hollanders en wilden ze gevangen nemen, maar de Hollanders op het fort hadden het gezien en vijf van deze liepen naar het ge vecht toe. De Duitschers, die nog op het fort waren, liepen nu allemaal naar het gevecht toe en lieten hun fort onbewaakt achter. Intusschen was de Hollandsche aanvoerder met twee zijner manschappen het bosch ingekropen en ze volgden den boschrand totdat ze op 100 M. afstand waren van het Duitsche fort, dit was ge heel verlaten. Op 't midden van het veld vochten de Hollanders nog steeds tegen de Duitschers. de strijd ging gelijk op. De Hollandsche aanvoerder en zijn twee mannen kropen het bosch uit, de hei op en slopen naar het fort. Toen ze dit be reikt hadden, zonder opgemerkt te zijn, hieven ze een vreugdegehuil aan en zwaai den de Duitsche vlag boven hun hoofd. Verloren, flitste het hun door het hoofd en ze zochten hun heil in de vlucht naar alle kanten om den smaad van krijgs gevangene te zijn te ontloopen. Maar er werden er nog heel wat door de Hollan ders gevangen genomen en zoo eindigde deze vriendschappelijke oorlog in een vol slagen overwinning van Holland. Daarna verbroederden de Duitschers en de Hol landers zich. Jan Vos ging even in het dorp zijn voetbal halen en daarna speelden ze „Hol landDuitschland" met dezelfde jongens als met den oorlog. Duitschland won den voetbalwedstrijd met 4—1, zoodat Duitschland revanche had genomen voor den nederlaag die het op het „slagveld" geleden had. VAN EEN EIGENWIJS JONG MUSCHJE door Jan Koevoets. In een struikje op de hei woonde een musschenfamilie. Vader, moeder en vier kindertjes. De jongste van de vier was een heel eigenwijs beestje. En vreeselijk onge hoorzaam. Op een keer waren de jonge musohjes aan het spelen op de hei. Ze hadden al een tijd gespeeld. Toen kwam moeder ze halen. Maar natuurlijk was het jongste muschje weer ongehoorzaam. „Hé, moe, nog even". „Neen" zei moeder, „je komt direct naar huis. Nu moest ze wel. Het kleine muschje wilde graag vrij zijn. Maar daar had ze nog geen kans voor. Op een goeden dag kwam de kans. Vader en moeder waren uit om wurmpjes te zoe ken; de kinderen speelden op de hei. Op een oogenblik, dat de anderen niet .keken, kroop het muschje in het struikje. Nu kon hij weg. Hij zou wachten tot de andere te gen moeder gingen vertellen, dat zij hem niet meer zagen. Opeens viel het bij de andere op, dat de jongste er niet meer was. Ze gingen naar hem zoeken, maar vonden hem niet. Eindelijk gingen ze ver drietig naar moeder, maar deze was nog niet terug. Toen bleven ze maar in het nestje en dachten nog: „Straks zal hij wel terugkomen". Maar hij kwam niet. Daar zagen zij moeder aankomen. Deze vond het verschrikkelijk, dat de jongste er niet was. En ze wasbedroefd. In het struikje cp de hei zat het muschje, blij dat ze zoo ontkomen was. Nu vloog ze weg. In het plantsoen zat ze lekker te wiegen op een dun takje van een boom. Maar, o, wee, wat kwam daar aan, een kat? Het dier klom in den boom waarin het muschje zat te wiegen. Het vogeltje vloog naar bene- denn, bleef even zitten in het gras en boem de kat er boven op. „O, wee", dacht het muschje, „nu is het met mij gedaan. Maar gelukkig! Een man joeg de kat weg. Wat er verder met het musohje gebeurde! Het vloog recht naar de hei. En ging naar het nestje waar ze woonde. Ze werd met vreugde ontvangen. Ze vertelde haar we dervaren en moeder vergaf het haar maar. En het muschje vond nu ook: „Oost West, thuis het best!" ALS VOGELS JONGEN HEBBEN door Wim Atteveld. Er was eens een vogeltje, dat drie we ken op eenige eitjes had gebroed. De dag was aangebroken dat de eitjes zouden uit-- komen. Toen de jongen nog maar een dag oud waren, begonnen ze te sjilpen, dat hooren en zien verging. Moeder vogel begreep wel, dat ze honger hadden. Daarom vloog ze uit om wormen en ander voedsel te zoeken. Eerst ging ze bij den boer kijken, of die nog wat voedsel in de stal had liggen. Daar vond ze niets dan wat graankorrels. Vlug vloog ze naar het nest met jongen terug. Ze gaf het aan haar hongerige klein tjes, maar die schenen nog lang niet ge noeg te hebben, want ze sohreeuwden maar door. Moeder vloog weer uit, en in den tuin van den boer vond ze een stukje brood en in de wei nog een paar wormen. Ook dat gaf ze aan haar jongen, die nu genoeg hadden. Moeder nam ze onder haar vlerken om ze warm te houden, want het waaide een beetje. De volgende dagen ging het zoo maar steeds door en moeder was blij als ze ge noeg hadden, want met dat warme weer werd ze moe van dat aanhoudend heen en weer vliegen. Maar toen de kleinen een paar maanden oud waren, was moeder bang, dat ze uit het nest zouden vallen, daar ze al groot waren. Eens op een dag zou moeder ze leeren vliegen, al was ze wel nog een beetje bang. dat ze vallen' zouden. Dat gebeurde echter niet. Na een paar weken konden ze al aardig vliegen. Nu was de dag aangebroken, dat ze de wiide wereld zouden ingaan. Eerst kwamen ze altijd terug, maar ten slotte ging ieder zijn weg en kwam niet meer terug. Nu is het nest leeg en vliegt de oude zoekend rond, waar haar kinderen blijven. DE NAR door Jos, v. Maurik. Gij ziet mij hier in 't narrenpak Met grappen zit ik vol; Men lacht en klapt bij ieder woord En is op mij steeds dol. 'n Ieder lach en wuif ik toe. Ik kronkel als een slang. 'k Loop op mijn handen of ga mank Of boei hen door mijn zang. Doch 't leed bleef mij ook niet gespaard Mijn vrouw was niet gezond, M'n eenigst kind wat ik bezat Ging sterven, toen 'k bij haar stond. O narrepak, door zielsverdriet, Heb ik jou toen verscheurd. Men lachte, dacht dat 't was een grap, Terwijl ik heb getreurd. Ik moest grappen maken voor wat geld En of mij 't harte brak, Men riep mij, bijna met geweld, Terwijl ik was 'n wrak. Maar ja, 't leven is nu zoo 't Is nergens rozengeur, Nauw is 't peizier of vreugd geweest Of smart staat voor de deur. „ONTMASKERD" door 'n H. B. S.'er. XXII. In het verhoorbureau bevonden zich de hoofd-chef der detectie vencent rale Ander son en inspecteur van den Bergh. Zij tra den met een vriendelijk „Good Morning" op de heeren toe, die hun terstond de hand toestaken. En waarmede kan ik u van dienst zijn, meneer Daron? Door zoo vriendelijk te zijn, mij naar den gister gearresteerden neger te biengen. Met alle genoegen, meneer Daron, volgt u me maar. Een oogenblikje, sprak hij tot den inspecteur van den Bergh. Wij hebben hem maar zoo lang onder arrest gehouden, me- r Daron, sprak hij tot John, zoodra zij in den corridor waren, daar wij dachten, dat hij ons nog wel van dienst zou kun nen zijn tot opheldering van den moord op Lady Henderson. - Daar hebt ge goed mee gedaan, me neer Anderson. Hier is het, sprak de chef nu. Hij opende de deur en zij traden een halfduis ter vertrek binnen. Op een bank, tegen den muur geleund zat de neger. - Mag ik even met hem alleen, me neer Anderson? Zeker wel, meneer Daron! De chef verwijderde zich, en John was nu met den neger alleen. Hoor eens aan, gentleman, zoo be gon John, jij bent geloof ik goed op de hoogte met de schuilplaatsen van de groo- te bandietenbende, waarvan, naar hetgeen uit de onderteekening van de dreigbrie ven blijkt het hoofd zich noemt: „Het Mas ker" of de „Gemaskerde Bandiet". Een van die beide namen heeft hij in ieder geval. Gemaskerde Bandiet heet hij, zooals een van hem Jim heeft verteld, sprak de neger. Zoo, en ken je dien persoon nog? Heer heeft toch niet bij zich bran dende loop? Bij mij ljeb ik hem wel, doch als je op alle vragen gewillig antwoordt, zal ik hem niet gebruiken, antwoordde John. Nu chauffeur, die over muur sprong, heeft het Jim gezegd. Zoo, maar j ijhebt den chauffeur naar het huis in de Lexingtonstreet gereden, maar er moet nog een tweede huis zijn, misschien nog wel veel meer. Jim maar twee huizen weet, huis in. Lezingtonstr-eet en een in Balwer-Road. Wat zeg je daar? viel John uit, ia Bulwer-Road, dat is dicht bij mijn huis, weet je het nummer? 57 I U, antwoordde de neger. Mooi sprak John, nu zal je voorloo- pig bedankt worden, John liep op de dei# toe, opende haar, en liep den oorridor weer waar de hoofdchef Anderson hem wachtte. Is het gesprek goed afgeloopen me neer Daron, als ik vragen mag? Best meneer, Anderson! Overigens kwam de dikke Anderson ook niet te weten, daar John de verdwijning van Harold geheim wilde houden. Zij tra den het verhoorbureau wederom binnen en John riep Buck, die hem daarop wachtte. Hoe is het afgeloopen John? vroeg deze, zoodra zij buiten waren. Best antwoordde John. Zij hebben nog een tweede huis, dat zich bevindt in Bulwer-Road 57 I U. Wat zeg je John, dan is het dicht bij ons huis. Zooals je zegt. Zij staten in de wachtende taxi. Bulwer-Road, vijftig meter voor 52 I U stoppen, gebood John, den chauffeur, vlug een beetje. De chauffeur knikte, en op hetzelfde oogenblik stormde de taxi vooruit. Hoe laat is het Buck? vroeg John. Twintig voor elf. (Wordt vervolgd). MIJN ZUSJE! door Marietje van Maurik. Des Zaterdags moet kleine zus In de tobbe, o wat knus! En zij maakt dan o zoo'n pret Slaat op het water dat het rondomme spat. Als zij dan gewasschen is Ziet ze er uit weer eens zoo frisch, Zij krijgt dan schoone kleertjes aan, En dan moet zij slapen gaan. En ze zegt dan: „lieve moe, Dek mij nu maar lekker toe". Heeft moe haar dan goênacht gekust Is zij weldra, in diepe rust, VASTENTIJD door Lucie Wijtenburg. Nu is weer aangekomen De Heilige Vastentijd, De tijd van de verstervingen En van boetvaardigheid. Wij denken dan aan alles weer, Wat Jezus voor'ons deed; Dat Hij aan 't Kruis gestorven is En hoe Hij voor ons leed. Wij danken Hem er hart-lijk voor, En bidden: „Lieve Heer, Laat uw lijden niet ten onnut zijn Geef ons Uw bijstand weer! Wij willen in den vastentijd, Ons sterken door boete en door gebed En u volgen op den weg, dien U ons wijst I Door uw voorbeeld en door uw wet.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1932 | | pagina 8