23ste Jaargang
MAANDAG 8 FEBRUARI 1932
No. 7121
DAGBLAD VOOR LEIDEN EN OMSTREKEN
Bureaux: PAPENGRACHT 32, LEIDEN
JOANNES, DOMINICUS, JOSEPH
AENGENENT.
S)e£^idóelve(Bou^omt
DE ABONNEMENTSPRIJS bedraagt bij vooruitbetaling
Voor Leiden 19 cent per week f 2.50 per kwartaal
Bij onze Agenten 20 oent per week f2.60 per kwartaal
Franco per poet .tf2.95 per kwartaal
Het Geïllustreerd Zondagsblad is voor de Abonné's ver
krijgbaar tegen betaling van 50 cent per kwartaal, bij
vooruitbetaling. Afzonderlijke nummers 5 oent, met
Geïllustreerd Zondagsblad 9 cent.
TEL. INT. ADMINISTRATIE 935, REDACTIE 15 1
GIRONUMMER 103003, POSTBUS No. 11
DE ADVERTENTIEPRIJS BEDRAAGT:
Gewone Advertentiën 30 cent per regel.
Voor Ingezonden Mededeelingen wordt
het dubbele van het tarief berekend.
Kleine advertentiën, van ten hoogste 30 woorden, waarin
betrekkingen worden aangeboden of gevraagd, huur ea
verhuur, koop en verkoop f 0.50.
OU5TITIA-LT-PAX-
DOOR DE GENADE GODS EN DE GUNST VAN DEN APOSTOLISCHEN STOEL
BISSCHOP VAN HAARLEM,
AAN DÊ GEESTELIJKHEID EN DE GELOOVIGEN VAN ONS BISDOM
ZALIGHEID-IN DEN HEER
Het zal TJ niet bevreemden, beminde Ge-
loovigen, dat het woord, hetwelk Wij in
dezen Vastenbrief tot U willen richten, ben
weerklank is op de Encycliek, die het vorig
jaar door onzen H. Vader Pius XI bij de
veertigjarige herdenking van de uitvaardi
ging der Encycliek „Rerum Novarum" is
uitgegeven, namelijk de Encycliek „Quadra-
gesimo anno". Die Encycliek immers is van
zóóveel beteekenis in den tijd, waarin wij
leven en waarin ook door ons, Katholieken,
op diep ingrijpende verbeteringen in de
bestaande economische verhoudingen wordt
aangedrongen, dat Wij het als een heiligen
plicht besohouwen U, beminde Diocesa-
nen, nader omtrent dit merkwaardige Pau
selijke Document in te lichten. Daar 1®
geen vraagstuk, dat in onze dagen meer
de aandacht in beslag neemt dan het
sociale vraagstuk. En het is Ons een vreug
de, U het licht, dat ons aller Vader in
Christus over dit actueele vraagstuk heeft
doen schijnen, in al zijn helderheid te mo
gen toonen. Welnu, in de Encycliek kunnen
Wij, wanneer men Jvaar goed leest, onder
scheiden allereerst een aanklacht,
vervolgens een aansporing, en ten
slotte een waarschuwing.
I. EEN AANKLACHT.
Allereerst bevat de Encycliek een aan
klacht tegen de fouten, die ons tegenwoor
dig productiestelsel aankleven. En wanneer
Wij die aanklacht in één woord willen
samenvatten, dan moeten Wij zeggen, dat
de Paus het economisch liberalisme aan
wijst als de groote schuldige, als de oor
zaak van alle misstanuen.
Gij weet, bem. geioovigen, wat onder
economisch liberalisme moet worden ver
staan. Het is het systeem der ongebonden
vrijheid op het terrein van het sociaal-
economische leven, op het terrein dus,
waarop de verhouding tusschen werkgevers
en werknemers moet worden geregeld,
het terrein, waarop handelaars en oonsu-
menten elkander ontmoeten en de prijzen
der waren moeten worden bepaald, het ter
rein, waarop de geldbezitters in verband
met handel, landbouw en nijverheid hun
invloed doen gelden. Het is hetzelfde als
het systeem van het individualisme op
sociaal-economisch terrein, d.w.z. het stel
sel, volgens hetwelk ieder individu voor
zich zei ven mag zergen zonder dat de nor
men der zedelijkheid bij het sociaal-econo
misch handelen regelend en heersohend
hebben op te treden, het stelsel derhalve,
waarbij het eigenbelang tot eenig motief
bij het económisch handelen wordt verhe
ven, het stelsel dus van het egoïsme. Dat
systeem wordt door Paus Pius XI zoo
krachtig mogelijk in de nieuwe Encycliek
veroordeeld.
Het is merkwaardig, op hoeveel plaatsen
in de Encycliek dat eoonomisoh liberalisme
als de oorzaak van de tegenwoordige so
ciale misstanden wordt aangeduid. En Wij
mogen dan ook zeggen, dat deze Zendbrief
de Encycliek is vooral tegen het economise^
liberalisme. Zeker, ook het socialisme wordt
er in door den Paus veroordeeld en zelfs
wordt hel nog eens nadrukkelijk onver
eenigbaar verklaard met onze katholieke
levensbeschouwing. Maar maken Wij een
vergelijking tusschen „Rerum Novarum en
„Quadragesimo anno", dan kan het niet
anders dan Ons opvallen, dat de eerste
Encycliek veel uitvoeriger tegen het socia
lisme optreedt, terwijl de jongste Encycliek
veel meer de aandacht vestigt op het eco
nomisch liberalisme. En nu zeggen Wij
niet Wij stellen er prijs op-dit nogmaals
uitdrukkelijk te bevestigen dat alle libe
rale werkgevers practisch dat stelsel be
leven. Maar het systeem is er, en het heeft
een verderfelijken invloed uitgeoefend, zoo
dat zelfs ook katholieke werkgevers er door
werden aangetast met het droevige gevolg,
dat duizenden en nogmaals duizenden ka
tholieke arbeiders aan de Kerk den rug
hebben toegekeerd en het geloof hebben
verloren, in de meening, dat aan de Kerk
moest worden toegeschreven, wat velen
harer kinderen ten opzichte van rechtvaar
digheid en naastenliefde in het economisch
leven misdreven. En misdreven wordt er
veel.
Allereerst beantwoordt het arbeidsloon
lang niet altijd aan hetgeen door de recht
vaardigheid, het algemeen welzijn en de
naastenliefde gevorderd wordt. Want ter
wijl deze drie factoren te zamen een loon
eischen, dat voldoende is om een arbeider
en zijn gezin te onderhouden, blijft dit in
vele gevallen beneden die grens.
In de tweede plaats veroorzaakt de indi
vidualistische geest, dat de eigendommen
meeimalen niet gebruikt worden, zooals
dti door God wordt gewild. Want ofschoon
het bezit van de goederen dezer wereld
volgens Gods bestel particulier bezit muet
zijn, moet overeenkomstig de leer der Kerk
het gebruik dier goederen zóó zijn, dat
zij ook strekken ten bate van anderen.
Doch de Paus zegt het onomwonden, dat in
onzen tijd de goederen „verre van behoor
lijk zijn verdeeld,-en dat zij aan de verschil
lende klassen van menschen niet volgens
billijkheid ten goede komen".
Ten derde, wat nog erger is, niet alleen
de materieele belangen van velen worden
niet voldoende verzorgd, maar ook de gees
telijke belangen worden lang niet genoeg
behartigd-. „Ons hart siddert, zegt de Paus,
als wij denken aan de groote gevaren, waar
aan m de hedendaagsche fabrieken de
deugd der werklieden (vooral de jongere)
en ae eerbaarheid van meisjes en vrouwen
wordt blootgesteld".
Bovendien, diezelfde geest heeft er toe
geleid, dat in onze dagen meermalen door
een ongebreidelde zuoht n-aar overheer-
sching, een „onbegrensde macht' wordt uit
geoefend op het economisch leven door de
genen, aan wie de eigenaars hun goeueren
ter bewaring en beheer toevertrouwen.
Deze gebruiken ze somtijds „geheel en al
volgens eigen inzicht en oordeel", en oefe
nen een „despotische economische ovor-
heersching" uit, waaronder niet minder
dan de werknemers ook de werkgevérs
zuchten, doordat de ondernemingen van
hen afhankelijk zijn. Uitte zich vroeger
het egoïsme meer in den strijd van den
enkeling tegen den enkeling, thans uit het
zich bijzonder in een concentratie van
machthebbers, die op het economisch leven
een ware tyrannie. uitoefenen.
Vervolgens is het een zeer groote fo-uc,
dat in onze maatschappij de lichamen ont
breken, die met publiek gezag de regelin
gen kunnen treffen, welke op sociaal-eco
nomisch terrein noodig zijn. De burgerlijke
overheid is niet in staat om hierin naar
behooren te voorzien. En nu het indivi
dualisme de vroe. re corporaties, die van
de overheid de bevoegdheid hadden ont
vangen om dit alles met autoriteit te rege
len, heeft doen verdwijnen, kunnen de bur
gers in hun bonden en organisaties wel
eenigen steun vinden, maar deze missen
de autoriteit, dei noodig is om de noodige
kracht bij te zetten.
En ten slotte, in het economisch leven
ontbreekt ieder leidend beginsel. Het libe
ralisme heeft gemeend, dat de absoluut
vrije concurrentie het leidende beginsel sijn
kon. Maar ofschoon de vrije concurrentie,
gehouden binnen bepaalde grenzen, zond-er
twijfel nuttig is, kan zij geen leidend be
ginsel zijn, zooals de ondervinding overvloe
dig heeft bewezen. De economische dicta
tuur kan zulks evenmin of liever nog min
der, omdat zij een blinde tyrannie en een
gewelddadige macht ia. Hooger en edeler
krachten moeten worden opgespoord om
het economisch leven te leiden. En dat zijn:
de rechtvaardigheid en de naastenliefde.
Zietdaar, Bem. Geioovigen, de verschrik
kelijke aanklacht van den Plaatsbekleeder
van Jesus Christus tegen de structuur van
het economisch leven onzer dagen.
Wij zullen thans zien, welke de genees
middelen zijn, die door den H. Vader wor
den aangegeven.
IL EEN AANSPORING.
Die geneesmiddelen zijn er twee. En de
Vader der Christenheid richt als het ware
een smeekbede tot de geheele wereld om
toch die twee middelen tot herstel der so
ciale orde aan te wenden. Maar het is dui
delijk, dat die aansporing in de allereer
ste plaats bedoeld is voor allen, die den
Naam van Christus belijden, omdat zij ver
plicht zijn aan de wereld het voorbeeld te
geven.
Welke zijn dan die middelen? De Paus
zegt het zoo duidelijk: „twee dingen vooral
zijn noodzakelijk, hervorming van bestaan
de inrichtingen en verbetering der zeden".
Allereerste hervorming van be
staande inrichtingen. En daar
mede bedoelt de Paus, dat ons aller stre
ven er op gericht moet zijn om te komen
tot de instelling van die openbare bena
men, die men in den laatsten tijd aamluidt
met den naam van „bedrijfsschappen
Welken naam men ook kiest, zakelijk wor
den er onder verstaan instellingen, die door
de burgerlijke overheid worden bekleed met
het noodige gezag om de zaken, die het
economisch leven betreffen, te regelen en
te ordenen. Zij moeten zijn samengesteld
uit afgevaardigden van de groepen, voor
wie de te maken regelingen van belang zijn.
Tot nu toe heeft de Staat zelf noodgedwon
gen zich met die regelingen moeten be
moeien. Maar practisch is het hem onmoge
lijk om afdoende regelingen voor de uit-
eenloopen-de belangen te treffen, en boven
dien is het ook onlogisch en een verstoring
van de goede orde, om datgene, wat door
een kleinere en ondergeschikte gemeen
schap tot stand gebracht kan worden, naar
een hoogere gemeensohap te verwijzen.
Aan de instelling dezer lichamen moeten
medewerken de reeds bestaande sociale
vereenigingen, met name de vakvereenigm-
gen. Daaraan moeten volgens den Paus
ook medewerken de staatslieden, wier 90-
ciale politiek daarop moet gericht zijq.
Daardoor zal een belangrijke stap gezet
zijn om het individualisme in het econo
misch leven te doen ophouden. Daardoor
zal tevens ook veroordeeld zijn de betreu
renswaardige klassenstrijd. Want die 'n-
stellingen steunen op het princiep der soli
dariteit, het princiep der harmonische sa
menwerking van de betrokken partijen.
Toch zal met het in het leven roepen
van deze bedrijfsschappen de orde in de
maatschappij niet hersteld en de sociale
vrede niet verzekerd zijn. Op het invoeren
van die instituten alleen mogen wij onze
verwachtingen niet te hoog bouwen. De
Paus zegt het op meerdere plaatsen van
de Encycliek uitdrukkelijk: vóór alles is
noodig een hernieuwde beleving
van de zedenwet. „Alle pogingen om
de maatschappij te hervormen, zoo zegt hij
o-a., zullen vruchteloos zijn en geen genees
middel zal baten, tenzij de menschen weer
openlijk en oprecht terugkeeren tot de leer
van het Evangelie". En daarom verklaart
hij verder, „dat die zoo gewenschte her
opbouw der maatschappij moet voorafge
gaan worden door een vernieuwing van den
chistelijken geest".
En dan noemt de Paus in het bijzonder
de christelijke beginselen der rechtvaardig
heid en der naastenliefde, die de leidende
beginselen moeten zijn in de economiscne
verhoudingen tusschen de burgei's en tus
schen de maatschappelijke klassen. Worden
die twee beginselen beleefd, zooals het
moet, dan zal bereikt worden het doel,
waarnaar reeds Leo XIII streefde en waar
op door Pius XI nog eens de bijzondere na
druk wordt gelegd, n.l. dat de arbeiders
stand zal worden opgeheven, en dat in de
toekomst „de voortgebrachte goederen
overvloed in ruimere mate ook ten deel
vallen aan hen, die den arbeid praestee-
ren", ma.w. dat ook „de arbeider door
spaarzaamheid zijn bezit hooger kunne op
voeren, opdat door een verstandig beheer
de lasten van het gezin met meer gemak
en minder zorgen door hem gedragen kun
nen worden", en opdat hij „ook de rustige
zekerheid kan hebben, dat na zijn dood
voor zijn achtergebleven betrekkingen
is gezorgd".
En dan wijst hij er vervolgens op, dat
aan de liefde een nog voornamere plaats
moet worden toegekend dan aan de recht
vaardigheid. Letterlijk zegt hij Bij dit al
les neemt de Liefde de voornaamste plaats
in". Hij wil geenszins, dat deze in de plaats
treedt van de rechtvaardigheid. Maar hij
noemt hen „onbezonnen hervormers", die
louter en alleen vank de rechtvaardigheid
de oplossing van het sociale vraagstuk ver
wachten. Evenzeer als Wij kunnen zeggen,
dat deze Encycliek de veroordeeling be
vat van het economisch liberalisme, het
welk het egoïsme ten troon verhief, zoo mo
gen Wij ook zeggen, dat deze Encycliek is
de Encycliek van de naastenliefde. Want
„de rechtvaardigheid alleen zal nooit in
staat zijn de menschen te vereenigen m
een hartelijke eensgezindheid". Zulks kan
alleen de naastenliefde, waardoor men el
kanders belangen leert begrijpen en waar-
deeren, waardoor zoowel het egoïsme als
de klassenstrijd wordt uitgebannen, en
waardoor van zelf een harmonische samen
werking tusschen de verschillende klassen
tot stand komt. Op de harmonische
samenwerking tusschen de
klassen wordt door den Paus
heel inhet b ij zonder de na
druk gelegd. Die samenwerking kan
alleen tot stand komen, wanneer er
heersoht een geest van ware solidariteit, en
die solidariteit is onmogelijk zonder op
rechte naastenliefde. Alles, wat daarmede
in strijd is, staat in den weg aan het zoo
noodzakelijke herstel der maatschappelijke
orde. Op het aankweeken van
dien geest van naastenlief
de, solidariteit en harmoni
sche samenwerking moet dus
ons streven vóór alles gericht
z ij n.
De Paus eindigt dan ook met een krach
tige aansporing tot^ alle Christenen, om
aan het herstel der maatschappelijke orde
door volledige beleving der christelijke
zedenwet mede te werken, en op die wijze
een verheven apostolaat uit te oefénen.
III. EEN WAARSCHUWING.
Wij komen nu, Bem. Geioovigen, aan het
derde punt, waarop Wij U wilden wijzen.
De Encycliek bevat namelijk ook een ern
stige waarschuwing, om namelijk bij onze
critiek op de bestaande toestanden ons te
wachten voor overdrijving. Al is de aan
klacht geweldig, al is de aansporing om te
herstellen krachtig, een waarschuwing om
niet te overdrijven acht de Paus toch op
haar plaats. Zoo wijst hij op het goede, dat
binnen het raam der bestaande orde in de
laatste tientallen van jaren, vooral na het
verschijnen van „Rerum Novarum" is tot
stand gekomen, op de vele verbeteringen,
die de arbeidende klasse reeds verkregen
heeft. Zoo verheugt hij zic-h er over, dat de
toestand, waarin de arbeiders verkeerden
bij de verschijning van genoemde Ency
cliek van Leo XIII, „in onzen tijd niet meer
in gelijken omvang bestaat", en dat de ar
beiders van onze dagen „zich ruimere en
zekerder bestaansvoorwaarden hebben we
ten te verschaffen". Zoo spreekt hij zeifs
van „heerlijke vruchten", die door het zaad,
hetwelk in „Rerum No varum" werd uitge
strooid, tot heil der menschheid zijn voort
gebracht.
En daarom mogen wij ons tegenwoordig
productiestelsel volgens Pius XI niet ver
werpen als een stelsel, dat in zioh zelf te
veroordeelen zou zijn. Pius XI verklaart,
dat ook Leo XIII zulks niet deed, en hij
beaamt daens meening ten volle door te
zeggen: „en inderdaad, uit zioh zelf is het
ook niet verkeerd". Daarom moeten wij ons
wachten om evenals de socialisten en com
munisten de kapitalistische productiewijze
als zoodanig te bestrijden en te eischen,
dat dit stelsel ais zoodanig moet verdwij
nen. Alleen de verwording van het stelsel
moeben wij met alle krachten tegengaan
en die verwording is volgens den Paus dan
aanwezig, wanneer het kapitaal alleen zijn
eigen belangen op het oog heeft en geen
rekening houdt met de menschelijke waar
digheid van den arbeider. De Paus leert
ons dus, dat wij de zonder twijfel groote
fouten, die het stelsel nog aankleven bij
al de verbeteringen, die reeds verkregen
zijn, moeten bestrijden, maar niet het stel
sel in zioh. Met deze beteekenis van onzen
strijd moeten onze uitdrukkingen in over
eenstemming zijn. Anders stichten wij on
berekenbaar groote verwarring zoowel bij
werknemers als bij werkgevers, terwijl wij
tevens groote schade doen aan het stre
ven naar de harmonische samenwerking
tusschen deze twee maatschappelijke klas
sen, die toch volgens den Paus vóór alles
noodzakelijk is.
Een tweede fout, waarvoor wij ons moe
ten wachten, en die verband houdt met de
zoo juist genoemde, is te meenen, dat het
arbeidscontract of het loonstelsel in zich
onrechtvaardig is en dus eveneens moet
verdwijnen en plaats maken voor een ander
stelsel. De Paus aarzelt met om deze mee
ning te bestempelen als „een dwaasheid".
Dit nummer bestaat uit vier bladen
en aio „een schandelijk onrecht", aan Leo
XIII aangedaan, die het loonstelsel als
zoodanig onomwonden aanvaardde in „Re
rum Novarum". Wat wij volgens den Paus
wel mogen doen, en wat hij zelfs gewenacht
aaht, is dat wij er naar streven om het
looncontract „voor zoover dit mogelijk is",
aan te vullen door andere instellingen, die
den arbeiders ten goede komen. Wij denken
hier aan het maatschapscontract, aan het
arbeidersactionariaat, d.w.z. het stelsel,
waarbij de arbeiders aandeelhouders wor
den in de onderneming. Maar het loonoon-
fcract als in zich onrechtvaardig veroordee
len is niet overeenkomstig de leer van den
Paus.
Een derde fout, waartegen Pius XI waar
schuwt, is de meening, dat de arbeid de
eenige titel is, waarop men inkomen mjig
genieten, en dat ieder inkomen of bezit,
als het niet door arbeid verkregen wordt,
al» onrechtvaardig moet worden veroor
deeld, ma.w. de meening, dat ieder ar
beidsloos inkomen moet verdwijnen. De
Paus noemt deze meening „gevaarlijk" on
geschikt om te misleiden. Er waren er, die
zioh ten gunste van die meening beriepen
op de woorden van de H. Paul us in zijn
brief aan de Thessalonicensen„Wie niet
werken wil, moet ook niet eten" (2 Thess.
3, 10). De Paus noemt dit beroep „even
dwaas aio ongegrond". Want de Apostel
veroordeelde met die woorden alleen „hen,
die zich van werken onthouden, ofschoon
zij werk kunneu vinden en moeten werken;
doch dat de arbeid de eenige titel is, waar
op men onderhoud of inkomen mag ontvan
gen, leert de Apostel, zoo zegt de Paus, in
het geheel niet"
Zietdaar, Bem. Geioovigen, de korte in
houd van den heerlijken Zendbrief, die in
de geschiedenis voortaan zal worden aan-
geteekend als een nieuw bewijs van de
groote wijsheid en den onverschrokken
moed van onzen Heiligen Vader Pius XI,
die de wonden, waaraan de wereld lijden
de is, wist bloot te leggen en in haar diep
te te peilen, en voor de verdwaasde we
reld openlijk als aanldagBr durfde optreden
en een krachtige aansporing richten om
van den ingeslagen weg terug te koeren,
terwijl hij tevens in zijn voorzichtigheid en
bezorgdheid zijne kinderen over de gan-
sche aarde meende te moeten waarschuwen
om zioh te wachten voor overdreven cri
tiek.
Wat Wij van ganscker harte hopen, is:
dat de ideeën van Onzen H. Vader, in
„Quadragesimo anno" neergelegd, gemeen
goed mogen worden van al de One onder-
hoorige diocesanen. En daarom roepen wij
al onze Priesters op om allereerst die
ideeën in zich op te nemen en ze als apos
telen te verkondigen. Maar Wij doen ook
een dringend beroép op de leeken in Ons
Bisdom, om toch gevolg te geven aan do
aansporing van den Paus om ieder voor
zich met alle krachten mede te werken aan
het herstel der maatschappelijke orde door
in de beoefening van de rechtvaardigheid
en de naastenliefde bij al hun economisch
handelen een voorbeeld te zijn voor de an
deren, opdat van ons, kinderen der Katho
lieke Kerk, een heilzame stuwkracht moge
uitgaan tot vernieuwing van de wereld in
Cfcristelijken geest.
Wij gaan tegemoet een tijd van gebed
en boete. Bidden wij in den H. Vastentijd
meer dan anders, en maken Wij .daarbij
deze intentie, dat de stem van den Paus
moge gehoord en gevolgd worden, en dat
wij, Katholieken, zelf in de eerste plaats
zijn theorieën in practijk mogen brengen.
En wanneer wij in dezen tijd ook boet$
doen, welke, naar wij hopen, zich niet tot
de voorgeschreven vasten en onthouding
zal beperken, dan moge die boete worden
verricht in den geest van onthechting aan
het aardsche, opdat in ons moge groeien
het besef, dat niet het opstapelen van stof
felijke goederen ons levensdoel mag zijn,
maar dat wij er naar moeten streven, dat
aan een ieder een redelijk deel ervan ten
goede kome. Bidden wij voor onzen H. Va
der Paus Pius XI, die ons zulke heerlijke
lessen gaf voor het herstel der maatschap
pelijke orde, en ook voor H. M. onze geëer
biedigde Koningin, die ons in haar Kerst
rede op echt cnristelijke wijze wist op te
wekken om met moed en vertrouwen de
moeilijkheden van dezen tijd te dragen.
En zal dit Ons herderlijk schrijven op
Zondag Quinquagesima in alle kerken van
Ons Bisdom en in aile kapellen, waarover
een Rector is aangesteld, op de gebruike
lijke wijze worden voorgelezen.
Gegeven te Haarlem, den lsten Fe
bruari 1932.
t J. D. J. AENGENENT,
Bisschop van Haarlem.
Op last van Z. Hoogw. Excellentie,
TH. W. PICHOT,
Secretaris.