DE LEIDSCHE COURANT itiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiuiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiuiiimiiiiKiiiiiiimmmitt 3llllllllllllllllllllllIllllllllllllllllllllllllllllIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII!ll>1l!llllllllllllf7 CORRESPONDENTIE. Lieve Neefjes en Nichtjes. Ik kan deze keer zeer kort zijn. Ik heb maar een paar brieven te be antwoorden, dan ben ik klaar cn dit zal ik voor dezen keer persoonlijk doen aan beider adres. Dit treft goed. Nu kan ik zooveel moge lijk mijn medewerkers aan het woord laten, die geprobeerd hebben iets te ma ken over het Kerstfeest. Zooals blijkt zijn er stukken bij, die er wel mogen zijn en die vast voor een prijs in aanmerking komen. Ik zei den vorigen keer reeds, dat ik ingeval er meerdere waren die voor een prijs in aanmerking kwamen, loten zou. Zoo zullen we dan ook maar doen! Ik heb een boek beloofd voor het beste over: a. St. Nicolaas. b. Kerstmis. c. Moeder. De volgende week zal ik zeggen, wie de gelukkigen zijn. Let dan maar eens op! Tot mijn groot genoegen kan ik consta- teeren, dat mijn medewerkers en -werk sters zich aan onze afspraak houden het vel papier aan één kant te beschrijven. Zoo moet het ook. De stukken, die nu nog niet geplaatst zijn en betrekking hebben op het Kerst feest en.goed zijn, komen er in en al duurt het wat lang, begrijpe dan wei, dat we moeten woekeren met onze plaats en., dat ik liefst allen aan 't woord laat. Ik apprecieer de medewerking van U allen en de goede bedoeling. En nu zal ik jullie eens antwoord ge ven op veler vraag. De aanstaande wed strijd begint 2 Januari. Er zullen 28 prijzen gegeven worden, waaronder zes vulpen nen met gouden pen. De raadsels zullen gemakkelijk zijn. Ik zeg dit nu reeds, om iedereen de tijd te geven iets moois en iets goeds voor ons Hoekje te maken. Ik zeg iets moois en iets goeds Maar be schrijf a. u. b. het vel papier aan één kant. Zegt het voort 2 JANUAftl PRIJSRAADSELS. En nu wensch ik jullie allen een prettige vacantio; een Zalig Kerstfeest; een goed uiteinde en een Zalig Nieuwjaar. Jullie liefhebbende, Oom Wim. AAN OOM WIM door Alyda Agterberg. Waarde Oom, hierbij laat ik U weten, Alsdat ik nooit nog, van Agterberg heb geheeten. Zooals u schreeft, in onze kinderkrant, Nu ga ik zóó genoemd, door het geheele land. Men zei mij: „Lij, wat zullen we nu beleven, Oom Wim heeft jou zoo waar, in d'adelstand verheven. Is dat niet mooi, is dat niet leuk en fijn? „Ik zei, och nee, het zal een zetfout zijn. Wat 'k hier wel zeggen wil, mijn nichten en mijn neven, Wil om geen aardsohe eer, om roem of schoonheid geven. Want 't schoonste toch van al, van wat eens stond of viel, En nooit volprezen schoon, is is adeldom der ziel. En nu mijn Oom nog dit, voordat ik ga besluite^, U of de zetter ging, zich hier wel wat te buiten. Door deze fout, in onze kinderkrant, 'k Vergeef het graag en druk, zeer minzaam U de hand. KERTSMIS door Gerard Keizer. Stille nacht is om ons heen, De natuur, die slaapt. Alles ademt, rustig, stil Niemand, die nog waakt. Plots verheft de torenklok Heur diepe bronsgeluid. En de mst is plotseling heen. De kerkdeur zich ontsluit. Mensehen komen in den naoht Zachtkens aangetreên. Stappen op 't kerkje toe. Kloklank lokt daarheen. Spoedig is de kerk gevuld Met 'n biddende schaar 'n Priester bestijgt de Altaartreên 't Christuskind rust daar. Het oigel zet de tonen in Van het „Stille Nacht". De zangers, zingen plechtig schoon 't Mysterie van deez' Naoht Jub'lend klinkt het: „Gloria Van het Hoogaltaar. Alles schittert nu vol licht. 't Christus-kind rust daar. KOMT ALLEN TOT MIJ door Lucie Wijtenburg. 't Was nog heel vroeg in den morgen. Toch waren overal de lampen aan, en de menschen maakten aanstalten om naar de Nachtmis te gaan, want het was het blijde feest van Kerstmis. In een groot heerenhuis was het ook volop licht. Maar daar maakte men geen aanstalten om naar de kerk te gaan. In een van de kamers zat een heer bij 't bed van zijn dochter, tje. Hij wist wel dat het Kerstmis was, maar wat gaf hij daarom. Het kind was zwaar ziek, de dokters gaven haast geen hoop meer, en hij ging niet meer naar de kerk sinds zijn vrouw hem ontnomen was aan dezelfde ziekte. Juist deed een droge hoest het afge tobde lichaampje beven. Hij trachtte het te kalmeeren wat hem na eenigen tijd dan ook gelukte. Zij sloot haar oogen, haar gelaat was vaalbleek. Opeens zei ze zacht: „Vadertje, wan neer gaat U weer eens naar de kerk?" 't Kwam er moeilijk uit, en smeekend ke ken de blauwe oogjes hem aan. „Toe va dertje, doet u het nu eens voor mij", het klonk dringend. Even kampte hij met zichzelf, toen zei hij: „Nu goed dan, ik zal gaan Zus!" Hij belde, en een nog jong meisje verscheen „Martha, let jii evei op de kleine zieke, ik moet dringend uit". Dan ging hij weg. In de kerk gekomen, knielde hij heel achteraan, 't Was hem vreemd nu hij weer voor het eerst in Gods huis was. Hij zag voor zich op het altaar een groote sla] staan en 't Jezus- kindje scheen verlangend de armpjes naar hem uit te strekken en 't was alsof 't zei: „Komt allen ,tot Mijl" De vader durf de de oogen niet opslaan, en met gebo gen hoofd luisterde hij naar de preek van een priester. Daar klonk het oneens in zijn ooren: „Komt allen tot Mij, die be last en beladen zijt, en Ik zal u verkwik ken. Ogaat allen tot Hem, bekeert u en ook gij zult de vreugde van t Kerstfeest leeren kennen. Dan zult ook gij ondervin den, wat eens de Engelen zongen: „Vre de op aarde aan de menschen die van goeden wil zijn!" 't Overige hoorde de vader niet meer. Een tijdlang bleef hij onbeweeglijk geknield liggen, in vervoe ring over 't zoo pas gehoorde. Toen bad hij, terwijl tranen hem in de oogen ston den: „Heer, ik zal mij bekeeren, maar ge nees dan ook mijn kind". Een tijdje later ging hij naar huis. Daar vertelde Martha hem, dat Zus al veel beter was 'en nu stil lag te slapen. Toen doorstroomde hem een zoete vreugde. Er was vrede in zijn ziel weergekeerd, vrede was ook rondom hem. Vurig dnnk'e hij God voor de gene zing van zijn kind. Zes weken later gingen vader en dochtertje den weg op naar de kerk. door Annie Hoogervorst. Kerstmis, dat heerlijke feest! O, wat waren velen tcoh blij gestemd. Ieder huis gezin was overgelukkig. Maar in het huis gezin van villa „Niemandsoord", was bij- zondere droefheid. Hun eenigst dochtertje Leni, was ernstig ziek. Maar Leni had aan het Kerstkindje gevraagd, of haar vader, die sinds zijn laats'e jaren erg ontrouw was geworden aan God, of die zioh door dit heerlijke feest weer zou bekeeren al moest het haar eigen leven kosten. Maar nu was ze al ernstig ziek gewor den. Vader, Moeder, knielden neer bij het bedje van het doorzieke kind. Moeder bad, maar Vader prevelde maar wat. Maar opeens onderbrak Leni alle stilte. Ze zei: „Vader wil u alsjeblieft weer elke Zondag naar de H. Mis gaan en ook elke Zondag trouw ter H. Communie gaan, zooals vroe ger; ik heb het zoo graag, maar Onze Lie ve Heer zoo veel te meer." De vader schrok op en. was door die woorden ge troffen. „Maar kind waarvoor zou ik dat doen." „Ach Vader, ach Vader, hoe kan U nu zoo iets zeggen". „Nu", zei de va der, „bid jij dan dat God mij op dit feest dat Hij mij kracht en sterkte geeft, dat ik mij weer zal bekeeren maar dan moet God mij ook weer geven de genezing.van jou mijn Leni. Vraag jij het het maar eens aan het Kerstkindje". En Leni had gebeden en gebeden. En toen ze den vol genden morgen opkwam was ze geheel en al genezen en vader ging naar de kerk, gelijk met moeder en Leni. En zoo werd dit Kerstfeest bijzonder in villa „Nie mandsoord' gevierd. „KERSTSTEMMING" door Cadier. 't Is gebeurd op een dorp, nabij Leiden. Het was daags voor Kerstmis en ik wil de bij de boeren eens gaarne de nachtmis bijwonen. Bij van Es, een rijke boer en een oud-vriend van mijn vader, mocht ik dan meteen blijven om de Kerstvacantie door te brengen. De autobus bracht mij een eind in de goede richting en mijn beenen deden de rest. Een hartelijke ontvangst door een dik ke boerin en een magere boer plus een aantal dikke kinderen volgde en toen de kippen op stok gingen, begaf de boe renfamilie zich ter ruste. Het duurde nogal eenigen tijd voor ik sliep. M'n ge dachten waren te veel bij de komende kerstnacht viering, waarvan ik een bijzon dere verwachting had. Om 4 uur werd ik wakker geroepen en een kwartier later begaven we ons op weg naar de, op een half uur afstand gelegen kerk. Van een Kerst-idylle was geen sprake. Geen wit- besneeuwde velden, geen sterverliohte nachthemel, alleen een doodsohe donkere stilte en een ruischeloos, klam waaiend windje. Voorop liep boer van Es en droeg een petroleumlampje voor zich uit. Op een meter afstand volgde zijn dochtertje Jaan en zoon Wim, waarnaast ik liep. Wij had den een brandende kaarslamp bij ons, en konden' geen arndengte voor ons uit zien. De nachtelijke tocht vordert vlot, alleen begon het klotsen van de klompen op het hard'bevroren weilandpad wat eentonig te worden. Het klauteren over de hekken, het stappen over een smalle brug met één leuning, dat alles had een goed verloop, totdat het vreeselijke gebeurde. Of het nu kwam doordat boer van Es z'n oogen nog niet goed wist open te houden, of dat zijn lamp te weinig licht gaf, ik weet het niet, daar niemand naar de oorzaak durfde vragen, maar plotseling was hij in een, vlak naast het pad gelegen sloot geloo- pen. Dat was me 'n toestand. Tot aan de knieën zakte hij er in. Dat ik het had kun nen uitbrullen van het lachen, behoef ik niet te zeggen. Net op tijd kwamen we in de kerk. Het orgel dreunde, het koor „zong", terwijl pastoor de Mis las. Waren de menschen in de omgeving van van Es in het begin aandachtig in hun boeken aan het lezen, naderhand begon men te ruiken, te snuiven en te proesten. Om de beurt werd van Es rood van schaamte en wit van woede. Nooit heb ik pastoor van Straelen z.g. zoo overtuigd hooren pree- ken als tijdens dien kerstnacht. Met vroome woorden tooverde hij het gebeur de van Jezus' geboorte voor oogen en dank zijvan Es, rook je zelfs een stal lucht Onderwijl had zich het sneeuwsprookje voltrokken, want toen we buiten kwamen, was alles wit. Zwaar lag de gansche om geving onder een vracht van sneeuw. De terugweg werd een onvergetelijke wande ling. Overal dezelfde zilverwitte pracht, overal dezelfde plechtige, ongerepte stilte. Doch toen we weer langs de sloot kwamen heeft mijn lach de sereene stilte ruw ver stoord KERSTMIS door Cadier. Heel, heel lang geleden was Kerstmis het feest waarop alleen Jezus' geboorte herdacht werd. Op Kerstavond zat men dan dicht bij den haard, waarin de hout blokken er lustig op los knetterden en de dansende vlammen de 'kamer een gezelli ge, schemerachtige verlichfing gaven, en .het sobere, oeroude kerstverhaal werd verteld. En dan kwamen bij de luisteren de ouderen vanzelf de tongen los. Verha len van kerstgebruiken en kerstlegenden deden den ganschen avond de rondte; voor al omtrent de bijgelccvigheden der boe ren was veel te vertéllen. Buiten huilde en snerpte de wind rond de huizen en deed deuren en ramen ram melen en piepen, maar binnen zat men veilig beschut tegen de windvlagen en v/intersche kou. In het vrome Vlaanderenland, waar de humoristische vroolijke Vlamingen wenen, vertelde men dat paarden in Jezus' ge boortenacht met elkaar spraken en dat de schapen eerbiedig nederknielden. „Het kindeke Jezus is geboren", had een haan gekraaid. „Waar", kirde een duif en blatend had een lammetje zich laten hooren: „Te Bethlehem". Het was de moeite waard door een goed verteller de aloude sage van de „Roos van Jericho" te hooren verhalen. - In den donkeren winternacht, toen alles dor en kaal was er. Jezus op de aarde kwam, ontbloeide deze plant. Bij de kruisi ging kon zij het leed van Jezus niet aan schouwen en zij sloot haar blaadjes lan gen tijd stijf ineen, totdat Jezus weer uit het graf opstond en de roos weer in al haar pracht opbloeide In den laten, winterschen avond zag een meisje, Madeion geheeten, een groot aantal herders haastig den weg overgaan. Ze ging de mannen na en eindelijk kwam men bij den stal, waarin Jezus geboren was. Verlegen als de herders waren, haal den ze schuchter hun fluiten te voor schijn en begonnen hun loflied te spelen. Madeion was bij de staldeur blijven staan en schreide. Plotesling stond de engel Gabriël naast haar en sprak: „Waar om ween je, Madeion". „Ik kan het kindje niets geven, zelfs geen bloem. De herders kunnen tenminste nog op hun fluit spelen." „Ga maar met me mee"', zei de engel en hij bracht haar na een langen tocht bij de bergen, waar hij met zijn staf op den be vroren grond sloeg, en sneeuwwitte bloe men ontloken. Rozen, mooier nog dan die in den zomer bloeiden. Een arm vol plukte het meisje en toen ze naar de engel wilde kijken, was deze verdwenen. Ze vond den weg naar den stal terug en legde de bloe- fnen bij het kindje, dat haar blij toelachte. Deze bloem werd daardoor kerstroos ge naamd. Door het. elkaar vertellen van dergelij ke verhalen en het gezamenlijk zingen van liederen werd lang geleden het kerstfeest gevierd. EEN BLIJ KERSTFEEST door Marie Hoogeveen. De blijde Kersttijd was wederom aan gebroken. Maar met den Kersttijd ook den winter met z'n koude en gure dagen. In een van de vele achterstraatjes va.n de groote stad Amsterdam woonde de familie Geerts. Ook daar werd armoede en ge brek geleden. De vader had den heelen zamer tot October werk gehad in een van do fabrieken. Nu ging hij elke dag om werk uit. Dikwijls ging hij naar het sta tion om te kijken of hij voor de reizigers pakjes of koffers kon dragen. In 't eerst bracht hij 't verdiende geld trouw mee naar huis. Maar allengs begon het to ver minderen en kwam hij al later en later thuis. Eerst dacht vrouw Geerts, dat^ het uit ijver was om voor z'n gezin wat te ver dienen. Maar later bemerkte zij dat hij in gezelschap was van slechte vrienden en dat hij vaak dronken was. Dikwijls kwam hij na middernacht pas thuis. De eerst zoo vurig katholieke man verslapte meer en meer, later deed hij er niets meer aan. Zijn vrouw die dit bemerkte bad en smeekte hem om toch niet onverschillig te worden aan z'n geloof. In het eerst gaf hij gehoor aan die smeekbede en ging, al hoe wel onwillig, met vrouw en kinderen mee naar de kerk. Later verveelde hem dat en ging hij heelemaal niet meer. Hij ging 's morgens voor de H. Mis al op weg en deed dan of hij naar de kerk ging. Maar dat was niet zoo. Hij ging dan naar de kroeg waar hij dan met een luidruchtig hoera begroet werd. Dan zat hij den ge- heelen dag in de kroeg tot 'n uur of acht. Daar was hij vroolijk en opgeruimd. Maar zoo gauw hij thuis kwam sloeg hij alles stuk wat hij in z'n hand kreeg. Daar het huisraad toch al schaars was, was er spoe dig geen heele stoel meer in het huisje te vinden. De Kersttijd naderde-al meer en meer. 't Was twee dagen voor Kerstmis de vader was 's avonds zes uur al weer uitgegaan. Tegen tien uur ging hij naar huis. Hij waggelde nog meer dan gewoon lijk. Hij moest door de drukke Hoofd straat. Een politie die daar liep zei hem, dat hij aan de rechterkant moest gaan loopen. Hierop wert Geerts zoo kwaad, dat hij de politie, die niets vermoedde, zoo'n klap in 't gezicht gaf, dat de man 'n paar passen achteruit liep. De man her stelde zich echter spoedig en greep Geerts vast. Hij werd naar het politiebureau ge bracht. Daar moest hij de heele nacht en den daar op volgenden dag blijven, 's Avonds mocht hij weer naar huis. Gaan we nu terug naar vrouw Geerts. Deze was ongerust geworden door het lange uitblijven van haar man. Toen om tv.aalf uur nog niemand verscheen knielden zij neer voor 't kleine kastje waarop een beeldje van Maria stond, en bad voor 't behoud van haar man! Daarna legde zij zich ter ruste. Na een poos rusteloos wak ker gelegen te hebben, sliep zij in. Maar schrok plotseling op uit een benauwde droom. (Slot volgt). EEN BLIJ KERSTFEEST door Mina Kromwijk. Het was 23 December. Het was druk in alle straten. In alle winkels brandde groo te lichten en voor de étalages stonden heel veel menschen. In een donkere straat stond een arme vrouw met een klein kind op haar arm. Daar stond zij te wachten op Frits liaar man. Die was uitgegaan om j werk en was nog niet terug. Daar kwam j een rijke vrouw en een klein kind langs i haar. Hei kind van de rijke vrouw duwde haar een peperkoek in de hand. Maar de rijke vrouw trok haar terug en ging weg. Even later bukte de arme vrouw zioh en zag 'n prachtige armband liggen. Ze raap te deze op en ging naar huis terug. Ze wachtte nog steeds op haar man. Eindelijk kwam hij thuis, maar had nog geen werk. Door al de armoe was hij ruw en barsch geworden voor zijn vrouw en kind. De vrouw had nog steeds het gevonden voor werp bij zich. Zij dorst het niet aan Frits te geven, want die zou 't dan natuurlijk achterhouden en niet teruggeven, want zij wist heel goed, dat het van de rijke vrouw was uit de auto. Dat was namelijk de vrouw van mijnheer Peterson. Mijnheer Peterson was eigenaar van een groote fabriek en had een meisje. De arme vrouw had nog een stuk droog brood in huis, dat aten ze op en gingen naar bed. De vrouw kon bijna niet slapen. Ze maakte het plan om den volgenden mor gen naar mevrouw Peterson te gaan en de armband terug te brengen. Mevrouw Pe terson was den volgenden morgen droevig gestemd, want gisterenavond had ze be merkt dat ze haar armband verloren had. De armband was een erfstuk van haar moeder zaliger en kon onmogelijk door een ander worden vervangen. Mijnheer was al vroeg naar het politiebureau gegaan. Zoo zat ze in haar mooie kamer met haar dochtertje, teen de dienstbode haar kwam zeggen dat er een arme vrouw was die haar wilde spreken. Laat ze maar, hier komen, sprak mevr. De arme vrouw kwam binnen en gaf de armband over en vertelde alles hoe het gegaan was .Mevrouw was zeer verheugd en vroeg naar haar man en haar kind. De arme vrouw vertelde alles, dat ze arm waren, dat haar man geen werk had, enz. Mevrouw werd diep ontroerd. Ze stuurde de arme vrouw weg en zei dat ze des middags met haar man terug moest ko men. Ze stuurde een knecht met eten en kleeren naar de arme vrouw haar huis. 'n Poosje later kwam mijnheer Petersen thuis. Mevrouw vertelde alles en ook de arme vrouw vertelde alles tegen Frits, 's Middags gingen ze samen naar Peterson en Frits mocht daar op de fabriek komen en kreeg veel geld. Toen het Kerstmis was mocht kleine Liesje bij mijnheer Pe terson komen.^Of die familie een blij Kerst feest vierde behoef ik zeker niet te ver tellen. KERSTMIS 1931. door Alyda Agterberg. Hebben mijn neefjes en nichtjes géhoord, Dat 't heden een zeer siechten tijd is? En dat op 't feest van Christus geboewt', Voor velen maar weinig bereid is? 'k Hoor je al zeggen: „Maar Be'hle- hems Kind Dat 's rijk en wil alles ons geven; Aan ons, Zijne Kinderen, die Hij zeer bemint, Wanneer wij maar goed deugdzaam leven. 't Is waar. Het Kindje Jezus is zeer rijk, Maar vooral aan hemelsche gaven, Die zijn aan geen aardsohe schatten gelijk, Die moeten we hem dan ook vragen. En één van de grootste schatten dat is, Voorzeker toch wel de vrede. Want nimmer gelukkig is hij, die hem mist, Daarom dan eens vurig gebeden. Een kindergebed, al is het ook klein, Zoo zegt men, is vroom en zoo krachtig. Omdat het steeds komt uit hartjes zoo rein, Vandaar dan zoo schoon en zoo machtig. Het kind hoort men dikwijls, zou veel zoeter zijn, Wanneer het wat meer was tevreden. Dan was er meer vreugd, in die hartjes zoo klein, Geen smart werd daar binnen geleden. Dus mocht nu het Kerstkind ons dezen keer, Hetgeen wat wij vroegen niet schenken. De vrede daalde in ons binnenste neer, Zoo hopen en willen we denken. KERSTBEDE door Alijda. Wat blij klinkt de mare, wat schittert het licht, In nacht over Bethlehems velden; Wat luistren de herders vol vrees naar 't bericht, Dat hemelsche tongen hen melden. Het Kind is geboren, spoedt U tot Hem, Het ligt in doeken gewonden. Hij spreekt de Heer, spreekt. d'engelenstem De herders zij zochten en vonden.... Hem.. Wiens naam staat geschreven, wonderlijk schoon, Aan hemeltransen daar boven. Millioenen engelen omringen Zijn troon. Aanbidden, danken en loven. Waarom dan zoo arm, hulpeloos wicht. Ligt Gij in die kribbe daar neder? In duisteren naoht, Gij zijt toch het licht, Waarom, zoo verlaten en teeder? Wij weten Heiland. Verlosser en Heer, 't Is om onze liefde te winnen. Wij knielen vol ootmoed bij 't kribbeke neer En willen u dienen en minnen. Met eeuwige diefdè hebt Gij ons bemind, O! koning van liefde en vrede. Stort liefde' in ons harte, Goddelijk Kind, Slechts liefdedat is onze bede.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1931 | | pagina 24