-O.MMER «8 HEIN'S KERST GESCHENKEN. EIN was ziek. Hij was anders zoon vlugge, flinke jongen, en kon zoo vroolijk en aardig e.ken middag in den tuin spe len met zijn drie broer tjes en drie zusjes; het jongste broertje was pas een maand of acht oud en koD dus nog niet meedoen. Tegen den avond ging hij met zijn zusjes en broertjes naar binnen; ze waren dan moe van het 6pelen en ^oó bezweet, dat hij hun gezichtjes moest afdrogen met zijn zakdoek, waarop een schip met zeilen gedrukt was; en als ze dan een beetje op adem gekomen waren, vertelde Hein hun allerlei geschiedenissen, die hij zelf verzon. Maar nu was Hein ziek en 't werd al er ger en erger met hem. Zijn stelten stonden onaangeroerd in het houthok; hij ze'f kwam nooit in den tuin, en zat nooit meer des avonds te midden van zijn zusjes en broer tjes; veegde hun het zweet niet meer van het voorheefd en vertelde hun geen ge schiedenissen meer. Zijn ziekte duurde we aken en weken; het werd stil en somber in huis; ieders gedr,"hten hielden zich slechts met Hein bezig en geen andere naam werd genoemd dan de zijne. Nu bleek het eerst, hoeveel men van Hein hield, niet alleen bij hem thuis, maar overal waar men hem ken de. Van alle kanten liet men vragen, hoe Hein het maakte en zelfs de postbode vroeg naar hem. zoo dikwijls hij een brief bracht; en de apotheker schreef op het briefje om den hals der medicijnflesch„Veel groeten van O. Holm. En inde school keek meester Kleine met een treurig gezicht naar de ab sentielijst en zei: „Die arme Hein! Wat blijft hij lang. ziek! Ik wou maar, dat hij weer op school kon komen". Heins ziekte werd slepend. Zijn zusjes en broertjes raakten er reeds aan gewend, dat hij hun spelen niet meer deelde; maar na het spel kwamen zij trouw aan zijn bedje en fluisterden hem in, wat ze gedaan en wat ze gezegd hadden. En de dahlia's en asters waren ontloken en weer uitgebloeid; de ooievaar, die zijn nest had op het dak der kerk, waarin Heins vader het orgel bespeelde, was met wijfje en kinderen weggegaan; de laan vóór het huis was van groen geel, en van geel bladerloos geworden; er waren al ijskegels aan de dak goten komen hangen; en a'toos bleef het somber en stil in de woning van den orga nist. Alle orgeldraaiers, die anders een deuntje mochten spelen voor de kinderen, werden weg gezonden, en niet één verjaar dag werd gevierd. Maar toen de Kerstdagen kwamen, en er sneeuw op de daken lag, toen de kleine jongens uit de boekwinkels slopen met een b'ad goudpapier stilletjes in hun zak ver stopt, en de kleine meisjes allerlei geheim pjes in haar naaidoosje hadden; toen er le- y)#v j PJfl ven en vroolijkheid was in alle huizen, waar kinderen waren toen zei Heins vader „Neen Kerstmis willen wij toch vier De Kerstboom was klaar; er hingen pop petjes in van koek eri suiker; en plotseling waren er aan de onvruchtbare takken heer lijke vruchten gegroeid: appelen, aman delen en rozijnen; rondom den voet van den boom lagen allerlei geheimzinnige pakkjes, afsof ze zóó uit de lucht waren komen val len. En hoog in den top schitterde de gou den ster, die Hein het vorige jaar gemaakt had. Alles was in orde in de kamer, waar de Kerstboom stond. Men behoefde nu niets meer te doen, dan zoo geduldig mogelijk den avond af te wachten. Dien tijd bracht Heins moeder door aan 't bedje van haar zieken jongenzij hield zijn beide handen in de hare geklemd, ter wijl de tranen Hein over de wangen liepen en hij droevig het hoofd schudde. „Kom. Hein!" zei zij; „wees nu op Kerst avond niet zoo k'einmoedig! Tot nu toe ben je zoo geduldig geweest!" ,.Ik schrei niet meer, moeder!" zei Hein terwijl hij het hoofd ophief. „Ik kon het heusch niet helpen zooeven; de tranen kwa men van zelf. Ziet u, ik dacht er aan, dat ik dit jaar geen presentjes heb kunnen klaarmaken voor de anderen." „Je hebt toch wat te geven, Hein!" ant woordde de moeder. „Vader en ik hebben allerlei aardigheden gekocht, die jij van avond aan de zusjes en broertjes mag ge ven. Mooie dingen, dat verzeker ik je". ,-Dank u, moesje", zei Hein. „Maar nu is u het toch eigenlijk, die al dat moois geeft; ik heb immers niets kunnen verdie nen met het haken en wieden va nden tuin, en het aandragen van turf en hout; en van de opbrengst van zijn werk kocht hij dan Kerstgeschenkjes. „Laat ons daar niet over praten", zei de moeder bedroefd. „Neen, 't is eigenlijk de moeite niet waard", antwoordde Hein. De duisternis bedekte meer en meer de aarde; de kerkklokken luidden en de kerk vensters waren helder verlicht, en daar bin nen sprak de priester van de blijde bood schap, die aan de heiders verkondigd werd. En toen de organist weder in zijn huiska mer kwam zag het er daar recht vroolijk en gezel.ig uit. De Kerstboom was in minder dan geen tijd van boven tot beneden verlicht en zag er prachtig uit. Daar stond hij met zijn eigen mooie groene takken, met de tallooze lichtjes, en met allerlei mooie zaken bela den. Hij wierp een vroolijk spel van scha duw en licht op de muren en het plafond der kamer, en werd schitterend in den spie gel weerkaatst. Alle papieren omslagen waren van de kapjes verdwenen, en op een tafel in een hoek lag de groote Kerstkoek, en daarom heen stonden de kopjes, waai uil men de chocolade drinken zou. De organist zag niets dan blijde gezich ten; zelfs de oude grootvader, die óók nog leefde en in een grooten leunstoel zat, keek met opgeruimd gelaat naar den boom. Heins bedje was naar binnen gedragen, en Hein zat daarin overeind met kussens in den rug. Hij zag er wel niet uit zooals vroeger, maar hij keek toch vroolijk naar alles en al.en, ook naar Turk, die onophou delijk met zijn zwarten staart zat te kwis pelen, zóó b.ij was hij, dat hij zijn vriend Hein weer zag. De grootvader zette zijn bril op en het Kerstgezang werd gezongen. Daarna wees de organist op den boom en zei: „Zie, hoe mooi de boom dit jaar isEn het komt mij voor, dat er nooit zooveel pakjes onder gelegen hebben als nu. Maar eer wij die aanraken, heb ik jullie twee Kerstgeschenken te overhandigen, die komen van Hein. Ja, kinderen, het gaat zóó met ons menschen: wij merken eerst op, hoe goed iets is, als wij het missen. Terwijl jij ziek lag, Hein, hebben je zusjes en broer tjes kunnen zien, wat de gezondheid waard is, de gezondheid, die jij heb moeten missen. Het gezicht van jou lijden heeft hen dank baar moeten stemmen voor het voorrecht, dat zij vrooli.ik en blij konden rondspringen, en werken en spelen en den ganschen nacht rustig slapenZij hebben er zeker nog niet aan gedacht, dat dit jou Kerstgeschenk aan hen is. En je geeft ze nóg iets: Je bent een echt geduldLge zieke geweset, en het is een goed voorbeeld, dat je gegeven hebt. Ik hoop, dat je zusjes en broertjes, als je weer beter bent, zich zullen herinneren, hoe je was, toen je ziek lag. en dat zij, mochten zij zelf eens in zulk een droevig geval komen, zich .zu.len gedragen zooals jij. Dank voor het goede voorbeeld, dat je gaf, Hein En nu verzoek ik grootvader, bij het eerste kopje chocolade, een toost te drinken* ter eere van dezen avond!" „Dat wil ik!" zei grootvader. „Ik hoopte, dat je 't mij vragen zou!" En hij nam zijn kalotje af en stond op, en terwijl het licht van den Kerstboom een glans wierp op zijn sneeuwwit haar, sprak hij: „Ik drink op Heins gezondheid. Ik bid God, dat Hij al'e goede wensohen vervulle, die wij voor het heil van onzen lieven jon gen koesteren En de lichtjes van den Kerstboom glins terden en deed de kopjes fonkelen in de handen der kinderen, die aan Heins bed vroolijk samenklonken en met smaak hun chocolade opdronken. Het nieuwe jaar begon. Zoolang vorst en dooi elkander afwisse'den, ging het met Hein nu eens vóór-, dan weer achteruit; maar toen de lente kwam, en de laatste sneeuwlaag onder het gejuich der kinderen van het kerkdak gleed en gele en witte en paarse krokusjes in grootvaders kamer de knopjes uit het groen hieven, begon Hein op te fleuren. En 't ging snel vooruit. Toen zijn zusjes en broertjes de kamer kwamen binnenstormen met 't eerste viool tje, dachten zij dat Hein bijna geheel beter was, en zij hadden gelijk; want 's avonds van denze'fden dag zat hij in zijn bedje, met het nederige bloempje in de hand, en zei tegen zijn moeder: „Moedertje, laat de gordijntjes nog met neerWacht nog even tjes Laat mij nog vijf minuten opzitten! Het is zoo prettig weer gezond te zijn!" Ja, 't ging nu snel vooruit met Hein; en hij speelde weer buiten, toen de ooievaar zijn nest op het kerkdak betrok. HULST. Als sta"kt de Kerstklokken luiden op het feest van licht en vrede, dan ontbreken ook de attributen van het Kerstfeest niet en tot de attributen van het Kerstfeest behooren op de eerste plaats de hulst en de mistletoe, ook wel maretakken ge naamd. Ook aan de hulst is een legende verbonden. Men vertelt in sommige stre ken n.l. dat de hulst zijn ontstaan zou te danken hebben aan de kruisiging van den Zaligmaker en dus een gepaste versiering is op het Geboortefeest van Christus. De hulst zou oorspronkelijk een palm zijn geweest en wel de palm, waarvan men bij den intocht van Jezus te Jeruzalem twijgen had gesneden. Bij het roe pen van „Kruisig hem" kreeg deze palm van droefenis doornen of stekels en is sedert dien dag steeds groen gebleven. EPeraan herinnert nog het Duitscne „Stechpalme". Het gebruik van huist is reeds zeer oudde Romeinen gebruikten de hulst om er hun woningen in den win ter mee te versieren ter eere van den god Saturnus. Do hulst begint pas te bloeien als de plant ongeveer twaalf jaar oud is en alleen de vrouwelijke hulst draagt de mooie roode bessen. Daar de hulst echter niet ioder jaar even rijke vruchten draagt, heb ben de kweekers naar een plaatsvervan ger omgezien en deze gevonden in de zoo genaamde beshulst, welke zeer veel bes sen geeft, doch waarvan de bladgroei veel minder is, Door nu enkele takken gewone hulst en beshulst bij elkaar te voegen, ver krijgt men toch een mooi geheel, hetwelk als versiering heel goed voldoet. Do oude Kelten kenden aan den hulst een groote beteekenis toe en ook kracht. Zij plantten er een nabij hun woningen om tegen allerlei gevaren, zooals inslaan van den bliksem, bezoek van booze gees ten, bevrijd te zijn. In sommige streken iaat men in den Kerstnacht brandende kaarsjes op hulstblaadjes in een tobbe wa ter drijven, en wel voor ieder lid van het gezin een kaarsje. Voor dengene, kaarsje niet zinkt, maar bliift drijven, be- teekent dit geluk en vervulling van een of anderen wensch. Door alle eeuwen bleef de hulst in eere en kon door geen andere plant worden verdrongen. Minder bekend is waarschün- lijk de benaming hij-hulst en zij-hulst. Hij hulst noemt men in het Noorden de prik kelbladeren, terwijl de bladeren zonder stekels zij-hulst zijn gedoopt. Wordt er nu aan den vooravond van Kerstmis het eerst een takje hij-hulst binnengebracht, dan is de heer des huizes gerechtigd het geheele volgende jaar inderdaad dien naam te dra gen. Maar komt er een zij-hulst het eerst binnen, dan is de vrouw een jaar lang meesteres. loe A

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1931 | | pagina 17