ZATERDAG 21 NOVEMBER 1931 DE LEIDSCHE COURANT TWEEDE BLAD PAG. 8 viiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiuiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiHiiiiiiiu niiiiiiiiiiiiiiiiimimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiii.iDiiiliiiiiiiiiiir CORRESPONDENTIE. Min Plasmeijer, Oud - Ad e. Dat verhaaltje is leuk. Je hebt het natuur lijk niet zelf verzonnen, maar aardig is het en zoodra plaats is, komt het er in. Dag MinaDenk voortaan aan ordcrlijker wérk Gratha Hooijmans, Voorscho ten! De raadsels waren goed. Voort aan ook meedoen en Nelly, die nu zos jaar is, ook. Dag kinderen! Nelly Huyts, Leiden. Ja Nelly de prijzen waren mooi en zullen bij den vol genden wedstrijd niet minder zijn. De kaas markt en het Waaggebouw moet je ook vast niet overslaan; daar is Alkmaar be roemd om. Veel groeten aan je ouders. Dag Nelly! Irena Bernard, Leiden. Voortaan eerder beginnen, dan kom je niet op het nippertje aangezet. ,,Tc laat zijn en to laat komen!" is een slechte gewoonte Irene. Denk daaraan tot. je honderd jaar bent Het zal je niet berouwen. Dag Nichtje Hagedisje, Stompwijk. Het feest is goed beschreven, maar voor ons wat kort en het versje is een plaats waard, al is het alleen maar om onze lezers eens hartelijk te laten lachen. Ziehier een vers je van Hagedisje, maar niet door haar zelf bedacht. DE REUZENDOCHTER Een ging een reuzendoohter Uit wand'len voor de grap, Den berg af naar beneden Dat koste maar een stap. Daar vond ze op een akker, Och gunst, wat was ze blij Een ploeg en een paar ossen En nog een boer erbij. Ze pakte ze in haar schortje Zoo voor de grap kwansuis, De boer, de ploeg en de ossen En liep ermee naar huis. „Wat heb je daar, mijn Jetje" Vroeg ernstig vaderreus. Zie Pa, wat heerlijk speelgoed, Ik heb 't gevonden, heusch! Doch Pa gromde als een onweer, Maar ben je stapel Jet? Gauw, gauw, dat boeltje ginder Weer op zijn plaats gezet. Bedenk meid, als dat volkje Niet zaait, niet ploegt en spaadt, Dan vallen immers spoedig De reuzen van de graat! Marietje Kriek, Noordwijk. Dat opstelletje is niet kwaad, maar voor ons te kort. Begin al vast iets te maken voor den volgenden wedstrijd. Dag Ma- rietje 1 Marie Hoogcveen, Noordwijk. Zio vandaag eens Marietje! Het ver haaltje wordt geplaatst. Zie ik je ook bij don volgenden wedstrijd! Dag Marie!. Mi mi Vorsters, Pensionaat O o s t e r w ij k. Wat is dat een leuk kiekje Mimi! Nu heb je zeker nog tijd om aan den volgenden wedstrijd mee te doen? Wanneer maak je eens oen verhaal? Bij voorbaat dank. Dag Mimi W i m de Groot, Leiden. Wel kom Wim! Jij bent oen flink manneke! En het versje? Wel, om jou nu eens een pleizier te doen, laat ik het zevenjarig dich tertje zijn eigen veisje voordragen. Daar komt Wim. MIJN ZUS EN MIJN ZUSJE. Mijn beide zusjes spelen In de groene wei, Daar ballen zij Maar die bal, die is van mij. Daar begint 't juist te regenen En nu is 't spelen uit. Zij loopen vlug naar binnen, Ik geef om den regen geen duit. Zoo zingt onze kleine Neef! En dat is al aardig van om. Vinden jullie ook niet? Cini Pierrot, Leiden. Je hebt zeker wel eens gedacht: „waar blijft mijn verhaal Maar Cini, je bent nu pas aan de beurt gekomen. Je weet, het gaat van den stapel af en dan gaan de vaste medewerk sters voor. En jou zie ik zoo zelden, is het niet? Dag Cini! Groet vader en moeder van me! Ziezoo, nu ben ik klaar! Ik geloof dat ik nu alle brieven beantwoord heb. Voor ons Kerst- en Sint Nico!aasnummer verwacht ik geen bijdragen rreer. De lijs ten zijn gesloten. De volgende week geef ik op, wie meegedaan heeft en wie mee loten zal ofwie zijn bijdragen ge plaatst zal worden. Oom W i m. EEN RUSSISCH SPROOKJE door Otto van Aalst. II. (Slot). 's Nachts om 12 uur kernen uit de muren alle. .1 vlammen en deze roosteren de ongelukkigen, die zioh daarin mochten bc- vi~ Ion. Een eind verder waren aan beide zijden ij en deurtjes, 't ze1 "Ie elfje opende weer een deurtje -»n zei: Dit sombere hokje is bestemd voor de leugenaars. Elke nacht komen er uit de wanden ijsblokken schieten en deze doen dengene, die zioh er in bevindt, ver pletteren en bevriezen. Vlak hierop bevonden zich koperen deurtjes aan de kanten van de gang. Het elfje zei: Hier moeten de elfjes in, dio zich aan onkuischheid mochten schuldig ge maakt hebben. Eiken nacht komen de wanden dichter bij elkaar, net zoolang tot do wanden tegen elkaar aan zitten, dan springen ze weer op hun oorspronkelijke plaats terug. Om de 6 en 9 minuten sprin gen uit de wanden, den bodem en 't pla fond grootc zwaarden, zoodat degene, die in dit kf meri je is, verpletterd is en om de en 9 minuten door de zwaarden doorstoken wordt. Wladimir werd nu verder door de elfjes geleid. Ze kwam bij een zijeang, die ook van goud was, maar de deurtjes aan weers kanten van de gang waren van zilver. Men ging deze zijgang in, een elfje opende zoo'n zilveren deurtje en nu zag Wladimir een oei met tralies. Hier, begorr 't elfje, worden de elfjes ingestopt, die zich aan een andere zonde hebben schuldig gemaakt. Ze liepen de zijgang weer uit en gingen de hoofdgang woer in, deze werd nu prach tiger, 't goud was nu allemaal bewerkt en met, diamanten versierd. Eindelijk kwamen ze aan 't eind van de gang, hier was een prachtige deur, zil ver, goud en diamanten versierden de pos ten. De drempel was alleen maar van dia manten. De scharnieren van kristal. Een schijnwerper liet al die diamantjes schit teren als karbonkels. Tn 't slot stak een zilveren sleutel. Een c^fje trad naar voren en opende de deur. Wladimir trad binnen in een groote zaal. De vloer was bedekt met een rood kleed, de wanden waren van bewerkt goud. Aan het met diamanten bezette plafond hingen groote glazen lam oen, die de zaal in een geweldig licht hul den. Voor in de zaal op een verhooging. stond een zetel van paarlen. Hierop zat een elfje, met een kroontje op 't hoofd. In de han den hield het een scepter, die met pa"r'en en diamanten bezet was. Hij wenkte Wla dimir en de elfjes om naderbii te komen. Toen vroeg de koningin aan Wladimir: Hoe heet je? Wladimir Wralewski. Waar woon je? Aan den rand van 't woud. Waarom ben je hier? Omdat de elf;es het wilden. Neen, hoor Koningin, hij heeft een der onzen gered van den dood en we heb ben hem een belooning beloofd, riepen de elfjes aan de Koningin. Nu dan, Wladimir, ik dank je en wat wil je nu hebben voor die redding? Ik wil niets hebben, ik heb al genoeg belooning gehad, maar, waoht, Koningin, wilt u me een medicijn geven voor mijn vader, want zijn beenen zijn zoo erg op gezwollen en nu moest ik medicijnen halen geef me ze van u, want dan weet ik zeker dat ze helpen. De Koningin haalde uit haar zak een doosje en zei: Leg bij iedere ziekte die uw vader of uw moeder of uzelf mocht treffen, die doos je 's nachts onder het. hoofdkussen en ge zult den volgenden dag genezen zijn. Wladimir dankte stamelend, met tranen in de oogen. Hij groette de koningin en ve 'iet de mooie zaal, lien, geleid door de elfjes, de gang weer uit. Het deurtje werd geopend en Wladimir stond weer buiten, nog net zoo klein als de elfjes. Daarna bc mnen de elfjes te dansen, waarbij ze met stekjes boven hun hoofd zwaaiden, zoodat Wladimir weer langzamerhand grooter werd. Toen hij zijn oorspronkelijke grootte weer bereikt had, waren plotseling alle eitjes verdwenen. Met een blij hart ging Wladimir over het bosehpaadje weer naar huis. Thuis geko men vertelde hij alles aan zijn moeder. Het doosje werd onder het hoofdkussen van vaders bed gelegd. Den volgenden dag was er feest in de arme houthakkerswoning; vader was beter geworden en 's morgens had men op de tafel 5 zakken gevonden en in deze 5 zakken zat goud. Bij het goud lag een brief, waarin stond dat het goud van de elfjes kwam en dat ze in de kast lekkernijen zouden vinden voor het feest, dat ze ter eere van Wladimir zouden geven. f, ONTMASKERD" door 'n H. B. S.'er. XVI. Hierop schudde de neger nogmaals het hoofd en riep verontwaardigd uit: Jim beloofd heeft niet te vertellen over springende man. Jim geld krijgen. Wat heb jij handgemeen met de zaak? Jim heeft vliegende wagen gestuurd. Kan je chauffeeren? Jim goed om kan gaan met wiel van vliegende wagen. Heb jij dan gereden, heb jij hem weg gebracht? Jim mag niets zeggen heer. Jim geld krijgt, hij zich stil houdt. Kerel, ik zeg je spreek op en ook direct. Jim dat niet doet, heer. Nou dan zullen we de zaak anders aanpakken. Onder deze woorden sprong John op den neger toe, en duwde hem den loop van zijn browning in de zijde. Handen op! beval John kort, terwijl hij den neger s!rak in de oogen keek. De neger stak beide handen omhoog, terwijl hij trilde van angst. Zoo, en nu vertel on kerel, en ook gauw. Onder deze woorden gaf hij hem nog een por met zijn revolver. Jim alles zal vertellen, heer. Heer brandende pijp wegdoen. Doch John gaf hem nog een flinken por. Onder het trillen van angst begon de neger Gistermorgen tien of elf uur heer bij Jim kwam. Jim zat in een car, en vroeg of Jim voor veel geld weu sturen vliegende wagen van End Filbh-Avenue naar Lexin- gonstreet. Jim kon geld gebruik. Jim dus voorstel heer aannam. Jim komen moest om kwart voor drie bij poorthuis ouwe mevrouw Henderson. Jim deed dat. Waar haalde je den betrokken wagen weg? Viel John hem in de rede, nog steeds den revolver op hem richtend. Jim kreeg vliegende wagen bij heer aan huis. Waar was dat? vroeg John opnieuw. Bij Lexington-street heer, antwoordde de neger. Zoo, vertel verder. Jim, toen aanwezig was om kwart voor drie, bij huis Henderson. Jim moest wachten tot goed drie uur. Toen opeens man sprong over den muur. Man in wagen sprong. Ik snel moest wegrijden man naar Lexiirrton-streel En verder? vroeg John. Jim stilhield achter het huis. Jim moest vliegende wagen brengen naar ga rage. Jim toen vroeg om geld, doch heer zei, dat hij Jim nog weer gebruiken moest. Jim adres moest opgeven aan man, die sprong over muur. Hoe zag die man er uit? Man op had gele pet, geel pak, brui ne ri'schoenen met krhisknooping. Miste hij geen vinger? Heer gelijk heeft, antwoordde de neger, sidderend van angst den op hem gerichten browning aankijkend. Man had rechter middelvinger af. GoedWat is er nog meer voorge vallen Jim toen naar huis kon gaan, heer. Mooi! Weet je het nummer van den wagen, dien je gereden hebt? Jim niet op gelet beeft. Weet je het nummer van het huis? Jim ook niet op ge'et heeft, heer. Zoo, dan zul je bedankt worden. John stak zijn revolver weg, en vermoeid liet de neger de handen zakken. Zoo, nu loop maar weer voor mij uit. deugniet. Nadat zij weer bij den chef waren ge komen, gaf hij den neger weer aan den chef over. (Wordt vervolgd). DE KIKKERTJES Een ooievaar stond eens in het gras, Aan de oever van een waterplas. Hij keek heel leuk, heel stil in 't rond, Of hij geen lekker vorschje vond. Daar speelden juist aan de overzij, Twee kleine kikkers! o zoo blij, Kijk, zeiden zij, dat stokje rood Zij meenden de ooievaar zijn poot. Daar gaan wij op af zei een guit, En noode zoo zijn makkertjes üit. Maar de oude sprai, gij blijft van daar, Het is een poot van de ooievaar. Zoo gij naar den anderen kant durft gaan Is 't met uw pret en spel gedaan. De looze vogel zoekt naar buit, En het roode stokje lokt u uit. Maar de kleintjes deden toch hun zin. En schoten snel den vijver in. Zij gingen roekeloos in het gevaar, Tot dicht, heel dicht bij de ooievaar. En de vogel boog zijn lange nek, En" met zijn groote roode bek, Greep hij de vorschjes alle twee En voerde naar zijn nest hun mee. Ziet kinderen, hoe het de kikkers gaat, Die zich niet storen aan wijze raad, En handel daarom volgens het woord Dat gij van wijze menschen hoort, MOEDER door Rika. Het is een wonderbaar iets een Moeder: Anderen mogen U liefheben. Uwe Moeder alleen begrijpt U. Ze werkt voor U, Zorgt voor U, Bemint U, Vergeeft U al's wat ge doet. Begrijpt U, en het Eenige kwaad wat ze U ooit doet, Is te sterven en U te verlaten. (Voor de Grooten). „ATLANTIS" door Otto van Aalst. Op de plaats, waar nu de golven van den Atlantischen Oceaan over heen stroo men, lag in overoude tijden het Koninkrijk Atlantis. Het strekte zich uit over een groep eilanden, gelegen tussohen de Azo- ren en Middel Amerika. Het grootste, Pseidonis, lag ten Westen van de Canari- sche eilanden. Op het bergachtige Psei donis lag de rijke hoofdstaad van Atlan tis: Thula, met haar prachtige havens en ruime toegangswegen. Het was er net als in het paradijs, geen winter onderbrak het groeien en bloeien der planten. Om 6 uur, als de zon opkwam en ze haar goud-gele stralen uitgoot over Thula en omgeving, zag men de vrouwen uittrekken, de velden in om vruchten te verzamelen. Zoo verliepen duizenden ja ren. Maar langzamerhand gebruikten de men schen hun macht, ze onderwierpen de die ren en planten, ze verschaften zich genie tingen, die niet noodzkeüjk waren. De paarden uit de prairiën werden gevangen en tot rij- en lastdieren gemaakt. De wol lige schapen uit de bergen werden van hun vrijheid beroofd. De lenige kat tot speeltuig der zondige menschen vernederd. Meer en meer werden de menschen zich van hun macht bewust en tenslotte trachtten ze andere menschen, die nog niet zoo beschaafd waren als zij, te onderwer pen. Zoo zonk het volk hoe langer hoe dieper. Ze werden hun goden ontrouw, op- j standen braken in het rijk uit, maar juist toen Atlantis ten onder zou gaan, kwam er j een koning aan de regeering die een ty- ran was. Hij onderwierp het heele volk, alle opstandigen werden gedood, en At lantis zou weer welvarend geworden zijn, als niet de koning schepen uitgerust had om veroveringen te maken. In al de Landen om de Middellandscke Zee trok men op roof uit, groote schatten werden in triomph het rijk binnengevoerd. Het volk begon weelderig te leven, men werkte niet meer, en deed niets dan feest vieren. Na den dood van den tyran kwam er een zachtmoedige koning op den troon. Deze trachtte Atlantis weer te doen op bloeien, maar het volk luisterde niet en ging door met den goden te mishagen. En als de koning 's morgens den toren van zijn kasteel beklom, en op den bovensten omloop staande, weemoedig uitzag over het land, waarover de zon haar stralen uitgoot en het geheel op het paradijs leek: blauwe lucht, waarin de vurige bol staat, die haar stralen uitzendt over de boomen en struiken. En ginds, waar de blauw groene zee, schitterend in 't morgenlicht, aan de kust haar landveroveringen maakt. Dan dacht de koning aan zijn eens zoo bloeiend rijk en in verovering gaat hij naar beneden en houdt tot het volk een toe spraak om de goden weer te gaan vereeren en om de slechte dingen le laten, want dan was misschien het onheil nog wel af te wenden. Maar het volk luisterde niet en ging door met slechte dingen te doen. Toen riep de koning in gramschap uit: Gaat door, maar vreest de straf der go'en. Zijn woorden gingen in vervulling. Na een jaar begon het te regenen. Alles overstroomde, het water wies 8 el boven den hoogsten top op aarde. Alle menschen op aarde verdronken, ook van Atlantis. Zóó verging het eens zoo groote Atlantis. HET KAN VERKEEREN door Rina van Berkel. Boer Hans is ziek en ligt te bed, Zijn vrouw angstvallig op hem let; Do dekter zeg ,,'t Gaat niet goed, Terwijl ze 'm uitlaat: Hou maar moed, Misschien een week nog, Spijt me zeer Maar langer geef ik hem niet meer, En résoluut bereidt de vrouw, Zich voor 't lot dat komen zou, 7e doet haar werk heel vlug en net En zet zich zuchtend dan aan 't bed: De dokter heeft me tsraks gezegd, Dat je 't gauw zal hel.ben afgelegd; „Je bent de aardsohe zorgen moe, En gaat nu naar den hemel toe. Berust nu maar me' kalmen zin, Je ziet, ik schik mij ook er in. Voor 't vee hoef je geen zorg te dragen, Daarvoor zal ik wel een knechtje vragen. De varkens krijgen voeder zat Met slachttijd stuur ik ze naar de stad, De hoenders, eenden en wat meer, Och hoor toch, hoe ze gaan te keer! Met gerst en mais wel verzorgen. Ja, alles heel goed van stal, Als jij er niet meer wezen zal. Zoo sprak de vrouw de vrouw die wikt; Maar die vergeet., dat God beschikt. Want nu een maand, wat zie ik daar? Daar ligt ze zelf op de baar, Ik zie ze langzaam kerkwaarts gaan, Boer Hannus komt sukkelend achteraan. MOEDER door Thea Snelder. Mijn Moeder is mijn grootste schat, Dien ik op aard bezit. Zij schenkt mij zooveel vreugd op aard' En houdt mij steeds van leed gespaard Dat edel Moederhart. Haar beeld hou ik steeds voor den geest Het zal mijn lijdsman zijn. Zij houdt mijn leven mooi en rein, En 'k hoop steeds moeders kind te zijn, Zoo lang zij leeft op aard Even zoo Moeders kind te zijn, Za! 'n.pantser zijn tegen 't kwaad, Dat steeds de lieve zachte stem, Mij bij blijft met de daad. Lief en leed op school door Marietje. De bel gaat. Afgeloopen met spelen, gauw de tascb opgenomen en naar bin nen. Hé, nog net op tijd. 't Rekenen gaat beginnen, 't Was 's Dinsdags, 't was dus mijn beurt om op 't bord te wer ken, dat nogal pleizierig is. Al gauw was 't tien uur. De taalles begon, dat vind ik nogal leuk, als 't maar geen in vullen is. Nu volgt de Godsdienstles en 't is twaalf uur. Afgeloopen is de school. O, neen, toch niet, we krijgen nog Franseh tot kwart voor een en dan is de school uit. Om twee uur zit je maar weer op school. De eerste en de beste les is Aardrijkskunde van Europa, dan hoofdrekenen, waar ik heel niet van houd, dan lezen en 't is weer afgeloopen; we kunnen naar huis gaan. Gauw 't boel tje bij elkaar gepakt, bidden en de klas uit. Een pkar kinderen blijven zitten die school moeten blijven, waar ik al tijd zoo'n hekel aan heb, vooral als ik lang moet blijven, 's Woensdags kom ik met schrik wakker, heb ik mijn huis werk af? o ja. Wat hebben we eigen lijk vandaag, teekenen, taal, rekenen en godsdienst. Maar wat hebben we het eerst, rekenen, taal, godsdienst, en dan pas teekenen. Hoe laat is t aou eigen lijk? „Alle machies", 't is al kwarf over zeven. Gauw opstaan en ontbijten, naar de kerk en dan naar scho 1. 't Ts Don derdag dicteé, bah. De iutfrouw is ook niet zoo erg gezellig, ze is zjo gauw kwaad. Ze leest de cijfer*. op: A. Wil mink 8, G. de Bruyn 9y3, B. Gever 8. Hé, gelukkig ik had ook n^-g voldoende, maar toch niet zoo'd hoog cijfer als de anderen, 't is maar 'n De andere kinderen hadden allemaal onvoldoende. Al weer Vrijdag, fijn gym. Eerst kregen we passen, daarna korfballen. Dat vond ik het naarst van gvm. Je krijgt altijd ruzie met die 't gewonnen en die 't ver loren hebben, 't Is Zaterdag, 't Eerste uur is wel pleizierig, dan handwerken, bah. Als 't borduuren is dan vind ik het heerlijk, maar dat stoppen en dat mazen dat mogen ze voor mijn part wel houden. Eindelijk is 't twaa:f uur en de week is om. DE EIGENWIJZE WAARD door Miep. Een winkelier, vrij eigenwijs in al zijn zaken, Ontbood een schilder, om een uithang bord te maken. Deez' vraagt: „Hoe wilt gij, dat ik 't schilderen zal, mijnheer? Hij antwoordt: „Zus en zoo, maar bovenal een beer, Gelegen aan een paal en aan een touw gebonden" De schilder sprak: „Is dat wel goed door u gevonden? Een beer moet liggen aan een ketting, en geeu louw, Dewijl hij met zijn bek dit licht doorknagen. „Hoe"? sprak de winkelier, ,,hoe snaak! zal jij mij leeren? Ik wil geen ketting, maar een touw is mijn begeeren! Wil jij 't niet doen, *k zal dan een ander hier ontbiên. Ik wil 't zoo ik 't begeer, door U geschilderd zien". „Goed", sprak de schilder, „ik zal 't doen naar uw behagen; Maar, wat er ook koom, gij hebt den spot te dragen, 'k Heb 't u ontraden, en de schuld er van krijgt gij". „Ja" sprak de winkelier, „neem alle .schuld op mij, Wat zotskop zou me om iets, dat ik bedacht heb, laken? Gij zult 't naar mijn zin, en niet naar d'uwen maken!" De schilder schijnbaar zwicht, maar is vol ergernis. „Wacht, heerschap!" mompelt hij, „gij loop: de straf niet mis. Voor uw wijsneuzigheid", terwijl hij zonder dralen Het touw in olie-, Bruin in waterverf gaat malen Dra is het bord gereed; men noemt 't naar waardij, 't Wordt opgehangen, en de winkelier is blij Maar 's nachtswie had zoo'n tegen spoed ook kunnen droom en, Daar breekt een onweer los; de regen gutst in stroomen Langs 't zwiepend uithangbord. Dat booze weer! je doet, Vreest onze winkelier, zijn fraai tafereel geen goed. Als tdaagt, snelt hij er heen. Wat schouwspel treft zijn oogen! Het bord is ongedeerd, maar Beerom is gevlogen. De schilder wordt ontboon. Hij ziet 't wonder aan, En roept: „Ziedaar, mijnheer! hadt gij mijn zin gedaan, Had ik hém aan geen touw, maar ketting vast gek'onken, Dan zou hij nog op 't bord zoowel als gisteren pronken Het touw is losgerukt door die verwoede beer; Nu is hij op den loop, gij ziet hem nimmer' weêr!" Dit is gemaakt naar aanleiding van een vraag om de bekende geschiedenis in versvorm te veranderen. Miep is hierin ten zeerste geslaagd. als het eigen werk is. Oom Wim.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1931 | | pagina 8