ZATERDAG 21 NOVEMBER 1931
DE LEIDSCHE COURANT
TWEEDE BLAD PAG. 8
viiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiuiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiHiiiiiiiu
niiiiiiiiiiiiiiiiimimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiii.iDiiiliiiiiiiiiiir
CORRESPONDENTIE.
Min Plasmeijer, Oud - Ad e.
Dat verhaaltje is leuk. Je hebt het natuur
lijk niet zelf verzonnen, maar aardig is het
en zoodra plaats is, komt het er in. Dag
MinaDenk voortaan aan ordcrlijker
wérk
Gratha Hooijmans, Voorscho
ten! De raadsels waren goed. Voort
aan ook meedoen en Nelly, die nu zos jaar
is, ook. Dag kinderen!
Nelly Huyts, Leiden. Ja Nelly
de prijzen waren mooi en zullen bij den vol
genden wedstrijd niet minder zijn. De kaas
markt en het Waaggebouw moet je ook
vast niet overslaan; daar is Alkmaar be
roemd om. Veel groeten aan je ouders.
Dag Nelly!
Irena Bernard, Leiden.
Voortaan eerder beginnen, dan kom je niet
op het nippertje aangezet. ,,Tc laat zijn en
to laat komen!" is een slechte gewoonte
Irene. Denk daaraan tot. je honderd
jaar bent Het zal je niet berouwen. Dag
Nichtje
Hagedisje, Stompwijk. Het
feest is goed beschreven, maar voor ons
wat kort en het versje is een plaats waard,
al is het alleen maar om onze lezers eens
hartelijk te laten lachen. Ziehier een vers
je van Hagedisje, maar niet door haar zelf
bedacht.
DE REUZENDOCHTER
Een ging een reuzendoohter
Uit wand'len voor de grap,
Den berg af naar beneden
Dat koste maar een stap.
Daar vond ze op een akker,
Och gunst, wat was ze blij
Een ploeg en een paar ossen
En nog een boer erbij.
Ze pakte ze in haar schortje
Zoo voor de grap kwansuis,
De boer, de ploeg en de ossen
En liep ermee naar huis.
„Wat heb je daar, mijn Jetje"
Vroeg ernstig vaderreus.
Zie Pa, wat heerlijk speelgoed,
Ik heb 't gevonden, heusch!
Doch Pa gromde als een onweer,
Maar ben je stapel Jet?
Gauw, gauw, dat boeltje ginder
Weer op zijn plaats gezet.
Bedenk meid, als dat volkje
Niet zaait, niet ploegt en spaadt,
Dan vallen immers spoedig
De reuzen van de graat!
Marietje Kriek, Noordwijk.
Dat opstelletje is niet kwaad, maar voor
ons te kort. Begin al vast iets te maken
voor den volgenden wedstrijd. Dag Ma-
rietje 1
Marie Hoogcveen, Noordwijk.
Zio vandaag eens Marietje! Het ver
haaltje wordt geplaatst. Zie ik je ook bij
don volgenden wedstrijd! Dag Marie!.
Mi mi Vorsters, Pensionaat
O o s t e r w ij k. Wat is dat een leuk
kiekje Mimi! Nu heb je zeker nog tijd om
aan den volgenden wedstrijd mee te doen?
Wanneer maak je eens oen verhaal? Bij
voorbaat dank. Dag Mimi
W i m de Groot, Leiden. Wel
kom Wim! Jij bent oen flink manneke!
En het versje? Wel, om jou nu eens een
pleizier te doen, laat ik het zevenjarig dich
tertje zijn eigen veisje voordragen. Daar
komt Wim.
MIJN ZUS EN MIJN ZUSJE.
Mijn beide zusjes spelen
In de groene wei,
Daar ballen zij
Maar die bal, die is van mij.
Daar begint 't juist te regenen
En nu is 't spelen uit.
Zij loopen vlug naar binnen,
Ik geef om den regen geen duit.
Zoo zingt onze kleine Neef! En dat is al
aardig van om. Vinden jullie ook niet?
Cini Pierrot, Leiden. Je hebt
zeker wel eens gedacht: „waar blijft mijn
verhaal Maar Cini, je bent nu pas aan de
beurt gekomen. Je weet, het gaat van den
stapel af en dan gaan de vaste medewerk
sters voor. En jou zie ik zoo zelden, is het
niet? Dag Cini! Groet vader en moeder
van me!
Ziezoo, nu ben ik klaar! Ik geloof dat ik
nu alle brieven beantwoord heb.
Voor ons Kerst- en Sint Nico!aasnummer
verwacht ik geen bijdragen rreer. De lijs
ten zijn gesloten. De volgende week geef
ik op, wie meegedaan heeft en wie mee
loten zal ofwie zijn bijdragen ge
plaatst zal worden.
Oom W i m.
EEN RUSSISCH SPROOKJE
door Otto van Aalst.
II. (Slot).
's Nachts om 12 uur kernen uit de muren
alle. .1 vlammen en deze roosteren de
ongelukkigen, die zioh daarin mochten bc-
vi~ Ion.
Een eind verder waren aan beide zijden
ij en deurtjes, 't ze1 "Ie elfje opende
weer een deurtje -»n zei:
Dit sombere hokje is bestemd voor
de leugenaars. Elke nacht komen er uit
de wanden ijsblokken schieten en deze
doen dengene, die zioh er in bevindt, ver
pletteren en bevriezen.
Vlak hierop bevonden zich koperen
deurtjes aan de kanten van de gang. Het
elfje zei:
Hier moeten de elfjes in, dio zich
aan onkuischheid mochten schuldig ge
maakt hebben. Eiken nacht komen de
wanden dichter bij elkaar, net zoolang tot
do wanden tegen elkaar aan zitten, dan
springen ze weer op hun oorspronkelijke
plaats terug. Om de 6 en 9 minuten sprin
gen uit de wanden, den bodem en 't pla
fond grootc zwaarden, zoodat degene, die in
dit kf meri je is, verpletterd is en om de en
9 minuten door de zwaarden doorstoken
wordt.
Wladimir werd nu verder door de elfjes
geleid. Ze kwam bij een zijeang, die ook
van goud was, maar de deurtjes aan weers
kanten van de gang waren van zilver. Men
ging deze zijgang in, een elfje opende zoo'n
zilveren deurtje en nu zag Wladimir een
oei met tralies.
Hier, begorr 't elfje, worden de elfjes
ingestopt, die zich aan een andere zonde
hebben schuldig gemaakt.
Ze liepen de zijgang weer uit en gingen
de hoofdgang woer in, deze werd nu prach
tiger, 't goud was nu allemaal bewerkt
en met, diamanten versierd.
Eindelijk kwamen ze aan 't eind van
de gang, hier was een prachtige deur, zil
ver, goud en diamanten versierden de pos
ten. De drempel was alleen maar van dia
manten. De scharnieren van kristal. Een
schijnwerper liet al die diamantjes schit
teren als karbonkels. Tn 't slot stak een
zilveren sleutel. Een c^fje trad naar voren
en opende de deur. Wladimir trad binnen
in een groote zaal. De vloer was bedekt
met een rood kleed, de wanden waren
van bewerkt goud. Aan het met diamanten
bezette plafond hingen groote glazen lam
oen, die de zaal in een geweldig licht hul
den.
Voor in de zaal op een verhooging. stond
een zetel van paarlen. Hierop zat een elfje,
met een kroontje op 't hoofd. In de han
den hield het een scepter, die met pa"r'en
en diamanten bezet was. Hij wenkte Wla
dimir en de elfjes om naderbii te komen.
Toen vroeg de koningin aan Wladimir:
Hoe heet je?
Wladimir Wralewski.
Waar woon je?
Aan den rand van 't woud.
Waarom ben je hier?
Omdat de elf;es het wilden.
Neen, hoor Koningin, hij heeft een
der onzen gered van den dood en we heb
ben hem een belooning beloofd, riepen de
elfjes aan de Koningin.
Nu dan, Wladimir, ik dank je en wat
wil je nu hebben voor die redding?
Ik wil niets hebben, ik heb al genoeg
belooning gehad, maar, waoht, Koningin,
wilt u me een medicijn geven voor mijn
vader, want zijn beenen zijn zoo erg op
gezwollen en nu moest ik medicijnen halen
geef me ze van u, want dan weet ik zeker
dat ze helpen.
De Koningin haalde uit haar zak een
doosje en zei:
Leg bij iedere ziekte die uw vader of
uw moeder of uzelf mocht treffen, die doos
je 's nachts onder het. hoofdkussen en ge
zult den volgenden dag genezen zijn.
Wladimir dankte stamelend, met tranen
in de oogen. Hij groette de koningin en
ve 'iet de mooie zaal, lien, geleid door de
elfjes, de gang weer uit. Het deurtje werd
geopend en Wladimir stond weer buiten,
nog net zoo klein als de elfjes. Daarna
bc mnen de elfjes te dansen, waarbij ze
met stekjes boven hun hoofd zwaaiden,
zoodat Wladimir weer langzamerhand
grooter werd. Toen hij zijn oorspronkelijke
grootte weer bereikt had, waren plotseling
alle eitjes verdwenen.
Met een blij hart ging Wladimir over het
bosehpaadje weer naar huis. Thuis geko
men vertelde hij alles aan zijn moeder. Het
doosje werd onder het hoofdkussen van
vaders bed gelegd.
Den volgenden dag was er feest in de
arme houthakkerswoning; vader was beter
geworden en 's morgens had men op de
tafel 5 zakken gevonden en in deze 5
zakken zat goud.
Bij het goud lag een brief, waarin stond
dat het goud van de elfjes kwam en dat ze
in de kast lekkernijen zouden vinden voor
het feest, dat ze ter eere van Wladimir
zouden geven.
f, ONTMASKERD"
door 'n H. B. S.'er.
XVI.
Hierop schudde de neger nogmaals het
hoofd en riep verontwaardigd uit:
Jim beloofd heeft niet te vertellen
over springende man. Jim geld krijgen.
Wat heb jij handgemeen met de zaak? Jim
heeft vliegende wagen gestuurd.
Kan je chauffeeren?
Jim goed om kan gaan met wiel van
vliegende wagen.
Heb jij dan gereden, heb jij hem weg
gebracht?
Jim mag niets zeggen heer. Jim geld
krijgt, hij zich stil houdt.
Kerel, ik zeg je spreek op en ook
direct.
Jim dat niet doet, heer.
Nou dan zullen we de zaak anders
aanpakken.
Onder deze woorden sprong John op
den neger toe, en duwde hem den loop
van zijn browning in de zijde.
Handen op! beval John kort, terwijl
hij den neger s!rak in de oogen keek.
De neger stak beide handen omhoog,
terwijl hij trilde van angst.
Zoo, en nu vertel on kerel, en ook
gauw. Onder deze woorden gaf hij hem
nog een por met zijn revolver.
Jim alles zal vertellen, heer. Heer
brandende pijp wegdoen.
Doch John gaf hem nog een flinken por.
Onder het trillen van angst begon de
neger
Gistermorgen tien of elf uur heer bij
Jim kwam. Jim zat in een car, en vroeg of
Jim voor veel geld weu sturen vliegende
wagen van End Filbh-Avenue naar Lexin-
gonstreet. Jim kon geld gebruik. Jim dus
voorstel heer aannam. Jim komen moest
om kwart voor drie bij poorthuis ouwe
mevrouw Henderson. Jim deed dat.
Waar haalde je den betrokken wagen
weg? Viel John hem in de rede, nog steeds
den revolver op hem richtend.
Jim kreeg vliegende wagen bij heer
aan huis.
Waar was dat? vroeg John opnieuw.
Bij Lexington-street heer, antwoordde
de neger.
Zoo, vertel verder.
Jim, toen aanwezig was om kwart
voor drie, bij huis Henderson. Jim moest
wachten tot goed drie uur. Toen opeens
man sprong over den muur. Man in wagen
sprong. Ik snel moest wegrijden man naar
Lexiirrton-streel
En verder? vroeg John.
Jim stilhield achter het huis. Jim
moest vliegende wagen brengen naar ga
rage. Jim toen vroeg om geld, doch heer
zei, dat hij Jim nog weer gebruiken moest.
Jim adres moest opgeven aan man, die
sprong over muur.
Hoe zag die man er uit?
Man op had gele pet, geel pak, brui
ne ri'schoenen met krhisknooping.
Miste hij geen vinger?
Heer gelijk heeft, antwoordde de
neger, sidderend van angst den op hem
gerichten browning aankijkend. Man had
rechter middelvinger af.
GoedWat is er nog meer voorge
vallen
Jim toen naar huis kon gaan, heer.
Mooi! Weet je het nummer van den
wagen, dien je gereden hebt?
Jim niet op gelet beeft.
Weet je het nummer van het huis?
Jim ook niet op ge'et heeft, heer.
Zoo, dan zul je bedankt worden.
John stak zijn revolver weg, en vermoeid
liet de neger de handen zakken.
Zoo, nu loop maar weer voor mij
uit. deugniet.
Nadat zij weer bij den chef waren ge
komen, gaf hij den neger weer aan den
chef over.
(Wordt vervolgd).
DE KIKKERTJES
Een ooievaar stond eens in het gras,
Aan de oever van een waterplas.
Hij keek heel leuk, heel stil in 't rond,
Of hij geen lekker vorschje vond.
Daar speelden juist aan de overzij,
Twee kleine kikkers! o zoo blij,
Kijk, zeiden zij, dat stokje rood
Zij meenden de ooievaar zijn poot.
Daar gaan wij op af zei een guit,
En noode zoo zijn makkertjes üit.
Maar de oude sprai, gij blijft van daar,
Het is een poot van de ooievaar.
Zoo gij naar den anderen kant durft gaan
Is 't met uw pret en spel gedaan.
De looze vogel zoekt naar buit,
En het roode stokje lokt u uit.
Maar de kleintjes deden toch hun zin.
En schoten snel den vijver in.
Zij gingen roekeloos in het gevaar,
Tot dicht, heel dicht bij de ooievaar.
En de vogel boog zijn lange nek,
En" met zijn groote roode bek,
Greep hij de vorschjes alle twee
En voerde naar zijn nest hun mee.
Ziet kinderen, hoe het de kikkers gaat,
Die zich niet storen aan wijze raad,
En handel daarom volgens het woord
Dat gij van wijze menschen hoort,
MOEDER
door Rika.
Het is een wonderbaar iets een Moeder:
Anderen mogen U liefheben.
Uwe Moeder alleen begrijpt U.
Ze werkt voor U,
Zorgt voor U,
Bemint U,
Vergeeft U al's wat ge doet.
Begrijpt U, en het
Eenige kwaad wat ze U ooit doet,
Is te sterven en U te verlaten.
(Voor de Grooten).
„ATLANTIS"
door Otto van Aalst.
Op de plaats, waar nu de golven van
den Atlantischen Oceaan over heen stroo
men, lag in overoude tijden het Koninkrijk
Atlantis. Het strekte zich uit over een
groep eilanden, gelegen tussohen de Azo-
ren en Middel Amerika. Het grootste,
Pseidonis, lag ten Westen van de Canari-
sche eilanden. Op het bergachtige Psei
donis lag de rijke hoofdstaad van Atlan
tis: Thula, met haar prachtige havens en
ruime toegangswegen.
Het was er net als in het paradijs, geen
winter onderbrak het groeien en bloeien
der planten. Om 6 uur, als de zon opkwam
en ze haar goud-gele stralen uitgoot over
Thula en omgeving, zag men de vrouwen
uittrekken, de velden in om vruchten te
verzamelen. Zoo verliepen duizenden ja
ren.
Maar langzamerhand gebruikten de men
schen hun macht, ze onderwierpen de die
ren en planten, ze verschaften zich genie
tingen, die niet noodzkeüjk waren. De
paarden uit de prairiën werden gevangen
en tot rij- en lastdieren gemaakt. De wol
lige schapen uit de bergen werden van
hun vrijheid beroofd. De lenige kat tot
speeltuig der zondige menschen vernederd.
Meer en meer werden de menschen
zich van hun macht bewust en tenslotte
trachtten ze andere menschen, die nog niet
zoo beschaafd waren als zij, te onderwer
pen. Zoo zonk het volk hoe langer hoe
dieper. Ze werden hun goden ontrouw, op-
j standen braken in het rijk uit, maar juist
toen Atlantis ten onder zou gaan, kwam er
j een koning aan de regeering die een ty-
ran was. Hij onderwierp het heele volk,
alle opstandigen werden gedood, en At
lantis zou weer welvarend geworden zijn,
als niet de koning schepen uitgerust had
om veroveringen te maken.
In al de Landen om de Middellandscke
Zee trok men op roof uit, groote schatten
werden in triomph het rijk binnengevoerd.
Het volk begon weelderig te leven, men
werkte niet meer, en deed niets dan feest
vieren.
Na den dood van den tyran kwam er
een zachtmoedige koning op den troon.
Deze trachtte Atlantis weer te doen op
bloeien, maar het volk luisterde niet en
ging door met den goden te mishagen. En
als de koning 's morgens den toren van
zijn kasteel beklom, en op den bovensten
omloop staande, weemoedig uitzag over
het land, waarover de zon haar stralen
uitgoot en het geheel op het paradijs leek:
blauwe lucht, waarin de vurige bol staat,
die haar stralen uitzendt over de boomen
en struiken. En ginds, waar de blauw
groene zee, schitterend in 't morgenlicht,
aan de kust haar landveroveringen maakt.
Dan dacht de koning aan zijn eens zoo
bloeiend rijk en in verovering gaat hij naar
beneden en houdt tot het volk een toe
spraak om de goden weer te gaan vereeren
en om de slechte dingen le laten, want
dan was misschien het onheil nog wel af
te wenden. Maar het volk luisterde niet
en ging door met slechte dingen te doen.
Toen riep de koning in gramschap uit:
Gaat door, maar vreest de straf der
go'en.
Zijn woorden gingen in vervulling. Na
een jaar begon het te regenen.
Alles overstroomde, het water wies 8 el
boven den hoogsten top op aarde. Alle
menschen op aarde verdronken, ook van
Atlantis.
Zóó verging het eens zoo groote Atlantis.
HET KAN VERKEEREN
door Rina van Berkel.
Boer Hans is ziek en ligt te bed,
Zijn vrouw angstvallig op hem let;
Do dekter zeg ,,'t Gaat niet goed,
Terwijl ze 'm uitlaat: Hou maar moed,
Misschien een week nog, Spijt me
zeer
Maar langer geef ik hem niet meer,
En résoluut bereidt de vrouw,
Zich voor 't lot dat komen zou,
7e doet haar werk heel vlug en net
En zet zich zuchtend dan aan 't bed:
De dokter heeft me tsraks gezegd,
Dat je 't gauw zal hel.ben afgelegd;
„Je bent de aardsohe zorgen moe,
En gaat nu naar den hemel toe.
Berust nu maar me' kalmen zin,
Je ziet, ik schik mij ook er in.
Voor 't vee hoef je geen zorg te dragen,
Daarvoor zal ik wel een knechtje
vragen.
De varkens krijgen voeder zat
Met slachttijd stuur ik ze naar de stad,
De hoenders, eenden en wat meer,
Och hoor toch, hoe ze gaan te keer!
Met gerst en mais wel verzorgen.
Ja, alles heel goed van stal,
Als jij er niet meer wezen zal.
Zoo sprak de vrouw de vrouw die wikt;
Maar die vergeet., dat God beschikt.
Want nu een maand, wat zie ik daar?
Daar ligt ze zelf op de baar,
Ik zie ze langzaam kerkwaarts gaan,
Boer Hannus komt sukkelend achteraan.
MOEDER
door Thea Snelder.
Mijn Moeder is mijn grootste schat,
Dien ik op aard bezit.
Zij schenkt mij zooveel vreugd op aard'
En houdt mij steeds van leed gespaard
Dat edel Moederhart.
Haar beeld hou ik steeds voor den geest
Het zal mijn lijdsman zijn.
Zij houdt mijn leven mooi en rein,
En 'k hoop steeds moeders kind te zijn,
Zoo lang zij leeft op aard
Even zoo Moeders kind te zijn,
Za! 'n.pantser zijn tegen 't kwaad,
Dat steeds de lieve zachte stem,
Mij bij blijft met de daad.
Lief en leed op school
door Marietje.
De bel gaat. Afgeloopen met spelen,
gauw de tascb opgenomen en naar bin
nen. Hé, nog net op tijd. 't Rekenen
gaat beginnen, 't Was 's Dinsdags, 't was
dus mijn beurt om op 't bord te wer
ken, dat nogal pleizierig is. Al gauw
was 't tien uur. De taalles begon, dat
vind ik nogal leuk, als 't maar geen in
vullen is. Nu volgt de Godsdienstles en
't is twaalf uur. Afgeloopen is de school.
O, neen, toch niet, we krijgen nog
Franseh tot kwart voor een en dan is
de school uit. Om twee uur zit je maar
weer op school. De eerste en de beste
les is Aardrijkskunde van Europa, dan
hoofdrekenen, waar ik heel niet van
houd, dan lezen en 't is weer afgeloopen;
we kunnen naar huis gaan. Gauw 't boel
tje bij elkaar gepakt, bidden en de klas
uit. Een pkar kinderen blijven zitten
die school moeten blijven, waar ik al
tijd zoo'n hekel aan heb, vooral als ik
lang moet blijven, 's Woensdags kom ik
met schrik wakker, heb ik mijn huis
werk af? o ja. Wat hebben we eigen
lijk vandaag, teekenen, taal, rekenen en
godsdienst. Maar wat hebben we het
eerst, rekenen, taal, godsdienst, en dan
pas teekenen. Hoe laat is t aou eigen
lijk? „Alle machies", 't is al kwarf over
zeven. Gauw opstaan en ontbijten, naar
de kerk en dan naar scho 1. 't Ts Don
derdag dicteé, bah. De iutfrouw is ook
niet zoo erg gezellig, ze is zjo gauw
kwaad. Ze leest de cijfer*. op: A. Wil
mink 8, G. de Bruyn 9y3, B. Gever 8.
Hé, gelukkig ik had ook n^-g voldoende,
maar toch niet zoo'd hoog cijfer als de
anderen, 't is maar 'n De andere
kinderen hadden allemaal onvoldoende.
Al weer Vrijdag, fijn gym. Eerst kregen
we passen, daarna korfballen. Dat vond
ik het naarst van gvm. Je krijgt altijd
ruzie met die 't gewonnen en die 't ver
loren hebben, 't Is Zaterdag, 't Eerste
uur is wel pleizierig, dan handwerken,
bah. Als 't borduuren is dan vind ik
het heerlijk, maar dat stoppen en dat
mazen dat mogen ze voor mijn part
wel houden. Eindelijk is 't twaa:f uur
en de week is om.
DE EIGENWIJZE WAARD
door Miep.
Een winkelier, vrij eigenwijs in al
zijn zaken,
Ontbood een schilder, om een uithang
bord te maken.
Deez' vraagt: „Hoe wilt gij, dat ik
't schilderen zal, mijnheer?
Hij antwoordt: „Zus en zoo, maar
bovenal een beer,
Gelegen aan een paal en aan een
touw gebonden"
De schilder sprak: „Is dat wel goed
door u gevonden?
Een beer moet liggen aan een ketting,
en geeu louw,
Dewijl hij met zijn bek dit licht
doorknagen.
„Hoe"? sprak de winkelier, ,,hoe snaak!
zal jij mij leeren?
Ik wil geen ketting, maar een touw
is mijn begeeren!
Wil jij 't niet doen, *k zal dan een
ander hier ontbiên.
Ik wil 't zoo ik 't begeer, door U
geschilderd zien".
„Goed", sprak de schilder, „ik zal
't doen naar uw behagen;
Maar, wat er ook koom, gij hebt den
spot te dragen,
'k Heb 't u ontraden, en de schuld er
van krijgt gij".
„Ja" sprak de winkelier, „neem alle
.schuld op mij,
Wat zotskop zou me om iets, dat ik
bedacht heb, laken?
Gij zult 't naar mijn zin, en niet
naar d'uwen maken!"
De schilder schijnbaar zwicht, maar
is vol ergernis.
„Wacht, heerschap!" mompelt hij, „gij
loop: de straf niet mis.
Voor uw wijsneuzigheid", terwijl hij
zonder dralen
Het touw in olie-, Bruin in waterverf
gaat malen
Dra is het bord gereed; men noemt
't naar waardij,
't Wordt opgehangen, en de winkelier
is blij
Maar 's nachtswie had zoo'n tegen
spoed ook kunnen droom en,
Daar breekt een onweer los; de
regen gutst in stroomen
Langs 't zwiepend uithangbord. Dat
booze weer! je doet,
Vreest onze winkelier, zijn fraai
tafereel geen goed.
Als tdaagt, snelt hij er heen. Wat
schouwspel treft zijn oogen!
Het bord is ongedeerd, maar
Beerom is gevlogen.
De schilder wordt ontboon. Hij ziet
't wonder aan,
En roept: „Ziedaar, mijnheer! hadt
gij mijn zin gedaan,
Had ik hém aan geen touw, maar
ketting vast gek'onken,
Dan zou hij nog op 't bord zoowel
als gisteren pronken
Het touw is losgerukt door die
verwoede beer;
Nu is hij op den loop, gij ziet hem
nimmer' weêr!"
Dit is gemaakt naar aanleiding van
een vraag om de bekende geschiedenis in
versvorm te veranderen. Miep is hierin
ten zeerste geslaagd. als het eigen
werk is.
Oom Wim.