ZATERDAG 14 NOVEMBER 1931
DE LE1DSCHE COURANT
TWEEDE BLAD PAG. 8
|JIIIIII!IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIUIIIIIIIII1lllllll!1llllllllllll||||||||||||||||||||||||||ilMlllllllt2
ailllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIilllllllllMIIIIIIIIUIIIIIIIIIIIIIIir?
CORRESPONDENTIE.
Rozenknopje, Wassenaar.
Zeker vind ik dat een leuke uitdrukking.
En of ik er nog meer zoo ken? Ja, wij zul
len er samen van die tegenstellin
gen gaari zoeken. Kijk nu eens en verklaar
ze voor je zelf en zoek eens die „t e g e n-
s t r ij d i g e gedachten" op.
1 Een boekbinder, die geen omslag
maakt.
2 Een onderwijzer, die niet leeren wil.
3 Een slager, wien het niet naar den
vleeze gaat.
4 Een schipper, die het hoofd niet boven
water kan houden.
5 Een musicus, die zich van de wijs laat
brengen.
6 Een bakker, die slechts met moeite
aan zijn brood komt.
7 Een ruiter, die zich over het paard laat
tillen.
8 Een verpleegster, die er geen doekjes
om windt.
9 Een geheelonthouder, die vordert, dat
men klaren wijn zal schenken.
10 Een kaalhoofdige, die met zijn han
den in 't haar zit.
11 Een kiespijnlijder, die alles voor zoete
koek opeet.
12 Een dronkaard, die gaarne voor vol
aangezien wordt.
Ziedaar Rozenknopje, eenige van die be
doelde uitdrukkingen. Vul dat lijstje nu
eens aan, of liever, wie van alle lezers en
lezeresjes kan er nog eenige hieraan toe
voegen? Ik hou me aanbevolen!
Annie v. d. Hulst, Voorschoten
Dank je Annie. Ik laat je versjes plaat
sen. Maak ook eens wat voor Sinterklaas!
Maar kom niet te laat. Dag Annie.
A 1 i e Zevenhoven, Boskoop.
Ja Alie, ik heb je versje ontvangen, maar
dat versje? Neen, maar, dat is geen rijm
pje rrrar een heusoh vers; een vers te
mooi voor jouw kunnen. Dus laat ik niet
plaatsen, hoe mooi het ook is. Maak we-
derkeerig de groeten aan Pa en Moe. Daag!
C a d i e r, Leiden. Ik dank je wel
voor deze mooie bijdragen. En van een
boek kun je zeker zijn. Tot ziens! Met hand
en,, groet en dank!
Tonny de Groot, Leiden. Wel
mijn lief Nichtje, dat eerste versje is lang
niet slecht. Is daar je moedertje ook aan
te pas gekomen. En zou je nu ook eens het
versje gedrukt willen zien? Dan zullen we
het eens laten hooren.
VAN EEN VOGELTJE
door Tonny de Groot.
Een vogeltje zat op 'n tak,
Och, wat zong het mooi.
Beter in de vrije lucht
Dan in een vogelkooi.
Nu 't met den zomer is gedaan,
En de bladeren vallen gaan,
Zingt het zachtjes piep, piep, piep
Och, wat heb ik een verdriet.
Ik zal weer naar mijn huisje aan,
Zachtjes tikken aan het raam.
Mogelijk mag ik er weer in,
En heb het weer naar mijn zin.
L u c.i a v. d. V o o r e n, W a r m o n d.
Is dat het eerste opstelletje, dat ik van jou
to lezen krijg? Waarom zag ik je voor de
zen nooit? Voortaan blijven meedoen, Lu-
ciet.je! Het opstelletje zal ik nog eens be
waren! Dag kind!
Bernard Heemskerk, A a. r-
1 a n d e r v e e n. Gij jij nu eens een
verhaal schrijven va.n eenige vervolgen?
Ik zal dit. eerste stukje eens bewaren tot
ik het geheel bij elkaar heb; dan kan ik
oordeelen of het geschikt is. Dag Bernardje!
Groet je ouders van me! De versjes van
Gerard worden geplaatst.
Lucie Wijtenburg, Leiden.
Dank je wel Lukie voor je medewerking.
Ik hou me aanbevolen voor meer. Dag
Lukie! Maak me veel groeten aan vader
en moeder, de zusjes en Chrisje! Vind je
de boekjes mooi! Daag!
M a r i e t j e van D i e m e n, Leider
dorp. Marietjè stuurt me een versje
vn Klein Keesje. En om nu haar een
plcizier te doen en do andere Nichtjes
aan te sporen ook eens te probeeren, laat
ik Marietjes versje hier volgen.
KLEIN KEESJE!
Klein Keesje is een aardig ventje,
Hij speelt zoo liefjes met een centje.
En houdt heel veel van zijn moe en pa,
'n ook van mij en Grootmama.
Dat kleine, lieve snoetje
Is ook wel oens stout,
Maar een minuutje later
Lacht ie zonder fout.
Laatst was Keesje jarig
Oh, oh, dat was een pret,
Wij vierden allen vroolijk feest
En ik mocht laat naar bed.
Hij kreeg van Pa een vliegmachine
Nu ban hij vliegen gaan.
Maar dan gaat moe en ik wel mee,
Daar boven is ruim baan.
En zijn wij eenmaal allen oud,
Dan vlieg ik naar den hemel toe,
En neem dan Pa, en Keesje en vooral
Meemijn lieve, beste Moe.
Hierbij zullen wij het laten, anders blijft
er voor mijn medewerkers en medewerk
sters geen plaats genoeg over.
Tot Zaterdag'!
Wie doet nog mee?
Mooie stukken van het Sinterklaas- en
Kerstnummer zijn reeds binnen!
Jullie Oom W i m.
Ik herhaal nog eens voor den honderd
sten keer: wie een verhaal of opstel of
sprookje of versje instuurt, besehrijve het
papier aan één kant. Verstaan? Aan één
kant! enschrijve met zorg.
Oom W 1 m.
„ONTMASKERD",
door 'n H B.S.-er.
HaHa meneer Daron en de heer
Carlton en Box We wachtten al op u.
We hebben hier, zooais u ziet een ne
ger in arrest wegens dronkenschap. Hoe
wel alles is drooggelegd, schijnen deze rak
kers het tot nu toe toch nog maar te kun
nen machtig worden. Doch hij is voor ons
meer waard. Hij spreekt n.l. zoo en nu en
dan over den moord op Lady Henderson,
waarvan hij naar het schijnt iets weet.
Maar wij kunnen er niet uit wijs worden.
Wilt u het eens proobeeren?
Zeker, met alle genoegen, wacht maar
eens oven?
John stapte op den man toe en zei:
Zoo kalebas.
Heer heer heeft borrel bij zich, zoo
begon de neger.
Vent praat geen onzin. Wat weet je
van den moord af op mevrouw Henderson?
Wat heer bedoelt
Dat weet je immers bliksems goed ke
rel.
Wacht eens dacht John, daar schiet me
wat te binnen. Hij wendde zich tot den
chef der detectiven-oentrale en fluisterde
deze in het. oor:
Meneer Anderson, hebt ge hier niet
ergens een fleschje whisky bij de hand.
Zieker wel meneer Daron, een oogen-
b likje
Brengt ook twee glazen mee, meneer
Anderson.
Goed.
Eenige oogenblikken later kwam chef
Anderson weer, de glazen en de gevraagde
whisky bij zich.
Als u blief meneer Daron, sprak hij
tot John.
Dank u, antwoordde John de flesch
whisky en de twee glazen aanpakkend, die
hij vervolgens in zijn binnenzakken ver
borg.
Zoo, en nu Laat mij maar eens een
kwartiertje met den neger alleen.
Zeker wel. meneer Daron.
Zij traden het verhoorbureau weer in.
John liep reecht op den neger toe en sprak:
Ga jij eens even met mij mee. Ik moet
nog wat met jou bepraten, vlug sta op.
De neger gehoorzaamde en liep voor
John uit. Ze gingen den breeden corridor
over, opende de deur van een zich daar
tegenover bevindend vertrek Het vertrek
was leeg. John bood den neger een stoel
aan, en ging zelf ook zitten Toen begon
John:
Ik geloof, dat jij nogal veel van een
zwaren borrel houdt, he?
Heer gelijk heeft, antwoordde de
neger, onder het laten zien van zijn witte
tanden en zijn tong behaaglijk over zijn
lippen latende glijden.
John haalde de flesch whisky met de
twee g'azen voor den dag. en schonk beide
glazen in. Hij reikte den neger er een toe,
dat deze gretig aanpakte èn naar binnen
sloeg, zoo haastig, dat het weinig scheelde
of het glas was er mee in gegaan.
John dronk nu zelf ook een glas En toen
begon hij:
Zoo. boy, nu moet je mij eens iets ver
tellen over den moord op Lady Henderson.
De neger schudde het hoofd.
Wat! riep John, wil je niet, ook niet
als je nog een borrel krijgt?
(Wordt vervolgd).
GEHEIMZINNIG
door W. M. J. Simons
Gymnasium „Immaculatae Conceptionis"
Venray.
XXIII.
Eerst was de uitstekende Fransohe de
tective Jean le Grand het loven ontno
men. Dat was een niet te vergoeden ramp
voor de bediening van de recherchedienst
geweest. Nu had men op het punt ge
staan eindelijk van de internationaal-be-
ruchte bandieten bevrijd te worden en nu
juist, gebeurde er 'n tweede, schokwek-
kend feit, dat het laatste beetje hoop
totaal vernietigde.
Ruim drie uur na het ongeluk bezocht
Richard Schmidt de noodlottige plaats.
Doordat hij eerst afwezig was, kon hij
niet eerder komen.
Nauwkeurig liet hij zich de loop der
omstandigheden, in die fatale vijf minu
ten uitleggen. Secuur onderzocht hij alles,
wat maar eenigszins met de misdaad
„of het ongeval in betrekking kon staan.
Tenslotte bleek het, dat de handel niet
gefunctionneerd had en het ongeluk noch
aan nalatigheid, noch aan „baldadigheid'
was toe te schrijven.
Enkele rechercheurs echter betwijfelden
'het, of men nu absolute zekerheid om
trent de oorzaak van de ra-mp had; uit
leg hiervan werd echter nog niet gege
ven
Van andere kant, n.l. door de hand
van inspecteur Fröhlich verscheen het z.g.
„Probleem" een kleine verhandeling over
het onderzoek naar de bandieten.
„Ongetwijfeld moet men besohikking
hebben over allerlei hulpmiddelen om
iets tegen de misdadigers te kunnen in
brengen.
lederen dag blijkt het weer, dat men
ons te slim af is en daardoor wordt de
uitbreiding van het „bandietenvraagstuk'*
steeds benauwend grooter en ontzagwek-
kender.
We hebben reeds op alle ons bekende
manieren getracht het geweldig geheim
te ontsluieren. Maar met welk resul
taat? De naspeuringen hebben meer
schade en schande opgeleverd, dan een
roemvol en gelukkig einde, want zoo
mag toch stellig het juiste einddoel ge
noemd worden, na maanden, neen jaren
lang onverpoosd arbeiden en vechten te
gen de onzichtbare vijand! Het einde
lijkt, nog zóó ver af, dat het is, om alle
moed op een omwenteling te verliezen.
Nochtans lijkt het mij het beste, voor
loopig, de laatste ramnen, ons door de
eerloozen bezorgd, ondoorzocht te laten
omdat, in ieder geval nog in het begin,
,en nadat de politie reeds groote schat
ten verloren heeft en rechercheurs vruch
teloos zullen werken.
Is het daarom niet beter op de eer
ste plaa-ats de geheimen van het. privé-
kantoor van de Nbrd-Deufsche Lloyd.
van de vermoorde commissaris Harder
en van het Mozart-theater op de Reich-
kanzlerplatz op te lossen.
Komaan politie! Begeeft U eens naar
de Reichskanzlerplatz; daar wacht U wel
licht een beter resultaat.
FRITZ FRöHLICH,
Inspecteur van politie,
Herdersstrasse 254.
De politie voldeed;, gaaarne aan deze
raad, die haar als een smeekend ver-
i zoek zeer goed toeleek.
Langen tijd werd gewacht, een tijd die
Richard Schmidt heel aangenaam was,
I want hij meende in het Fröhlich-plan
minder gunstige bijbedoelingen te zien.
1 Hij kende Fröhlich wel een beetje. Hij
j 'had lang met hem gesproken, hij had
met hem gereisd, toen ze samen naar
Berlijn gingen, om de voetbalwedstrijd
DuitschlandOostenrijk bij te wonen,
1 „de" matoh voor de „Deutsche Fuszball
Bond" en de gretig-aannemende toe-
j schouwers.
De inspecteur had zich toen als één
der meest enthousiasten getoond in het
hoofdbrekens brengend^ onderzoek.
Zou de omkeer in z'n binnenste zoo
gauw hebben plaats gegrepen? Zouden
z'n gevoelens werkelijk 'oprecht zijn? Een
ervaren man als Schmidt twijfelde er
aan; -er moest meer achter zitten dan
een doodgewone meening-uiting.
Op z'n avondwandelingetje door de-
stille Wilhelmshain pijnigde hij z'n her
sens, om z'n verstand t£ dwingen, ge
hoor te geven aan de waarschuwende
stem in z'n binnenste, geen geloof te
hechten aan inspecteur Fröhlich.
Onvrijwillig wantrouwde hij deze man,
die hij altijd om zijn groote kennis- en
z'n opgeruimd, aangenaam karakter ge
ëerbiedigd had. Wellicht was z'n wan
trouwen ben onrechte, en dat wilde
Richard persé vermijden; daarvoor had
hij al te dikwijls Fröhlich's steun gehad,
want deze inspecteur was steeds bereid
iemand te Helpen, die hem hierom vroeg.
(Wordt vervolgd).
MOEDERS VERJAARDAG
door Annie v. d. Huisft.
Mijn Moeke die is jarig,
Dat is een heel groot feest,
En iedereen is vroolijk,
Maar ikke toch het mee-st.
Ik kan uw heusch niet zeggen
Hoeveel ik van Uw houd,
Lief moeke, maar ik gaf U,
Voor zilver noch voor goud.
Nog niet voor 't allermooiste
Wat men op de wereld ziet,
Wat had ik aan dat a'les,
Had ik mijn moeke niet
O. laat mij lang haar houden,
Lief Heertje ik vraag 't U.
Bewaar haar lang zoo flink nog
En zoo gezond als nu.
DE HERFST
door Cor van Diest
Als de herfst in het land komt, onder
gaat de natuur ook een heele verande
ring. De boomen verliezen him bladeren,
en in de bosschen en op de buitenwegen is
dan ook een tapijt van bruine, afgevallen
bladeren uitgespreid. Dan komen ook op
mooie najaarsdagen overal de kinderen
eikels, kastanjes en beukenootjes zoeken.
De tallooze bloemen der weide zijn meest
al allemaal weer verdwenen. Nu is het
ook de tijd dat de mooie roode of goud
gele appelen gerijpt zijn en voor winter
voorraad ingezameld kunnen worden.
Alhoewel de zon niet zoo lang en zoo
warm meer schijnt als in den zomer heeft
toch ook de herfst nog zijn mooie, zonni
ge dagen. Hoe heerlijk is het dan om eens
een echte flinke wandeling te maken ver
buiten dorp of stad; en dan eens heerlijk
de frissche najaarslucht in te ademen.
Hoe prachtig zijn dan de boomen met
hun neg niet afgevallen bladeren, die in
kleur harmoniëeren van groen tot rood- of
goudbruin, waar de najaarszon doortintelt.
Niet alle dagen zijn echter zoo mooi, de
herfst is de voorbode van den winter. En
als dan de herfst komt met haar regen- en
windvlagen, die dikwijls tot in de huizen
doordringen, dan eerst bemerkt men dat
men het ruwe, koude jaargetijde te wach
ten heeft.
Dan ook zal sneeuw en hagel zich niet
1f.ng .meer Iaten achten. Toch ook heeft
oit zijn aangename zijde; immers dan
brandt thuis lekker warm de kachel, en
prettig is het om 's avonds bij lamplicht
en den rooden gloed der kachel spelletjes
te doen tot Moe ons waarschuwt, dat Klaas
Vaak weer aanklopt en voor ons het klok
je van gehoorzaamheid geslagen heeft.
Evenwel zijn er zoovele menschen die dit
alles mee'en ontberen; voor dezen is nu
de tijd der beproeving aangebroken. Ge
lukkig zijn er altijd medelijdende men
sehen, zij helpen dan ook zooveel zij kun
nen den nood lenigen en Onze Lieve Heer
helpt ons allen.
VACANTIE
door Doornroosje.
(Voor de kleinen).
Het was al een week vacantie. Bep
en Jo waren nog niet uit geweest. Jo
was 10 en Bep 12 jaar. Ze kwamen pas
van een groote wandeling thuis. Zij zei
den moeder goeden dag en gingen aan
tafel zitten om thee te drinken. Toen ze
klaar waren, ging Jo naar haar vrien
din en Bep hielp moeder met kousen
stoppen. Toen ze zoo een poosje gezeten
hadden, werd er gebeld. Bep doe eens
open, zei moeder. Bep ging naar de
deur. Het was de post. Hij gaf een brief.
Bep liep weer naar de huiskamer terug
met de brief in haar hand. „Hier moe
der, een brief van Tante Jo. Daar zal
zal wat nieuws- in st-^n. Ja moeder, mag
ik hem even lezen. Moeder zei, ik zal
hem hardop voorlezen, nu dat vond Bep
natuurlijk ook goed. Moeder las de brief
voor; er stond in dat Jo en Bep moch
ten komen logeeren. Bep vond het heer
lijk en was van plan gauw Jo te gaan
roepen, maar moeder zei, dat het een
verrassing moest blijven voor haar. Toen
Jo 's avonds thuis kwam, ging ze naar
haar kamer en zocht een boek op om te
lezen. Toen ze zoo een poos had zitten
lezen, kwam Bep haar roepen voor het
eten. Toen ze alle aan tafel zaten, be
gonnen ze te eten. Na het eten ging Jo
alweer naar haar kamer en ging weer
zitten lezen. En Bep hielp moeder weer,
toen ze klaar was met- haar werk vroeg
ze aan moeder of ze hef Jo mocht gaan
vertellen. Moeder zei nu ja, jullie moet
morgen toch al weg. Bep holde naar Jo
dr kamer en vertelde het nieuws. Het
leek wel of Jo dol was geworden, zoo
sprong ze in de hoogte. Ze holde naar
de kamer waar moeder zat, en vroeg
waar de brief was. Moeder zei dat hij in
de keuken lag. Jo er naar toe! Ze stond
de brief te lezen toen Bep binnen kwam.
Toen ze de brief gelezen had, ging ze
weer naar haar kamer. Moeder zei dat
ze nu maar naar bed moesten gaan. Ze
lagen al spoedig in bed te droomen.
Moeder kwam ze al vroeg roepen den
volgenden dag, want ze moesten al vroeg
weg. Ze waren al gauw klaar natuurlijk
en moeder ging mee naar de tram. Toen
ze in Noord wijk aankwamen gingen ze
recht door. Tante stond al voor het
raam te kijken of we nog niet kwamen.
Moeder bleef maar een dagje en 's avonds
ging ze weer naar huis. Om 8 uur gin
gen de kinderen al naar bed. Tante zei,
dat ze nu maar 'ns uit moesten slapen.
Toen ze 's morgens wakker werden wis
ten zij eerst niet, waar zij waren, maar
even daarna wisten zij het weer. Ze
gingen maar gauw uit bed. Toen ze be
neden waren moesten ze eerst koffie
drinken en daarna eten. Toen ze klaar
waren met het eten gingen ze naar den
tuin. Ze zagen door het hek een buur
meisje van Tante; het meisje zag 'hun
ook en kwam bij het hek staan. Jo, zei
ik, ga vragen of je mag komen spelen.
Dat vond het meisje natuurlijk goed.
Even daarna kwam Jo terug met Tante.
Ze zei, dat ze wel mocht komen spelen.
Jo zei, we gaan moedertje spelen. Allen
vonden dit goed en alles werd voor den
dag gehaald. Toen ze zoo een poosje ge
speeld hadden, moesten ze komen eten.
Toen ze klaar waren, gingen ze weer
naar den tuin en zoo ging de dag voor
bij. Eindelijk was het uur gekomen, dat
ze weer naar huis moesten. Toen ze in
het spoor zaten, zei Jo, dat de week zoo
gauw was omgegaan en dat zei Bep ook.
Toen ze thuis waren konden ze niet uit
verteld komen, zoo goed hadden ze het
bij Tante gehad.
VOOR HET EERST NAAR DE
BIOSCOOP
door Cadier.
De achtjarige Bartholomeus Stadt, bij
afkorting Broer genaamd, de held van
de Transvaalbuurt, is voor het eerst
naar de bioscoop geweest. O, neen, niet
met toestemming van pa en moe: stie
kem. Stout hé?
„Ik ga wandelen moe, met Henlrie
Broekman en zijn moeder gaat ook mee.
Ze gaan naar „het Leidsche Hout" had
hij met een tot zoo'n geloofwaardig ver
trokken gezicht gezegd, dat, als hij op
dat oogenblik in de spiegel had geke
ken, hij zelf moeilijk geloofd kon hebben
dat hij bezig was het liegverbod te
overtreden.
Nu, hij mocht. "Woensdagmiddag, druk
te- in huis om de gedroogde wasoh te
strijken en dan, het was mooi weer.
„Schiet maar op, wees voorzichtig en
gedraag je netjes".
„Ja moe, dag moe"en nog geen
kwartier later stond hij voor het plaat-
senloket van „Luxor", legde zenuwachtig
zijn drie stuivers neer, het voor deze ge
beurtenis opgespaarde snoepgeld van
even zooveel weken, waa-rvoor hij zijn
toegangsbewijs kreeg.
Broer keek in de bioscoop zijn oogen
uit na-ar de veelkleurige muurbesohilde-
ringen, naar de vreemdgevormde glazen
lampversieringen en naar het witte doek.
En wat een lawaai was er.
Een Strom'boli- of een Merapi-uitibar-
sting, zou hij gedacht hebben als hij
deze namen op school al geleerd had.
De namen van filmsterren kende hij wel
hoor. Moest je hem hooren praten over
Bust er Keaton, Douglas Fairbank, Tom
Miks en Harold Lloyd! En toch was hij
nog nooit in de bioscoop geweest.
Soms dacht hij hier met schaamte aan,
vond het idioot, achterlijk. Grut nog
toe, hij was toch al acht jaar.
Op één der voorste rijen ging hij zit
ten bij eenige schoolvriendjes'.
Daar werd hij Paulientje gewaar, die
in de Paul Krugerstraat woont en waar
hij, o foei! al mee gevochten had. Pau
lientje met evenveel sproeten op haar
gezicht als sterren aan den filmhemel,
met roestkleurig haar en een paar dunne
kromme beenen. Kortom, Paulientje was
in Broers oogen wel iemand om mee te
praten.
„Dag Paulientje", roep Broer haar toe.
„Zo-ot", riep zij terug, het woord zot
in twee lettergrepen verdeelend. Broer
was al gewend aan deze begroeting,
want altijd als hij allervriendelijkst „dag
Paulientje" tegen haar zei, spra-k zij het
in tweeën verdeelde woord zot uit, en
dat met zoo'n minachting, dat ieder an
der dan Broer het reeds lang zou heb
ben opgegeven om Paulientje goêdag te
zeggen.
Plots werd het donker in de zaal,
muziek weerklonk en wat Broer toen
aanschouwde ging zijn achtjarig ver
stand finaal te boven.
Eerst zag hij groote letters op het
doek getooverd. „Natuuropname" had hij
nog juist kunnen lezen en toen plotse
ling boomen. Jongens, wat een bosschen.
Even later kwam er een heer het doek
oprijden in een auto. Broer schrok, want
hij dacht, dat de auto de bioscoop
kwaon inrijden. Je hoorde duidelijk het
hoornsignaalport, port, aroera.
En een boel geld, dat die heer bij zich
had! Voor zijn dochtertje kocht hij ja
ponnetjes, zooals sommige menschen
bloemen bij bossen.
En wat hij daarna zag, nee maar,
boksen- Op het laatst zag hij niets meer
dan armen die strekten, zwaaiden, sloe
gen, afweerden! Geweldig. Broer kon
het niet helpen maar plotseling schoot
zijn hand uit en gaf hij de jongen die
voor hem zat eenige stompen, zóó leef
de hij met het vertoonde mee.
Toen gingen de lichten weer aan en
Broer las op het doek „Pauze". Een
fluweel gordijn werd voor het doek ge
trokken.
„Ha, we krijgen tooneel", werd er met
opgewonde stemmen geroepen.
Het cht ging weldra weer uit, Het
gordijn schoof weg en het tooneel aws
rood verlicht. Weer klonk de muziek en
een heer en een meisje kwamen vlug te
voorschijn geloopen. Groeten bogen zij
het hoofd en gingen toen hun kunsten
verrichten.
Broer raakte in vervoering. Beiden
wierpen lasso's, schoten met pijl en boog
en wat daarna gebeurdeHet meisje
ging tegen een groot bord staan, de
man haalde tien messen te voorschijn
en wierp deze in de richting van het
meisje. Vlak rond haar lichaam drongen
de messen het hout in zonder haar maar
eenmaal te raken. Broer was buiten zich
zelve. Dat moest hij ook leeren. Toen
volgde nog een film van een door goud
delvers ontvoerd meisje, dat door cow
boys weer verlost werd, maar Broer
schonk er niet veel aandacht aan.
Thuis gekomen zocht hij, dadelijk mes
sen op: het broodmes-, 't aardappelmesje
en een oud, verroest zakmes. Een buur
jongetje zou het doelwit zijn. Het eer
ste mes drong in het houten schut, een
handbreedte vanaf de arm van. het jon
getje, het tweede vlak boven zijn schou
der. Broer stond verbaasd over zijn eigen
werpkunst. Het derde mes suisde en
raakte het jongetje z'n voorhoofd. Twee
gillen weerklonken: één pijn- en één
angstkreet en toen klonk een derde gil
van Broer's moeder, die op het gegil
van de jongens kwam toegeloopen.
Broers mislukt optreden bracht na
tuurlijk aan het licht dat hij naar de
bioscoop was- geweest en dat hij tegen
z'n moeder gelogen had; iets, waarover
hij erg berouw had en hem het voor
nemen deed maken om zooiets niet weer
te doen. En dat zijn vader hem het
broekje spande en hem door elkaar
rammelde, dat begrijpt iedereen wel net
zoo goed, als ik het weet.
Hij had nu van de bioscoop genoeg.