ZATERDAG 14 NOVEMBER 1931 DE LE1DSCHE COURANT TWEEDE BLAD PAG. 8 |JIIIIII!IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIUIIIIIIIII1lllllll!1llllllllllll||||||||||||||||||||||||||ilMlllllllt2 ailllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIilllllllllMIIIIIIIIUIIIIIIIIIIIIIIir? CORRESPONDENTIE. Rozenknopje, Wassenaar. Zeker vind ik dat een leuke uitdrukking. En of ik er nog meer zoo ken? Ja, wij zul len er samen van die tegenstellin gen gaari zoeken. Kijk nu eens en verklaar ze voor je zelf en zoek eens die „t e g e n- s t r ij d i g e gedachten" op. 1 Een boekbinder, die geen omslag maakt. 2 Een onderwijzer, die niet leeren wil. 3 Een slager, wien het niet naar den vleeze gaat. 4 Een schipper, die het hoofd niet boven water kan houden. 5 Een musicus, die zich van de wijs laat brengen. 6 Een bakker, die slechts met moeite aan zijn brood komt. 7 Een ruiter, die zich over het paard laat tillen. 8 Een verpleegster, die er geen doekjes om windt. 9 Een geheelonthouder, die vordert, dat men klaren wijn zal schenken. 10 Een kaalhoofdige, die met zijn han den in 't haar zit. 11 Een kiespijnlijder, die alles voor zoete koek opeet. 12 Een dronkaard, die gaarne voor vol aangezien wordt. Ziedaar Rozenknopje, eenige van die be doelde uitdrukkingen. Vul dat lijstje nu eens aan, of liever, wie van alle lezers en lezeresjes kan er nog eenige hieraan toe voegen? Ik hou me aanbevolen! Annie v. d. Hulst, Voorschoten Dank je Annie. Ik laat je versjes plaat sen. Maak ook eens wat voor Sinterklaas! Maar kom niet te laat. Dag Annie. A 1 i e Zevenhoven, Boskoop. Ja Alie, ik heb je versje ontvangen, maar dat versje? Neen, maar, dat is geen rijm pje rrrar een heusoh vers; een vers te mooi voor jouw kunnen. Dus laat ik niet plaatsen, hoe mooi het ook is. Maak we- derkeerig de groeten aan Pa en Moe. Daag! C a d i e r, Leiden. Ik dank je wel voor deze mooie bijdragen. En van een boek kun je zeker zijn. Tot ziens! Met hand en,, groet en dank! Tonny de Groot, Leiden. Wel mijn lief Nichtje, dat eerste versje is lang niet slecht. Is daar je moedertje ook aan te pas gekomen. En zou je nu ook eens het versje gedrukt willen zien? Dan zullen we het eens laten hooren. VAN EEN VOGELTJE door Tonny de Groot. Een vogeltje zat op 'n tak, Och, wat zong het mooi. Beter in de vrije lucht Dan in een vogelkooi. Nu 't met den zomer is gedaan, En de bladeren vallen gaan, Zingt het zachtjes piep, piep, piep Och, wat heb ik een verdriet. Ik zal weer naar mijn huisje aan, Zachtjes tikken aan het raam. Mogelijk mag ik er weer in, En heb het weer naar mijn zin. L u c.i a v. d. V o o r e n, W a r m o n d. Is dat het eerste opstelletje, dat ik van jou to lezen krijg? Waarom zag ik je voor de zen nooit? Voortaan blijven meedoen, Lu- ciet.je! Het opstelletje zal ik nog eens be waren! Dag kind! Bernard Heemskerk, A a. r- 1 a n d e r v e e n. Gij jij nu eens een verhaal schrijven va.n eenige vervolgen? Ik zal dit. eerste stukje eens bewaren tot ik het geheel bij elkaar heb; dan kan ik oordeelen of het geschikt is. Dag Bernardje! Groet je ouders van me! De versjes van Gerard worden geplaatst. Lucie Wijtenburg, Leiden. Dank je wel Lukie voor je medewerking. Ik hou me aanbevolen voor meer. Dag Lukie! Maak me veel groeten aan vader en moeder, de zusjes en Chrisje! Vind je de boekjes mooi! Daag! M a r i e t j e van D i e m e n, Leider dorp. Marietjè stuurt me een versje vn Klein Keesje. En om nu haar een plcizier te doen en do andere Nichtjes aan te sporen ook eens te probeeren, laat ik Marietjes versje hier volgen. KLEIN KEESJE! Klein Keesje is een aardig ventje, Hij speelt zoo liefjes met een centje. En houdt heel veel van zijn moe en pa, 'n ook van mij en Grootmama. Dat kleine, lieve snoetje Is ook wel oens stout, Maar een minuutje later Lacht ie zonder fout. Laatst was Keesje jarig Oh, oh, dat was een pret, Wij vierden allen vroolijk feest En ik mocht laat naar bed. Hij kreeg van Pa een vliegmachine Nu ban hij vliegen gaan. Maar dan gaat moe en ik wel mee, Daar boven is ruim baan. En zijn wij eenmaal allen oud, Dan vlieg ik naar den hemel toe, En neem dan Pa, en Keesje en vooral Meemijn lieve, beste Moe. Hierbij zullen wij het laten, anders blijft er voor mijn medewerkers en medewerk sters geen plaats genoeg over. Tot Zaterdag'! Wie doet nog mee? Mooie stukken van het Sinterklaas- en Kerstnummer zijn reeds binnen! Jullie Oom W i m. Ik herhaal nog eens voor den honderd sten keer: wie een verhaal of opstel of sprookje of versje instuurt, besehrijve het papier aan één kant. Verstaan? Aan één kant! enschrijve met zorg. Oom W 1 m. „ONTMASKERD", door 'n H B.S.-er. HaHa meneer Daron en de heer Carlton en Box We wachtten al op u. We hebben hier, zooais u ziet een ne ger in arrest wegens dronkenschap. Hoe wel alles is drooggelegd, schijnen deze rak kers het tot nu toe toch nog maar te kun nen machtig worden. Doch hij is voor ons meer waard. Hij spreekt n.l. zoo en nu en dan over den moord op Lady Henderson, waarvan hij naar het schijnt iets weet. Maar wij kunnen er niet uit wijs worden. Wilt u het eens proobeeren? Zeker, met alle genoegen, wacht maar eens oven? John stapte op den man toe en zei: Zoo kalebas. Heer heer heeft borrel bij zich, zoo begon de neger. Vent praat geen onzin. Wat weet je van den moord af op mevrouw Henderson? Wat heer bedoelt Dat weet je immers bliksems goed ke rel. Wacht eens dacht John, daar schiet me wat te binnen. Hij wendde zich tot den chef der detectiven-oentrale en fluisterde deze in het. oor: Meneer Anderson, hebt ge hier niet ergens een fleschje whisky bij de hand. Zieker wel meneer Daron, een oogen- b likje Brengt ook twee glazen mee, meneer Anderson. Goed. Eenige oogenblikken later kwam chef Anderson weer, de glazen en de gevraagde whisky bij zich. Als u blief meneer Daron, sprak hij tot John. Dank u, antwoordde John de flesch whisky en de twee glazen aanpakkend, die hij vervolgens in zijn binnenzakken ver borg. Zoo, en nu Laat mij maar eens een kwartiertje met den neger alleen. Zeker wel. meneer Daron. Zij traden het verhoorbureau weer in. John liep reecht op den neger toe en sprak: Ga jij eens even met mij mee. Ik moet nog wat met jou bepraten, vlug sta op. De neger gehoorzaamde en liep voor John uit. Ze gingen den breeden corridor over, opende de deur van een zich daar tegenover bevindend vertrek Het vertrek was leeg. John bood den neger een stoel aan, en ging zelf ook zitten Toen begon John: Ik geloof, dat jij nogal veel van een zwaren borrel houdt, he? Heer gelijk heeft, antwoordde de neger, onder het laten zien van zijn witte tanden en zijn tong behaaglijk over zijn lippen latende glijden. John haalde de flesch whisky met de twee g'azen voor den dag. en schonk beide glazen in. Hij reikte den neger er een toe, dat deze gretig aanpakte èn naar binnen sloeg, zoo haastig, dat het weinig scheelde of het glas was er mee in gegaan. John dronk nu zelf ook een glas En toen begon hij: Zoo. boy, nu moet je mij eens iets ver tellen over den moord op Lady Henderson. De neger schudde het hoofd. Wat! riep John, wil je niet, ook niet als je nog een borrel krijgt? (Wordt vervolgd). GEHEIMZINNIG door W. M. J. Simons Gymnasium „Immaculatae Conceptionis" Venray. XXIII. Eerst was de uitstekende Fransohe de tective Jean le Grand het loven ontno men. Dat was een niet te vergoeden ramp voor de bediening van de recherchedienst geweest. Nu had men op het punt ge staan eindelijk van de internationaal-be- ruchte bandieten bevrijd te worden en nu juist, gebeurde er 'n tweede, schokwek- kend feit, dat het laatste beetje hoop totaal vernietigde. Ruim drie uur na het ongeluk bezocht Richard Schmidt de noodlottige plaats. Doordat hij eerst afwezig was, kon hij niet eerder komen. Nauwkeurig liet hij zich de loop der omstandigheden, in die fatale vijf minu ten uitleggen. Secuur onderzocht hij alles, wat maar eenigszins met de misdaad „of het ongeval in betrekking kon staan. Tenslotte bleek het, dat de handel niet gefunctionneerd had en het ongeluk noch aan nalatigheid, noch aan „baldadigheid' was toe te schrijven. Enkele rechercheurs echter betwijfelden 'het, of men nu absolute zekerheid om trent de oorzaak van de ra-mp had; uit leg hiervan werd echter nog niet gege ven Van andere kant, n.l. door de hand van inspecteur Fröhlich verscheen het z.g. „Probleem" een kleine verhandeling over het onderzoek naar de bandieten. „Ongetwijfeld moet men besohikking hebben over allerlei hulpmiddelen om iets tegen de misdadigers te kunnen in brengen. lederen dag blijkt het weer, dat men ons te slim af is en daardoor wordt de uitbreiding van het „bandietenvraagstuk'* steeds benauwend grooter en ontzagwek- kender. We hebben reeds op alle ons bekende manieren getracht het geweldig geheim te ontsluieren. Maar met welk resul taat? De naspeuringen hebben meer schade en schande opgeleverd, dan een roemvol en gelukkig einde, want zoo mag toch stellig het juiste einddoel ge noemd worden, na maanden, neen jaren lang onverpoosd arbeiden en vechten te gen de onzichtbare vijand! Het einde lijkt, nog zóó ver af, dat het is, om alle moed op een omwenteling te verliezen. Nochtans lijkt het mij het beste, voor loopig, de laatste ramnen, ons door de eerloozen bezorgd, ondoorzocht te laten omdat, in ieder geval nog in het begin, ,en nadat de politie reeds groote schat ten verloren heeft en rechercheurs vruch teloos zullen werken. Is het daarom niet beter op de eer ste plaa-ats de geheimen van het. privé- kantoor van de Nbrd-Deufsche Lloyd. van de vermoorde commissaris Harder en van het Mozart-theater op de Reich- kanzlerplatz op te lossen. Komaan politie! Begeeft U eens naar de Reichskanzlerplatz; daar wacht U wel licht een beter resultaat. FRITZ FRöHLICH, Inspecteur van politie, Herdersstrasse 254. De politie voldeed;, gaaarne aan deze raad, die haar als een smeekend ver- i zoek zeer goed toeleek. Langen tijd werd gewacht, een tijd die Richard Schmidt heel aangenaam was, I want hij meende in het Fröhlich-plan minder gunstige bijbedoelingen te zien. 1 Hij kende Fröhlich wel een beetje. Hij j 'had lang met hem gesproken, hij had met hem gereisd, toen ze samen naar Berlijn gingen, om de voetbalwedstrijd DuitschlandOostenrijk bij te wonen, 1 „de" matoh voor de „Deutsche Fuszball Bond" en de gretig-aannemende toe- j schouwers. De inspecteur had zich toen als één der meest enthousiasten getoond in het hoofdbrekens brengend^ onderzoek. Zou de omkeer in z'n binnenste zoo gauw hebben plaats gegrepen? Zouden z'n gevoelens werkelijk 'oprecht zijn? Een ervaren man als Schmidt twijfelde er aan; -er moest meer achter zitten dan een doodgewone meening-uiting. Op z'n avondwandelingetje door de- stille Wilhelmshain pijnigde hij z'n her sens, om z'n verstand t£ dwingen, ge hoor te geven aan de waarschuwende stem in z'n binnenste, geen geloof te hechten aan inspecteur Fröhlich. Onvrijwillig wantrouwde hij deze man, die hij altijd om zijn groote kennis- en z'n opgeruimd, aangenaam karakter ge ëerbiedigd had. Wellicht was z'n wan trouwen ben onrechte, en dat wilde Richard persé vermijden; daarvoor had hij al te dikwijls Fröhlich's steun gehad, want deze inspecteur was steeds bereid iemand te Helpen, die hem hierom vroeg. (Wordt vervolgd). MOEDERS VERJAARDAG door Annie v. d. Huisft. Mijn Moeke die is jarig, Dat is een heel groot feest, En iedereen is vroolijk, Maar ikke toch het mee-st. Ik kan uw heusch niet zeggen Hoeveel ik van Uw houd, Lief moeke, maar ik gaf U, Voor zilver noch voor goud. Nog niet voor 't allermooiste Wat men op de wereld ziet, Wat had ik aan dat a'les, Had ik mijn moeke niet O. laat mij lang haar houden, Lief Heertje ik vraag 't U. Bewaar haar lang zoo flink nog En zoo gezond als nu. DE HERFST door Cor van Diest Als de herfst in het land komt, onder gaat de natuur ook een heele verande ring. De boomen verliezen him bladeren, en in de bosschen en op de buitenwegen is dan ook een tapijt van bruine, afgevallen bladeren uitgespreid. Dan komen ook op mooie najaarsdagen overal de kinderen eikels, kastanjes en beukenootjes zoeken. De tallooze bloemen der weide zijn meest al allemaal weer verdwenen. Nu is het ook de tijd dat de mooie roode of goud gele appelen gerijpt zijn en voor winter voorraad ingezameld kunnen worden. Alhoewel de zon niet zoo lang en zoo warm meer schijnt als in den zomer heeft toch ook de herfst nog zijn mooie, zonni ge dagen. Hoe heerlijk is het dan om eens een echte flinke wandeling te maken ver buiten dorp of stad; en dan eens heerlijk de frissche najaarslucht in te ademen. Hoe prachtig zijn dan de boomen met hun neg niet afgevallen bladeren, die in kleur harmoniëeren van groen tot rood- of goudbruin, waar de najaarszon doortintelt. Niet alle dagen zijn echter zoo mooi, de herfst is de voorbode van den winter. En als dan de herfst komt met haar regen- en windvlagen, die dikwijls tot in de huizen doordringen, dan eerst bemerkt men dat men het ruwe, koude jaargetijde te wach ten heeft. Dan ook zal sneeuw en hagel zich niet 1f.ng .meer Iaten achten. Toch ook heeft oit zijn aangename zijde; immers dan brandt thuis lekker warm de kachel, en prettig is het om 's avonds bij lamplicht en den rooden gloed der kachel spelletjes te doen tot Moe ons waarschuwt, dat Klaas Vaak weer aanklopt en voor ons het klok je van gehoorzaamheid geslagen heeft. Evenwel zijn er zoovele menschen die dit alles mee'en ontberen; voor dezen is nu de tijd der beproeving aangebroken. Ge lukkig zijn er altijd medelijdende men sehen, zij helpen dan ook zooveel zij kun nen den nood lenigen en Onze Lieve Heer helpt ons allen. VACANTIE door Doornroosje. (Voor de kleinen). Het was al een week vacantie. Bep en Jo waren nog niet uit geweest. Jo was 10 en Bep 12 jaar. Ze kwamen pas van een groote wandeling thuis. Zij zei den moeder goeden dag en gingen aan tafel zitten om thee te drinken. Toen ze klaar waren, ging Jo naar haar vrien din en Bep hielp moeder met kousen stoppen. Toen ze zoo een poosje gezeten hadden, werd er gebeld. Bep doe eens open, zei moeder. Bep ging naar de deur. Het was de post. Hij gaf een brief. Bep liep weer naar de huiskamer terug met de brief in haar hand. „Hier moe der, een brief van Tante Jo. Daar zal zal wat nieuws- in st-^n. Ja moeder, mag ik hem even lezen. Moeder zei, ik zal hem hardop voorlezen, nu dat vond Bep natuurlijk ook goed. Moeder las de brief voor; er stond in dat Jo en Bep moch ten komen logeeren. Bep vond het heer lijk en was van plan gauw Jo te gaan roepen, maar moeder zei, dat het een verrassing moest blijven voor haar. Toen Jo 's avonds thuis kwam, ging ze naar haar kamer en zocht een boek op om te lezen. Toen ze zoo een poos had zitten lezen, kwam Bep haar roepen voor het eten. Toen ze alle aan tafel zaten, be gonnen ze te eten. Na het eten ging Jo alweer naar haar kamer en ging weer zitten lezen. En Bep hielp moeder weer, toen ze klaar was met- haar werk vroeg ze aan moeder of ze hef Jo mocht gaan vertellen. Moeder zei nu ja, jullie moet morgen toch al weg. Bep holde naar Jo dr kamer en vertelde het nieuws. Het leek wel of Jo dol was geworden, zoo sprong ze in de hoogte. Ze holde naar de kamer waar moeder zat, en vroeg waar de brief was. Moeder zei dat hij in de keuken lag. Jo er naar toe! Ze stond de brief te lezen toen Bep binnen kwam. Toen ze de brief gelezen had, ging ze weer naar haar kamer. Moeder zei dat ze nu maar naar bed moesten gaan. Ze lagen al spoedig in bed te droomen. Moeder kwam ze al vroeg roepen den volgenden dag, want ze moesten al vroeg weg. Ze waren al gauw klaar natuurlijk en moeder ging mee naar de tram. Toen ze in Noord wijk aankwamen gingen ze recht door. Tante stond al voor het raam te kijken of we nog niet kwamen. Moeder bleef maar een dagje en 's avonds ging ze weer naar huis. Om 8 uur gin gen de kinderen al naar bed. Tante zei, dat ze nu maar 'ns uit moesten slapen. Toen ze 's morgens wakker werden wis ten zij eerst niet, waar zij waren, maar even daarna wisten zij het weer. Ze gingen maar gauw uit bed. Toen ze be neden waren moesten ze eerst koffie drinken en daarna eten. Toen ze klaar waren met het eten gingen ze naar den tuin. Ze zagen door het hek een buur meisje van Tante; het meisje zag 'hun ook en kwam bij het hek staan. Jo, zei ik, ga vragen of je mag komen spelen. Dat vond het meisje natuurlijk goed. Even daarna kwam Jo terug met Tante. Ze zei, dat ze wel mocht komen spelen. Jo zei, we gaan moedertje spelen. Allen vonden dit goed en alles werd voor den dag gehaald. Toen ze zoo een poosje ge speeld hadden, moesten ze komen eten. Toen ze klaar waren, gingen ze weer naar den tuin en zoo ging de dag voor bij. Eindelijk was het uur gekomen, dat ze weer naar huis moesten. Toen ze in het spoor zaten, zei Jo, dat de week zoo gauw was omgegaan en dat zei Bep ook. Toen ze thuis waren konden ze niet uit verteld komen, zoo goed hadden ze het bij Tante gehad. VOOR HET EERST NAAR DE BIOSCOOP door Cadier. De achtjarige Bartholomeus Stadt, bij afkorting Broer genaamd, de held van de Transvaalbuurt, is voor het eerst naar de bioscoop geweest. O, neen, niet met toestemming van pa en moe: stie kem. Stout hé? „Ik ga wandelen moe, met Henlrie Broekman en zijn moeder gaat ook mee. Ze gaan naar „het Leidsche Hout" had hij met een tot zoo'n geloofwaardig ver trokken gezicht gezegd, dat, als hij op dat oogenblik in de spiegel had geke ken, hij zelf moeilijk geloofd kon hebben dat hij bezig was het liegverbod te overtreden. Nu, hij mocht. "Woensdagmiddag, druk te- in huis om de gedroogde wasoh te strijken en dan, het was mooi weer. „Schiet maar op, wees voorzichtig en gedraag je netjes". „Ja moe, dag moe"en nog geen kwartier later stond hij voor het plaat- senloket van „Luxor", legde zenuwachtig zijn drie stuivers neer, het voor deze ge beurtenis opgespaarde snoepgeld van even zooveel weken, waa-rvoor hij zijn toegangsbewijs kreeg. Broer keek in de bioscoop zijn oogen uit na-ar de veelkleurige muurbesohilde- ringen, naar de vreemdgevormde glazen lampversieringen en naar het witte doek. En wat een lawaai was er. Een Strom'boli- of een Merapi-uitibar- sting, zou hij gedacht hebben als hij deze namen op school al geleerd had. De namen van filmsterren kende hij wel hoor. Moest je hem hooren praten over Bust er Keaton, Douglas Fairbank, Tom Miks en Harold Lloyd! En toch was hij nog nooit in de bioscoop geweest. Soms dacht hij hier met schaamte aan, vond het idioot, achterlijk. Grut nog toe, hij was toch al acht jaar. Op één der voorste rijen ging hij zit ten bij eenige schoolvriendjes'. Daar werd hij Paulientje gewaar, die in de Paul Krugerstraat woont en waar hij, o foei! al mee gevochten had. Pau lientje met evenveel sproeten op haar gezicht als sterren aan den filmhemel, met roestkleurig haar en een paar dunne kromme beenen. Kortom, Paulientje was in Broers oogen wel iemand om mee te praten. „Dag Paulientje", roep Broer haar toe. „Zo-ot", riep zij terug, het woord zot in twee lettergrepen verdeelend. Broer was al gewend aan deze begroeting, want altijd als hij allervriendelijkst „dag Paulientje" tegen haar zei, spra-k zij het in tweeën verdeelde woord zot uit, en dat met zoo'n minachting, dat ieder an der dan Broer het reeds lang zou heb ben opgegeven om Paulientje goêdag te zeggen. Plots werd het donker in de zaal, muziek weerklonk en wat Broer toen aanschouwde ging zijn achtjarig ver stand finaal te boven. Eerst zag hij groote letters op het doek getooverd. „Natuuropname" had hij nog juist kunnen lezen en toen plotse ling boomen. Jongens, wat een bosschen. Even later kwam er een heer het doek oprijden in een auto. Broer schrok, want hij dacht, dat de auto de bioscoop kwaon inrijden. Je hoorde duidelijk het hoornsignaalport, port, aroera. En een boel geld, dat die heer bij zich had! Voor zijn dochtertje kocht hij ja ponnetjes, zooals sommige menschen bloemen bij bossen. En wat hij daarna zag, nee maar, boksen- Op het laatst zag hij niets meer dan armen die strekten, zwaaiden, sloe gen, afweerden! Geweldig. Broer kon het niet helpen maar plotseling schoot zijn hand uit en gaf hij de jongen die voor hem zat eenige stompen, zóó leef de hij met het vertoonde mee. Toen gingen de lichten weer aan en Broer las op het doek „Pauze". Een fluweel gordijn werd voor het doek ge trokken. „Ha, we krijgen tooneel", werd er met opgewonde stemmen geroepen. Het cht ging weldra weer uit, Het gordijn schoof weg en het tooneel aws rood verlicht. Weer klonk de muziek en een heer en een meisje kwamen vlug te voorschijn geloopen. Groeten bogen zij het hoofd en gingen toen hun kunsten verrichten. Broer raakte in vervoering. Beiden wierpen lasso's, schoten met pijl en boog en wat daarna gebeurdeHet meisje ging tegen een groot bord staan, de man haalde tien messen te voorschijn en wierp deze in de richting van het meisje. Vlak rond haar lichaam drongen de messen het hout in zonder haar maar eenmaal te raken. Broer was buiten zich zelve. Dat moest hij ook leeren. Toen volgde nog een film van een door goud delvers ontvoerd meisje, dat door cow boys weer verlost werd, maar Broer schonk er niet veel aandacht aan. Thuis gekomen zocht hij, dadelijk mes sen op: het broodmes-, 't aardappelmesje en een oud, verroest zakmes. Een buur jongetje zou het doelwit zijn. Het eer ste mes drong in het houten schut, een handbreedte vanaf de arm van. het jon getje, het tweede vlak boven zijn schou der. Broer stond verbaasd over zijn eigen werpkunst. Het derde mes suisde en raakte het jongetje z'n voorhoofd. Twee gillen weerklonken: één pijn- en één angstkreet en toen klonk een derde gil van Broer's moeder, die op het gegil van de jongens kwam toegeloopen. Broers mislukt optreden bracht na tuurlijk aan het licht dat hij naar de bioscoop was- geweest en dat hij tegen z'n moeder gelogen had; iets, waarover hij erg berouw had en hem het voor nemen deed maken om zooiets niet weer te doen. En dat zijn vader hem het broekje spande en hem door elkaar rammelde, dat begrijpt iedereen wel net zoo goed, als ik het weet. Hij had nu van de bioscoop genoeg.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1931 | | pagina 8