HERFST
SCHOONE
DE
yoor de plant nog waarde heeft, uit de
bladschijven in de houtige takken of in de
onderaardsche wortelstokken en bollen ge
voerd, en daar afgezet op plaatsen, waar ze
een veilige rustplaats vinden en de droogte
van den zomer of de koude van den winter
ongehinderd kunnen doorstaan. Op deze
wijze lijdt de plant het minste schade en
verliest zoo weinig mogelijk van de door
haar in de afgeloopen groeiperiode bereide
stoffen want de bladeren, waaruit alles,
wat voor de plant nog waarde had, in de
genoemde stengeldeelen werd overgebracht,
zijn dan niet meer dan doode geraamten
en bevatten in hun cellen niet anders dan
kleine, gele korreltjes en wat kristallen en
kristalgroepen van zuringzure kalk. De
gele, glanzige korreltjes, die men in de cel
len der afvallende bladeren vindt, en die
de gele herfstkleur der bladeren veroor
zaken, zijn als de laatste, niet verder bruik
bare overblijfselen van de veranderde en
grootendeels verhuisde chlorophylkorrels
aan te merken, en de kristallen van zuring
zure kalk zijn te hunner tijd bij de vorming
van de eiwitstoffen door de ontleding van
salpeterzure en zwavelzure kalk ontstaan,
los maken, worden de koolhydraten, de
eiwitstoffen en in 't algemeen alles, wat
wel in zoo groc'e hoeveelheid, dat die
stof reeds uitwendig duidelijk te herkennen
is. Het doet zich in het celvocht, bij aan
wezigheid van zuren, die in den herfst ge
regeld als hulpstoffen bij het vervoer dienst
doen, rood vooris bij afwezigheid van
zuren blauw en. als de hoeveelheid der vrije
zuren zeer klein is, violet. Zoo gaat de
groene kleur der bladeren, in den tijd van
de groote herfstverhuizing der stoffen, nu
eens over in geel, dan weer in bruin of
rood, violet of oranje, en er ontstaat daar
door in dezen tijd een kleurenspel, dat rijker
is aan afwisseling, naarmate het aantal
soorten van planten, die op een plaats
gezellig groeiend bij elkaar voorkomen,
grooter is.
Zijn de bladeren dicht bekleed met zijde
achtige of wollige haren, of zijn ze viltig
of met schubjes bedekt, dan verkleurt het
groene weefsel van zulke bladeren wel,
maar dan komt toch de nieuwe tint even
min duidelijk voor den dag, als vroeger de
groene kleur, omd^t het dichte haarkleed
over de gekleurde cellen ligt uitgespreid.
Zulke dicht viltige, zijachtige of beschub-
de bladeren blijven daardoor grijs of wit,
ook in den tijd, als ze van de takken val
len. Als dergelijke planten groeien tusschen
Slaat uwe oogen
Naar den hoogen;
Alles kwam van daar,
Zachte regen daalde,
Vriendelijk zonlicht straalde
Mild op halm en aar.
Een tijd van vervulling dit jaargetijde
vooral voor den landsman die dankbaar
oogst wat de Meester aller gaven neeft
doen wassen. En die duidelijker ziet dan de
stadsmensch, dat de herfst de belofte reeds
in zich draagt van het weder opstaan der
natuur.
(Nadruk verboden).
t. W.
De aardappelen oogst.
Een pracht van een kool.
De herfst is het jaargetijde der,vervulling.
Voor vele menschen heeft dit jaargetijde
Sets droevigs. Het einde van den zomer is
gekomen, de zomer, die met groot verlan
gen tegemoet gezien werd, die zooveel ge
not beloofde en ook wel gegeven heeft, al
stelde hij zeker ook teleur, gelijk alles te
leurstelt, dat we te voren niet onze ver
beelding gekleurd hebben. Nu is dan die
zomer voorbij en we beleven den tijd van
overgang naar den winter. Zooals de lente
te mooier is, wijl nog de heerlijke zomer
daarop volgen zal, zoo vervult de herfst ons
met zekere weemoed, omdat de winter daar
op natuurnoodzakelijk volgt.
De herfst welk een tegenstelling met de
lente, die alles ontknopt, die wonderschoon
is, ook om de beloften, welke zij inhoudt.
Nu vallen de bladeren af, het is een sterven
der natuur, maar een sterven in schoonheid.
Hoe zeere vallen ze af
De zieke zomer blaren
Hoe zinken ze allemaal
Die eens zoo groene waren
Te gronde waart.
Ja, de bladeren vallen af, maar is het niet
of het heerlijke levep, dat tot sterven ge
doemd is zich nog eens in al zijn schoon
heid manifesteeren wil? Veel mooier dan in
den vollen zomer zijn nu de boomen met
hun groen, dat zich in allerlei tinten aan
ons vertoont. Wanneer de zon glanst op al
de bonte blaren van boomen en struiken,
■wanneer in teere pracht van purper en kar
mijn, oranje en wit, goud-geel en zwart-
rood de herfstbloemen de velden en tuinen
doorweven, dan zal de natuurvriend erken
nen, dat dit alles is van een zeer aparte en
wondere bekoring. De herfst is een schoon
jaargetijde, een jaargetijde, dat in meerdere
[opzichten niet voor de lieflijke lente, voor
'den schitterenden zomer behoeft onder te
doen.
Zeker het is een schoonheid, die tot wee
moed stemt, omdat we het naderend einde
(van veel, dat ons verheugd heeft, bespeu
ren. Zooals de lente ons sprak van het alom
jontwaken der natuur, zoo droomt in den
Sierfst de natuur van vergaan en scheiden.
(Maar het is niet van sterven voorgoed, niet
'van scheiden zonder hoop op wederzien,
want wat hier sterft, draagt al de belofte in
jzich van wederopstaan. Onzichtbaar spint
de levensdraad zich verder, naast de wee-
[moed rijst de hope, voor wie de natuur op
merkzaam beschouwt, spreekt zij al reeds
[tijdens dit sterven van het herleven, van den
'wederopbouw, die spoedig weer zal volgen.
Het vallen der bladeren.
Dat de herfst geen tijdperk is van afster
ven, heengaan zonder meer leert ons ook
het verkleuren en dan afvallen der bladeren,
waardoor het aanzien der dingen om ons
heen eigenlijk htt meest veranderd.
Inderdaad zijn de veranderingen welke
dat vallen der bladeren voorafgaan treffend
en ingrijpend.
Die bladeren zijn er niet op ingericht, het
koude jaargetijde te kunnen trotseeren en
worden daarom, als de winterkoude nadert,
^afgeworpen. Het zou echter niet economisch
van de planten zijn, als het vallen der bla
deren zoo maar zonder voorzorgen zou ge
schieden, en als al de stoffen in het weefsel
der bladeren, welker bereiding heel wat
werk heeft gekost, verloren zouden zijn.
Inderdaad is er tegen dat verlies zorg
vuldig gewaakt. Eer nog de bladeren zich
In het park.
Alpenweiden.
andere, met onbehaarde bladeren, dan
wordt door de grijze en witte tinten van
hun loof de bontheid van 't geheel nog
aanmerkelijk vergroot. Het kleurrijkst ech
ter is zulk een herfstgroep, wanneer ook
nog planten met altijdgroene bladeren zich
tusschen de andere groepeeren het kan
dan voorkomen, dat in een betrekkelijk be
perkte ruimte bosch en veld getooid zijn
met alle kleuren van den regenboog, op de
meest afwisselende manier gerangschikt.
De kleurenpracht, die tropische wouden
vertoonen, en die men zich veelal treffender
en grootscher denkt, dan zij in werkelijk
heid is, kan in 't minst niet worden vergele
ken bij die, welke in den herfst zich ver
toont in de Noordelijk gematigde lucht
streek, zegt Kerner von Marilaun. De bos-
schen, die gedeeltelijk uit naaldhout en ge
deeltelijk uit loofboomen bestaan, op de
berghellingen langs de Rijn en Donau in
Europa en aan de oevers der Canadeesche
meren in Noord-Amerkia, bieden dan een
schouwspel aan van overweldigende
schoonheid.
De berghellingen aan den rand van het
dal zijn beplant met wijnstokken en ;n de
wijnbergen worden perziken en abrikozen
gekweekt. Op de velden langs de rivier ver
heffen zich forsche witte en zwarte poplie
ren, olmen, wilgen, elzen. Tegen het mid
den van October worden daar de nachten
reeds koud, vochtige nevels golven ovei
den stroom en rijp bedekt de grazige ge
deelten van het dal. Overdag heerscht nog
vaak een zachte warmte, de morgennevels
zijn onder de stralen der zon opgetrokken,
een wolkenlooze hemel welft zich over hei
landschap, en lauwe luchtstroomen, waar
door de witte herfstdraden der reizen Je ei
trekkende spinnen zweven, bewegen zich
van het Oosten af door het dal. De eerste
rijp is het teeken voor het begin van den
wijnoogst; het wordt druk op de met drui
ven beplante hellingen en de vroolijke uit
roepen der arbeiders klinken van heuvel tot
heuvel. De rijp is echter tevens het signaal
voor de verkleuring der wouden op dc
berghellingen en in de vlakten.
De verkleuring der wouden
Wat is daar een rijkdom van kleuren
ten toon gespreid. De kronen der pijnboo-
men blauwgroen, de slanke kruinen der
sparren zwartgroen, de bladeren van de
haagbeuken, eschdoorns en witstammige
berken, heldergeel, de eiken bruingeel, de
breede strepen beukenbosch in alle tinten
van geelrood tot bruinrood, de kerseboo-
men en lijsterbessen scharlakenrood, ae
vogelkers purper, de ratelpopulieren oranje
de witte populieren en witte wilgen wit en
grijs, de elzen dof bruingroen.
En al die kleuren zijn op de veelvuldig-
ste en smaakvolste wijzen verdeeld; hier
vertoonen zich groote donkere plekken,
door lichte breede banden en smalle kron
kellijnen doorsneden, daar is het bosch ge
lijkmatig met verschillende kleuren be
sprenkeld, elders schittert op groenen
grond de vurige gloed van een enkelen ker
seboom of de kroon van een tusschen de
dennen opliohtenden, afzonderlijken, goud
geel fonkelenden berk. Deze kleurenpracht
duurt echter slecht korten tijd. Ais het gaat
vriezen en als dan de Noordewind raast,
De bladeren vallen.
er ook verschillende hypothesen op be lacht
gels dan niet in dat zachter klimaat geble
ven, waar zij overvloed van voedsel von
den? Waarom riskeerden zij tweemaal per
jaar den gevaarlijken tocht en de wissel
valligheden van het Noordelijk klimaat? En
waarom hielden tal van vogels niet iialt,
zoodra zij in een land waren gekomen,
waar de levensomstandigheden aanlokke
lijk waren? Waarom was b.v. een ooievaar;
niet tevreden met de moerassen van Zuid-
Europa van Egypte desnoods, maar trok
hij nog eenige duizenden K. M. verdei tot
in het uiterste Zuiden van Afrika, tot '.eifs
in de Kalahariwoestijn, waar het nu mist
geen kikkerland bij uitnemendheid is.
Waarom zocht de gierzwaluw b.v. zijn!
heil in Madagascar, terwijl het toch n ae
landen onderweg wemelt van inse< en,
waarom trekt de zeezwaluw, die op !en
82en breedtegraad in de Noordelijke as-
zee broedt, heelemaal naar de Zuideuike
IJszee, dus van den regen in der drop?
De herfst is niet alleen voor de vogels
een tijd van voorbereiding op den komen
den winter, er zijn ook heel wat andere
dieren, die er terdege rekening mee hou
den. Denk maar eens aan de warme winter-
pels, die vele viervoeters nu al tegen ie
koude beschermt, denk vooral .>ok aan ie
nijvere dieren, die een wintervoorraad
hebben opgedaan. Klassiek voorbeeld van
deze voorzorgen-nemers zijn de bijen, wier
korven voor den winter met honing gevuld
zijn. Helaas, dat weet de mensch ook, die
in den najaarstijd meer dan anders met een
soort instinct begiftigd is om ook voorra
den op te doen. welke hem door den win
ter heen kunnen helpen, want de herfst mag
ons treffen door haar zeer ijzon i^-re
schoonheid, ons weemoedig maken door 'iet
afsterven der natuur, die haar winterslaap
gaat houden, door het vertrek van veel
vogels, de herfst wekt ook meer prozaïsche
gedachten. De vruchten uit tuin en veld
worden binnengehaald, de nijvere mensch
oogst met vreugde, wat hij in de lente
gepoot en geplant, wat hij in den zoiner.
gekoesterd en verzorgd heeft.
Het werk er voor ls vaak veel geweest,
Je zorg niet minder, want dikwijls heeft
Je mensch gevreesd, dat er misschien niets
van terecht kwam, wijl de zomer niet de
erwachtingen vervulde, die men altijd
weer van den zomer koestert. Maar en-;
slotte valt het resultaat bijna altijd weer
mee en blijken de blijde verwachtingen van'
ïen, die de natuur haar gaven hoopten af te
Jwingen, toch wel vervuld.
om de vraag te beantwoorden waaraan dit
merkwaardige treklust der vogels te dankei
zou zijn.
Waarom trekken de vogels? Een erfeiijk
geworden gewoonte uit den ijstijd, toen dt
vogels hier 's-winters geen voldoende
voedsel meer vonden en dit in zachter kli
maat zochten, luidt het meest gebruikelijke
antwoord. Maar waarom zijn die ijstijdvo-
dan de ouden en zij vinden zonder pa 01
moe den weg naar het verre land, waar zii
zullen overwinteren om het volgend voor
jaar weer te keeren.
Er zijn over het trekken der vogels veel
meer bijzonderheden bekend geworden de
laatste tientallen van jaren en men heeft
Herfststemming.
Het vee verlaat de
Zoowel de eene als de andere groep van
stoffen mag worden opgeofferd.
Eigenlijk is het in 't geheel geen offer,
dat gebracht wordt, als de plant van die
bladeren afstand doet, immers ze zijn niet
anders dan overtollige ballast, die in som
mige omstandigheden de plant bij den ar
beid van een volgend jaar zou kunnen
hinderen en waarvan ze dus het best doet,
zich bij tijds te ontlasten. In zoo ver kan
men het vallen der bladeren ook als de
afscheiding van overbodig gewogen stof
fen opvatten, die zich bij de planten met
in den zomer groene bladeren slechts een
maal, maar dan ook op zeer groote schaal
voordoet. Bij het voordeel, dat deze „af
scheiding in massa" van de afvalproduc
ten, die bij de stofwisseling ontstaan zijn,
aan de afzonderlijke planten biedt, komt
nog, dat de afgevallen bladeren, met hun
rijkdom aan kalk, op den grond terecht
komen, daar verrotten en tot vorming van
humus, die salpeterzure kalk bevat, niet
weinig bijdragen, zoodat ze nog voor de
gezamenlijke plantenwereld zich nuttig ma
ken.
Wat nu betreft den vóór het vallen der
bladeren plaats hebbenden uittocht der nog
bruikbare stoffen uit de bladschijven naar
de bewaarplaatsen binnen in de takken,
stammen, wortelstokken, knollen en bollen,
die moet in den regel vrij snel geschieden,
Najaarsstormen.
vooral waar de bladeren den gunstigen tijd
tot op het allerlaatst toe moeten gebruiken,
en waaar de wisseling der jaargetijden nog
al plotseling plaats heeft.
De herfsttinten.
Bij het wegvoeren der nog bruikbare
voedingsstoffen vormen zich verschillende
hulpstoffen. In vele gevallen zijn die hulp
stoffen kleurloos. Men ziet dan enkel, dat
de bladeren hun frisch groen verliezen, en
dat in plaats van de groene kleur een gele
tint te voorschijn komt, die veroorzaakt
wordt door de na het verdwijnen van de
bladgroenkorrels achterblijvende, reeds ge
noemde, gele korreltjes. In vele bladeren
is de hoeveelheid dezer gele korreltjes zoo
gering, dat ook de gele tint nauwelijks
merkbaar is. en zulke bladeren zien er vuil
geelwit uit, verdrogen zeer snel en worden
dan grijs, bruin of zwart. In talrijke plan
ten v/ordt echter bij den uittocfït der voe
dingsstoffen anthokyaan voortgebracht en
wordt al het rood en violet en geel en bruin
van de takken geschud. De bladeren wor
den in bonten dans over den grond voort
gejaagd en saamgewaaid tegen heggen nn
schuttingen.
Veel langer dan in de Middeleurooeesche
boschlandschappen duurt de kleurenpracht
van de bladeren in den herfst in dat deel
van het Noord-Amerikaansche woudgebied,
welks plantengroei met den boven geschet-
sten der oude Wereld de grootste analogie
vertoont, dus in het gebied var. de Sint-
Laurensrivier en de Canadeesche meren.
Ook d-aai komen vereenigd voor: altijd
groene naaldboomen met loofboomen, die
alleen in den zomer groen zijn, en ook daar
vindt men in de bosschen overvloedig hpes-
tergewas als onderhout. Voor een deel ver
toonen er zich dezelfde soorten in de wou
den, dennen en sparren, beuken en hoog-
beuken, eiken, esschen, linden, berken, el
zen, populieren eschdoorns, olmen, mei
doorn sneeuwbal en roode kornoelje, de
rijkdom aan vormen is er echter nog veel
grooter dan in Middel-Europa.
De vogels trekken weg.
De herfst is voor degenen die den gang
der natuur bespieden en dat doen in de ste
den nog maar zoo weinigen ook het iaar-
getijde, waarin vele trekvogels ons wee
verlaten. Zooals in de komst van de zwa- i
luw en van andere gevederde vrienden het I
blijde teeken ligt van de lente, zoo wijst
het vertrek van een groot aantal vogels in
den herfst, dat de zomer nu voorbii is, dat
het gure en onvriendelijke jaargetijde na
dert. Scheiden doet wee en zeker verliest
het uiterlijk van velden en bosschen door
het heengaan van de .vele vogels, die god
dank altijd nog hier den zomer doorbren
gen. Ze zijn hier vele maanden geweest,
vooral de vroegst komenden, want men
moet niet meenen, dat ze alle in het voor
jaar in den zelfden tijd ons weer komen op
zoeken.
De vroegste de spreeuw, de veldleeuwe
rik, het roodstaartje, de ooievaar, ze zijn
in Maart al terug, in April komen de mees
te, waaronder de onvolprezen nachtegaal,
terwijl de koekoek, en nog enkele anderen
pas in Mei verschijnen.
Maar waarom gaan in den herfst die vo
gels hier weer weg. Nu voor sommigen
geldt zeker, dat zij hier moeilijk zouden
overwinteren, daar hen genoegzaam voed
sel en beschutting zouden ontbreken. Vlaar
voor andere kan dat bezwaar niet in die
mate gelden. En waarom komen zij terug,
vraagt men dan weer. Want er zijn er on
der, die in hun winterverblijf ook des zo
mers best zouden kunnen leven, maar zij
doen het niet, zij gaan weer naar onze stre
ken om hier te nestelen, hier hun hoogste
lied te zingen. En al is het weer zacht, al
is het voedsel nog overvloedig als het hun
tijd is, dan trekken zij weg, onfeilbaar den
weg vindend, door hun instinct geleid.
De kinderen leeren soms mooie erhaal-
tjes van de jongere vogels, die dan voor
het eerst mee naar het warme land gaan,
die den weg leeren van de ouderen onder
wier schutse zij de reis maken. Maar dat
zijn maar mooie verhaaltjes.
Van verschillende soorten vertrekken de
jonge pas den zelfden zomer uitgebroede
diertjes het eerst, terwijl de ouderen nog
even blijven. De jonge spreeuwen trek
ken bijvoorbeeld wel twee maanden eerder