ZATERDAG 19 SEPTEMBER 1931 DE LEIDSCHE COURANT TWEEDE BLAD PAG. 8 aiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiuiiiiiiiiiiiiuiijiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiitjiiiiiiiiiiiiimiiiiiiii: riUiiiiiiiuiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiimuiiiiiiiiiiiiiiir CORRESPONDENTIE. Viola, Leiden. Dank Viola voor deze bijdrage! Weet je wat je eens moest maken? „Mijn uitstapje naar Oldenzaal". Dat kan mooi worden, want op zoo'n reis beleeft men heel wat. En dan beschrijf Ol denzaal eens! Vertel eens iets, wat wij nog niet weten. Dag Viola! Veel groeten aan alle huisgenooten. Ik wacht af. Ma rietje v. Diemen, Zoeter- w o u d e. Neen Marietje, zoo is de be doeling niet. Het versje moet eigen werk zijn. Je zult toch niet willen beweren, dat „Aan het H. Hart" van jou is: w. z. dat jij de maakster bent van deze mooie couplet ten! Maak zelf eens wat! Dag Marietje! Nog is een woord van dank voor den toegezonden prijs ingekomen van: 1. Jan van Vliet, Stomp wijk. Q. Rika van Berkum, Alphen a. d. Eijn. Gerard en Theo Griindemann, Leiden. Zoo jongens, zie ik jullie ook weer? Dat is flink. En wanneer zal Annie meedoen? Blijven meedoen en vol houden. Groet wederkeerig vader en moeder van me en ook Annie! Wanneer krijg ik eens van een van jullie een verhaaltje of vers je? Ik wacht af! Dag vriendjes! Herman van Kesteren, Leiden Wel Herman, heb ik nu woord gehou den of niet. Ik krijg zeker een dezer dagen dat opstelletje, waarin je schrijven zoudt over „Vacantiepret". Vader mag gerust? een handje helpen. Dag Herman! Tootje Plou vier, Leiden. Ha! Daar komt Tootje ook eens met een opstelletje op de vlakte. Zie de volgende week en als je voortaan weer iets maakt en dat zeg ik ook voor andere Nichtjes, dan moeten jullie het papier slechts aan één kant beschrijven. Begrijp je Tootje! Groet vader en moeder van me en de ge leerde Jan niet vergeten, die zeker van daag of morgen een lang verhaal maken zal. Dag lief Nichtje? Jan Zwetsloot, Leiden. Het deed me pleizier Jan, ook jou te zien. En het versje? Ik vind jouw eerste rijmpje zóó mooi, dat ik het eens zal laten hoo- ren! Hoort, daar is Jan! GAUW TEVREDEN door Jan Zwetsloot. Goede, beste, raadseloompje 'k Ben aan 't dichten, zoo U ziet. Maar zooals Joost van den Vondel, Neen Oom Wim, dat- kan ik niet. 'k Ben de heele Zondagmiddag, Aan het dichten maar gegaan, En als het niet rijmen wilde Ging 't maar weer van voor af aan! Maar 'k doe het graag voor al het goede, Wat gij in ons Boomsch blad ons geeft, Hulde dan aan de directie, Die zooveel voor ons over heeft. Niet ieder kan een prijsje winnen Dat zou immers tooh niet gaan, Maar 'k ben al blij als ik heel deftig Mijn naam in de courant zie staan. Wat dunkt U van onze Jan! Zou hij nog meer pijlen op zijn boog hebben? Wij wachten af Neefje! Dag Jan! Hugo Zwetsloot, Leiden. Ja, Hugo, het schrijven gaat al beter. Het zal niet lang meer duren of je schrijft als een professor. Nu mag Moe nog een beetje helpen. Groet ook vader en moeder van me. Dag Hugo! Bé vander en Loukie, Leiden. Jij kleine dichter! Zou ia je nou 'n plei- zier doen? Ik zal jou eens voor t' voetlicht brengen. Daar komt Bram, die zich ook wel Bévander noemt en draagt u voor VACANTIE door Bévander. Hoera, leve de vacantie! Onze boeken aan de kant. Onze schriften opgeborgen En de landkaart van de wand. Alle dagen nu naar buiten, Volop licht en zongenot Wandelen, fietsen, zwemmen, visschen.. Wat is dat 'n heerlijk lot! Ach, studeeren is heel aardig; Maar., ontspanning hoort erbij. Nu gezongen en gesprongen, Want nu leef ik vrij en blij. Zoo is het! Inderdaad vacantie hoort bij studeeren. De boog mag en kan niet altijd gespannen zijn, hé Brammetje. Dag Neefje! Nu komt Louki! Ook hij wil eens laten hooren, wat ie zooal weet te zeggen van: MIJN KLEINE ZUSJE. Ik heb 'n heel lief zusje, Drie jaartjes is zij oud. Ik kan 't U niet vertellen, Hoeveel ik van haar houd. Zij kan zoo aardig babbelen, En zingen ook daarbij. Dat leert zij van ons Mamma, En ook wel wat van mij. Ons allerliefste speelgoed; Dat is onze kleine meid! En voor de mooiste spoortrein, Wil ik haar nog niet kwijt! V Ziezoo, die twee hebben we gehoord en we zullen het hierbij voor vandaag laten. Ik zou vreezen dat de correspondentie te lang werd. Tot Zaterdag! Jullie Oom W i m. „ONTMASKERD" door een H. B. S.'er. VIII. Zoudt u nu misschien zoo vriendelijk willen zijn om ons een en ander te vertel len, over uw onderzoek, aangaande den moord op mevrouw Henderson? Ja, dat ligt er aan! Wat willen jullie er mee uitvoeren? Het lezende publiek brandt van nieuwsgieirgheid, meneer Daron, zoudt u nu zoo goed willen zijn ons iets aangaan de uw onderzoek van den moord op me vrouw Henderson te vertellen, dan kan „The News-Messenger" dat morgen vroeg met de eerste editie aan het van nieuws gierigheid brandende publiek mededeelen. Neemt u de goedheid dit te doen, dan kunnen wij u daar niet genoeg dankbaar voor zijn, en stelt u tevens een klein mil- lioen lezers tevreden. Nou, ondertusschen pinkoogde John tegen Bobert, Bucke en Harold, zonder dat dit door de twee verslaggevers opge merkt werd, nou, julie zijn de allerverve lendste nog niet, doch mooi praten kun nen alle krantenmenschen. Maar wat jul lie mij daar vragen, daar kan ik tot mijn spijt niet aan voldoen. Maar mijnheer! Ik zal u de waarheid zeggen. De directeur van „The Newst- Mesenger", heeft mij op u afgestuurd om u.^en interview, aangaande den moord op mevrouw Henderson te ontlokken. Lukt mij het niet, dan word ik door „The News- Messenger" op straat gezet, en denk eens meneer Daron, ik heb een gezin, plus een schoonvader en twee kindsohe tantes. Leuk, zeg, om jou met je gezin en schoonvader, plus twee kindsche tantes op de photo te brengen, 't zou werkelijk de moeite waard zijn. En die meneer daar? Dat is George Challinor, mijn assis tent, meneer Daron. Nou, nou. Nou, weet je wat, op een voorwaarde, zal ik je wat mededeelen. En de voorwaarde is, vroeg de kleine dikke, terwijl zijn neus en ooren zich be wogen #n zijn oogjes naar voren kwamen van vreugde. Ja, die voorwaarde. Die voorwaarde zal ik noemen nadat de mededeeling ge schied is. Maar dit zeg ik er direct bij. Je moet je aan die belofte houden, doe je het niet, je ziet hier mijn vrienden die zijn er getuigen van geweest, dat je mij je woord gegeven hebt, dan telephoneer ik het redactiebureau van „The News-Mes senger" even en je ligt met je gezin en schoonvadei. plus je twee kindsche tantes op straat. Dus dat is afgesproken hè? Ja, Dar. dl je Nu vooruit dan maar, weten Hoe is de naam van den chauffeur die den moord op mevrouw Henderson be dreef? Charles Hellendal. De krantenpot loodjes noteerden intusschcn den naam. Hoe lang was hij al bij mevrouw Henderson in dienst, mijnheer Daron? Drie weken. Weer vlogen de pot loodjes over het papier. De kleine lachte van pleizier. Hoe is hij volgens uw onderzoek ontvlucht? Hij is van de plek waar de moord gebeurde, een eind over een paadje ge- loopen, toen over een grasperk, het paadje weer overgestoken, weer over het grasperk tot, aan den muur, is over den muur ge klauterd of gesprongen, vandaar over het trottoir geloopen, en in een hem daar wachtende auto gesprongen die hem direct wegreed. Weet u het nummer van die auto? Neen. Zou hij het op zijn eigen houtje afge handeld hebben of zou hij hulp gehad hebben Uit de auto blijkt, dat hij alles niet op zijn eigen houtje heeft gedaan, waar zou hij anders die auto weggehaald heb ben, waarschijnlijk is hij lid van een of andere boevenbende. (Wordt vervolgd). GEHEIMZINNIG! door W. M. J. Simons Gymn. „Immaculatae Conceptionis" Venray XVI. Deze keer richtte le Grant zijn schre den naar de groote Mozartschouwburg, op de Beichskanzlerplatz. Alles was hier in de toestand van den tragisohen avond ge laten. In de, geweldige gangen heerschte een akelige stilte, toen le Grant geheel alleen op onderzoek uittrok. De handen op den rug gevouwen, stapte hij langzaam voort door de groote zaal, met de hooge balconnen en stikdonkere loges, over liet. donkere tooneel, langs de afgelegen kleedkamers. Hij was hier reeds een keer langs gewandeld, toen hij besloot eerst 'n kijkje te gaan nemen in Kamer no. 1, de kleedkamer van Ludwig Kónig. Hij trad over de drempel; plots., zakte hij weg, pijlsnel ging hij naar beneden en bevond zich binnen slechts enkele secon den op de bodem, kil en vochtig, van de groote kelder, die onder het heele gebouw doorliep. Een vunzige lucht omgaf hem, een holle donker-gapende omgeving. Hij wilde roe pen, hij riep, maar het was slechts de echo, die, als 't ware spottend, hem toe riep de laatste lettergrepen van z'n hulp kreet: a l'aide, „Aide". Dan, uitwendig kalm, maar van binnen sidderend en bevend door de plotseling, algeheeie inwerkingstelling van het ze nuwstelsel, nam le Grant door middel van een flinke zaklantaarn, die hij voor het on derzoek bij zich had gestoken, z'n naaste omgeving op. Opeens zag hijvan-uit de ondoor dringbare duisternis een witte gedaante komen, met geweldige grijphanden. De vingerkootjes waren stuk voor stuk duide lijk zichtbaar en schrikwekkend om te zien. Een rauwe kreet en een vlugge opeen volging van woorden doortrokken de zwoele lucht. „Ik ben de geest van Weber! Ik zal wraak nemen!" Alhoewel de detective heelemaal niet aan spoken geloofde, brak hem het angst zweet uit. Al z'n ledematen trilden van zenuwachtige opgewondenheid en enorme schrik. Hij rende weg, 't gezicht bedek kend. Nergens een uitgang; opgesloten in een akelig verblijf, ondergrondsch, zonder het zonnige daglicht door te laten; terwijl een troepje vijanden bespiedde en bespotte! Na een poosje keek le Grant weer op, hij was schijnbaar weer alleen, maar neen! hij hoorde geritsel en gekraak van voetstappen, vergezeld door het geruisch van vrouwenkleerenDe lantaarn had hij uitgedaan. Hij trachtte met z'n oogen de diepe dikke duisternis te doorboren: geen resultaat. Het geluid stierf weg, maakte weer plaats voor een benauwende stilte. Langzamerhand werd le Grant weer ge ruster; hij knipte de lantaarn aan en onderzocht nauwkeurig de verschillende dingen, die in de hoek, waarnaar hij onder de „spookverschijningen" was geloopen, op en naast elkaar waren gestapeld. Geheel afzonderlijk van de andere din- gengen, tooneelbenoodigdheden, was een oude, groote doek over „iets onbekends" geworpen. Langzaam, héél langzaam lichtte de de tective het kleed op, belichtte dan het voorwerp.... verstijfd van schrik, bleef hij onbewegelijk staanhet was een mensch, een doode mensch, 't lijk van We ber Het asch-grauwe gelaat, in dezelfde trekken als op 't oogenblik, toen de elec- triciteit het lichaam van het slachtoffer doorvoer, totdat het hart getroffen werd en hij dood ter aarde stortte. De „wijd open gespalkte" oogen staar den zinneloos voor zich uit, de donkere ruimte in. Lang kon le Grant de vermoor de niet aanschouwen, hij gooide de doek weer over het hoofd, en liep weg, ver weg van deze akelige plek. Hoe het lijk daar gekomen was, terwijl hij, le Grant, reeds een poos geleden, per soonlijk bij de teraardebestelling was ge weest, daaraan dacht de detective niet op deze benauwde oogenblikken, waarin hij alle krachten noodig had, zich zelf mees ter te blijven. Even onverwacht, als de geheimzinnige overval had plaats gehad, klapte 'n luik open en schemerde flauwtjes een weinig- je licht naar beneden. Langs een ladder kon Jean naar boven klimmen: hij kwam uit op kamer no. 11, de kleedkaber van Clara Helm- Een spotten-l gelach steeg van uit, den kelder naar boven, een andere gedaante kwam de ladder op, snel wierp le Grant het luik dicht en grendelde het, maar van achter de gordijnen begrijnsde hem met „krankende grijnslach" een doodshoofd. Le Grant rende weg door een zijdeur, met een harde klap gooide hij deze in het slot en voelde zich toen pas gerust. Hij stond veilig weer op straat in de volle zon neschijn (Wordt vervolgd). MOEDERS VERJAARDAG door Jo v. d. Hulst 't Was 17 Juli, daags voor moeders ver jaardag. Wat hadden die Liza en Evert toch een groote plannen in d'r hoofd, ze zouden moeder een nieuwe stoel geven en nog wel een mooie hoor, ze hadden er al één uitgezocht bij de Posthoorn te Leiden, en vader zou die vanavond gaan koopen. Liza had ook nog een versje geleerd en dat kon ze heel, heel goed; dat had ze van de zuster gehad op school, 't Was ze ven uur dus moesten ze naar bed toe. Wat duurde die nacht lang! Eindelijk was de morgen aangebroken maar ze mochten er niet zoo erg vroeg uitkomen; ieder uur hadden ze de klok hooren slaan vanaf vijf uur; en daar sloeg de klok eindelijk half acht. Ze sprongen met geweld uit bed, vlug aangekleed, gewasschen en d'r mor gengebed gebeden en toen naar boneden hals overkop de trap af, zoodat moeder er van schrok, want die dacht dat er een de trap afviel. Maar dat was niet zoo, want ze liepen alleen maar om het hardst wie moeder het eerst kon feliciteeren. Ze waren gelijk. Toen Liza d'r versje had opgezegd, gingen ze de stoel halen, wat was moeder in d'r schik, ze had nog nooit zoo'n mooi cadeau gehad voor d'r verjaar dag. Het was al gauw tijd voor de school, 's middags toen ze uit school kwamen wa-s d'r tante er; toen moest Lina weer het- versje opzeggen en die vond het toch ook zoo mooi! Toen heeft moeder getracteerd en hebben we den avond zoo gezellig om gekregen, als maar mogelijk was. Het was laat voor we het wisten en nooit hadden we moeders verjaardag zoo in-gelukkig en in- gezellig gevierd Zoo'n dag blijft toch altijd VAN EEN ARM JONGETJE, door Marie van Immerseel. Er was eens een arm jongetje, dat Keesje heette. Hij woonde in een klein huisje, in een groote stad. Op zekeren dag moest hij voor vader een pakje wegbren gen naar een winkel. „Denk er om", sprak vader, „dat je niet te lang onderweg blijft, want vóór vijf uur moet het pakje er zijn en voor het geld moeten wij brood koopen, want er is geen eten meer in huis". Keesje haastte zich weg, maar .on derweg kwaan hij voorbij een speelgoed winkel, waar het mooiste speelgoed lag uitgestald. „Hé'', dacht Keesje, als ik die mooie spoortrein eens had, wat zou ik dan toch gelukkig zijn", maar zuchtte hij, „zoo iets zal ik wel nooit krijgen, daarvoor zijn wij te arm". Ondertusschen begon het te sneeuwen en Keesje huiverde onder zijn dun jasje. Hij ging vlak langs de huizen loopen, om wat beschut te zijn tegen de felle koude. Daar kwam hem een heerlij ke geur in zijn neus, wat rook het heerlijk bij dien banketbakker. Hij bleef maar voor den winkel staan, tot op eens de to renklok vijf uur sloeg en hij aan zijn pak je dacht. Hij moest nog een heel eind loo pen en toen hij eindelijk om halfzes aan den winkel kwam en zijn pakje wilde af geven, snauwde men hem toe: „Je bent te laat jongen, ik heb het niet meer noodig". „Och mijnheer", smeekte Keesje, „neem het toch aan, voor het geld moeten wij brood koopen", maar de heer verdween en het arme kind staan. Met angst ging Keesje naar huis, hij wist dat Vader hem slaan zou. Toen hij dan ook thuis kwam en yertelde hoe het hem gegaan was kreeg hij een flink pak slaag en moest zonder eten naar bed. Onder zijn dunne deken lag hij te rillen van koude en doorgesta- nen angst. Och, wat voelde hij zich toch verlaten en ongelukkig. Opeens ging de deur van het kamertje open en kwam zijn moeder binnen. Zij nam hem in haar arm en troostte hem en bij haar snikte hij al zijn kinderleed uit. Zij liefkoosde en kuste hem. Zoo viel hij in slaap. Met de heerlijke gedachte, dat er toch iemand was, die van hem hield. TANTE JULIE door Nettie Pierrot. Tante Julie was altijd erg bijgeloovig. 's Nachts zette ze een groot krius voor de deur, want, zei ze, dan gaat de duivel op de vlucht. Ook hing ze altijd een ijzeren keten om haar hals want, dan liep de heks die 's nachts door het dorp kwam, hard weg. Als ze gedroomd had, ging ze den geheelen dag denken wat of die droom wel kon beteekenen. En als ze het dan des avonds nog niet wist, ging ze bij de buren vragen, en dan zei zc: „Wat hangt me toch boven het hoofd". De schoorsteenvegers liet ze graag bin nen, want die zwarte mannen brengen ge luk, zoo zei ze. Dit wisten de buren ook. Op ndag, toen ze uit haar tuintje kwam, zag ze 'n schoorsteenveger. Die moest ze gauw in huis halen, want die kon haar wel geluk brengen. Ze gaf hem wittebroord, koek, spek en koffie. Ze spoorde hem aan, om toch maar flink te eten, maar de aan sporing was geheel overbodig. Zoodra de schoorsteenveger weg was, ging ze kijken, of de kippen nu niet veel eieren hadden gelegd. Tot haar groote verbazing zag ze 'n tweede schoorsteenve ger aankomen. Ook deze noodigdc ze uit. Na een tijdje kwam er een derde en een vierde, en allen noodigde ze uit. Ze vond dat er nog zooveel schoorsteenvegers in het dorp waren geweest. Even later ver scheen er 'n vijfde en ook een zesde. Ook deze werden onthaald. Toen zag ze na het vertrek van de vijfde en de zesde, zes jon gens staan, die een andere jongen aan kleedde en zwart maakten. Toen de zeven de kwam schold ze hem uit voor leelijke aap en gooide hem allerlei lieve woordjes na. Maar tegenwoordig haalt ze toch nooit meer een schoorsteenveger in haar huis. VERTROUW OP MARIA, door Marie Plasmeijer. Vader liep al drie weken zonder werk, en nog had hij niets. Elke morgen ging hij weer uit om werk, maar het was elke avond als hij thuis kwam tevergeefs ge weest. En zachtjesaan kwam er armoe in het huisgezin. Er waren drie kinderen: Mientje, Leo en Frits, die een brave op voeding kregen, en moeder stuurde ze elke morgen naar de H. Mis. Op een morgen dat Mientje weer uit de H. Mis kwam, plukte ze langs den veg mooie bloemen, van blauwe vergeet-mij-nieijes en made lieven. Ze zocht net zoo lang totdat zij een mooie ruiker bij elkaar had. Nu ging ze gauw naar huis, en zette haar mooie ruiker in een vaasje bij het Mariabeeld op het kastje. Toen liep ze naar moeder en zei: „Moeder laten wij nu voor het beeld van Maria drie Weesgegroetjes tot Maria bidden, dat vader maar weer gauw werk mag krijgen. Dat vond moeder goed en samen baden zij eerbiedig. Nu zei Mientje, Moeder mogen Leo en Frits het samen nu ook doen, dat geven er weèr zes Weesge groetjes meer. Het was nu zeven uur en bedtijd voor de kinderen. Toen de kinderen te ruste lagen, kwam intusschen vader thuis. Moeder wachtte hem vol spanning. Daar ging de deur open en vader trad binnen. Maar moeder kon wel aa-n vaders gezicht zien, dat er niets was en dan zei vader niet veel. Maar moeder gaf de hoop nog niet- op en intusschen dat ze de klee- ren der kinderen nakeek, bad zij tot Ma ria. Voor het avondgebed vertelde moeder aan vader wat Mientje gedaan had en dezen avond het heel mooi en samen baden zij ook nog drie Weesgegroetjes. Nu legde zij zich ter rusten, maar toch niet zoo moedeloos als andere avonden. Den vol genden morgen leende zij de courant van buurvrouw, en die kregen zij altijd. Vader keek hem eens gauw door en wat zag hij een advertentie: GEVRAAGD Een man in wijn- en likeurhandel. Hier tê bevragen: S. v. Straten en Zn. Ga daar naar toe, bevestigde moeder en vader was direct besloten. Gauw kleedde hij zich aan en ging er op uit. Geen uurtje later en hij was al weerom met een stralend gezicht. Hij had het werk gekregen en kon diezelfde dag nog beginnen. En het mooiste was dat er al vier mannen voor vader geweest waren, maar geen van allen had het werk gekre gen. Nu zagen vader en moeder toch dat Maria zoo zichtbaar geholpen had, en daar zou vader dankbaar voor wezen. Het eerste weekgeld wat vader ontving, kocht hij een mooie kaars van om voor het beeld van Maria te laten branden uit dankbaar heid. En vader mocht het werk houden, en voortaan is dat huisgezin een trouwe ver eerder van Maria geworden. (Voor de Kleintjes). LIENTJES VERJAARDAG door Jo v. d. Klugt. Lientje zou over een paar dagen jarig zijn. Ze zou al 10 jaar worden. Wat vond ze dat fijn! Eiken avond op bed lag ze uit te tellen, hoeveel dagen of het nog zou duren. En wat zou ze allemaal wel krij gen? Op haar verlanglijstje had ze ge vraagd: een bal, een springtouw, een school-étui, en ook een klein poedelhondje Dat andere gaf ze niet veel om, als ze maar een hondje kreeg. Dag en nacht prak- kezeerde ze hoe ze dat hondje noemen zou. Eindelijk wist ze liet, ze zou het Pukkie noemen. Eindelijk kwam haar verjaardag, 's Morgens was ze al vroeg wakker maar opstaan mocht ze nog niet want het was pas half zes. Onderhand lag ze te denken of ze alles wel krijgen zou. Ha, daar sloeg de klok halfzeven. Ze stapte vlug uit bed, kleedde zich gauw aan waschte en kamde zich en ging, een, twep, drie naar beneden. Daar werd ze door allen gefeliciteerd. Toen zei Moeder: „Nu eerst naar de kerk." De kin deren gehoorzaamden. Toen ze thuis kwa men stond de ontbijttafel al gedekt. Eerst kreeg ze de cadeautjes. Van haar broertje een bal en van Nellie een schoolétui en van Jansje, het dienstmeisje, een spring touw. Nu het voornaamste nog-van Vader en Moeder kreeg ze een lief poedelhondje. Het lag in een mooi klein mandje. Wat was ze blij! Na het eten, moesten ze gauw naar school. Het was gelukkig Woensdag dus hadden ze 's middags vrij. Dan mocht ze haar vriendinnetjes halen. Blij ging ze naar school. Al haar cadeautjes mocht ze aan de zusters en haar vriendinnetjes laten zien behalve het hondje natuurlijk. In school was ze wel een beetje verstrooid, maar de zuster zag vandaag wel dat door de vin gers. Toen Lientje thuis kwam had moe der voor een heerlijk maal gezorgd. Na het eten kwamen haar ooms en tantes, die brachten ook nog wat voor haar mee. Dat beloofde een fijne middag te worden. Daar ging de bel. Dat zouden haar vrien dinnetjes zijn! Gauw ging ze open doen? Dadelijk gingen ze in den tuin spelen. Pukkie was natuurlijk ook van de partij. Eerst gingen ze krijgertje spelen. Hij was direct bij de kinderen gewend. Zoo gauw de kinderen riepen: „Pukkie, Pukkie, kom", was hij er zoo bij. Daar .hoorden ze Moeder roepen. Ze gincen gauw naar bin nen. Moeder tracteerde op taartjes en limo nade. Toen gingen ze nog een poosje in den tuin spelen. Wat ging dien middag vlug voorbij. Het begon al te schemeren. Ze moesten gauw eten. Ze kregen kadetjes en krentenbroodjes met chocolademe'k. Na het eten mocht Lientje ze naar huis bren- cen. Ze kwamen niet uitgepraat over die fijne middag en Lientje was maar wat in haar schik met haar hondje. Ze verzorgde het goed en als het nu nog leeft zal het wel groot zijn. En is het dood, dan zal iedereen het danig mis sen, dab weet ik zeker.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1931 | | pagina 8